Plenair Engels bij gezamenlijke behandeling van 12 wetsvoorstellen met betrekking tot samenvoegingen van gemeenten



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 22.16 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Engels i (D66):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Graag wil ik aan het begin van mijn bijdrage in hoofdlijnen schetsen hoe de fractie van D66 aankijkt tegen de inrichting van het decentraal bestuur in het algemeen en het vraagstuk van de gemeentelijke herindeling in het bijzonder.

Mijn fractie baseert zich bij dit type vraagstukken consequent op de constitutioneel verankerde hoofdstructuur van onze bestuurlijke inrichting. Ik doel daarmee op het gegeven van drie bestuurslagen van Rijk, provincie en gemeente. Deze drie lichamen beschikken elk over een direct gekozen volksvertegenwoordiging als eindverantwoordelijk orgaan en over een open huishouding met een integraal pakket van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. In de regel duidt men deze bestuurlijke hoofdstructuur aan met de term of de metafoor "het huis van Thorbecke".

Een analyse van de sinds het baanbrekende rapport Op schaal gewogen van de commissie-Geelhoed uit 2002 uitgebrachte studies en onderzoeken naar de ontwikkelingen in het decentraal bestuur levert samengevat het volgende beeld op. Het decentraal bestuur kent twee hoofdproblemen. In de eerste plaats is er onvoldoende bestuurskracht om de huidige en vooral ook toekomstige opgaven volwaardig en zelfstandig te kunnen vervullen, want de bestuurlijke opgaven zijn omvangrijker en vele malen complexer dan pakweg een halve eeuw geleden. De ambtelijke organisaties van kleinere gemeenten zijn kwantitatief en kwalitatief kwetsbaar vanwege lagere salarisschalen en een gebrek aan vervangingsmogelijkheden. De vele bestuurlijke samenwerkingsvormen die worden bedacht om het gebrek aan bestuurskracht te compenseren, bevestigen precies deze analyse. Bij stagnerende financiële perspectieven, het gestegen belang van Europa en de toegenomen mondigheid van de burger wint dit probleem aan urgentie.

Voorzitter. Het tweede hoofdprobleem is de bestuurlijke dichtheid binnen het decentraal bestuur. Vele belangrijke en complexe opgaven van het lokaal bestuur zijn ondergebracht in een veelheid aan bestuurlijke en soms ambtelijke samenwerkingsvormen. Samenwerkingsfiguren gaan echter mank aan slagvaardigheid en vrijblijvendheid als gevolg van het vele overleg ten behoeve van de noodzakelijke consensusvorming. Ze leiden bovendien tot versnipperde bevoegdheden en cumulerende maar diffuse verantwoordelijkheden, vormen met elkaar feitelijk een ondoorzichtige vierde bestuurslaag en — dit is vaker gezegd hier — ontberen als gevolg van de op grote afstand geplaatste vertegenwoordigende organen voldoende democratische legitimatie en daardoor vooral ook politieke controle. Deze analyse wordt in de literatuur en in de praktijk breed onderschreven.

Ingewikkeld wordt het pas als wij het over de oplossingsrichtingen gaan hebben, in de kern: opschaling, samenwerking en/of differentiatie. Dan stuiten wij op een hevige mate van politieke verdeeldheid en bestuurlijke onwil. Mijn fractie meent dat het uitgangspunt van democratisch gelegitimeerde gemeenten en provincies die voldoende bestuurskrachtig zijn om zelf op een volwaardige en zelfstandige wijze hun opgaven op een adequaat kwalitatief niveau te vervullen en waarin de raden en Staten zelf het beleid aansturen en controleren, een betere optie is dan het onderbrengen van wezenlijke beleidsopgaven in vormen van verlengd lokaal bestuur of regionaal bestuur. In die visie is gemeentelijke en provinciale schaalvergroting niet op voorhand een bedreigend perspectief. Uit bestuurskundige onderzoeken en evaluaties is overigens herhaaldelijk gebleken dat gemeentelijke schaalvergroting op termijn tot een verhoging van de kwaliteit van de gemeentelijke organisatie leidt. Een verdere differentiatie in taken en bevoegdheden van gemeenten acht mijn fractie overigens niet ondenkbaar, zolang die niet tot doel heeft de instandhouding van kleine, maar onvoldoende bestuurskrachtige gemeenten.

De heer Van Hattem i (PVV):

Het is interessant dat de heer Engels van D66 nu refereert aan onderzoek waaruit blijkt dat de kwaliteit op de langere termijn zou toenemen. Maar nergens blijkt uit de voorliggende herindelingsvoorstellen waar die kwaliteit aan zou moeten worden afgemeten en waar de bestuurskracht aan zou moeten worden afgemeten. Hoe kunt u dan weten of toetsen of die kwaliteit en die bestuurskracht op termijn toe of af gaan nemen?

