Plenair Vlietstra bij behandeling Herziening partneralimentatie



Verslag van de vergadering van 14 mei 2019 (2018/2019 nr. 28)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.26 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Vlietstra i (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Ik spreek mede namens de fractie van GroenLinks. Onze fracties heten de initiatiefnemers van harte welkom in de Eerste Kamer. Vooral mevrouw Kuiken lijkt de smaak te pakken te hebben, nu zij in twee opeenvolgende vergaderingen in deze Kamer een wetsvoorstel verdedigt. Wij danken de indieners en wij danken de regering voor hun schriftelijke antwoorden.

Voorzitter. De initiatiefnemers zijn van mening dat de huidige duur van de partneralimentatie aanpassing verdient. Zij wijzen erop dat de lange termijn in de samenleving wordt ervaren als onrechtvaardig en partners ervan weerhoudt om na een scheiding hun eigen leven op te pakken. Daarom willen zij de maximale termijn terugbrengen naar vijf jaar. Tegelijkertijd erkennen ze dat dit voor een deel van de alimentatiegerechtigden, meestal vrouwen, tot problemen kan leiden om zelf in hun levensonderhoud te voorzien en hebben ze enkele wetsartikelen opgenomen om aan dit probleem tegemoet te komen.

Voorzitter. Door de Raad van State is kritiek geuit op de eenzijdige grondslag in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Dat steunde slechts op de verminderde verdiencapaciteit van de alimentatiegerechtigde partner en niet op de lotsverbondenheid van partners, zoals opgenomen in artikel 1.81 Burgerlijk Wetboek. De Raad van State wees hier in onze ogen terecht op. Wij zijn verheugd dat de indieners in het nu voorliggend wetsvoorstel tegemoet zijn gekomen aan deze bezwaren. In de memorie van antwoord zeggen de indieners dat wijziging van de grondslag op dit moment niet haalbaar is en zowel in de Tweede Kamer als in de samenleving onvoldoende draagvlak heeft. Moeten onze fracties daaruit begrijpen dat de indieners zelf nog steeds van mening zijn dat principieel gezien lotsverbondenheid geen grondslag zou moeten zijn van het wetsvoorstel? Wij horen graag welke argumenten zij daarvoor hebben.

Indieners en regering kiezen voor een maximum van vijf jaar en veronderstellen dat dit voldoende is om te komen tot aanpassing aan de nieuwe situatie na een scheiding. Een langere periode belemmert in hun ogen ex-partners om hun eigen leven op te pakken en draagt niet bij aan het vergroten van economische zelfstandigheid van vrouwen. Dat mag zo zijn, maar het verkorten van de termijn naar vijf jaar betekent niet automatisch dat beide ex-partners daardoor wél in staat zijn hun eigen leven op te pakken, noch dat daarmee een bijdrage wordt geleverd aan een grotere economische zelfstandigheid van vrouwen. Daarvoor is in onze ogen meer nodig.

In de schriftelijke inbreng hebben onze fracties gewezen op de zorgwekkende cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het CBS. De emancipatie vordert op veel vlakken. Echter, op een vlak wil het maar niet lukken: lang niet alle vrouwen zijn economisch zelfstandig. In veel relaties blijft de man hoofdverantwoordelijk voor het inkomen en de vrouw voor de zorg. Hoewel het percentage vrouwen met betaald werk toeneemt, is de realiteit dat het grootste deel van de werkende vrouwen dat in deeltijd doet. Nederland is kampioen deeltijdwerk voor vrouwen, wat in de ogen van onze fracties niet iets is om blij mee te zijn.

Wij zien weliswaar dat de wet zou kunnen werken als stok achter de deur of, positief geformuleerd, als een stimulans op weg naar een eerlijke verdeling van arbeid en zorg, maar wij denken dat veel meer nodig is om tot economische zelfstandigheid te komen. Mijn vraag aan de indieners is of zij dat met ons eens zijn. Als dat zo is, welke maatregelen achten zij dan nodig? Hoe denken zij te voorkomen dat als gevolg van dit wetsvoorstel vrouwen ongewenst in de bijstand raken?

In de schriftelijke beantwoording op dit punt noemt de regering zeven reeds genomen maatregelen - ook de heer Schouwenaar verwees daar al naar - en wijst zij op een interdepartementaal onderzoek naar deeltijdwerk, waarvan de resultaten na de zomer naar de Tweede Kamer gaan, vergezeld van een kabinetsstandpunt. Onze fracties willen graag de toezegging van de minister dat ook de Eerste Kamer die resultaten en het standpunt van het kabinet toegezonden krijgt.

Teleurgesteld zijn wij over het antwoord van de regering dat zij in aansluiting op het genoemde onderzoek niet voornemens is om te komen met verdere plannen, gezien het vele beleid dat in hun ogen al bestaat. Dat vinden wij te gemakkelijk. Het onderzoek zal naar verwachting antwoord geven op de vraag waarom in ons land veel meer dan in andere landen vrouwen in deeltijd werken. Naar onze mening heeft dat niet alleen te maken met belemmeringen op de arbeidsmarkt, maar ook met traditionele rolpatronen en opvattingen over de positie van mannen en vrouwen. Het is met andere woorden ook een cultuurprobleem en het doorbreken daarvan is ingewikkeld en taai. Deelt de minister deze analyse?

Onze fracties vragen daarom de minister nogmaals om in aansluiting op de resultaten van het IOB rapport over deeltijdwerk en het al bestaande beleid te komen met aanvullende maatregelen. Wij sluiten op dit punt graag aan bij de in de Tweede Kamer ingediende motie-Buitenweg, waarin de regering wordt gevraagd onderzoek te doen naar de ongelijke verdeling van betaalde arbeid en zorgtaken tussen vrouwen en mannen en voorstellen te doen hoe obstakels kunnen worden weggenomen.

