Plenair Nooren bij behandeling Actief donorregistratiesysteem



Verslag van de vergadering van 30 januari 2018 (2017/2018 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.25 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Voorzitter. Allereerst feliciteer ik de heer Van Kesteren met zijn maidenspeech. Ik zie uit naar debatten met hem — met zijn inhoudelijke, nuchtere en betrokken insteek — over deze wet vandaag, maar ook over andere wetgeving; debatten die, gezien onze woordvoerderschappen, vooral zullen gaan over zorg en onderwijs.

Als je aan het wachten bent op een donornier, hoornvlies, een huidtransplantatie of een ander donororgaan of -weefsel, is iedere dag die je wacht er één te lang. Je bent voor je kwaliteit van leven en in een aantal gevallen ook voor de mogelijkheid om langer te leven, afhankelijk van beslissingen van anderen. De PvdA-fractie heeft veel compassie met de 1.100 mensen die jaarlijks wachten op een donororgaan en waardering voor eenieder die zich inzet om het leven voor hen te verbeteren en het aantal donoren te verhogen.

Wij hebben ook respect voor mensen die bij leven een nier, een deel van hun lever, huid of beenmerg afstaan. Wij vinden het hoopvol dat door technologische ontwikkelingen de kwaliteit van kunstorganen sterk verbetert en zien uit naar ontwikkelingen die er nu zijn op het gebied van het vervaardigen van vervangende organen van natuurlijke materialen, via bijvoorbeeld 3D-printing. Mijn fractie realiseert zich echter terdege dat deze ontwikkelingen hoopvol zijn, maar onvoldoende om aan de huidige vraag naar donorweefsel en -organen te voldoen.

Transplantatiezorg maakt onderdeel uit van de noodzakelijke collectief gefinancierde zorg in ons land. Daarmee ligt er een verantwoordelijkheid bij de overheid om de toegang tot deze zorg te bevorderen. In de afgelopen jaren is veel werk verzet om het aantal potentiële donoren te verhogen en de transplantatiezorg te verbeteren. Dit heeft veel opgeleverd, maar er helaas niet toe geleid dat het aantal potentiële donoren voldoende is. Mensen moeten soms jaren wachten op een donororgaan. Dit roept de vraag op of de overheid niet meer moet doen om de toegang tot transplantatiezorg te verbeteren. En, zo ja, hoever mag de overheid dan gaan?

In de huidige donorwet ben je alleen een potentiële donor als je daar zelf voor kiest of als je nabestaanden daarmee instemmen als je je wil niet vastgelegd hebt, of de keus aan hen overgelaten hebt. Feit is dat maar 25% van de volwassenen in ons land in het Donorregister heeft vastgelegd dat ze donor willen zijn. Van de nabestaanden van mensen die hun wil niet kenbaar hebben gemaakt, stemt 70% niet in met het donorschap. Uit onderzoek blijkt echter dat meer dan de helft van de Nederlanders desgevraagd antwoordt, donor te willen zijn. Dit roept de vraag op wat we kunnen en mogen doen om te zorgen dat mensen hun wil wat betreft het donorschap vastleggen in het Donorregister. En preciezer nog: mogen we zover gaan dat we wettelijk regelen dat iedereen die zijn wil niet kenbaar heeft gemaakt, een potentiële donor is, zoals de initiatiefneemster voorstelt? Hoe kan voorkomen worden dat mensen dan ongewild donor worden? Gaat de overheid dan over een grens als het gaat om wetgeving en gedragsbeïnvloeding? Als je niks doet ben je immers donor. Of is dit juist dé manier om het sociale recht op gezondheidszorg gestalte te geven? Vragen die vandaag centraal staan.

Voorzitter. Met het wetsvoorstel Actieve Donorregistratie wil de initiatiefneemster, mevrouw Dijkstra, het aantal donorregistraties en daarmee het aantal potentiële donoren verhogen. Als mensen zelf hun wil vast laten leggen in het Donorregister, ontlast dit de nabestaanden. Ook voor artsen is het gesprek met nabestaanden over het donorschap makkelijker te voeren als mensen hun voorkeur in het Donorregister hebben vastgelegd. De leden van de PvdA-fractie hebben waardering voor de inzet van de initiatiefneemster. De opvattingen over het wetsvoorstel lopen echter uiteen, en dat is logisch, het gaat immers om nogal wat: aan de ene kant om letterlijk het verschil tussen leven en dood voor mensen die wachten op een donororgaan, en aan de andere kant om de vraag wie mag beschikken over jouw lichaam als er sprake is van hart- of hersendood.