De heer Engels (D66):

Dat hoeft ook niet. Ik heb gezegd dat er diverse bestuurskundige evaluaties en onderzoeken zijn geweest naar herindelingen. Om een bepaalde reden staat een evaluatie van B&A over de Drentse herindeling mij het meeste voor ogen. Daar kunnen allerlei opmerkingen over worden gemaakt, maar één ding staat vast, namelijk dat de kwaliteit van de ambtelijke organisatie op termijn stijgt. Dat wordt door niemand bestreden — door bijna niemand, zal ik zeggen. Dat is bij alle herindelingen het geval. Daar is ook wel een rationele reden voor te geven. Dat is dat ambtelijke apparaten in grote gemeenten veel minder kwetsbaar zijn, omdat de vervangingsmogelijkheden toenemen, maar vooral ook omdat het gemeenten in staat stelt om beter opgeleide mensen in hogere functies aan te nemen omdat er nu eenmaal hogere salarisschalen voorhanden zijn. Dat biedt aantrekkelijke perspectieven voor mensen die graag in het openbaar bestuur willen en meer verantwoordelijkheid willen nemen.

De voorzitter:

Meneer Van Hattem, ik mag u wel verzoeken: houdt u het beknopt in de interrupties.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik zal proberen het beknopt te houden, voorzitter. Wat de heer Engels nu stelt, vind ik een veralgemenisering die echt lang niet altijd opgaat. We hebben heel veel onderzoeken gezien, van het COELO et cetera, waaruit blijkt dat die herindelingen absoluut niet effectief zijn. Wat de kwaliteit van de ambtelijke organisatie betreft: dezer dagen was zelfs nog in de krant te lezen dat er in de vijfde stad van Nederland, Eindhoven, grote interne problemen zijn in de ambtelijke organisatie. En daar ligt nu juist een voorstel om een gemeente als Nuenen, een kleine gemeente, bij die gemeente te voegen om de kwaliteit te verbeteren, terwijl de kwaliteit juist in de grote stad onder druk staat. Het is dus echt geen vlieger die altijd opgaat. Hoe kijkt u daartegen aan?

De heer Engels (D66):

Dan herhaal ik wat ik net heb gezegd. Objectieve bestuurskundige onderzoeken wijzen er allemaal op dat de kwaliteit na een herindeling op termijn toeneemt, en op de manier die ik net heb toegelicht. De casus Eindhoven ken ik overigens niet. Ik voeg daaraan toe: ik hoorde u net het COELO noemen. Ik ken dat instituut. Ik ken professor Allers, mijn collega, ook. Het COELO heeft inderdaad veel onderzoeken verricht, vooral in financieel opzicht, al dan niet naar aanleiding van samenvoegingen en herindelingen, maar het heeft nooit in den brede evaluatieonderzoek verricht naar effecten van gemeentelijke herindelingen.

Overigens is het zo — het is misschien wel aardig om dat nog even toe te lichten — dat die evaluatieonderzoeken naar gemeentelijke herindelingen ook twee typen onderzoeken met zich meebrengen. Je hebt na een herindeling altijd te maken met tijdelijke fusie-effecten, die te maken hebben met de manier waarop gemeenten zich voor een herindeling gedragen. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vraag of er sprake is van potverteren of niet, wat effecten kan hebben op de financiële situatie van de nieuwe gemeente. Maar er zijn ook structurele herindelingseffecten. Juist wat betreft dat laatste aspect — daarom wordt er ook gezegd "op termijn" — is duidelijk dat de kwaliteit van de gemeentelijke organisatie dan stijgt.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Inderdaad tot slot. Ik vind het, net zoals de heer Engels, heel interessant om naar die effecten te kunnen kijken. Maar het probleem is nu juist dat bij deze twaalf herindelingsvoorstellen geen duidelijke criteria worden vastgesteld, geen voorwaarden om te meten welke effecten zullen optreden. Ik heb dat specifiek aan de minister gevraagd in de schriftelijke ronde. Dus hoe kunt u nu deze voorstellen gaan steunen, terwijl het helemaal niet duidelijk is welke effecten er zullen gaan optreden en terwijl dit niet meetbaar is? Het is nergens uit af te leiden, te meten of te rapporteren.

De heer Engels (D66):

Dat is een heel interessante vraag van de goede collega. Overigens was ik nog bezig met mijn inleidende opmerkingen. Het zal u ook zijn opgevallen dat ik over de wetsvoorstellen zelf nog niets heb gezegd.

De voorzitter:

Dat klopt.

De heer Köhler i (SP):

Maar wat de heer Engels tot nu toe zei, was al zo interessant dat ik hem daar toch een vraag over wil stellen. Ik ken de onderzoeken ook waaruit blijkt dat grotere gemeenten over het algemeen gesproken een kwalitatief beter ambtelijk apparaat hebben. Maar kan de heer Engels dan ook bevestigen dat uit dezelfde onderzoeken waar dat uit blijkt, ook blijkt dat de kosten van dat ambtelijke apparaat, gemeten per inwoner, aanzienlijk hoger liggen?

De heer Engels (D66):

Ik nam net al even een aanloop naar de aspecten die worden onderscheiden in de evaluatieonderzoeken, niet naar grote gemeenten, maar naar gemeenten die zijn opgeschaald. Daar moeten we het wel toe beperken. In zijn algemeenheid kan ik die uitspraken niet doen over grote gemeenten, denk ik. In die onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen structurele effecten van de herindeling, meestal op langere termijn, en tijdelijke fusie-effecten. Afhankelijk daarvan kan het zo zijn — dat staat in die onderzoeken inderdaad beschreven — dat er door allerlei omstandigheden in de aanloop naar een samenvoeging problemen zijn, bijvoorbeeld op het financiële vlak, maar ook in de organisatie van het apparaat, als men daar verkeerde keuzes maakt bij de invulling van functies. Dat gebeurt soms ook doordat politieke partijen bij de keuze van hun bestuurders onvoldoende rekening houden met het feit dat het besturen van een samengevoegde gemeente soms toch wel wat meer vraagt dan de situatie waar men zelf in zat. Dat kan tijdelijk inderdaad leiden tot negatieve effecten. Dat is waar.

