Plenair Nooren bij behandeling Verbeteren toezicht, opsporing, naleving en handhaving in de zorg



Verslag van de vergadering van 17 december 2018 (2018/2019 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.55 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. De inbreng die ik vandaag lever, is mede namens de fractie van 50PLUS.

Allereerst onze felicitaties voor collega Vink van D66 voor haar maidenspeech. Ik zie uit naar onze inhoudelijke gedachtewisseling vandaag en ook tijdens de komende vergaderingen; we hebben er nog een paar.

Voorzitter. We hebben in deze Kamer al vaker stilgestaan bij het feit dat uit onderzoek blijkt dat mensen het hebben van een goede gezondheid heel belangrijk vinden. Sterker nog, gezond zijn en gelukkig zijn hangen met elkaar samen: mensen zijn gelukkiger als ze een goede gezondheid hebben en vice versa. Niet voor iedereen is gezond zijn vanzelfsprekend en dat heb je niet altijd zelf in de hand. Ieder van ons kan ziek worden of andere gezondheidsproblemen krijgen die alleen op te lossen zijn met medisch ingrijpen of andere vormen van professionele zorg. Wij vinden dat iedere Nederlander er zeker van moet kunnen zijn dat de noodzakelijke zorg er is als je die nodig hebt en dat die van goede kwaliteit, betrouwbaar en betaalbaar is en blijft. Wij prijzen ons gelukkig dat we leven in een land met een goed gezondheidszorgsysteem; de heer Flierman zei dat ook al. De kosten die gemoeid zijn met de zorg, brengen we grotendeels samen op en leggen een groot beslag op ons inkomen. Het is en blijft van belang dat we het stelsel zo inrichten dat de zorg toegankelijk en betaalbaar blijft voor iedereen. Collega Postema vroeg hier tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen al aandacht voor.

Het is ook logisch dat mensen alleen willen bijdragen aan de kosten van de zorg als het geld dat we betalen voor onze zorgverzekeringen, daadwerkelijk aan zorg wordt besteed. De regering spant zich in om misbruik van middelen voor de zorg te voorkomen en dat ondersteunen wij zeer. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, beoogt daaraan bij te dragen. De mogelijkheden voor de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) en zorgverzekeraars om fraude tegen te gaan, worden vergroot.

Voorzitter. De PvdA en 50PLUS staan positief tegenover de extra mogelijkheden die het wetsvoorstel de NZa biedt om bijvoorbeeld verzekerden betere overzichten te laten krijgen van nota's, eigen risico en eigen betalingen. Verder is het goed dat de mogelijkheden om gegevens uit te wisselen met de bij de fraudebestrijding betrokken overheidsinstanties, verruimd worden en dat dit wettelijk verankerd wordt. De Raad van State benadrukte dat het van belang is dat bij voorkeur in de wet vastgelegd wordt welke informatie aan wie en met welk doel verstrekt wordt. Dat heeft ook onze voorkeur. Het is in ieder geval goed dat op basis van het in de Tweede Kamer aangenomen amendement-Volp is geregeld dat dit vastgelegd wordt in een AMvB én dat deze AMvB voordat die ingaat voorgelegd wordt aan beide kamers van de Staten-Generaal.

Door de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en de beantwoording van de vragen over het wetsvoorstel vanuit deze Kamer is het voor onze fracties voldoende helder welke ruimte de NZa heeft en welke zorgvuldigheidseisen daarbij in acht worden genomen. Voornoemde onderdelen van het wetsvoorstel beoordelen wij positief.

Voorzitter. Voor ons gaat het in het debat van vandaag om één onderdeel van het wetsvoorstel dat ons zwaar op de maag ligt, net als bij andere fracties, namelijk de mogelijkheden die het wetsvoorstel aan zorgverzekeraars biedt om in het kader van fraudebestrijding het medisch beroepsgeheim te doorbreken.