Voorzitter. Laat ik aan het begin van mijn inbreng helder zijn: de leden van de PvdA-fractie worstelen met dit wetsvoorstel. Wij realiseren ons terdege dat er meer potentiële donoren nodig zijn en dat extra inspanningen nodig zijn om dit voor elkaar te krijgen. Mensen kunnen zich niet onttrekken aan de invloedssfeer van de overheid. Daarom is het zaak dat de overheid zich terughoudend opstelt als het gaat om gedragsbeïnvloeding en wetgeving die inbreuk behelst op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en het zelfbeschikkingsrecht van mensen. Voor de PvdA-fractie is het van belang dat geen mensen donor worden die dat zelf niet willen. Wij vinden dat voorkomen moet worden dat artsen verantwoordelijkheid inzake donorschap krijgen, die bij de wetgever thuishoren. En we willen beter zicht krijgen op de rol en positie van de nabestaanden.

Het debat van vandaag is daarom voor ons heel erg belangrijk. Wij zullen de antwoorden van de initiatiefneemster en de minister betrekken bij onze afweging om tot een eindoordeel over het wetsvoorstel te komen. Hierbij is ieder fractielid vrij om uiteindelijk te bepalen of hij of zij voor of tegen het wetsvoorstel zal stemmen.

Voorzitter. Mijn fractie dankt ieder hartelijk die zijn of haar zienswijze met ons gedeeld heeft en in het bijzonder de partijen die hun bijdrage hebben geleverd in de twee deskundigenbijeenkomsten die we vanuit deze Kamer hebben georganiseerd. Deze reacties scherpen onze gedachten en helpen ons bij de beoordeling van het wetsvoorstel.

De thema's die aan de orde worden gesteld, zijn divers. Ze hebben niet alleen betrekking op het wetsvoorstel zelf, maar ook op hersendood en de manier waarop nu omgegaan wordt met potentiële donoren — soms gebaseerd op feiten, soms gebaseerd op fictie of angst voor het onbekende. Het gaat ook om individuele ervaringen van mensen die wachten op een donororgaan en om persoonlijke ervaringen met het transplantatieproces. De reacties laten zien dat het ertoe doet hoe we het donorschap in ons land inrichten. Ze geven ook een beeld van wat nodig is om het vertrouwen van mensen in de overheid te winnen, te behouden en te borgen in ons zorgstelsel.

In het debat van vandaag hebben we helaas geen tijd en ruimte om in te gaan op al deze onderwerpen die samenhangen met de Donorwet. Wij zullen ons richten op de kern van het wetsvoorstel: een fundamentele wijziging in het donorregistratiesysteem waardoor iedereen donor is, tenzij hij of zij in het Donorregister opgenomen heeft dat hij of zij dat niet wil zijn of die keus in handen van anderen heeft gelegd.

Wij danken de regering en vooral de initiatiefneemster voor de uitgebreide beantwoording van de vragen over het wetsvoorstel. Zij hebben een aantal zaken verhelderd. Tegelijkertijd roepen de antwoorden weer nieuwe vragen op en is een aantal punten nog niet helder genoeg. Het gaat dan vooral om wat nodig is om het echte verschil te maken met dit wetsvoorstel, om het donorschap van mensen die hun wilsbeschikking niet zelf vastgelegd hebben in het Donorregister, om de rolverdeling in de besluitvorming tussen artsen en nabestaanden en om de informatievoorziening over het wetsvoorstel.

Voorzitter. Voor ons allen is ongewis wat het effect van het wetsvoorstel zal zijn. Het is onduidelijk of zich daadwerkelijk meer mensen aan zullen melden als potentiële donor. We weten ook niet hoeveel mensen hun voorkeur niet kenbaar zullen maken en wat de effecten zullen zijn op het vertrouwen in de overheid. Er zijn signalen dat meer mensen aan zullen geven potentiële donor te willen zijn, maar ook dat mensen daarvan af zullen zien omdat zij vinden dat potentieel donorschap een vrije keuze moet zijn en zij niet willen dat de overheid zich met het donorschap bemoeit. Daartegenover staan berichten van mensen die het wel gemakkelijk vinden als ze zonder iets te doen automatisch donor zijn.

