Plenair Moonen bij behandeling Inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren



Verslag van de vergadering van 9 juli 2019 (2018/2019 nr. 38)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Moonen i (D66):

Voorzitter. De voorliggende wijziging van de Wet op het kindgebonden budget sluit aan op het regeerakkoord, waarin is afgesproken om mensen met middeninkomens meer te ondersteunen. Vanaf 2020 gaat er bijna 500 miljoen extra naar het kindgebonden budget. Dat maakt, zoals eerdere sprekers al zeiden, deel uit van een breder pakket. De regering kiest ervoor juist werkende ouders met middeninkomens verder te ondersteunen. Daartoe verhoogt de staatssecretaris het inkomen waarop de afbouw van het kindgebonden budget voor paren begint. De inkomensafhankelijke afbouw verschuift daarmee aanmerkelijk.

Volgens de memorie van antwoord komen 290.000 extra paren met kinderen door de ophoging van het drempelinkomen in 2020 in aanmerking voor het kindgebonden budget. Dat betreft een substantieel grotere groep van paren met kinderen. Vooral paren met een gezamenlijk inkomen van één tot anderhalf keer modaal profiteren hiervan. Kinderen zullen hiervan de voordelen ondervinden. In dat opzicht is het een goed besluit, omdat de voordelen bij deze kinderen terecht zullen komen. Alleenstaande ouders hebben al eerder extra ondersteuning ontvangen. Zij krijgen reeds een hoger kindgebonden budget dan paren, doordat zij aanspraak kunnen maken op een verhoging van het budget via de alleenstaande-ouderkop.

Voorzitter. Graag richt ik mij in mijn verdere betoog op de rechtmatigheid, de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. De fractie van D66 vindt de verhoging van de grens en de uitbreiding van de doelgroep rechtmatig.

Ik kom nu op de uitvoerbaarheid. Zoals aangegeven breidt door dit wetsvoorstel de groep die in aanmerking komt voor het kindgebonden budget zich uit met 290.000 paren met kinderen. Een deel van deze groep krijgt de toeslag automatisch toegekend, doordat ze reeds bekend zijn bij de Belastingdienst, afdeling Toeslagen, omdat ze reeds een andere toeslag ontvangen. Maar het overgrote overige deel van deze groep zal middels een attentiebrief van de Belastingdienst persoonlijk worden geïnformeerd over het mogelijke recht op het kindgebonden budget. Zij ontvangen de toeslag dus niet automatisch, voor alle duidelijkheid. Nu zegt de Belastingdienst in de uitvoeringstoets dat dit wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. De Belastingdienst wijst er wel op dat, om na te gaan welke burgers recht hebben op dit kindgebonden budget, ze de inkomensgegevens nodig hebben uit de Basisregistratie Inkomen en de polisadministratie van het UWV. Over het UWV hebben we recent meerdere berichten gehoord. Nu zegt de Sociale Verzekeringsbank in zijn uitvoeringstoets dat de nieuwe klantengroep — zij noemen het klanten; ik heb het woord zelf niet bedacht — niet bij hen in beeld is. De Sociale Verzekeringsbank schrijft zelf in zijn toets dat ze met de Belastingdienst zullen bezien hoe de nieuwe klantengroep in beeld kan worden gebracht, zodat deze groep actief kan worden benaderd. Ook schrijft de Sociale Verzekeringsbank in gesprek te gaan met de buitenlandse zusterorganisaties, zodat ze ook deze klanten kunnen informeren.

Voorzitter. Toen de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank hun uitvoeringstoets opstelden was, als ik alles chronologisch in de tijd zet, de ontwerpfout van de Belastingdienst nog niet bekend. De uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank gaan dus louter en alleen over deze wetswijziging die vandaag voorligt. Maar het herstel van de ontwerpfout is ook geen kleine aangelegenheid. We lezen namelijk in de beantwoording dat het gaat om circa 60.000 unieke ouders per toeslagjaar. Als we naar de hele termijn kijken, gaat het om circa 250.000 tot 300.000 unieke ouders die in aanmerking komen voor een eventueel herstel. Zowaar geen licht karwei! Allemaal extra werk voor de Belastingdienst, dat niet is meegenomen in deze uitvoeringstoets.