Wij vinden het evident dat zorgverzekeraars een verantwoordelijkheid hebben om de rechtmatigheid en doelmatigheid van geleverde zorg te controleren, via de zogeheten materiële controle. Het wetsvoorstel voorziet erin dat de zorgverzekeraars hier zorg voor dragen ongeacht de vorm van de polis, natura of restitutie. Dat dit zorgvuldig en controleerbaar moet, dat vinden wij niet meer dan logisch. Het is goed dat bij de fraudebestrijding door zorgverzekeraars gewerkt wordt met een stapsgewijze aanpak. Dat het in het uiterste geval noodzakelijk kan zijn om iemands medische persoonsgegevens in te zien in het kader van fraudebestrijding, is helaas onvermijdelijk. Het schenden van het medisch beroepsgeheim is bij fraudebestrijding een ultimum remedium, dat pas aan de orde kan zijn als alle andere manieren om fraude op te sporen onvoldoende informatie opleveren en er een redelijk vermoeden van fraude is.

Waarover ik met de minister van gedachten wil wisselen is de vraag wie toegang krijgt tot de medische persoonsgegevens en op welk moment de verzekerde hiervan op de hoogte wordt gesteld.

Voorzitter. Allereerst de vraag wie de medische persoonsgegevens mag inzien. Uit de informatie die we van de regering en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) mochten ontvangen, blijkt gelukkig dat veel fraude opgespoord kan worden zonder inzage in de medische persoonsgegevens: van de ongeveer 1 miljard declaratieregels die zorgverzekeraars beoordeeld hebben om fraude op te sporen, heeft er in ongeveer 2.500 gevallen inzage in medische persoonsgegevens plaatsgevonden.

ZN meldt in een rapportage van juni jongstleden dat in 2017 in 27% van de 1.146 afgeronde fraudeonderzoeken fraude werd vastgesteld. Dat is dus 311 keer. Hiermee was een bedrag van 27 miljoen euro gemoeid. In 2017 werd in 77% van de gevallen fraude gepleegd door zorgaanbieders en in 22% door verzekerden en pgb-budgethouders. In 6% van de gevallen hebben zorgaanbieders en de verzekerden samengespannen om fraude te plegen. Uit dit onderzoek van ZN is helaas niet te halen of voor het opsporen van de voornoemde fraudegevallen inzage in de medische persoonsgegevens noodzakelijk was. Heeft de minister hier zicht op?

Het wetsvoorstel voorziet erin dat de inzage in de medische persoonsgegevens in het kader van fraudebestrijding plaatsvindt door de eigen medisch adviseurs van de zorgverzekeraar, dan wel andere medewerkers die onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur werken. Dat deze mensen onder het medisch beroepsgeheim vallen, vindt de regering voldoende waarborg voor de zorgvuldigheid van handelen, blijkt uit antwoorden op vragen die hierover zijn gesteld door verschillende fracties, waaronder de mijne. Kan de minister zich voorstellen dat dat voor veel mensen niet zo vanzelfsprekend en geruststellend is als voor de minister? Realiseert de minister zich dat herhaaldelijk uit onderzoek blijkt dat drie op de tien Nederlanders wantrouwend is jegens de zorgverzekeraars? Kan hij zich voorstellen dat het wettelijk regelen van inzagerecht in medische persoonsgegevens dit wantrouwen doet toenemen? En, zo ja, acht hij dit wenselijk?

Via de schriftelijke gedachtewisseling met de regering hebben we geprobeerd om er zicht op te krijgen of alternatieven voor het medisch inzagerecht door de eigen medisch adviseur van de zorgverzekeraar serieus overwogen zijn door de regering. Onze indruk is dat dit niet het geval is. We horen graag van de minister waarom dit niet is gebeurd.

Zijn er alternatieven voor het medisch inzagerecht door de eigen medisch adviseurs van zorgverzekeraars, is dan een logische vraag om te stellen. Wij denken van wel. De NZa heeft in de afgelopen maanden zelf een aantal fraudeonderzoeken opgestart: een onderzoek bij ggz-aanbieders om te bezien of zij behandeling van burn-out op de juiste wijze in rekening brengen en het fraudeonderzoek samen met de inspectie bij zorginstelling DeSeizoenen.

