Plenair Schalk bij behandeling Pakket Belastingplan 2019



Verslag van de vergadering van 11 december 2018 (2018/2019 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Er zijn van die momenten waarop de verwarring even toeslaat, zoals onlangs bij de briefing over de negen wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan die aan de orde zijn. Bij sommige onderwerpen heb ik even met de ogen geknipperd, bijvoorbeeld toen het ging over spelers bij sportwedstrijden, althans, in mijn onschuld meende ik dat het daarover ging. Toen onthield ik mij even van commentaar. Het mag bekend zijn dat de SGP weinig op heeft met allerlei vormen van sportverdwazing, zeker als het daarbij om exorbitante bedragen gaat voor mensen die beter met de bal zijn dan een ander of die iets harder tegen een berg op kunnen fietsen dan iemand anders. Wat mij betreft mocht de belasting dus niet zwaar genoeg gaan drukken, totdat het tot me doordrong dat het niet om sporters ging, maar om spelers, om gokkers die weddenschappen aangaan rondom sportwedstrijden. Aanpakken die handel, zou ik zeggen. Wat mij betreft mag de marginale druk daar omhoog.

Waarom maar 29% over die gokrevenuen? Die gokbelasting steekt immers schril af tegen de belasting die de gewone Nederlander moet betalen, die met hard werken zijn of haar geld verdient. Zelfs na de invoering van het tweeschijvenstelsel in 2021 ga je 37,05% betalen in het lage tarief en 49,5% in het hoge tarief. Overigens, die laagste inkomens tot €20.000 gaan de komende jaren meer belasting betalen: 37,05% in plaats van 36,55%. Dat probleem wordt natuurlijk opgelost door diverse maatregelen en kortingen, maar als je dat matcht met de tabellen marginale druk, die we via de schriftelijke ronde kregen, kom je tot de conclusie dat dit schone schijn is. Ik herinner de staatssecretaris aan de motie van mijn hand uit 2016, die ik al noemde, en aan een motie van de heer Ester uit 2017. Wat zien we nu? Er is eigenlijk nog nauwelijks beweging in te zien. Alleen als je van €22.000 inkomen per jaar naar €23.000 gaat, zien we een substantiële verbetering, maar de marginale druk is nog steeds 56%. Daarna ligt die rond de 90% en op de top zelfs op de uitschieter van 167%. Dat is toch niet uit te leggen? Wat is het oordeel van de staatssecretaris over deze exorbitante belastingdruk?

Zorgt het gebruik van belastingen als prikkel voor werk, werk en nog eens werk uiteindelijk niet voor een mismatch? Is daar nu echt niets aan te doen? Er gebeurt immers iets heel raars. Enerzijds worden de Nederlanders gepusht om meer te gaan werken en meer te gaan verdienen, anderzijds worden ze juist in het segment waar verdienen van belang is om richting een modaal inkomen te groeien, hard aangepakt. Laten we het maar eens koppelen aan de route naar het tweeschijvenstelsel. Tot €20.000 ga je meer belasting betalen dan tot nu toe, dus is de prikkel: zorg dat je boven die €20.000 inkomen komt, want dan ga je lekker minder belasting betalen. Vervolgens kom je in wat nu nog de tweede schijf heet van €20.000 tot €33.000 en daar gaat de belasting volgens het overzicht "parameters ingroeipad tweeschijvenstelsel" iets naar beneden, maar dat merk je nauwelijks, omdat je daar enorm gepakt wordt. Gemiddeld ga je over elke extra verdiende euro ongeveer €0,90 belasting betalen! Uitgerekend is zelfs dat je van €10.000 extra bruto inkomen zo'n €91 overhoudt. Mijn vraag is: klopt deze redenering? Zo ja, dat zijn dan toch de verkeerde prikkels? Hoe komen we nu uit deze impasse? Is de dieperliggende oorzaak niet dat we in feite prikkelen met het draagvlakbeginsel op individuele basis? Ik heb het hier al over gehad met mevrouw Sent en ook de heer Van de Ven gaf een hint in deze richting. Dat doorkruist in feite de andere uitgangspunten in het belasting- en toeslagenstelsel die wel op het huishoudinkomen gericht zijn, zoals kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag. Alleen bij directe belastingen wordt een ander uitgangspunt gehanteerd. Dat wordt inmiddels zelfs door het Centraal Planbureau bekritiseerd. In het rapport Eenverdieners onder druk wordt klip-en-klaar gesteld: "Het verschil in belastingdruk voor een- en tweeverdieners is sterk opgelopen; de vraag rijst of een verdere stijging wenselijk is met het oog op gelijkmatigheid en doelmatigheid."