De heer Ten Hoeve i (OSF):

De heer Engels stak de loftrompet nogal over gemeenten die zich helemaal zelf kunnen redden en die niet aangewezen zijn op samenwerking. Dat is natuurlijk het mooiste; dat voel ik wel met hem mee, maar ik neem aan dat hij zich er ook van bewust is dat daar nogal wat voor nodig is en dat bijvoorbeeld bij een samenvoeging zoals die van Groningen, Haren en Ten Boer geen enkele samenwerkingsregeling komt te vervallen.

De heer Engels (D66):

Nogmaals, ook hierover kan ik zeggen dat ik daar nog over kom te spreken, maar in z'n algemeenheid is dat inderdaad het uitgangspunt dat ik heb geprobeerd te schetsen. Laat ik het zo formuleren: als je het lokale bestuur serieus wilt nemen en als je wilt dat het lokale bestuur ook een volwaardige lokale democratie is, is daar onverbrekelijk mee verbonden dat op lokaal niveau een lokaal bestuur, een lokale democratie, volwaardig en zelfstandig alle opgaven moet kunnen uitvoeren. Er is een integraal takenpakket. Met andere woorden, gemeenten moeten in algemene zin alle taken kunnen uitvoeren die de twee andere lichamen binnen de bestuurlijke hoofdstructuur ook uitoefenen maar dan dicht bij de burger. Dat is wel het normatieve uitgangspunt, dat aansluit bij de constitutionele hoofdstructuur.

Voorzitter. Na deze algemene opmerkingen over de inrichting van het binnenlands bestuur kom ik nu meer specifiek te spreken over gemeentelijke herindeling, ook nog in algemene zin. Ik kan u beloven dat ik daarna zal ingaan op de wetsvoorstellen.

In de ogen van mijn fractie ontberen nog veel huidige gemeenten voldoende bestuurskracht om de gedecentraliseerde taken op niveau uit te voeren. Dat blijkt ook uit het feit dat recentelijk drie grote decentralisaties in het sociale domein bestuurlijk vorm zijn gegeven — overigens op instigatie van het Rijk — in zogenoemde congruente samenwerkingsverbanden. Maar ook die samenwerkingsverbanden kennen dezelfde hiervoor aangeduide problemen, die nu eenmaal aan hulpstructuren kleven. Als gemeenten hun ambities waar willen maken en een volwaardige rol als medeoverheid willen blijven spelen, dan zullen zij moeten investeren in een versterking van hun bestuurlijke en ambtelijke kwaliteit. Dat vraagt in de visie van mijn fractie om een adequate opschaling en een sanering van hulpstructuren en samenwerkingsfiguren die puur als vluchtweg voor tekortschietende eigen kwaliteit worden gebruikt. Bestuurlijke samenwerking is vanwege de vele problemen die aan deze bestuursvorm kleven, volgens mijn fractie niet een aan schaalvergroting gelijkwaardige methode om de bestuurskracht te vergroten. Ik zeg hier overigens met nadruk bij dat een terughoudend en verstandig gebruik van interbestuurlijke samenwerking wel kan bijdragen aan een beter presterende overheid, maar dan is de kwestie: op welke punten werken gemeenten samen?

Mijn fractie ziet intussen ook wel dat er veel weerstand is tegen bestuurlijke opschaling. Men speelt daarbij bijvoorbeeld in op de behoefte aan een samenval van de politieke en de sociale gemeenschap. Sommige bestuurders willen ons doen geloven dat de identiteit- en cultuurbeleving in een gebied alleen gewaarborgd is binnen de aansluitende bestuurlijke grenzen. De idee van een lokale gemeenschap als politieke gemeenschap bestaat in absolute zin echter niet meer. Sociale cohesie, identiteit en cultuurbeleving vinden hun maatschappelijke basis en kracht primair in de samenlevingsverbanden en niet in de bestuurlijke grenzen. Bijvoorbeeld de evaluatie van de grote Drentse herindeling van 1998, waar ik soms nog weleens wakker van schiet, heeft dat element in ieder geval bevestigd.

Een veel voorkomend misverstand is daarnaast — ik heb daar vandaag ook enkele verwijzingen naar gehoord — dat democratie wordt vereenzelvigd met een zo gering mogelijke fysieke afstand tussen burger en bestuur. Naar onze mening is het wezenskenmerk van democratie echter veeleer de aanwezigheid van daadwerkelijke zeggenschap van burgers in de aanstelling van hun bestuurders en ook over de inhoud van het beleid.

Voorzitter. Ik kom nu te spreken over de wetsvoorstellen. Ik denk dat ik daar nog maar even mee wacht.

De voorzitter:

Meneer Van Hattem, ik heb u gevraagd om het beknopt te doen, hè?

De heer Van Hattem (PVV):

Ja, beknopt. Die laatste opmerking vraagt om een reactie. D66 zegt heel nadrukkelijk dat het vooral gaat om de aanstelling van de bestuurders. Wederom horen wij u, nu op lokaal niveau, toch weer het referendum, de directe democratie, veronachtzamen. Is dat dan niet een heel grote belangrijke factor daarin?