Zorgverzekeraars melden zelf bovendien in de eerdergenoemde rapportage uit juni jongstleden dat ze bij grote fraudeonderzoeken binnen ZN samenwerken in een speciale onderzoekswerkgroep. Waarom worden aan deze groep niet een aantal medisch adviseurs toegevoegd die voor alle zorgverzekeraars — liefst geanonimiseerd — de medische dossiers beoordelen op fraudeaspecten, vragen wij de minister.

In de voornoemde rapportage staat verder vermeld dat zorgverzekeraars fraudezaken ook nu al soms overdragen aan de NZa, de recherche zorgfraude van de Inspectie SZW, FIOD, de politie of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Net als de heer Kuiper vragen wij ons af welke zorgvuldigheidseisen daarbij in acht worden genomen.

Opmerkelijk is wel dat ZN in de voorgenoemde rapportage schrijft dat zorgverzekeraars fraudeonderzoek alleen overdragen als hun eigen sancties niet volstaan en als de inschatting is dat de zaak voldoende gedocumenteerd kan worden voor een bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolg.

Dat roept een aantal vragen op. Fraudebestrijding in de zorg is prima en noodzakelijk, maar waarom zet de regering met dit wetsvoorstel het vertrouwen in zorgverzekeraars nog meer op het spel? Het enkele feit dat medisch adviseurs inhoudelijk in staat zijn het onderzoek adequaat uit te voeren en gehouden zijn aan het medisch beroepsgeheim is toch onvoldoende grond om de uitvoering in hun handen te leggen, zeker als hier veel maatschappelijke weerstand tegen is en er alternatieven voorhanden zijn?

Waarom worden fraudegevallen die alleen opgespoord kunnen worden via inzage in medische persoonsgegevens, door zorgverzekeraars niet overgedragen aan een onafhankelijke organisatie, zoals een landelijk fraudeteam, de NZa of een van de eerdergenoemde organisaties?

De volgende vraag is door wie en hoe beoordeeld wordt of zorgverzekeraars bij het schenden van het medisch beroepsgeheim zorgvuldig hebben gehandeld. De zinsnede in de voorgenoemde rapportage van ZN dat zorgverzekeraars alleen opschalen als de zaak voldoende gedocumenteerd is, versterkt het vertrouwen in het handelen van de zorgverzekeraars bij fraudebestrijding niet. Zorgverzekeraars zouden toch alle zaken rondom fraudebestrijding zorgvuldig moeten vastleggen? Wij vragen de minister om een reactie op dit punt.

De NZa ziet toe op het handelen van de zorgverzekeraars. Hoe beoordeelt zij of het medisch beroepsgeheim terecht is geschonden en of daarbij zorgvuldig is gehandeld? Op welke wijze wordt beoordeeld of medisch adviseurs terecht bij een zorgaanbieder en/of verzekerde fraude vaststellen? Daar moet toch meer aan gedaan worden dan de mogelijkheid voor degene die beticht wordt van fraude om een klacht in te dienen?

We zijn benieuwd welke eisen de minister op de genoemde punten aan de zorgverzekeraars en de NZa stelt. Wij vragen hem toe te lichten op welke wijze het toezicht op het handelen van de zorgverzekeraars en de NZa op het gebied van fraudebestrijding wordt ingericht.

Daarmee kom ik op het tweede onderwerp in het wetsvoorstel waarover wij vragen hebben: het moment dat de verzekerde hoort dat zijn medische persoonsgegevens door een medisch adviseur zijn ingezien in het kader van fraudebestrijding. Op dit punt heeft de fractie van de PvdA verschillende vragen aan de regering gesteld en de antwoorden zijn ronduit teleurstellend. Neem bijvoorbeeld het antwoord op de vraag over de kans op ongerustheid bij de verzekerde en de mogelijke schade in de vertrouwensrelatie tussen de verzekerde en de zorgaanbieder c.q. de zorgverzekeraar. Wij gaan ervan uit dat de vertrouwensrelatie meer onder druk staat c.q. meer beschadigd wordt als de verzekerde — op z'n vroegst! — na drie maanden te horen krijgt dat de zorgverzekeraar zijn medische persoonsgegevens heeft ingezien, dan als de verzekerde dat hoort op de dag dat het beroepsgeheim wordt geschonden of als toestemming vooraf wordt gevraagd.

