Plenair Bruijn bij behandeling Ongewijzigd laten verplicht eigen risico



Verslag van de vergadering van 11 september 2018 (2017/2018 nr. 39)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.39 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Bruijn i (VVD):

Dank u, voorzitter. We spreken vandaag over de Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het ongewijzigd laten van het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering tot en met het jaar 2021. De belangrijkste vraag daarbij van mijn fractie aan de minister gaat over het prijskaartje op de lange termijn van dit wetsvoorstel, en luidt hoe het zit met het effect van dit wetsvoorstel in termen van een structureel verlies van werkgelegenheid door verhoging van de collectieve lasten per saldo ten opzichte van €30 minder zorgkosten per jaar, voor dezelfde doelgroep, namelijk de lager betaalden. Ik zal die vraag in het nu volgende nader onderbouwen.

De zorg is in ons land van hoge kwaliteit en iedereen heeft toegang tot die zorg. Volgens de OESO is van alle landen die onderzocht zijn de toegankelijkheid in Nederland zelfs het beste en het meest onafhankelijk van de sociaal-economische status. En we maken daarbij geen onderscheid. Ook in de premie die men betaalt, maken we geen onderscheid, met dien verstande dat, als je een heel laag inkomen hebt, je voor de premie wordt gecompenseerd of grotendeels gecompenseerd via de zorgtoeslag. Als de premie stijgt, stijgt automatisch ook de zorgtoeslag. Dat geldt mutatis mutandis ook voor het eigen risico. De balans tussen wat van de ziektekosten betaald wordt door mensen die gezond zijn en mensen die ziek zijn, wordt zo mede gevonden in dat eigen risico.

De eigen betalingen, dat wil zeggen het percentage ziektekosten dat mensen zelf betalen en niet van de verzekering terugkrijgen, inclusief het eigen risico, bedroegen in Nederland volgens de meest recente OESO-cijfers in 2016 11% van de zorgkosten, bij een mediaan van 15% in twaalf vergelijkbare landen. Dat is een groot goed. Van de ziektekosten wordt dus het overgrote deel collectief en grotendeels inkomensafhankelijk gedragen. Dat neemt niet weg dat het eigen risico door veel mensen als een barrière wordt ervaren. Dit zou kunnen leiden tot zorgmijding, en dan met name ongewenste zorgmijding, alhoewel de gegevens van het NIVEL die we nu hebben, lijken aan te geven dat de stijging van het verplicht eigen risico niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal ongewenste zorgmijders, zoals weergegeven door de regering in de nota naar aanleiding van het verslag. Wel is de stijging van het verplicht eigen risico tussen 2011 en 2013, waar 50PLUS al aandacht voor vroeg, gepaard gegaan met een afvlakking van de groei van de zorgkosten rond 10,8% van het bruto nationaal product. Dat bewijst natuurlijk niet een causaal verband, maar het suggereert iets. En er heeft in ieder geval een rem op de stijging plaatsgevonden, wat een beoogd effect was, maar geen daling van die zorgkosten, hetgeen in lijn lijkt met het afwezig zijn van aanwijzingen van zorgmijding. De zorgkosten zijn dus niet gedaald, hoewel in die tijd het eigen risico fors is verhoogd, zoals 50PLUS terecht aangaf. Misschien wil de minister hier nog eens op ingaan? Waar is dan die zorgmijding?

De VVD heeft op 26 september 2017 het voorstel gesteund om het eigen risico in 2018 te bevriezen, waardoor de solidariteit tussen zieken en niet-zieken verder toenam. Nu ligt er het voorstel van dit kabinet om de bevriezing op €385 door te zetten tot 2021, in plaats van een doorgroei naar €445, zoals becijferd in de memorie van toelichting. De maatregel vindt plaats binnen de systematiek van de Zorgverzekeringswet. Dat wil zeggen dat de daling van het eigen risico leidt tot een stijging van de zorgpremie.

De heer Don i (SP):

Meneer Bruijn had het net over de OESO-rapporten. Wij geven 10,7% van het bruto nationaal product uit aan zorgkosten. Dat is het op drie na hoogste percentage in de EU. U had, denk ik, wat ander vergelijkingsmateriaal. Verderop in het rapport staat ook dat wij in ons systeem relatief veel geld aan zorg spenderen in vergelijking tot wat wij ontvangen. Dus ja, u houdt een rooskleurig verhaal, maar het OESO-rapport legt ook een ander accent.