De heer Engels (D66):

Om te beginnen word ik verkeerd geciteerd. Maar laat ik het zo zeggen: ik ben niet verbaasd om opnieuw vast te stellen dat de uitgangspunten en aanknopingspunten van D66 en de PVV niet altijd overeenkomen.

De voorzitter:

Meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Ja, dank u, voorzitter. Dat …

De heer Engels (D66):

Nou, nog even voor de goede orde, voorzitter. Ik heb gezegd dat het gaat om daadwerkelijke zeggenschap, niet alleen over de aanstelling van bestuurders maar ook over de inhoud en de vorming van het beleid.

De heer Van Hattem (PVV):

En mogen wij daar dan uit afleiden dat bij de inhoud en de vorming van het beleid referenda een heel belangrijke rol kunnen gaan spelen, of niet?

De heer Engels (D66):

Het is heel goed mogelijk dat referenda daar een rol in spelen, maar zo eendimensionaal als u met referenda omgaat, doen wij dat niet.

De voorzitter:

Gaat u verder, meneer Engels.

De heer Engels (D66):

Ik kom, zoals ik al zei, op de wetsvoorstellen. Wij verrichten de toets van de voorliggende wetsvoorstellen in het volle besef dat de Eerste Kamer op grond van haar positie en rol een traditie kent van het marginaal toetsen van herindelingsvoorstellen. Dat wil zeggen: vol op de rechtmatigheidseisen die de Kamer hanteert, maar met respect voor de inhoudelijke, meer politiek-bestuurlijke afwegingen die door de betrokken bestuursorganen zijn gemaakt en door de betrokken direct gekozen vertegenwoordigende organen zijn beoordeeld.

Mevrouw de voorzitter. Het zal geen verbazing wekken als ik aangeef dat mijn fractie in beginsel positief staat ten opzichte van de voorliggende wetsvoorstellen. In het algemeen sluiten deze voorstellen aan bij de hiervoor door mij compact weergegeven visie van mijn fractie op de toekomst van het gemeentelijk bestuur. Meer in het bijzonder meent mijn fractie dat deze voorstellen door de regering voldoende dragend zijn gemotiveerd. Deze voorstellen zijn bovendien genoegzaam getoetst aan de in het vigerende Beleidskader gemeentelijke herindeling vastgestelde criteria van politiek-bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak, interne samenhang, bestuurskracht, duurzaamheid, waaronder begrepen een gezond financieel perspectief, en evenwichtige regionale verhoudingen. In dat licht wil ik graag opgemerkt hebben dat wij veel waardering hebben voor de bij deze voorstellen betrokken gemeenten, die zich positief hebben opgesteld en de ambitie toonden om te willen investeren in hun toekomst. Gelukkig is die waardering door anderen ook uitgesproken.

Voorzitter. Wij realiseren ons niettemin dat er bij een aantal voorstellen op enkele van de genoemde toetsingscriteria discussie was en blijft. In dat licht heeft mijn fractie met name behoefte aan een nadere gedachtewisseling met de minister over wetsvoorstel 34805, de voorgenomen samenvoeging van Groningen, Haren en Ten Boer. Ik zie enige verbaasde blikken, maar dat is waarschijnlijk humor. Voor zover bij mijn fractie nog vraagpunten leefden ten aanzien van de voorstellen voor de Hoekse Waard en de Haarlemmermeer, is mijn fractie na de reactie van de minister thans gerustgesteld.

In het dossier van het wetsvoorstel voor Groningen, Haren en Ten Boer heeft mijn fractie een veelheid aan rapporten en andere stukken aangetroffen. Mijn fractie heeft ook de nodige brieven ontvangen. Het is wel duidelijk dat er in Haren het nodige verzet bestaat tegen deze samenvoeging, zowel vanuit het huidige minderheidscollege als vanuit een thans bestaande politieke meerderheid in de raad en een deel van de bevolking. Er zijn overigens ook positieve reacties vanuit de bevolking ontvangen, zoals van de groepering Kansrijk Haren. Niet onvermeld wil ik laten dat de Harense gemeenteraad eerder heeft uitgesproken dat de gemeente Haren niet zelfstandig kan blijven.

In de beide memories van antwoord is de minister uitvoerig ingegaan op de opgeworpen vraagpunten die besloten zitten in het dossier. Wie de verschillende rapporten goed leest, moet vaststellen dat die in hun analyses en hun conclusies verschillende interpretaties te zien geven. Die verklaren de verschillende conclusies die worden getrokken. Het meningsverschil spitst zich toe op a de betekenis van de veronderstelde verbeterde financiële positie en b de zorgvuldigheid van de gevoerde herindelingsprocedure.

De financiële situatie in Haren is in het afgelopen jaar op een aantal punten verbeterd. Daarvoor verdient het gemeentebestuur een groot compliment. Daar staat tegenover dat daarvoor de lasten substantieel zijn verhoogd en er ook significante ombuigingen in de lokale voorzieningen hebben plaatsgevonden. Intussen moeten wij begrijpen dat er blijkens de jongste jaarstukken nog steeds sprake is van een kwetsbaar financieel perspectief. De schuldpositie is blijkbaar nog steeds fors en de eigenvermogenspositie is kennelijk nog behoorlijk dun.