Voorzitter. Als we kijken naar de resultaten van een systeemwijziging richting een zogeheten opting-outsysteem voor donorregistratie in andere landen, dan blijken die wisselend te zijn en niet alleen af te hangen van het wettelijke kader. Uit onderzoek naar donorsystemen in andere landen, zoals dat van Rosenblum en anderen van 2011 in 54 landen, blijkt dat als je de werking van het donorsysteem wil verbeteren, er geen eenvoudige oplossingen zijn. Het gaat om een complexe materie, waarbij zaken als wetgeving, de gehanteerde werkwijzen en procedures, de infrastructuur, maar ook ideologie en cultuur een rol spelen. Vergelijken is lastig omdat het aantal potentiële donoren niet alleen afhangt van bijvoorbeeld het aantal verkeersongevallen en hersenbloedingen, maar ook van hoe in ziekenhuizen omgegaan wordt met potentiële donoren. Wat in ieder geval wel helder is, is dat een systeemwijziging zonder een actieve strategie van informeren en mensen begeleiden bij hun keuze, geen meerwaarde heeft. Wat de PvdA-fractie betreft betekent dit dat we uiterst zorgvuldig moeten handelen als we ons donorsysteem wijzigen en aandacht moeten besteden aan alle elementen die in dit kader relevant zijn.

Voorzitter. In het wetsvoorstel is opgenomen dat als mensen niet reageren op de oproep tot registreren, in het Donorregister wordt opgenomen dat zij geen bezwaar hebben tegen het donorschap. De PvdA-fractie heeft moeite met de benaming en de voorkeur om hier "geen bezwaar geuit" van te maken. We weten namelijk niet of mensen die zich niet zullen registreren geen bezwaar hebben. We weten alleen dat deze mensen, om wat voor reden dan ook, geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om hun wens kenbaar te maken en vast te leggen in het Donorregister. Wij kennen D66 als een partij die sterk de nadruk legt op het zelfbeschikkingsrecht van mensen. Mijn fractie is wel benieuwd waarom de initiatiefneemster ervoor gekozen heeft om voor mensen die hun wil niet geuit hebben, de formulering "geen bezwaar" te gebruiken in het wetsvoorstel. Graag een reactie op dit punt.

Dit brengt ons op de vraag of de titel van het wetsvoorstel wel klopt en niet de verkeerde suggestie wekt. Ons huidige systeem is een actief donorregistratiesysteem. Je moet zelf actief handelen om in het Donorregister je wil op te laten nemen. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken is een vorm van passieve donorregistratie. De default wijzigt: je bent potentiële donor, tenzij je zelf in het Donorregister hebt laten opnemen dat je geen donor wilt zijn. In internationale literatuur is het gebruikelijk om systemen zoals ons huidige donorsysteem aan te duiden als een systeem waarin uitgegaan wordt van expliciete toestemming. Het wetsvoorstel dat nu voorligt, wordt aangeduid als een systeem met veronderstelde toestemming. Onze vraag aan de initiatiefneemster is waarom ze van deze gebruikelijke wijze van aanduiden met de titel van het wetsvoorstel is afgeweken en het wetsvoorstel de titel Actieve Donorregistratie heeft gegeven. Worden mensen zo niet op het verkeerde been gezet, is de vraag van de PvdA-fractie.

Wat betreft iemands vrijheid om zich wel of niet te registreren, heeft mijn fractie nog een vraag aan de minister. Hij geeft in zijn laatste brief over het donorschap aan dat het donorschap zelf een vrije keuze dient te zijn en te blijven, maar dat de donorregistratie als een morele verplichting zou moeten worden beschouwd. Is dit niet wat te kort door de bocht, is de vraag van de PvdA. Reacties op het wetsvoorstel laten zien dat redenen om niet te registreren uiteenlopen. Heeft de minister enig beeld van de reden waarom mensen afzien van registratie? Kan hij begrip opbrengen voor bijvoorbeeld mensen die zich niet willen registreren omdat zij niet na willen, kunnen of durven denken over de dood en over andere dingen die spelen rondom het overlijden? Kan de minister zich voorstellen dat er bij sommige mensen sprake is van een innerlijk conflict, bijvoorbeeld tussen de cultureel en sociaal bepaalde verwachting dat je donor moet zijn en het eigen gevoel geen donor te willen zijn? Vindt de minister dan dat deze mensen hun morele plicht verzaken, vragen wij ons af.