Nu mevrouw Van Engelshoven hier ook is, is dit een prachtig moment om aan haar als minister van OCW, die immers over emancipatiezaken gaat, te vragen of ze het met mijn fractie eens is dat het hoog tijd wordt om de ongelijke behandeling van een- en tweeverdieners eens aan te pakken. Ik ben bang dat de minister deze vraag vandaag niet kan beantwoorden omdat zij hier is voor een ander wetsvoorstel, maar misschien kan ze de antwoorden influisteren bij de staatssecretaris. Dan kunnen we toch de mening van de regering over dit punt volgen en ontvangen.

Ook de Raad van State legt de vinger bij het feit dat het stelsel van inkomensverdeling via belastingen en toeslagen leidt tot verschillen in besteedbaar inkomen die niet goed meer te verklaren zijn uit de verschillen in positie tussen deze groep. Hij koppelt dat zelfs aan het brede welvaartsbegrip, een thema dat in deze Kamer breed wordt gedeeld. Wat is het oordeel van de staatssecretaris op dat punt? Is het terecht dat de Raad van State deze koppeling maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wil de regering hieraan doen?

Mevrouw de voorzitter. In vervolg op dit punt verwijs ik naar de door het ministerie aangeleverde tabellen over de marginale druk. Ik noemde ze net al. Een eerste conclusie is dat die tabellen verhullend zijn ten aanzien van een ander probleem: de kloof tussen een- en tweeverdieners. De staatssecretaris gaf in eerste instantie aan dat hij geen tabellen kan leveren voor tweeverdieners, maar na enig aandringen kwam er toch een overzicht waaruit blijkt dat het er voor tweeverdieners heel wat gunstiger uitziet, zeker voor de minstverdienende partner. Dat strookt wel met het beeld dat ik tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen reeds heb geschetst. Toen heb ik aangegeven dat het lijkt dat de kloof tussen een- en tweeverdieners kleiner wordt. De heer Ester had het daar zojuist ook al over. De koopkrachtpercentages zijn voor de eenverdiener gunstiger dan voor tweeverdieners, maar die koopkrachtontwikkeling is voor de eenverdiener juist ongunstiger. Het percentage moet volgens het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namelijk worden losgelaten op het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. Dan heb je een heel ander verhaal. Dan blijkt dat tweeverdieners er in koopkracht juist op vooruitgaan ten opzichte van eenverdieners. Oftewel, de kloof wordt nog steeds niet kleiner maar zelfs nog iets verdiept. Netto gaat de tweeverdiener er meer op vooruit. Dat gunnen we 'm natuurlijk van harte, maar de stijging in percentages geeft dat positieve beeld, terwijl de werkelijkheid negatief is. Ergo, de kloof tussen een- en tweeverdieners wordt nog steeds groter.

De heer Van de Ven i (VVD):

Ik hoor de hele tijd "tweeverdieners" maar eigenlijk zijn het twee eenverdieners. Dat betekent dat je twee keer een arbeidsparticipatie hebt, van twee individuen dus. Dat betekent met andere woorden dat de eenverdiener naar mijn mening niet zonder meer vergelijkbaar is met twee eenverdieners. Wat is daarop de reactie van de heer Schalk?

De heer Schalk (SGP):

Nou, misschien wordt het een heel semantische discussie. Ik baseer mij even op het rapport dat het Centraal Planbureau heeft uitgebracht. Dat heet Eenverdiener onder druk. De positie van tweeverdieners en eenverdieners wordt daarin heel goed met elkaar vergeleken. Ik neem aan dat zij de juiste positie kiezen voor de tweeverdieners, of dat nu twee eenverdieners zijn of wat dan ook. Hoe je het ook wendt of keert, iedereen is het er inmiddels, dacht ik, over eens dat er een enorm verschil in opbouw is tussen tweeverdieners en eenverdieners. Ik hoef dat niet te herhalen, denk ik, maar ik doe het toch maar even voor de zekerheid. Wij weten dat tweeverdieners die beiden €20.000 verdienen, dus twee keer €20.000, €2.000 belasting betalen over €40.000, terwijl een eenverdiener die €40.000 verdient iets van €10.768 betaalt, zeg ik uit mijn hoofd; iets in die geest. Oftewel vijf of zes keer zo veel. Dat is een gegeven, hoe je de twee- of eenverdiener ook aanduidt.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik zie toch een verschil. Waar sprake is van twee eenverdieners — dat is de ceteris-paribusveronderstelling — verrichten beiden evenveel arbeid, terwijl het bij de eenverdiener de helft van die arbeid is. Dus je hebt arbeidsvergelijking. De een heeft 50% van de arbeid en die twee eenverdieners hebben 50 plus 50, dus 100%. Ik zie de vergelijking nog niet helemaal. Ik denk dat in het verleden gekozen is voor individualisering van belastingheffing. Dan is het erg moeilijk om de tweeverdiener zoals die gedefinieerd wordt te vergelijken met eenverdieners.