Overigens zijn we het in dit verband eens met de minister. Zij stelt namelijk vast dat de financiële situatie niet het enige, laat staat het doorslaggevende criterium is om al dan niet tot samenvoeging te besluiten. Onze conclusie uit dit alles is dat er inhoudelijk, dat wil zeggen in de context van een toekomstbestendig en kwalitatief adequaat lokaal bestuur, voldoende grondslag is om tot deze samenvoeging te besluiten.

Voorzitter. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij nadrukkelijk gevraagd naar de zorgvuldigheid en rechtmatigheid van het herindelingsproces, meer in het bijzonder of de Wet ARHI en de daarin voorgeschreven procedure, correct is gevolgd. Dit punt is voor ons te meer van belang bij een herindeling die niet door alle betrokken gemeenten volledig wordt onderschreven. De minister heeft op basis van een uitvoerige procesbeschrijving geantwoord dat het proces, gelet op de bijzondere omstandigheden, naar behoren en conform de procedurele eis is verlopen. Wij moeten hieruit begrijpen dat het provinciebestuur aanhoudende zorgen had over de positie van de gemeente Haren. Die bestonden er overigens ook binnen de gemeenteraad en een deel van de inwoners. Het gemeentebestuur van Haren, daarin gesteund door een coalitiemeerderheid, bleek niet bereid om met de gemeenten Groningen en Ten Boer in overleg te treden.

Om die reden is de provincie in 2016 een open overleg op grond van de Wet ARHI gestart. Daarbij week de provincie inderdaad af van het eerder geformuleerde uitgangspunt dat ze in beginsel niet zelf het initiatief zou nemen voor herindelingsvoorstellen als daarvoor geen draagvlak bij de betrokken gemeenten bestaat. Deze stap werd gerechtvaardigd met een verwijzing naar in de rest van de provincie opgestarte herindelingsprocessen naar aanleiding van de bevindingen van de Visitatiecommissie Bestuurlijke Toekomst Groningen, de commissie-Jansen, en de weigering van de gemeente Haren om hierover zelf met de Groningse buurgemeenten in overleg te treden.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Citeert de heer Engels de stellingname van de provincie hier niet verkeerd? Het is niet zo dat zij in beginsel geen herindeling op zal leggen als daar geen draagvlak voor bestaat. De uitspraak was heel absoluut: wij zullen geen herindeling opleggen als daar geen draagvlak voor bestaat.

De heer Engels (D66):

Ik baseer me hierbij op de memorie van antwoord. Daarin heeft de minister beschreven hoe het herindelingsproces is verlopen. Daar haal ik deze wijsheid uit.

De heer Ten Hoeve (OSF):

De versie van de heer Engels hiervan komt dus niet uit de stukken van de provincie, maar middellijk, namelijk uit de stukken van de minister?

De heer Engels (D66):

Ja, ik baseer me inderdaad op de memorie van antwoord. Overigens is het dan de vraag of de minister de provincie al dan niet goed begrepen heeft. Ik denk van wel, maar er zit ook een politieke dynamiek achter het uitgangspunt van de provincie A en de provincie B. Daar kom ik nog over te spreken.

Om te voorkomen dat burgers, bedrijven en instellingen alsmede het personeel van de gemeente Haren benadeeld zouden worden door de keuze van de gemeente om haar medewerking aan het herindelingsproces op te schorten, hebben Gedeputeerde Staten een externe bemiddelaar verzocht om de belangen van Haren in het verdere herindelingsproces in te brengen en vervolgens ook vast te leggen, zowel in een bestuursovereenkomst als in een convenant.

Voorzitter. Mijn fractie acht deze door de minister geschetste gang van zaken aannemelijk en aanvaardbaar. Hoewel het bestuurlijke en maatschappelijke draagvlak voor een herindeling vanzelfsprekend van groot belang is, kan dit niet altijd doorslaggevend zijn. Zoals ook in het Beleidskader gemeentelijke herindeling wordt benadrukt, dient een herindeling bij voorkeur de steun van alle betrokken gemeenten te genieten. Dat neemt niet weg dat andere overwegingen kunnen en soms zelfs moeten prevaleren. Dat herindelingen op basis van de wet en het beleidskader uitsluitend van onderop tot stand moge komen, berust, met andere woorden, op een misverstand.

Ook voor mijn fractie zijn de kwetsbare bestuurskracht en de financiële positie van Haren, de regionale context en de duurzaamheid van de herindeling belangrijke aspecten. Het is inderdaad onzeker of de recente maatregelen van de gemeente Haren om de bestuurskracht en de financiële positie te verbeteren, voldoende toekomstbestendig zullen zijn. Dit risico maakt het redelijk en begrijpelijk om nu te komen tot een duurzame oplossing voor alle gemeenten in de regio. Onze zorg is dat aanhoudende discussies over hun bestuurlijke toekomst zullen leiden tot een verdere bestuurlijke stagnatie en politieke instabiliteit. Dit gezegd hebbende, voorzitter, ...

De voorzitter:

Meneer Ten Hoeve.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Natuurlijk is het niet zeker dat de financiële maatregelen die de gemeente Haren heeft genomen op de lange duur het effect zullen hebben dat Haren volledig duurzaam in staat is om zich te redden. Maar is het op dit moment niet duidelijk dat de financiële toestand door samenvoeging met Groningen voor Haren alleen maar slechter kan worden? Je ziet dat de financiën van Haren onder controle zijn en dat de reserves zijn toegenomen tot meer dan 9 miljoen. Een samenvoeging met Groningen betekent dat Haren in ieder geval terechtkomt in een financieel aanzienlijk kwetsbaardere situatie dan waarin het nu zelf verkeert.