De heer Bruijn (VVD):

Die 10,8% kwam niet uit het OESO-rapport wat ik aanhaalde. Ik heb het gehad over een OESO-rapport waaruit blijkt dat onze zorg tot de meest toegankelijke ter wereld behoort, onafhankelijk van sociaaleconomische status. Los daarvan heb ik het gehad over de stijging van het verplichte eigen risico tussen 2011 en 2013, die relatief fors was, zoals 50PLUS heel terecht heeft aangegeven; ik zie daar geknik. En ik heb gekeken naar wat er toen gebeurde met de zorgkosten. Die zorgkosten daalden niet door die verhoging van het eigen risico, maar de stijging vlakte af tot 10,8% van het bbp. Dat percentage bleef dus gelijk, dus met een stijgend bbp stegen de zorgkosten als percentage van het bbp. Daaruit blijkt dus geen daling van de zorgkosten ten gevolge van die stijging van het eigen risico. En daarbij is er dus ook geen aanwijzing dat sprake was van zorgmijding, er was wel sprake van een beperking van de groei van de zorg. Dat was een gewenst effect.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Volgens mij is het juist een zoektocht met elkaar. In die tijd zijn andere maatregelen genomen, zoals hoofdlijnenakkoorden. Het was in een crisis, we waren bezig met de voorbereiding van de decentralisaties. U zei zelf al dat je niet kunt stellen dat er sprake is van causaliteit. Maar je kunt het ook niet omdraaien: het probleem is dat we met elkaar niet weten of de zorgmijding die al dan niet plaatsvindt terechte of onterechte zorgmijding is, omdat we daar weinig over weten. Dat maakt het zo lastig. De conclusie dat er geen sprake is van zorgmijding, lijkt me dus te snel, zeker voor iemand die hoogleraar is.

De heer Bruijn (VVD):

Ik hoor geen vraag, maar ik wil toch ingaan op de opmerkingen.

De voorzitter:

Beknopt graag.

De heer Bruijn (VVD):

Ik heb niet gezegd dat ik concludeer dat er geen zorgmijding is. Ik heb gezegd dat we in die gebeurtenissen geen aanwijzingen vinden voor zorgmijding. Het eigen risico is fors gestegen, de zorgkosten zijn niet gedaald. Daarin zie ik geen aanwijzing dat er sprake was van zorgmijding. Ik kan ook niet bewijzen dat er geen sprake is van zorgmijding, ik zie alleen de aanwijzingen niet van iets wat wel telkenmale beweerd is door meerdere voorgaande sprekers. Ik zie de aanwijzing daar niet in en ik ga in op het belangrijke voorbeeld wat door 50PLUS is aangedragen. We hebben toen het eigen risico fors verhoogd, de zorgkosten daalden niet. Ja, voorzitter, ik ga door. Dat bewijst dus geen causaal verband. Er is een rem op de stijging, wat een beoogd effect was, maar er heeft geen daling plaatsgevonden. Dat lijkt in lijn met het niet optreden van zorgmijding. Lijkt. Misschien wil de minister daar nog eens op ingaan.

De VVD heeft in 2017 ingestemd met het bevriezen van het eigen risico, waardoor de solidariteit tussen zieken en niet-zieken toenam. Nu ligt er het voorstel van dit kabinet om te bevriezen op €385 tot 2021, in plaats van een doorgroei naar €445. Die maatregel vindt plaats binnen de systematiek van de Zorgverzekeringswet. Dat wil zeggen dat de daling van het eigen risico leidt tot een stijging van de zorgpremie. Uiteindelijk moeten de zorgkosten gedekt worden door de opbrengsten van het eigen risico, plus dat van de nominale premie, die voor lagere inkomens wordt gecompenseerd door de zorgtoeslag, voor zover die premiestijging althans meer is dan de daling van het gemiddelde eigen risico, plus de inkomensafhankelijke bijdrage, plus een aanvulling uit de algemene middelen, betaald uit inkomensafhankelijke belastingheffing. Zo wordt ruim 80% van de zorgkosten inkomensafhankelijk collectief betaald. Interessant is wat eerder naar voren is gebracht, dat we dan toch een heel grote kloof, kennelijk de grootste kloof, hebben tussen gezond en ziek. Dat zou nog kunnen leiden tot de vraag of we de zorg niet te toegankelijk hebben gemaakt, met die enorm hoge collectieve financiering. Zou dat niet iets teruggedraaid moeten worden? Zou dat niet tot een verkleining van de kloof tussen gezond en ziek kunnen leiden? Misschien wil de minister daarop ingaan.