Het voorstel wijkt voor drie groepen alimentatiegerechtigden af van de algemene maatregel om de partneralimentatie te bekorten tot maximaal vijf jaar en kent daarnaast een hardheidsclausule voor schrijnende gevallen. Onze fracties delen de noodzaak voor enkele uitzonderingsbepalingen. Wij leven zoals eerder gezegd nog niet in een wereld waarin vrouwen economisch zelfstandig zijn.

De eerste uitzindering betreft de groep alimentatiegerechtigden die ten minste vijftien jaar zijn getrouwd en tien jaar zijn verwijderd van hun AOW-leeftijd. Zij hebben recht op maximaal tien jaar partneralimentatie. Wij kunnen ons daar goed in vinden. Immers, voor deze groep vrouwen kan het moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om na een scheiding in eigen levensonderhoud te voorzien.

Dan is er de groep geboren op of voor 1 januari 1970 en opnieuw ten minste vijftien jaar getrouwd. Deze groep heeft maximaal tien jaar recht op partneralimentatie en na zeven jaar vervalt deze maatregel. Wij hebben hierbij een vraag. Stel je bent 50, meer dan vijftien jaar getrouwd. Je krijgt dan tien jaar partneralimentatie en als die stopt, ben je 60. Wat gebeurt er daarna? Word je geacht daarna in je eigen levensonderhoud te voorzien? Of kun je aansluitend opnieuw alimentatie krijgen tot de AOW-leeftijd? Uit de schriftelijke beantwoording is ons dit niet duidelijk geworden.

De laatste groep betreft de alimentatiegerechtigden met de zorg voor jonge kinderen. Die groep heeft recht op maximaal twaalf jaar partneralimentatie, afhankelijk van de leeftijd van het jongste kind op het moment van de scheiding. Die periode vinden onze fracties erg lang, zo niet té lang. In antwoord op onze vraag of de initiatiefnemers het met ons eens zijn dat de terugkeer naar de arbeidsmarkt moelijker wordt naarmate men langer niet heeft gewerkt, geven zij aan dat dit in de huidige situatie ook zo is. Momenteel is, aldus de indieners, de maximale termijn twaalf jaar; straks is dat alleen in uitzonderingsgevallen zo. Kunnen zij toelichten wat zij hiermee bedoelen? Wat zijn die uitzonderingsgevallen? Hoe groot is deze groep alimentatiegerechtigden? En waarom vinden de indieners het gerechtvaardigd dat er voor deze groep in feite niets verandert?

Voor de groep van 50 jaar en ouder is gekozen voor een tijdelijke maatregel, vanuit de verwachting dat volgende generaties 50-plussers economisch zelfstandiger zullen zijn. Maar geldt hetzelfde ook niet voor de groep alimentatiegerechtigden met jonge kinderen? Had het dan niet voor de hand gelegen om ook voor deze groep te kiezen voor een tijdelijke regeling? Graag een antwoord van de indieners.

Ook de regering straalt in haar schriftelijke beantwoording weinig ambitie uit met betrekking tot deze groep en ziet geen aanleiding tot specifieke acties. Onze fracties zien die noodzaak wel. Het gaat hier om een grote groep die nog een arbeidsleven voor zich heeft en vaak zijn het vrouwen. Hoe eerder zij in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien, hoe beter dat is voor henzelf en voor de samenleving. Is de minister dat met ons eens? Welke maatregelen zijn dan nodig om te voorkomen dat juist deze groep vrouwen te lang buiten het arbeidsproces blijft? Wil de minister onze fracties toezeggen dat hij de effecten van de wet op deze groep alimentatiegerechtigden nadrukkelijk meeneemt in de evaluatie en daarbij tevens beoordeelt of er aanleiding is om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?

Ook een ander punt zien wij graag terugkomen in de evaluatie. Het wetsvoorstel kent een hardheidsclausule voor schrijnende gevallen. Wil de minister toezeggen dat hij bij de evaluatie expliciet nagaat of, en in welke situaties, gebruik is gemaakt van deze hardheidsclausule?

Dan de positie van samenwonenden. Onze fracties hebben de vraag gesteld waarom de wet niet geldt voor deze groep. In de schriftelijke beantwoording geven indieners en regering aan dat dit stuit op praktische en juridische problemen. Wij hebben begrip voor dit antwoord. Echter, de groep burgers die ervoor kiest om op een andere wijze dan een huwelijk of een samenlevingscontract een relatie aan te gaan, wordt snel groter. In de ogen van onze fracties is het daarom noodzakelijk om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om ook voor deze groep partneralimentatie mogelijk te maken. Mijn vraag is of de minister bereid is om dat te doen en op basis daarvan met voorstellen te komen.

Ons laatste punt betreft de communicatie over de wet nadat die is aangenomen - gesteld dat die wordt aangenomen. Gezien het hoge percentage echtscheidingen in ons land, achten wij het van groot belang dat partners die een huwelijk of samenlevingscontract aangaan zich bewust zijn van de mogelijke gevolgen van een scheiding. Graag horen wij van de minister hoe hij de communicatie gaat aanpakken. Daarbij vragen wij nadrukkelijk aandacht voor de groep met minder doenvermogen, zoals benoemd in het rapport van de WRR getiteld Weten is nog geen doen.

Voorzitter, ik kom tot een afronding. De fracties van PvdA en GroenLinks zijn met de indieners van mening dat de huidige maximale periode van partneralimentatie aanpassing behoeft, maar vinden dat daarvoor meer nodig is dan alleen het wijzigen van de wet. Wij wachten daarom de antwoorden op onze vragen met veel belangstelling af.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Vlietstra. Ik geef het woord aan mevrouw Vink.