De heer Engels (D66):

Ik begrijp deze interventie van de heer Ten Hoeve natuurlijk heel goed. Dit heeft te maken met het feit dat wij vanuit een verschillend perspectief kijken naar dit dossier. Het betekent ook dat wij vanuit dat verschillende perspectief verschillend beoordelen hoe gezond de financiële situatie van Haren op dit moment is. Gelet op het perspectief dat ik heb geschetst — wij kijken dus ook vooral naar de toekomst van het lokale bestuur, plus alle andere factoren die een rol spelen bij het al dan niet samenvoegen van gemeenten — vindt mijn fractie dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om ervan uit te gaan dat er voor de gemeente Haren in alle financiële aspecten, hoewel die zijn verbeterd, geen risico is. Dat kun je volgens ons niet vaststellen, en evenmin dat dit op de lange termijn zo blijft. Ik zeg daar ook bij dat we niet moeten vergeten dat er voor het gezond of beter maken van de financiële situatie van Haren wel bepaalde dingen moeten worden gedaan: het verhogen van de inkomsten en het verlagen van de uitgaven. Dat betekent een verhoging van de lokale belastingen en ombuigingen plegen in het peil van de lokale voorzieningen. En bij de veronderstelling dat nu al vast zou staan dat er na de samenvoeging met de gemeente Groningen een enorme lastenstijging zou zijn voor de thans nog in Haren wonende burgers en dat die ten koste zou gaan van de lokale voorzieningen, voel ik meer mee met wat mijn collega Huijbregts heeft gezegd: dat valt allemaal nog te bezien. Bovendien denk ik dat bij die nieuwe gemeente, met een nieuwe gemeenteraad en een nieuw bestuur, een zeer zware verantwoordelijkheid berust om onder andere die aspecten goed aandacht te geven en daar ook een goed beleid op te gaan voeren, juist ook om het vertrouwen bij een meerderheid van de gemeente Haren ook op dat niveau te gaan terugwinnen.

De voorzitter:

Vanaf nu geef ik iedereen de mogelijkheid voor één interruptie. Dus één interruptie, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Ja, dank u, voorzitter. Ik hoor u spreken over wat u allemaal voorziet aan effecten als Haren bij Groningen komt, en over wat er allemaal beter zou moeten worden. Maar welke meetbare, toetsbare indicatoren kunt u nu concreet noemen waaraan die herindeling dan afgemeten zou moeten worden? Wat is voor u leidend als Haren bij Groningen komt? Hoe kunt u dan controleren dat die effecten daadwerkelijk zullen gaan optreden? Dat is volstrekt onduidelijk, want enerzijds zegt u dat het financiële aspect niet leidend is, maar anderzijds zegt u: financieel staat de gemeente onder druk. Dat wordt als reden gebruikt voor de herindeling. Dus wat zijn voor u nu de belangrijkste indicatoren om te kunnen toetsen of een herindeling effectief is, in dit geval de herindeling van Haren?

De heer Engels (D66):

Voorzitter, ik zal het proberen kort te houden.

De voorzitter:

Ja, heel graag.

De heer Engels (D66):

Dan gaan we om te beginnen even met elkaar terug naar het rapport van de commissie-Jansen. Ik was toevallig bij de presentatie aanwezig. Wat ik mij nog herinner, is dat de commissie-Jansen heel duidelijk is geweest over de bestuurskracht van de thans bestaande Groninger gemeenten. Ik herinner mij met name de heel significante zin: "Doordat u met zijn allen ontzettend is gevlucht in samenwerkingsverbanden, heeft u de burger in de kou laten staan". Nou, dat is een stevige uitspraak, maar het is wel een redelijke samenvatting. Wat is de problematiek? Dat is eigenlijk punt 1. Punt 2 is het toetsen van wetsvoorstellen over de samenvoeging van gemeenten. Daarvoor hebben wij een beleidskader. We hebben overigens ook de Wet ARHI, die gaat over de rechtmatigheid van de procedure. Daar kom ik zo nog op. Dat is het beleidskader met de criteria voor de duurzaamheid, voor de samenhang in de regio, voor de bestuurskracht, voor de financiële positie. Dat zijn de ijkpunten. Op grond daarvan denk ik dat door de regering genoegzaam is gemotiveerd dat er, zeker in het licht van alle andere herindelingsvoorstellen in Groningen waarbij alle gemeenten betrokken zijn, alle reden is om te veronderstellen dat ook na de herindeling van de gemeente Haren aan die criteria zal worden voldaan. Dat is dus het kader waar je naar kijkt.

De voorzitter:

Meneer Ten Hoeve, ook voor u nu één interruptie.

De heer Ten Hoeve (OSF):

De heer Engels en ik zijn het wel eens over die criteria uit het ARHI-systeem. Daarin zijn allerlei mogelijkheden en die kunnen in zijn algemeenheid gebruikt worden. Maar in de situatie van Haren speelt de manier waarop dit gegaan is ook een rol. Als je kijkt naar de situatie en ziet wat het afwegingskader moet zijn voor de gemeenteraad en de inwoners van Haren, moet je toch constateren dat de financiën op dit moment in snel tempo verbeteren. Daar zijn inderdaad de belastingen voor verhoogd. Dat zal voorzieningen kosten. Maar ondanks die belastingverhogingen zijn de belastingen in Groningen voor bedrijven en instellingen nog altijd 90% hoger. Wat is dan het toekomstperspectief? Er is van tevoren zeer uitdrukkelijk aangegeven dat Haren zelf mocht kiezen.