Voorzitter. De Sociale Verzekeringsbank, de Belastingdienst en het UWV hebben een grote rol in deze uitvoering, maar we zien dat deze uitvoerende organisaties — veel collega's voor mij hebben dit ook al benadrukt in hun betoog — probleem na probleem hebben met de afwikkeling van reeds bestaande voorzieningen. Dat brengt mij op de volgende vraag aan de staatssecretaris. Is het nog wel verantwoord dat de regering steeds nieuwe taken door wetswijzigingen toevoegt aan de uitvoerende organisaties terwijl er steeds nieuwe fouten worden ontdekt bij deze zelfde uitvoerende organisaties? Hoe zou de uitvoeringstoets er vandaag hebben uitgezien met de recentere ontwerpfouten meegerekend? Wat is het cumulatieve effect van al deze fouten die hersteld dienen te worden door de uitvoerende organisaties terwijl er ook gewijzigd beleid uitgevoerd dient te worden? Is er misschien sprake van zelfoverschatting door de uitvoerende organisaties, die steeds bij iedere toets aangeven dat nieuw beleid uitvoerbaar is? Neemt de regering de problemen bij die uitvoerende instanties wel voldoende serieus?

Voorzitter. Tot mijn genoegen kwam ik een beleidsdoorlichting tegen van artikel 10 op de SZW-begroting.

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Voorzitter, mag ik mevrouw Moonen een vraag stellen? Het is niet alleen de regering. Heeft het parlement niet ook een beetje schuld?

Mevrouw Moonen (D66):

Deze vraag is mij uit het hart gegrepen, want ik denk dat het parlement door moties en amendementen van Tweede en Eerste Kamer in het verleden ook ingewikkeldheid heeft toegevoegd. Het is dus juist wat mevrouw Oomen stelt. We moeten ons daarvan bewust zijn als wij in politieke debatten vragen om nadere uitzonderingen en bepalingen, want die kunnen mede de ingewikkeldheid in de opdrachtverlening veroorzaken. Ik denk dus dat dit een correcte aanvulling is van mevrouw Oomen.

Ik vervolg mijn betoog. Ik kwam dus een beleidsdoorlichting tegen van artikel 10 op de SZW-begroting. Artikel 10 betreft de kindregelingen. Ik dacht: dat is interessant! Deze doorlichting is in 2018 gedaan en het rapport dateert van juni 2018. Dat is zowaar maar een jaar geleden. Op pagina 62 van dit rapport Bouwstenen voor de beleidsdoorlichting kindregelingen staat het volgende. "Op een aantal plekken schuurt het in de uitvoering." Dat is misschien een understatement, maar als mensen het woord "schuren" gebruiken, is er vaak meer aan de hand. Ik noem drie punten die uit het rapport blijken. Waarom schuurt het? Er wordt gesteld dat de Belastingdienst en de SVB beide een totaal ander partnerbegrip hanteren en dat maakt het ingewikkeld. Vervolgens wordt aangegeven dat de kinderbijslag wel gesplitst kan worden uitbetaald bij gescheiden ouders en het kindgebonden budget niet. Weer een tweede verschil. Verder wordt aangegeven dat de alleenstaande-ouderkop een fors bedrag is dat bovendien teruggevorderd moet worden als de Belastingdienst vaststelt dat het onterecht is uitbetaald. Tot slot leidt de combinatie kindgebonden budget en wonen/werken in het buitenland ertoe dat het kindgebonden budget een veel minder eenvoudige regeling is om uit te voeren, veel minder eenvoudig dan het lijkt. In het rapport wordt gesteld dat de uitvoering hier heel veel tijd aan kwijt is. Door de verschillen in bewoordingen en benamingen is het niet zo eenvoudig om zaken te koppelen.

Voorzitter. Dit brengt mij tot de volgende vraag aan de staatssecretaris. Zijn er mede naar aanleiding van dit rapport Bouwstenen voor de beleidsdoorlichting ook bij de beleidsdoorlichting zelf die daarop is gevolgd, voorstellen gedaan voor vereenvoudigingen? Dat zou toch het doel dienen te zijn van een beleidsdoorlichting, dat je er lessen uit trekt en zeker lessen voor vereenvoudiging? Als het antwoord op deze vraag ja is, waarom zijn deze vereenvoudigingen, voor zover ze leiden tot wijziging van de wet, dan nu niet meteen meegenomen bij dit wetsvoorstel? Het had dan in één werkgang kunnen worden meegenomen.