De heer Schalk (SGP):

Deze benadering is voor mij een beetje nieuw, moet ik eerlijk zeggen. Alsof tweeverdieners ineens op een totaal andere manier zouden zijn benaderd dan in de afgelopen jaren. Het bijzondere is juist dat het vaak niet op basis van individualisme gaat maar op basis van het gezamenlijke huishouden, van gezamenlijke zaken. Dan gaat het om de zaken die ik zojuist heb genoemd, onderwerpen als de zorgtoeslagen en de arbeidskorting. Die gaan niet richting die ene persoon, die eenverdiener of het individuele gedeelte. Daar wordt juist rekening gehouden met het gezamenlijke inkomen.

Mevrouw de voorzitter. We maken het misschien alleen maar ingewikkelder en ik realiseer me dat deze kwestie steeds opnieuw aan de orde komt. Het lijkt wel of we in een soort impasse zitten. Iedereen begrijpt dat er iets moet gebeuren. Dat heb ik in ieder geval wel begrepen, ook van meneer Van der Ven en mevrouw Sent. Maar het zit een beetje op slot. Ik merkte het bij de Algemene Politieke Beschouwingen en bij de Algemene Financiële Beschouwingen. Enerzijds is er begrip. De coalitie heeft natuurlijk ook afspraken gemaakt en is met een bepaalde route bezig. Ik constateer dat er momenteel blijkbaar niet iets structureel te veranderen valt. Kan de staatssecretaris met mij een route op waarlangs we de toekomst verkennen? Is hij, even los van het politieke gewoel, bereid om opties voor de langere termijn te verkennen om de pijnpunten weg te nemen rond marginale druk en ook rond een- en tweeverdieners? Een dergelijke verkenning biedt de huidige coalitie ruimte om haar pad af te lopen en die route doet ook recht aan de positie van de Eerste Kamer om tot reflectie te komen op het regeringsbeleid voor nu en voor de toekomst.

Mevrouw de voorzitter, ten aanzien van de fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 een paar korte aandachtspunten. Hier komen wel een paar zaken aan de orde die gaan aantikken voor de individuele burger. Neem het verlagen van de vermindering van de energiebelasting. Ik vind dat een verwarrende tekst voor de gewone burger. Het is een verlaging van de belastingvermindering, dus het wordt duurder voor de consument.

Een ander puntje. Door het afschaffen van de bpm-teruggaveregeling worden bedrijven en instellingen geraakt die te maken hebben met contractgroepenvervoer, met doelgroepenvervoer. Is dit realistisch als het gaat om doelgroepenvervoer in de regio, om vervoer van mensen met een beperking, om ouderenvervoer of om het vervoer van kinderen naar school? Welke consequenties kan of zal dit hebben voor het leerlingenvervoer?

Nog een enkele vraag over de btw-verhoging van 6% naar 9%. Stel dat een ondernemer in december goederen of diensten uitlevert maar de factuur pas in januari verzendt. Welk tarief geldt er op dat moment? Wat als de factuur tijdig wordt verzonden maar de klant pas in 2019 betaalt?

Natuurlijk ook nog een vraag voor de minister van Onderwijs, want anders zou zij denken: denk ook aan mij. Kan de minister van Onderwijs aangeven op welke wijze het wetsvoorstel Wet fiscale rijksmonumenten nu behulpzaam is bij de onlangs door het Interkerkelijk Contact In Overheidszaken ondertekende agenda religieus erfgoed? Misschien een beetje in vervolg op de discussie die zojuist plaatsvond.

Mevrouw de voorzitter, ik begon mijn betoog met verwarring over de gokkers. Ik houd niet van gokken en de staatssecretaris volgens mij ook niet. Maar ik houd ook niet van verwarring en daarom hoop ik dat de staatssecretaris duidelijkheid wil verschaffen over de toekomst van de gewone burger die bereid is belastingen te betalen, maar die wel eerlijk behandeld wil worden. Ik zie dan ook uit naar de antwoorden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schalk. Ik kijk even naar de klok. Meneer Binnema, u heeft het woord.