De regering antwoordt op vragen over dit onderwerp dat zij geen reden ziet voor grote ongerustheid als de verzekerde correct wordt geïnformeerd over het doel van de inzage en over de gevolgen die verbonden zijn aan de inzage die heeft plaatsgevonden. We menen dat de minister hier te licht over denkt, dat het niet zo eenvoudig en rationeel ligt en dat goede uitleg achteraf onvoldoende zal zijn. Het argument dat het fraudeonderzoek schade kan oplopen als de inzage in de medische persoonsgegevens op de dag van inzage aan de verzekerde wordt gemeld, vinden de PvdA en 50PLUS niet overtuigend. Moet de zorgverzekeraar niet verplicht worden het fraudeonderzoek zo in te richten dat op de dag van inzage alle relevante informatie en andere sporen van fraude veiliggesteld kunnen worden? Dit gaat toch ook zo bij andere zaken waar de privacy van burgers of bedrijven wordt geschonden, zoals bij een huiszoeking? Schorten zorgverzekeraars de betaling op als er een vermoeden van fraude is? Zo ja, dan merkt de verzekerde toch dat er iets aan de hand is? Zo niet, is de kans dan niet groot dat reeds uitgekeerde bedragen moeilijk teruggevorderd kunnen worden? Hoe ziet de minister dit? Wat is dan het effect op het vertrouwen in het zorgstelsel en de zorgverzekeraars?

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Fraudebestrijding kan bijdragen aan het beschikbaar houden van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg voor iedereen. Het streven van de regering om met dit wetsvoorstel fraudebestrijding steviger te verankeren en nadere eisen te stellen aan alle betrokkenen, steunen de fracties van de PvdA en 50PLUS van harte. Het voorstel om het inzagerecht in handen te leggen van de medisch adviseurs van zorgverzekeraars roept veel vragen op. Dat geldt ook voor het moment waarop verzekerden horen dat medische persoonsgegevens zijn ingezien in het kader van fraudebestrijding. We begrepen in de aanloop naar dit debat dat de minister voornemens is via een novelle een aantal zaken in het wetsvoorstel aan te scherpen. We horen graag van de minister welke wijzigingen hij in het wetsvoorstel wil aanbrengen en of hij bereid is de punten die we aandragen daarin mee te nemen. We zien uit naar de antwoorden van de minister.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik zal niet de vraag stellen wat er nou toch gebeurd is sinds dit wetsvoorstel mede namens de Partij voor de Arbeid door een vorig kabinet werd ingediend. Inmiddels zit mevrouw Nooren in deze Kamer, dus is er een andere visie op deze wet. Dat begrijp ik. Ik wil een andere vraag stellen. Mevrouw Nooren heeft het gehad over het afgeleide medisch beroepsgeheim. Mevrouw Nooren zegt: we gaan nu medische informatie in handen leggen van de medisch adviseur. Maar dat gaan we nu niet doen, want dat doen we al twaalf jaar. Dat heeft nog nooit tot een probleem geleid, en ook niet tot wantrouwen bij de betrokkenen. Nu is er bezwaar tegen het feit dat medewerkers van een arts onder een afgeleid beroepsgeheim vallen. Op zich kan ik volgen waar dat over gaat. Maar hoe generiek is dat bezwaar van mevrouw Nooren dan? Dat doen we namelijk dagelijks met honderdduizenden medewerkers in ziekenhuizen, tot en met secretaresses en chauffeurs aan toe. Die zien en krijgen allemaal medische informatie. Ze vallen allemaal onder het afgeleid beroepsgeheim. Dat vertrouwen we en doen we al heel lang. Ik heb daar nog nooit van de Partij van de Arbeid een bezwaar over gehoord of een initiatiefwet over gezien. Dus waarom dan nu plotseling wel met medewerkers van een arts?