Hoe beoordeelt de minister de huidige werkwijze en informatievoorziening over de Donorwet? Is hij het met de initiatiefneemster eens dat de mogelijkheden die deze wet biedt, uitgeput zijn en dat een wetswijziging de enige mogelijkheid is om het aantal donorregistraties te verhogen? Vindt de minister dat de kosten die met de invoering van het wetsvoorstel gepaard gaan, zo'n 30 tot 35 miljoen, acceptabel zijn als gekeken wordt naar de huidige uitgaven voor de transplantatiezorg? Hebben wij het goed begrepen dat er nog geen dekking voor deze kosten is? Welk voorstel heeft de initiatiefneemster voor de dekking van de kosten die met de invoering van het wetsvoorstel gemoeid zijn?

Voorzitter. Voor de leden van de PvdA-fractie is een belangrijk punt dat we moeten voorkomen dat mensen die dat niet willen, aangemerkt worden als donor. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling vindt dat mensen zelf en bij volle bewustzijn hun keuze moeten maken wat betreft het donorschap, en dat de overheid hun keuze niet mag beïnvloeden. De Raad van State benadrukt in zijn voorlichting dat inbreuk op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam slechts aanvaardbaar is als daarvoor een toereikende rechtvaardiging bestaat. Die inbreuk moet voldoen aan de criteria noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De voorgestelde informatieverplichtingen moeten waarborgen dat precieze, begrijpelijke en toegankelijke informatie over orgaandonatie op zodanige wijze wordt verstrekt dat degene die wordt aangeschreven, de informatie en de gevolgen van niet-registreren voldoende begrijpt. Dit is immers een voorwaarde om te kunnen spreken van geïnformeerde, uitdrukkelijke of impliciete toestemming.

Via het amendement van het lid Wolbert in de Tweede Kamer is de taak van de informatievoorziening belegd bij de minister van VWS, en daar is mijn fractie blij mee. Het is van belang dat mensen objectief voorgelicht worden en díe informatie krijgen die past bij hun behoefte om een weloverwogen keuze te maken. Uit de deskundigenbijeenkomst en uit de vele schriftelijke reacties die wij hebben gekregen, blijkt hoe uiteenlopend de informatiebehoefte van mensen over het donorschap is en hoe kritisch daarbij de woordkeuze is, zeker als het gaat om zaken die te maken hebben met het vaststellen van de dood. Hoe gaat de regering voorzien in de diversiteit in informatiebehoefte van mensen die nadenken over het donorschap? Is de minister bereid de AMvB die conform artikel 33 van de Donorwet opgesteld wordt, aan deze Kamer voor te hangen?

Er zijn 7,6 miljoen volwassenen die hun wil niet vastgelegd hebben in het Donorregister. De PvdA vraagt zich af hoe de minister gaat beoordelen of er voldoende én adequate voorlichting en informatie aan hen is gegeven. Is het bijvoorbeeld de bedoeling om tijdens de voorlichtingscampagne, net als in landen zoals Wales, periodiek te meten hoe mensen aankijken tegen het nieuwe systeem en in welke mate zij op de hoogte zijn van de consequenties van zelf niet registreren? Zo nee, hoe denkt de regering dan te beoordelen of zij voldaan heeft aan haar informatieverplichtingen zoals de Raad van State die schetst, vraagt mijn fractie zich af. Wat moet er veranderen om te kunnen spreken van een succesvolle wetswijziging, is onze vraag aan de minister, maar ook aan de initiatiefneemster. Worden er bijvoorbeeld consequenties verbonden aan de ontwikkelingen wat betreft het aantal en de aard van de nieuwe of gewijzigde registraties, en zo ja welke?

Voorzitter. De PvdA wil in dit debat graag bijzondere aandacht vragen voor mensen die, om wat voor reden dan ook, niet of moeilijk in staat zijn hun wil te uiten en zich uit te spreken over het donorschap. Het gaat om mensen die niet in staat zijn om actief te handelen, dan wel de consequentie van niet-reageren niet overzien. Het betreft mensen die laaggeletterd zijn, een licht verstandelijke beperking hebben, en/of wegens ingrijpende gebeurtenissen last hebben van acute stress, en/of door mentale belasting niet goed kunnen handelen; mensen die in het WRR-rapport Weten is nog geen doen, een realistisch perspectief op redzaamheid, aangeduid worden als mensen met verminderd "doenvermogen". Een deel van hen heeft vanwege schulden, verdriet, eenzaamheid of armoede zo veel zorgen dat zij weinig aandacht hebben voor andere zaken en moeilijk tot actie komen. Exacte aantallen ontbreken, maar de inschatting is dat het om meer dan ruim een miljoen volwassenen in ons land zal gaan.