Voorzitter. Het wetsvoorstel zorgt voor een derving van de opbrengsten van het eigen risico van 413 miljoen structureel ten opzichte van het basispad. Het wetsvoorstel leidt verder tot 130 miljoen hogere uitgaven vanwege — daarvoor is door de Partij van de Arbeid al aandacht gevraagd — het gedragseffect op het gebruik van zorg. Dat is dus ruim 0,5 miljard tot 2022 verhoging van die kosten. Deze kosten worden betaald uit een hogere inkomensafhankelijke bijdrage en een hogere nominale premie, inkomensafhankelijk gecompenseerd door de zorgtoeslag. Het wetsvoorstel leidt tot een €34 hogere nominale premie in 2021. Het zorgt dus ook voor hogere uitgaven voor de zorgtoeslag, want die zal met circa €5 stijgen en dit kost in totaal 22 miljoen. En zo komt het totale budgettaire effect van deze voorgestelde maatregel op 560 miljoen structureel, zoals berekend in de memorie van toelichting. In het regeerakkoord was zelfs sprake van een intensivering van 0,7 miljard. Kan de minister dit verschil nog eens toelichten? Ik kon namelijk niet goed vinden waardoor dit veroorzaakt werd.

Ook de Raad van State heeft aandacht gevraagd voor de per saldo structurele verhoging van de collectief gefinancierde zorguitgaven door dit wetsvoorstel. Het feit dat in het regeerakkoord ook maatregelen zijn afgesproken die de groei van de collectief gefinancierde zorguitgaven remmen, zoals het sluiten van hoofdlijnenakkoorden en diverse maatregelen op het gebied van genees- en hulpmiddelen, alsook onze investering in bijvoorbeeld preventie, waarvoor eerder aandacht is gevraagd, doet aan het effect van de nu onderhavige blote maatregel zelf niet af. Een dergelijke argumentatie en koppeling zouden zichzelf ook in de voet kunnen schieten, nu het CPB bij de doorrekening van het regeerakkoord minder omvangrijke besparingen ten gevolge van de hoofdlijnenakkoorden waarschijnlijk acht. Dus die koppeling moeten we maar niet maken.

Voorzitter. Tot zover dus het budgettaire effect van deze maatregel. Wat echter niet is doorgerekend, en waarvoor ik geen aandacht heb horen vragen, is de prijs die we voor die toenemende collectieve zorgkosten uiteindelijk gaan betalen in termen van druk op de economie en afnemende structurele werkgelegenheid, waar veel mensen van afhankelijk zijn. Wat weten we nu van dat prijskaartje, hoe kunnen we dat benaderen? Het is dus niet doorgerekend.

In zijn notitie van 24 augustus 2015 rekende het Centraal Planbureau de structurele effecten door van een pakket aan maatregelen waaronder het afschaffen van het eigen risico, naast een aantal andere forse ingrepen. Per saldo leidden deze veranderingen via lastenverhoging en verdere nivellering tot een, zoals in het rapport geformuleerd, substantieel negatief effect op de structurele werkgelegenheid. De opdrachtgever van dat rapport, de SP, zag daarin destijds geen aanleiding om het CPB te vragen om de omvang van dat effect nader te ramen. Hoe groot zou zo’n effect nu kunnen zijn? Welk deel van die forse structurele werkgelegenheidseffecten is redelijkerwijs toe te schrijven aan de daling van het eigen risico?

Volgens tabel 7.3 in het rapport Zorgkeuzes in Kaart uit 2015 leidt het afschaffen van het eigen risico tot jaarlijks 3,7 miljard hogere uitgaven. Ook andere beleidsopties voor eigen betalingen, al of niet via een zorgtoeslag et cetera, waar de Partij van de Arbeid eerder vanmiddag naar vroeg, zijn in dat rapport overigens allemaal uitgebreid doorgerekend. Die staan allemaal in dat rapport, maar wellicht dat de minister in de beantwoording daaraan nog iets toe wil voegen.