De voorzitter:

Mag ik iets vragen? Heb ik goed begrepen dat ook chauffeurs medische informatie krijgen? Hoorde ik u dat zeggen?

De heer Bruijn (VVD):

Dank u voor deze vraag, voorzitter. Natuurlijk zijn er mensen die patiënten vervoeren, bijvoorbeeld ambulancechauffeurs. Zij krijgen medische informatie en vallen dus onder een afgeleid beroepsgeheim. Zij mogen dat geheim niet schenden. Niemand protesteert daartegen en ook niemand wantrouwt een chauffeur daarom. Mijn vraag is dus: waarom nu plotseling dit probleem met afgeleide medewerkers van de medisch adviseur, die medische informatie krijgt maar een arts is, BIG-geregistreerd is, onder het tuchtrecht valt en het medisch beroepsgeheim dient te eerbiedigen?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Twee zaken. Ten eerste zegt de heer Bruijn dat er geen bezwaar is geweest tegen dit wetsvoorstel. U zei: er is geen onrust geweest en mensen hebben er niet over geklaagd. Dat zei u in eerste instantie ...

De voorzitter:

Via de voorzitter.

Mevrouw Nooren (PvdA):

De heer Bruijn zegt dat er geen bezwaar is tegen dit wetsvoorstel en dat er geen onrust over is. Dat is er wel.

De heer Bruijn (VVD):

Voorzitter, excuseer, maar dat heb ik niet gezegd. Ik heb niet gezegd dat er geen bezwaar is tegen dit wetsvoorstel. Ik heb gezegd dat ik nog nooit bezwaar heb vernomen over het feit dat ook van de medisch deskundige afgeleide medewerkers in allerlei zorginstellingen onder een afgeleid medisch beroepsgeheim vallen. Daar heb ik nog nooit een bezwaar tegen gehoord. Het zou ook verstrekkende consequenties hebben als u dat bezwaar serieus meent, want dan moeten we al die zorginstellingen daarop gaan bekijken en moeten we daar overal artsen neerzetten. Dat lijkt me onuitvoerbaar, iets wat we in deze Kamer belangrijk vinden.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Op het moment dat iemand in zorg is, sluit je een zorgovereenkomst tussen de zorgaanbieder en degene die zorg krijgt. In die zorgovereenkomst ligt vast dat in het kader van de behandeling informatie gedeeld kan worden met andere zorgverleners. Dus degene die in zorg komt, geeft toestemming om de medisch noodzakelijke zorg te delen met anderen. In wezen is dat een privaatrechtelijke relatie tussen de zorgaanbieder en degene die zorg krijgt. Dat is een heel andere situatie, waarbij alleen die informatie wordt gedeeld die in het licht van de zorg en de rol die iemand heeft nodig is. Die chauffeur krijgt dus echt niet dat hele medische dossier te zien. De chauffeur krijgt alleen die dingen te horen die relevant zijn voor de activiteiten die hij verricht in het kader van de zorgverlening. Als ten aanzien van degene die zorg krijgt, de arts het niet alleen kan en er anderen bij nodig zijn, mag in dat licht informatie gedeeld worden. Overigens staat ook in de privacywet dat het alleen gaat om die informatie die nodig is voor de handelingen die je moet verrichten. Het is heel belangrijk voor iedereen in Nederland dat informatie die in het totale medisch dossier beschikbaar is, niet zomaar aan iedereen beschikbaar wordt gesteld. Kenmerkend in dit wetsvoorstel is dat heel slecht vastgelegd is om welke informatie het gaat en wat de medisch adviseur met die informatie doet. De heer Kuiper had het daar ook al over. Er wordt geen toestemming vooraf gevraagd aan in dit geval dan, even in een andere rol, die verzekerde. Dat is een heel andere positie dan als je privaatrechtelijk zorg verleent tussen zorgaanbieder en zorggebruiker.