Voor veel Nederlanders is de besluitvorming over het donorschap ingewikkeld, laat staan voor mensen met verminderd "doenvermogen". Het is dus zeer de vraag of zij zichzelf gaan registreren, laat staan binnen de in het wetsvoorstel aangegeven termijnen. Hoe kan voorkomen worden dat mensen met verminderd "doenvermogen" ongewild donor worden, is de vraag die de leden van mijn fractie bezighoudt.

De initiatiefneemster verwijst in de beantwoording van vragen over hun ondersteuning naar de rol die een huisarts zou kunnen gaan spelen. Dat lijkt ons een goede zaak. De vraag is wel of mensen die hun wil niet kenbaar hebben gemaakt, voldoende in beeld zijn bij de huisarts. Hebben huisartsen voldoende tijd om hen actief te ondersteunen bij de keuze wat betreft het potentiële donorschap? Kan de initiatiefneemster toelichten hoe zij zich dit voorstelt?

Daarnaast brengt de initiatiefneemster in de schriftelijke antwoorden naar voren dat ook verwanten een rol kunnen spelen. Mensen met bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking, schulden en/of psychische problemen hebben veelal een zeer beperkt netwerk, dat vooral blijkt te bestaan uit mensen die zelf een beperkt "doenvermogen" hebben. De vraag is of ervan uitgegaan kan worden dat deze verwanten zelf de gevolgen van wel of niet registreren overzien en daarmee of zij wel een goede raadgever kunnen zijn over het donorschap.

Het antwoord van de regering op de betekenis van het WRR-rapport voor het wetsvoorstel is erg mager. Er wordt alleen ingegaan op het feit dat de voorlichting langdurig en intensief moet zijn. Verontrustend is dat de regering er in haar antwoord eigenlijk al bij voorbaat van uit lijkt te gaan dat niet iedereen bereikt zal worden. Wij hopen dat dit niet het geval is. Graag een toelichting van de minister hoe hij aankijkt tegen de aanbevelingen uit het WRR-rapport. Is hij bijvoorbeeld bereid het voorstel dat daarin gedaan wordt om mensen actief en persoonlijk te benaderen, over te nemen? Zou er niet — in lijn met de adviezen uit het WRR-rapport — voor de invoering van het wetsvoorstel nader onderzoek, c.q. een pilot nodig zijn om beter zicht te krijgen op de vraag welke manier van voorlichten, informeren en begeleiden effectief is? Graag een reactie van de minister en de initiatiefneemster op dit voorstel.

Voorzitter. Dat brengt me op de rolverdeling tussen de potentiële donor, de nabestaanden en artsen. De vraag is of er nu wel of niet iets in deze rolverdeling verandert. De antwoorden van de initiatiefneemster zijn niet helder en wij hopen vandaag wel de gewenste duidelijkheid te krijgen. Allereerst een vraag over de betrokkenheid van nabestaanden bij het donatieproces. Hebben wij goed begrepen dat donatie alleen aan de orde kan zijn als nabestaanden bereikt kunnen worden? En wat gebeurt er als er geen nabestaanden zijn? Kunnen we ervan uit gaan dat dan afgezien wordt van donatie?

Het wetsvoorstel wijzigt de donorwet zodanig dat artsen geen ruimte meer hebben om het oordeel van nabestaanden mee te wegen als mensen aangegeven hebben donor te willen zijn, dan wel hun wil niet geuit hebben. Artikel 20 van de donorwet wordt immers fundamenteel gewijzigd. De enige ruimte die nabestaanden krijgen is opgenomen in het nieuwe lid 5 van dit artikel. Nabestaanden moeten aannemelijk maken dat de wilsbeschikking, zoals opgenomen in het Donorregister, niet klopt. In de memorie van toelichting en in de antwoorden op eerder gestelde vragen is de initiatiefneemster glashelder: nabestaanden moeten op eigen initiatief met een helder onderbouwd verhaal komen waarom afgeweken moet worden van de geregistreerde toestemming. Daarbij maakt het niet uit of het nu gaat om iemand die zichzelf heeft geregistreerd dan wel om iemand die geregistreerd staat als "geen bezwaar". Nadrukkelijk wordt daarbij gemeld dat het aannemelijk maken gaat over de wens van de potentiële donor en niet om de wil van de nabestaanden zelf.