Voorzitter. Het is ook bekend dat de Nationale ombudsman het complexe stelsel van toeslagen en inkomensvoorzieningen als een van de oorzaken van financiële problemen van mensen ziet. Het is dan ook goed om in de memorie van antwoord te lezen dat er een interdepartementaal beleidsonderzoek Toeslagen is gestart; in de wandelgangen noemen wij dat een "ibo". Het is interessant dat in het eerste deelonderzoek van het ibo wordt gesteld: wij gaan op korte termijn verbetermogelijkheden onderzoeken binnen het huidige stelsel en wij gaan die deze kabinetsperiode reeds in gang zetten. In dit deelonderzoek gaan we verkennen wat goede maatregelen kunnen zijn om burgers beter te faciliteren. Ook mevrouw Sent vroeg hier vandaag al meerdere keren aandacht voor. Maar ook zullen we nagaan hoe we terugvorderingen en nabetalingen —het aantal daarvan en de hoogte ervan — kunnen realiseren. Een heel belangrijk punt, ook als je juist kijkt naar die burgers. En er wordt aangegeven dat u ook sneller wilde waarnemen wat veranderingen zijn in de persoonlijke omstandigheden van burgers.

Allereerst wil ik aangeven dat dit mij een uitstekend beleidsonderzoek lijkt en een prachtige ambitie. Vandaar de volgende vraag. Kan de staatssecretaris concreter zijn wanneer we dan de resultaten kunnen verwachten van het eerste deelonderzoek ibo?

Vervolgens maak ik graag van de gelegenheid gebruik om dieper in te gaan op de ontwerpfout van de Belastingdienst.

De voorzitter:

Hoeveel tijd heeft u nog nodig nodig, mevrouw Moonen? U bent eigenlijk al over uw spreektijd heen.

Mevrouw Moonen (D66):

O, ja, het is ook een belangwekkend onderwerp. Ik denk een minuut of drie.

Het is volgens de fractie van D66 verstandig dat het kabinet heeft besloten dat het kindgebonden budget met ingang van 1 januari toch geïndexeerd wordt. Het is dus goed dat we daar een novelle over hebben ontvangen. Want de D66 fractie vond het ook niet billijk en niet redelijk dat de gezinnen met kinderen die het probleem niet hadden veroorzaakt daar wel de dupe van zouden zijn geworden. Voor gezinnen met kinderen had het immers niet uitgemaakt of de budgettaire problemen veroorzaakt waren door een ontwerpfout van de Belastingdienst of door een te lage raming op de rijksbegroting. In die zin waren we dus ook verheugd met de novelle die ons gisteren werd aangekondigd. Ook mijn voorganger de heer Schnabel heeft precies over die niet-indexatie zeer kritische vragen gesteld in deze Eerste Kamer; in die zin hebben wij ook een zeer consistente lijn.

Tot slot. Mijn laatste punt betreft het volgende. We hebben natuurlijk nog steeds te maken met die ontwerpfout. We gaan in de toekomst doordat we de aanspraakgrens hebben verhoogd veel nieuwe extra paren krijgen die in aanmerking komen voor het kindgebonden budget. Hier gaat mijn slotvraag over. Gaan de beide staatssecretarissen vanaf de datum van ingang, zijnde 1 januari 2020, de omvang van het niet-gebruik van de aanspraken bijhouden om te voorkomen dat we de komende jaren opnieuw tegen budgettaire verrassingen aanlopen? De komende vijf jaren is immers alles na te vorderen door de toeslaggerechtigden. Theoretisch gezien kan dus het volledige budget voor alle extra paren gebruikt gaan worden. Wordt hiermee rekening gehouden bij de ramingen en de budgettaire kaders?

Voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording door de staatssecretaris van mijn vragen. Volgens mij is hiermee de tijdsoverschrijding ook nog beperkt gebleven.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Aangezien ik de heer Kox niet zie opspringen, ga ik zijn vraag even aan mevrouw Moonen voorleggen. Die vraag betreft het parlementaire gebruik om een novelle eerst door de Tweede Kamer te laten aannemen en vervolgens samen met het wetsvoorstel in de Eerste Kamer in stemming te brengen. Is senator Moonen het met mij eens dat dit het gewenste traject is bij een novelle?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik meen dat wij een heel wijs College van Senioren hebben, die zich dadelijk ook over deze vraag gaan buigen. Het is natuurlijk wel zo dat de Eerste Kamer juist heel zuiver dient te zijn als het gaat om de staatrechtelijkheid. Dus in die zin, laat ik het zo zeggen, voel ik sympathie voor het voorstel wat is gedaan om staatrechtelijk een koninklijke weg te bewandelen. De andere kant van de zaak is dat uitvoerende organisaties ook wel aangeven dat voor hen besluitvorming op korte termijn belangrijk is om tijdig aan die uitvoering te starten, waar ook een deel van mijn betoog over ging.