De heer Bruijn (VVD):

Dat is nu precies hoe het hier ook geregeld is, want in de polis staat dit. De polis wordt ondertekend door de patiënt voor akkoord. Dat is een contract tussen twee partijen, waarin staat dat in het geval van vermoeden van fraude informatie kan worden overgedragen en dan alleen die informatie die nodig is voor dat onderzoek. Die mag ook alleen daarvoor worden gebruikt op straffe van boetes die een gemiddelde zorgverzekeraar zeer snel aan de rand van het faillissement zullen brengen. En daar is dus ook nog nooit een probleem ontstaan. Dus de situatie die mevrouw Nooren schetst voor die contractuele relatie tussen de patiënt en de zorgverlener is identiek aan waar we het hier over hebben. En heeft ook in twaalf jaar nooit tot een probleem geleid, zelfs niet tot een rechtzaak daarover.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dit wetsvoorstel wijst een richting op waarbij letterlijk de zorgverzekeraar in de wet verankerde rechten krijgt om het medisch dossier in te zien. Wij beoordelen hier deze wet in het licht van de vraag of er voldoende alternatieven afgewogen zijn. Daarover heeft mijn fractie vanaf het indienen van het wetsvoorstel in deze Kamer indringende vragen aan de minister gesteld. Dat was ook het geval toen wij, in ieder geval de collega van de overkant, deel uitmaakten van de coalitie en dat is niet veranderd tot de behandeling van vandaag. Omdat het een wetsvoorstel is, beoordelen wij of dit de beste weg is om de fraude te bestrijden. Ik heb de minister ook gevraagd waarom het vertrouwen tussen de zorgverzekeraars en de verzekerden zo onder druk wordt gezet als er alternatieven voorhanden zijn.

De voorzitter:

Heel kort, tot slot, meneer Bruijn.

De heer Bruijn (VVD):

Die laatste vraag kan ik goed volgen en ik ben ook benieuwd naar het antwoord. Een kleine correctie: deze wet regelt niet dat de zorgverzekeraar het recht krijgt om in die status te kijken. Dat hebben de zorgverzekeraars al twaalf jaar en daar wordt ook gebruik van gemaakt. Dit wetsvoorstel regelt dat het in het kader van de rechtmatigheid voor alle polissen gelijkgetrokken wordt.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Ik probeer in deze interactie van mevrouw Nooren en de heer Bruijn scherp te krijgen wat nou precies het verschil is tussen die verschillende situaties van inzagerecht. Begrijp ik mevrouw Nooren goed dat zij zegt dat het in al die andere gevallen gaat om de zorg van de patiënt en dat dat de enige reden is dat er inzagerecht is en dat het in dit geval gaat om fraudebestrijding, wat niet per se op het belang van de patiënt gericht is, misschien wel indirect maar niet op zijn of haar zorgsituatie? Is dat het verschil?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dat klopt. Er zit het verschil in dat het gaat om je eigen gezondheidstoestand en ten tweede dat je er vooraf toestemming voor geeft in het licht van je eigen zorgbelang. De heer Ganzevoort had het erover wat centraal staat. Welnu, het belang van de individuele zorggebruiker staat centraal. En in dit geval, in dit wetsvoorstel, staat de houdbaarheid van het totale stelsel centraal.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren.

Ik kijk naar de minister. Is de minister in de gelegenheid om te antwoorden in eerste termijn? Heel kort, begrijp ik. U krijgt nog even de katheder. Die komt eraan.

O, u wilt een heel korte schorsing! Dat had ik niet begrepen. Ik dacht dat u heel kort wilde praten of zo. Aha! Dat is goed. Maar dat ding moet toch neergezet worden.

Schorsen tot 22.25 uur, is dat oké? Zeven minuten? De vergadering is voor zeven minuten geschorst.