Voor de fractie van de PvdA is het onvoldoende helder aan welke voorwaarden het "aannemelijk maken" moet voldoen. In de memorie van antwoord wordt aangegeven dat het meer moet zijn dan, ik citeer: "een simpele bewering". Wie stelt vast wat aannemelijk maken is? Wat moeten nabestaanden dan zeggen of doen, vragen wij ons af. Neem bijvoorbeeld iemand die tegen zijn familie zegt dat hij niet wil nadenken over de dood, dat zijn nabestaanden maar moeten beslissen als hij dood is en dat hij niks wil vastleggen, omdat hij de systemen van de overheid niet vertrouwt. Als deze familie dat vertelt aan de arts, is dat dan voldoende, vragen wij ons af, of vindt de initiatiefneemster dit een simpele bewering? En wanneer is dit dan wel genoeg?

In antwoord op schriftelijke vragen over dit onderdeel van het wetsvoorstel voert de initiatiefneemster aan dat "aannemelijk maken" ook in andere wetgeving, zoals die voor het onderwijs en de bouw, is opgenomen. De PvdA-fractie is van mening dat dit om onvergelijkbare situaties gaat. Het gaat in die wetten veelal om materiële zaken, dan wel om situaties waarin mensen de tijd hebben om hun standpunt te onderbouwen. Daarbij staan opties als het indienen van een klacht of een gerechtelijke procedure open, voordat er een definitief besluit valt. Die tijd en ruimte zijn er bij het uitnemen van donororganen niet. Er is sprake van tijdsdruk, mensen zijn veelal verdrietig en gestrest en zij moeten in die situatie een onderbouwing aanleveren.

Mijn fractie vraagt zich af of hulpverleners die betrokken zijn bij de transplantatiezorg, hierdoor niet een rol opgedrongen krijgen die niet bij hen past, maar bij de wetgever of rechter hoort. Het is niet voor niets dat de KNMG erop wijst dat de onduidelijkheid over het begrip "aannemelijk maken" tot verwarring en spanning kan leiden tussen artsen en nabestaanden. Ze vraagt om de rechtszekerheid voor artsen beter te borgen en heeft zelfs in de deskundigenbijeenkomst voorgesteld om het artikel dat gaat over het "aannemelijk maken" te schrappen. Op onze vragen hierover geeft de initiatiefneemster aan dat zij hiertoe niet bereid is. Kan de initiatiefneemster aangeven wat de meerwaarde van het genoemde artikel is en hoe de rechtszekerheid van artsen geborgd kan worden?

Als wij het wetsvoorstel goed lezen, is er geen ruimte ingebouwd voor artsen om af te zien van het donorschap als nabestaanden hier ernstige bezwaren tegen hebben: de wil van de nabestaanden doet er niet toe, staat in de memorie van toelichting. Toch geeft de initiatiefneemster aan dat artsen de bevoegdheid hebben af te wijken van wat opgenomen is in het donorregister wanneer zij geconfronteerd worden met zwaarwegende bezwaren van nabestaanden. Ook artsen geven aan dat de praktijk is en zal blijven dat artsen geen organen of weefsels uitnemen als voor nabestaanden het verwijderen zal leiden tot ernstige psychische nood. Hoe begrijpelijk ook, dit roept wel vragen op.

De initiatiefneemster draagt aan dat artsen niet de plicht hebben om tot uitname van een orgaan over te gaan. Gaat deze ruimte voor artsen zo ver dat zij zelf kunnen beslissen of ze de wilsbeschikking van een potentiële donor naast zich neerleggen? Wat wordt verstaan onder "ernstige bezwaren"? Als bijvoorbeeld een moeder van een dochter van 28, die in het Donorregister staat als "geen bezwaar" en hersendood is na een ongeval, aangeeft dat zij pas gelooft dat haar dochter dood is als ze heeft gezien dat ze haar laatste ademteug heeft uitgeblazen en die moeder erbij vertelt dat zij niet kan verdragen dat in het gave lichaam van haar kind gesneden wordt, is dit dan een ernstig bezwaar? En zo ja, wat verandert er dan ten opzichte van de huidige wet? Worden met het wetsvoorstel zo niet onnodig veel onzekerheid en onduidelijkheid gecreëerd, terwijl er in de praktijk niets verandert, vragen de leden van de PvdA-fractie zich af. En zo nee, komt het er dan op neer dat een arts moet zeggen: "Sorry, ik heb begrip voor u, mevrouw, maar de wetgever heeft bepaald dat uw kind donor is omdat ze haar wil niet heeft geuit"? En welke argumenten zijn dan wel toereikend om de arts ervan te overtuigen dat er sprake is van psychische nood?