De heer Engels (D66):

Ik denk niet dat het aan de Eerste Kamer is om zich te bemoeien met het fiscale beleid van welke gemeente dan ook, zeker ook niet met dat van een nieuwe gemeente. Ik heb al eerder proberen aan te geven dat het natuurlijk wel zaak is dat de verantwoordelijke bestuurders, als deze gemeente tot stand komt en op 1 januari van start gaat, beleid moeten ontwikkelen voor het financiële beheer. Dat is ook lokale autonomie. Daarin moeten ze de lastendruk voor de burger meewegen. Natuurlijk zullen ze kijken of ze daar op de een of andere manier iets mee moeten doen, ook in het licht van hoe de oorspronkelijke lastendruk van de gemeenten Ten Boer en Haren was ten opzichte van Groningen. Maar daar kan ik op dit moment geen uitspraak over doen, als het al aan ons zou zijn om daar iets over te zeggen.

De voorzitter:

Meneer Köhler, ook één interruptie. Kort.

De heer Köhler (SP):

De heer Engels verwees naar het rapport van de commissie-Jansen. Die meende dat de gemeenten in Groningen te veel in samenwerkingsconstructies waren gevlucht. Daar zouden de gemeentelijke herindelingen een einde aan kunnen maken of een beperking in aan kunnen brengen. Kan de heer Engels aangeven welke samenwerkingsverbanden in de provincie Groningen kunnen worden beëindigd nadat de drie samenvoegingsvoorstellen die nu bij ons voorliggen in Groningen zijn doorgevoerd?

De heer Engels (D66):

Nee, dat kan hij niet. Daar gaat hij ook helemaal niet over. Ik spreek over de heer Engels; vandaar de derde persoon. De gemeenten moeten zelf bepalen wat er gebeurt na een algehele samenvoeging van gemeenten in de provincie Groningen, dus na een reductie van het aantal gemeenten. Het is natuurlijk een illusie om te denken dat er daarna geen bestuurlijke samenwerking zal plaatsvinden. Het essentiële punt hierbij is, denk ik, dat die gemeenten zullen moeten bekijken welke taken zij, anders dan in het verleden, veel meer zelf volwaardig en zelfstandig kunnen verrichten, in het belang van hun burgers. Dat vraagt dus een bepaald niveau, anders krijgen ze het van de burgers ook te horen. Natuurlijk zijn er redenen, soms wettelijk voorgeschreven maar soms ook andere, voor beheersmatige effectiviteit. Gemeenten zullen blijven samenwerken. Het voordeel van een samenvoeging is dat in ieder geval het aantal deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling substantieel daalt. Dat kan de slagvaardigheid en de besluitvaardigheid natuurlijk wel ten goede komen.

De voorzitter:

Meneer Köhler, ik laat het u toch niet toe. De discussie met de heer Engels is van alle kanten uitvoerig. Ik vind dat ik heel erg ruimhartig ben. Meneer Engels, ik verzoek u verder te gaan met uw betoog.

De heer Engels (D66):

Ik mag niet meer reageren op de wat smalende lach van collega Köhler?

De voorzitter:

Nee.

De heer Engels (D66):

Oké. Dan zal ik ook vandaag dit weer dapper wegslikken. Niet dat dat veel moeite kost, overigens.

Voorzitter. Er is toch reden stil te staan bij een kwestie die naar het oordeel van mijn fractie niet goed is afgehecht. Uit de vele mails die mijn fractiegenoten en ikzelf hebben ontvangen en uit de gesprekken die ikzelf ter plaatse heb gevoerd, blijkt dat er nog steeds ernstig afwijkende interpretaties en belevingen bestaan met betrekking tot de zorgvuldigheid en consistentie in het proces. Eerder al in de producties van het burgercomité en recentelijk nog in de brief van twee, in Haren wonende hoogleraren van de RUG aan de Eerste Kamer wordt volgehouden dat het proces vooral mank gaat door — ik gebruik nu even mijn eigen samenvatting — een onjuiste voorstelling van zaken, politiek opportunisme en bestuurlijke powerplay van de zijde van de provincie en de regering. Volgens hardnekkige geruchten zou daaraan een in het provinciehuis gemaakte geheime afspraak ten grondslag liggen met "medeweten c.q. betrokkenheid van Den Haag". De briefschrijvers stellen dat deze politieke afspraak contra legem is, aangezien de provincie van meet af aan op één uitkomst stuurde en een door een meerderheid van de raad en de bevolking niet gewenste samenvoeging met politieke macht doordrukte. Ze doen een beroep op deze Kamer om een onafhankelijk onderzoek af te dwingen, waaruit zou kunnen blijken dat de geheime afspraak daadwerkelijk bestaat en dat die wegens strijdigheid met de wet en/of de goede zeden van rechtswege nietig is. Ik ga ervan uit dat de heer Köhler hiermee vast nog wel zal komen, maar tot nu toe is dit nog niet genoemd. Het zal hem dus deugd doen dat ik erover begin. Hij lacht alweer; dat is een goed teken, voorzitter.