Dus die twee kanten zitten wel aan deze zaak. Daarom zou ik de staatssecretaris willen vragen om hier antwoord op te geven, juist omdat deze twee kanten beide aan de medaille zitten, zowel de koninklijke weg waarover we het ook zeker een heel verstandige inbreng vonden van de heer Kox vandaag, maar óók de kant van de uitvoering, waar we ook allemaal aandacht voor vragen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Nog heel kort. Ik zou toch wel de staatsrechtelijke kant willen benadrukken, want wij weten niet hoe het gaat met de novelle in de Tweede Kamer. Wij kunnen alleen maar instemmen met een wetsvoorstel als die novelle erbij is, want wij weten niet hoe het in de Tweede Kamer loopt.

Mevrouw Moonen (D66):

Waarvan akte. Ik wil graag de reactie van de staatssecretaris hierop horen.

De heer Ester i (ChristenUnie):

Ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog van mevrouw Moonen. Een helder en verstandig verhaal. Ik heb in mijn bijdrage de staatssecretaris verzocht om met iets van een beleidsvisie te komen over de complexiteit van de regelingen en toeslagen die we met elkaar hebben gemaakt, ook als Eerste Kamer. Zijn we daarin niet wat doorgeslagen en kan daar niet een vereenvoudigingsslag gemaakt worden? Zou zij zich kunnen vinden in dat verzoek?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik had de heer Ester net al geïnterrumpeerd toen hij dit noemde. Het ziet er inderdaad wel naar uit dat we tegen de grenzen aanlopen van wat de uitvoerende organisaties aankunnen. In dat licht zou het goed zijn om een keer wat fundamenteler beleidsmatig na te gaan hoe we de verhouding van het fiscale stelsel tot ons toeslagenstelsel eigenlijk geregeld hebben in dit land. De heer Kox noemde al het omslagpunt. De Belastingdienst was een dienst die de belasting inde, en op een gegeven moment, zo rond 2008, werd het een omgekeerde situatie en ging het van innen naar uitgeven. Als ik u goed begrijp, stelt u voor om daar eens wat diepgaander naar te kijken en daar een beleidsvisie over op te schrijven. Dat vind ik wel een verstandige gedachte.

De voorzitter:

De heer Kox ten slotte.

De heer Kox i (SP):

Ook ik heb met interesse geluisterd naar het betoog van mevrouw Moonen. Volgens mij is haar aantreden hier een aanwinst voor deze Kamer. Dan doel ik vooral op haar opmerkingen dat, ook al wordt met alle goede bedoelingen gezegd "we gaan het wel weer oplossen", de zaak weer te eenvoudig wordt voorgesteld van de kant van de regering. Ik las bijvoorbeeld over de oplapoperatie die dan moet gebeuren door 200 fte uitzendkrachten. Ja, als het hele goede uitzendkrachten zijn en als ze allemaal snappen hoe het zit … Dus ik vraag aan mevrouw Moonen — maar ze heeft daar eigenlijk al een antwoord op gegeven naar aanleiding van de interruptie van collega Ester — of we niet eens dieper moeten gaan bekijken waar we eigenlijk mee bezig zijn. En dan ben ik het ook erg met mevrouw Oomen eens dat het parlement ook moet kijken naar wat het zelf heeft gedaan, want we hebben al die wetten geaccordeerd, en bij al die wetten — durf ik toch wel te zeggen — zijn er op z'n minst vraagtekens te plaatsen of het allemaal wel zo uitvoerbaar is. Als we het daarover eens zijn, is de uitkomst van dit debat nog iets breder dan dat we straks alleen een beslissing moeten nemen over de afhandeling van de wet.

Mevrouw Moonen (D66):

Dank, meneer Kox. Ik gaf zonet ook al aan naar aanleiding van de interruptie van de heer Ester dat ik denk dat de tijd is aangebroken dat om ons hier eens wat dieper over te buigen en dat we moeten vragen om een beleidsvisie op te stellen. Ik ben dus ook benieuwd naar de reactie hierop van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Moonen. Dan schors ik de vergadering tien minuten.