Mijn fractie vreest bovendien dat er een situatie kan ontstaan waarin mensen die goed in staat zijn zaken te verwoorden en te onderbouwen, wel de ruimte krijgen om af te wijken van wat opgenomen is in het Donorregister, en mensen met minder denk- of doenvermogen, om maar in de terminologie van het WRR-rapport te blijven, daar niet toe in staat zijn. Welke waarborgen kunnen worden getroffen om dit te voorkomen, vragen wij aan de initiatiefneemster, maar ook aan de minister.

Dit brengt ons op de cruciale vraag voor de leden van de PvdA bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. Als door artsen van donatie kan worden afgezien wegens ernstig bezwaar van nabestaanden, waarom is dit dan niet opgenomen en verankerd in dit wetsvoorstel? Waarom worden niet bij of krachtens Algemene Maatregelen van Bestuur nadere regels gesteld voor de invulling van de rol van de artsen? Een wettelijke verankering zou ook betekenen dat voor iedereen duidelijk is wat mag en kan, er jurisprudentie kan worden opgebouwd en toetsing door de rechter mogelijk is. Graag een reactie van de initiatiefneemster op dit punt.

Voorzitter. Dat brengt me op ons laatste punt. Het is opvallend dat in 25 van de 29 landen met een opt-outsysteem gekozen is voor de variant waar alleen donaties plaatsvinden als de nabestaanden ermee instemmen. Het gaat als het ware om een vetorecht voor de nabestaanden. In de schriftelijke vragen heeft de PvdA-fractie al aangegeven dat dit onze voorkeur heeft, en zeker als het gaat om mensen die hun wil niet vastgelegd hebben in het Donorregister. Tot nu toe zag de initiatiefneemster de noodzaak daar niet toe. Ik ga nog één poging wagen.

Zolang we niet weten wat voor reden mensen hebben om zich niet te registreren en de voorlichting nog niet op orde is, stellen wij voor om de mogelijkheid voor nabestaanden open te houden om mee te beslissen over het donorschap van mensen die in het wetsvoorstel aangeduid worden als de categorie "geen bezwaar". Dat kan vrij eenvoudig, door artikel 10a, lid 2 en 3 niet in te voeren en de besluitvorming over dat artikel pas plaats te laten vinden nadat duidelijk is hoe groot de groep mensen is die zichzelf niet gaat registreren en waarom zij dat niet doen.

Op basis van artikel 11, lid 4 kunnen dan, net als nu, nabestaanden toestemming geven voor donatie. Hoe staat de initiatiefneemster tegenover dit voorstel? Zou dit het maatschappelijk draagvlak voor het wetsvoorstel niet kunnen verhogen, vragen wij de initiatiefneemster.

Voorzitter, ik kom tot een afronding. Het is van belang dat de overheid zich inzet voor goede transplantatiezorg en veel in het werk stelt om het aantal potentiële donoren te verhogen. Het initiatiefwetsvoorstel omvat een fundamentele verandering in de donorwet. De leden van de PvdA-fractie zien uit naar de antwoorden van de initiatiefneemster en de minister om te beoordelen of in het wetsvoorstel een adequaat evenwicht is gerealiseerd tussen het recht op toegang tot transplantatiezorg voor mensen die wachten op een orgaan en het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en zelfbeschikkingsrecht voor potentiële donoren. Wij hopen dat vandaag de gewenste duidelijkheid gegeven wordt, vooral daar waar het gaat om de voorlichting en informatievoorziening en de rolverdeling tussen artsen en nabestaanden. Wij zien uit naar de antwoorden van de initiatiefneemster en de minister en hun reacties op onze suggesties.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Ik geef het woord aan mevrouw Martens.