De heer Don (SP):

U kijkt weer in uw CPB-glazen bol. Daar bent u ook heel goed in. U hebt de modellen scherp in uw hoofd zitten. Misschien kunt u me dan ook helpen. Want we hebben het hier eigenlijk over een wetsvoorstel met eigen risico en over zorgmijding, gewenst en ongewenst. Wat zijn nu de effecten van dit eigen risico op — ik zeg het neutraal — zorgmijding? Daar zou toch ook een rekenwijze achter kunnen zitten, dat zou een doorberekening kunnen zijn. Ik ben in dat opzicht misschien maar simpel denkend, en pak even een aanpalend voorbeeld. De tandheelkundige zorg zit niet meer in de basisverzekering. Dat betekent naar mijn idee dat het merendeel van de mensen gewoon naar de tandarts kan gaan en het zelf betaalt of een aanvullende verzekering heeft. Maar voor een bepaald percentage van de bevolking is dat echt een probleem. Volgens mij is daar in 2016 een rapport over geweest waarin dat nog eens werd aangetoond. Wat voor effect hebben die slechte gebitten nu voor de persoon zelf, maar misschien ook maatschappelijk? Heeft het CPB daar ook over nagedacht? Graag een antwoord van u.

De heer Bruijn (VVD):

Ik heb dit onderwerp al behandeld. Uit de gegevens die er tot nu toe zijn — dat is het onderzoek van het NIVEL, dat zijn de berekeningen van wat er gebeurt als je het eigen risico in 2015 fors verhoogt — rollen geen aanwijzingen dat sprake is van ongewenste zorgmijding. Dat neemt niet weg dat die ongewenste zorgmijding er kan zijn. Ik heb de minister gevraagd om daarop in te gaan. Wellicht is er ergens een aanwijzing dat die ongewenste zorgmijding optreedt. We weten wel dat het percentage eigen bijdrage aan de zorgkosten in Nederland het laagste is van alle vijftien landen om ons heen.

De heer Don (SP):

U kwantificeert het. Ik vraag u ook om aantallen. Als die slechte tanden zich in een grotere groep mensen voordoen, dan stel ik me het volgende voor. Je zit in een lagere inkomenscategorie, je moet solliciteren, je mag solliciteren, je wilt solliciteren, en je komt op je sollicitatiegesprek met slechte tanden. Dat heeft een effect. Als zich dat op grote schaal voordoet, kan daar iets uit voortkomen waarvan ik zeg: ja, het niet hebben van die tandheelkundige zorg in het basispakket heeft dus effect op een collectiviteit. Dat zou berekend kunnen worden. U zegt over het NIVEL-rapport dat daarin niet over ongewenste zorgmijding wordt gesproken en ook niet over gewenste zorgmijding. Alleen in de rekensom om te komen tot een financieel sluitend systeem voor onze zorg, wordt gewenste zorgmijding wel meegecalculeerd. Ik zoek even naar de goede woorden. Het eigen risico is een vorm van remming op het gebruik van zorg. Dat wordt ook gezien als een soort gewenste zorgmijding, maar daarachter zit natuurlijk wel een kwalitatief effect. Is dat effect op de een of andere manier zichtbaar te maken?

De heer Bruijn (VVD):

Het voorbeeld van slechte tanden is een heel goed voorbeeld, want slechte tanden voorkom je niet door betere tandheelkundige zorg. Slechte tanden voorkom je door betere voorlichting over preventie. Daarom stoppen wij als collectief in Nederland ruim 7 miljard euro per jaar in preventie, in kennis, onder andere in kennis over de rol van tandenpoetsen bij kinderen. Daar hebben wij, ook in het verkiezingsprogramma van mijn partij, niets aan afgedaan. Dit wetsvoorstel gaat daar ook niet over. Er is eerder ook op gewezen dat die preventie belangrijk is. Het paard wordt juist achter de wagen gespannen als ervoor wordt gezorgd dat onze economie zodanig beschadigd wordt dat we die preventie niet meer kunnen betalen en als dan wordt gezegd: laat het dan maar gebeuren, maar we gaan dat oplossen door betere tandheelkundige zorg. Nee, dat los je niet op met betere tandheelkundige zorg. Dat los je op door preventie. Daar stoppen we dus ook veel middelen in. Het is dus een heel goed voorbeeld van iets waarvan mijn partij zegt dat je dat moet voorkomen, want dat is beter dan genezen. Bovendien is dat veel kosteneffectiever.

De voorzitter:

Meneer Don, heel kort. Ik wil deze discussie niet eindeloos laten voortduren.

De heer Don (SP):

Ik zal het kort houden. Meneer Bruijn geeft geen antwoord op mijn vraag. Natuurlijk volg ik het verhaal over preventie.

De heer Bruijn (VVD):

Gelukkig.