Voorzitter. Ik wil in de eerste plaats benadrukken dat ook mijn fractie de aanhoudende teleurstelling en boosheid van de inwoners van Haren die zich tegen de herindeling hebben uitgesproken, dus niet allemaal, goed kan begrijpen. Datzelfde geldt voor de vergelijkbare gevoelens die bestaan bij een meerderheid van het huidige gemeentebestuur. Wij realiseren ons bovendien dat deze Kamer een verantwoordelijkheid heeft op het punt van de rechtmatigheidstoetsing van wetgeving. In de tweede plaats zou ik de minister willen vragen of zij aanwijzingen heeft voor het bestaan van een geheime politieke afspraak. Ook hoor ik graag of zij van oordeel is dat een dergelijke politieke afspraak, als die zou bestaan, in strijd zou zijn met het recht. Zou dit vervolgens tot het veronderstelde rechtsgevolg van een van rechtswege nietige overeenkomst moeten of kunnen leiden? Wij stellen deze vraag omdat deze voorstelling van zaken in onze ogen niet langer boven de markt kan blijven hangen. Graag vraag ik de minister om op deze kwestie te reageren, zodat er een streep kan worden gezet onder een jarenlange discussie.

Afsluitend, voorzitter, kan ik in eerste termijn al aangeven ... Ik houd het nog even voor me.

De voorzitter:

Ook één interruptie, meneer Schalk.

De heer Schalk i (SGP):

Zeker, mevrouw de voorzitter, dank u wel. De heer Engels heeft in zijn betoog een aantal aanwijzingen gegeven voor hoe het zou moeten gaan rondom bijvoorbeeld de financiën en dergelijke, maar de laatste paar minuten raakt hij het cruciale punt dat er in de gemeente Haren op geen enkele wijze vertrouwen lijkt te zijn in het proces. Hoe zou dat vertrouwen binnen zo'n gemeente weer moeten worden hersteld? Heeft de heer Engels daar misschien ook suggesties voor? Dat lijkt mij op dit moment de meest cruciale vraag.

De heer Engels (D66):

Daar bleef ik een beetje op hangen, want de vraag is of dit de cruciale vraag is. De cruciale vraag gaat veel meer over het begin van mijn betoog: wat is je visie op de toekomst van het binnenlands bestuur, wat is de plaats van het lokaal bestuur daarin, wat zegt dat over en wat betekent dat voor bijvoorbeeld het al dan niet samenvoegen van gemeenten? Dat is het cruciale punt. In de Eerste Kamer hebben we een bijzondere verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van wetgeving. Ik heb uit gesprekken begrepen dat dit erg leeft bij het burgercomité. Het leeft bij een deel van het gemeentebestuur van Haren. Nu is het nog eens heel prominent naar voren gebracht in een brief die we onlangs kregen van twee inwoners. Ik heb ook gezien dat er heel veel aarzelingen zijn bij een deel van de bevolking en het gemeentebestuur. Vanwege het verzet tegen de samenvoeging hebben ze een eigen oordeel. Dat oordeel deel ik niet. Maar vanwege de taakopvatting van de Eerste Kamer vind ik toch dat ik wel aan de minister moet vragen of dit een reëel verhaal is of niet. U vraagt wat dat kan bijdragen aan het vertrouwen. Ik praat nu even hypothetisch, want het is niet de bedoeling dat juist mijn fractie ...

De voorzitter:

Kan dat een beetje beknopt?

De heer Engels (D66):

Ja, voorzitter, maar dit is een wezenlijke vraag. Nu heeft u mij er helemaal uit gehaald.

Het zal overigens moeten gebeuren in de nieuwe gemeente. Het nieuwe gemeentebestuur zal moeten gaan werken aan nieuw vertrouwen, juist ook van de inwoners van Haren. Maar dit debat kan er misschien in de aanloop naar die samenvoeging aan bijdragen dat de gevoelens achter de brief die ik net noemde worden weggenomen, namelijk dat men het gevoel heeft een beetje bij de poot te zijn genomen of op het verkeerde been te zijn gezet door zaken die men niet kan controleren. Ik wil graag dat dit van tafel verdwijnt. Op het moment dat we hier kunnen vaststellen dat er geen politieke afspraak is en er daar ook nooit sprake zou kunnen zijn van een overeenkomst die vervolgens van rechtswege nietig is of wat dan ook, dus dat er geen enkele sprake is van enige onrechtmatigheid, kan dat onder andere maar niet alleen bijdragen aan een herstel van het vertrouwen van burgers. Want daar zit heel veel pijn. Dat is mij opgevallen. Dat is ook de reden waarom ik dat punt expliciet noem.

Afsluitend kan ik al aangeven dat mijn fractie de voorstellen zal steunen, met dien verstande dat wij ten aanzien van de herindeling van Groningen, Haren en Ten Boer eerst nog de reactie van de minister afwachten op het punt dat ik net noemde. Belangrijk is nu dat het wetgevingsproces vandaag en morgen in deze Kamer wordt afgerond, zodat de betrokken gemeenten zich vanaf nu volledig kunnen richten op een adequaat fusieproces, de voorbereiding van de raadsverkiezingen en een goede start van de nieuwe gemeenten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Engels. Ik geef het woord aan de heer Köhler.