De heer Don (SP):

Ja, fijn, maar ik gebruikte dat voorbeeld van tandheelkundige zorg om te kijken wat het effect is als zorg achterwege blijft. Daar geeft u geen antwoord op.

De heer Bruijn (VVD):

Ik hoor geen vraag, voorzitter.

De voorzitter:

Ik ook niet. Mevrouw Nooren, even niet over de tandheelkundige zorg, hè?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Nee, zeker niet. De suggestie die de heer Bruijn doet, is dat een eigen risico niet kan leiden tot zorgmijding. Op 13 april 2017 is daarover een debat geweest tussen Van Rijn en de Tweede Kamer. Daaruit is gebleken dat er verschillende onderzoeken zijn. Er zijn onderzoeken waaruit blijkt dat 10% van de mensen om financiële redenen zorg mijdt. U verwees naar mijn bijdrage en u zei dat ik pleit voor allerlei andere systemen. In dat debat maar ook daarna is geconstateerd dat mensen zorg mijden terwijl ze hun eigen compensatiemogelijkheden niet gebruiken. Het ging mij erom dat je van de €90 die je krijgt, al €32,50 aan de zorgverzekeraar geeft. Mensen krijgen dus minder zorgtoeslag — €60 in plaats van €90 — en hebben dan impliciet al betaald voor hun eigen risico van hun zorgtoeslag. Dat was mijn voorstel. Dat ging dus niet om alle mogelijke beleidsopties. Dat zou leuk zijn, maar dit is een klein voorstelletje.

De heer Bruijn (VVD):

Mevrouw Nooren vraagt er aandacht voor dat ten gevolge van het eigen risico zorg gemeden wordt. Dat is ook de bedoeling van het eigen risico. Dat is ook precies het effect dat we beogen. Het is weliswaar het laagste ter wereld, maar dankzij de SP weten we dat, als we het eigen risico afschaffen, de collectieve lasten dan zo hoog worden dat er een drukkend effect ontstaat op de economie. Dat is, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, dus een prijskaartje dat je dan betaalt. Het feit dat er zorgmijding is, is dus gewenst. Je moet kijken of er gewenste zorgmijding is of ongewenste zorgmijding, maar dat hoor ik in uw vraag niet terug. Als u dat zou vragen, zeg ik dat er op dit moment in de getallen die we hebben, geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van substantiële ongewenste zorgmijding. Dat neemt niet weg dat die er wel kan zijn. Daar moeten we ook heel goed naar kijken. Daar wordt op dit moment ook onderzoek naar gedaan door het ministerie, maar ik vraag aandacht voor de andere kant, namelijk overbehandeling en overconsumptie in de zorg. Die zijn er in ieder geval zeker, want anders waren er niet zoveel wetenschappelijke onderzoeken, zelfs hele congressen en ook aandacht in de opleiding over hoe we omgaan met overconsumptie en de dwingende patiënt, die dingen vraagt die de dokter, ook de huisarts, niet durft te weigeren. Hoe gaan we daarmee om? Dat is voor een heel groot deel een kwestie van voorlichting en opleiding, maar het is ook een kwestie van een financiële prikkel.

De voorzitter:

Nog kort, mevrouw Nooren.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Het voert te ver om dit debat nu uitgebreid te voeren. Mijn vraag aan de heer Bruijn is welke maatregel volgens hem effectief is. Is het effectiever om het eigen risico nog wat te verhogen of is het effectiever om te zorgen dat er in de professionaliteit en in de benchmark tussen zorgaanbieders gekeken wordt hoe je naar het gedrag van artsen ten opzichte van patiënten kan kijken?

De heer Bruijn (VVD):

Afhankelijk van de uitkomst van dit debat zou het best kunnen zijn dat mijn fractie gaat instemmen met dit voorstel om het eigen risico niet te verhogen, maar dan lopen we vooruit op de uitkomst van het debat. Die vraag kan ik vanavond dus misschien beantwoorden.

Voorzitter. Uit het rapport Keuzes in Kaart 2018-2021 weten we dat het afschaffen van het eigen risico in combinatie met een aantal andere maatregelen leidt tot een drukkend effect op de structurele werkgelegenheid van 0,65%, oftewel ruim 45.000 fulltime banen. Dat weten we uit de doorrekening van het verkiezingsprogramma van de SP. En slaat dat effect niet vooral neer bij de kwetsbaarste groepen? Gebrekkige groei van banen schept volgens de UWV-arbeidsmarktanalyse 2017 immers een probleem aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals het daar genoemd wordt, en zorgt dáár voor langdurige werkloosheid. Ook het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst in zijn update van vandaag van De sociale staat van Nederland op die hardnekkige verschillen tussen bevolkingsgroepen. Gezien de negatieve correlatie tussen opleidingsniveau en zorgconsumptie, blijkend uit het rapport De prijs van gelijke zorg van het CPB uit 2013, zou dat weleens dezelfde groep kunnen zijn als die welke aanvankelijk lijkt te profiteren van een wat lager eigen risico.

Voor de laagstbetaalden — dat wil zeggen: degenen met een inkomen beneden €28.720 in 2018 — zou zo'n regeling extra wrang zijn, omdat zij door de zorgtoeslagcompensatie niet of nauwelijks profiteren van de verlaging van het eigen risico, terwijl juist zij wel het genoemde verlies van structurele werkgelegenheid zouden incasseren.

Voor de vierde, hoogste schijf zou het marginale belastingtarief volgens de dankzij de SP gemaakte notitie uit 2015 bij het daar doorgerekende pakket zelfs zo hoog worden — we hebben het dan over de Laffer-curve — dat de belastingopbrengsten nominaal afnemen, waardoor ook het effect op het EMU-saldo negatief uitpakt. In tijden van economische groei zou men kunnen stellen dat binnen de Europese afspraken ieder EMU-saldo beter dan een tekort van 60% van de groei acceptabel is; ook 50PLUS vroeg daar aandacht voor. Dat volgt immers uit de afspraak dat de schuldquote, de staatsschuld ten opzichte van het bbp, maximaal 60% mag bedragen, zodat de aanwas van dit quotiënt, zijnde het tekort gedeeld door de groei, eveneens maximaal 60% mag zijn. Maar er zijn ook economen die juist vinden dat men ten behoeve van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën het dak moet repareren wanneer de zon schijnt. Hoe ziet de regering dit?

Voorzitter. Laat duidelijk zijn dat de maatregelen in het voorliggende wetsvoorstel uiteraard veel minder verstrekkend en zelfs van een totaal andere orde zijn dan de maatregelen die zijn beschreven in de hiervoor genoemde rapporten, die echter wel het dichtst komen bij de situatie waar we het nu over hebben. Die rapporten zijn dus niet toepasbaar op de huidige voorstellen, maar ze tonen wel de relatie tussen dit type maatregelen en de structurele werkgelegenheid. Het is voorstelbaar dat het effect van het huidige voorstel betrekkelijk gering is en mogelijk zelfs wegvalt in de afronding. Dat zou dan goed nieuws zijn. Dat zou ik dan graag bevestigd willen zien door de minister.

De hoofdvraag aan de minister van mijn fractie gaat dus niet alleen over het eigen risico en over zorgmijding — daar heb ik vragen over gesteld — maar ook over het uiteindelijke prijskaartje van collectieve lastenverhoging, die hoe dan ook het effect is van de voorgestelde maatregel, bevriezing van het eigen risico. De vraag is ook bij welke groepen in de samenleving dat effect neerslaat.

Ook zou mijn fractie de minister willen vragen hoe dat structurele effect zich verhoudt tot dat van de alternatieven, te weten een verdere verlaging of afschaffing van het eigen risico, zoals bepleit door sommigen, waaronder de Patiëntenfederatie Nederland, dan wel een doorindexering — het huidige basispad — of een verhoging ervan, of de introductie van een eigen bijdrage als alternatieve of additionele vorm van remgeld, waarvan enkele varianten budgettair zijn uitgewerkt in tabel 7.3 van Zorgkeuzes in Kaart.

Ten slotte vraagt mijn fractie de minister wat het effect van deze maatregel is op de inkomenssolidariteit. Stel dat het eigen risico zou stijgen naar €455, dan zou een verzekerde die zorgtoeslag ontvangt, een extra compensatie krijgen voor de stijging van het eigen risico, ongeacht of hij het eigen risico moet betalen. Dat is dus een overheveling van veelverdieners naar minderverdieners. Daarmee neemt de inkomenssolidariteit toe. Door nu het eigen risico te bevriezen, neemt weliswaar de risicosolidariteit toe, maar neemt de inkomenssolidariteit af ten opzichte van het basispad. Hoe ziet de minister dit?

Voorzitter. Mijn fractie ziet uit naar de beantwoording van deze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bruijn. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.