Plenair Verkerk bij behandeling Aanvullingswet bodem Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.04 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zou ook nu willen beginnen met de waardering uit te spreken voor alle inspanningen die geleverd zijn door het ministerie, de provincies de waterschappen en de gemeenten om tot de Aanvullingswet bodem en het Aanvullingsbesluit bodem te komen. Dank ook voor alle inspanningen van de ambtenaren van het ministerie. De memorie van antwoord was 45 pagina's en de nadere memorie van antwoord 38 pagina's!

De fractie van de ChristenUnie stemt in met de drie pijlers onder het bodembeleid. Te weten: 1. voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting; 2. het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van de kwaliteit van de fysieke omgeving en 3. het duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen. De fractie benadrukt dat deze pijlers gezien moeten worden in samenhang met een afgewogen visie op natuur en duurzaamheid.

Voorzitter. In het voorlopig verslag van de vaste commissie heeft de fractie van de ChristenUnie gevraagd of de Aanvullingswet bodem en het Aanvullingsbesluit bodem leiden tot een betere kwaliteit van en meer samenhang in de wetgeving met betrekking tot de bodem. Het antwoord van de minister — ik verwijs naar de memorie van antwoord op pagina 39 — is ons inziens overtuigend. Terecht wijst de minister erop dat de kwaliteit van wetgeving en regels niet alleen bepaald wordt door de ordening van wetten en regels, maar ook door het instrumentenpakket en de gebruikte terminologie.

Voorzitter. Bij de discussie bij het debat over de Aanvullingswet geluid heb ik enkele vragen gesteld naar de relatie met het ILT-rapport. Ik zou ook vergelijkbare vragen willen stellen rond de bodem.

De eerste vraag is dan ook: hoe beoordeelt de minister de complexiteit van de Aanvullende wet bodem in het licht van het ILT rapport? Kan de minister toezeggen om bij de evaluatie van de Aanvullende wet bodem ook te onderzoeken hoe de complexiteit van de wet door ambtenaren wordt ervaren?

De tweede vraag is: hoe beoordeelt de minister de verschillende belangen en rolopvattingen met betrekking tot de bodem? Wordt deze oorzaak voldoende ondervangen door het programma "Anders werken", en op welke manier?

Voorzitter. Als je al die stukken weer eens leest — en de meeste heb ik voor de tweede keer gelezen — dan valt op hoeveel kritische vragen er zijn gesteld met betrekking tot het beschermingsniveau van de bodem in vergelijking met het huidige recht. Alle fracties hebben hierover vragen gesteld. Onze fractie heeft zich afgevraagd waarom er zo veel kritische vragen zijn over het beschermingsniveau van de bodem en over het gebruik van maatwerk? En waarom blijven die vragen, ook in dit debat, maar terug komen?

Ik denk dat het eerste antwoord op deze vraag te vinden is in onze taak als Eerste Kamer: het gaat om rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetten en besluiten. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat een tweede antwoord ook een rol speelt, namelijk dat we het moeilijk vinden om macht uit handen te geven en naar lagere overheden te delegeren. Als dat zo is, dan roept dit meteen de vraag op: hoe kunnen we vruchtbaar met dit tweede antwoord omgaan?

In de visie van de ChristenUnie is daar maar één goed antwoord op mogelijk.

De heer Janssen i (SP):

Even ter verduidelijking, wie bedoelt de heer Verkerk met "we"? Wie vinden het moeilijk om macht naar lagere overheden te laten gaan?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik heb het woord "we" in algemene termen geduid, omdat ik me dat zelf afvroeg, maar ook omdat ik sterk de indruk kreeg dat het bij anderen speelt.

De heer Janssen (SP):

Dan is dat een indruk, want ik voel me daar niet door aangesproken. Dan is dat blijkbaar een indruk die bij collega Verkerk leeft.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik heb ook heel bewust het woord "indruk" gebruikt. En als dat op u niet van toepassing is ... Dank u wel voor die informatie.

Voorzitter, ik ga door. In de visie van de ChristenUnie is daar één goed antwoord op: in dialoog gaan over delegatie. Anders gezegd: het gaat niet alleen om de structuur van wetgeving, maar ook om de politiek-democratische cultuur waarin die wetgeving moet functioneren. Als ik de woorden politiek-democratische cultuur gebruik, denk ik meteen aan de discussie die we gehad hebben met minister Knops over het rapport Lage drempels, hoge dijken.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

De heer Verkerk geeft aan dat we hier te maken hebben met cultuur, met loslaten en vertrouwen in elkaar. Dat staat ook zo in de beantwoording. Zou het kunnen dat het er ook mee te maken heeft dat sommige Kamerleden, of misschien de hele Kamer, zich zorgen maken of, ongeacht de cultuur, de lokale overheden of de decentrale overheden voldoende kennis, kunde en financiën hebben om de taken die zij moeten uitvoeren naar behoren uit te voeren? Dat is mijn ene vraag. Mijn tweede vraag is de volgende. Achter die overheden staat de gewone burger. Wat vindt de heer Verkerk een acceptabele ruimte om aan decentrale overheden toe te vertrouwen waarin zij kunnen oefenen of experimenteren —ik weet niet wat de juiste terminologie is, maar misschien begrijpt u een beetje wat ik bedoel — om zich de materie eigen te maken, waarbij wij ons wel moeten realiseren dat de effecten daarvan nog decennia lang voelbaar kunnen zijn voor mensen die bijvoorbeeld een huis kopen in een buitendijkse woonwijk?

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ik deel uw visie dat kennis, ervaring en kunde belangrijk is. Ik heb daar bij de Omgevingswet ook het nodige over gezegd. Ik zal daar nu ook op terugkomen. Natuurlijk is het helder dat de burger veel van de overheid mag verwachten. Ik heb zelf in een buitendijks gebied gewoond onder de oude wet. Mijn huis is overstroomd. Ik woonde in Herten. Dat laat zien dat onder de oude wet ook niet alles pais en vree was, om het even zo uit te drukken.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dat kan kloppen, maar met de Omgevingswet proberen we het natuurlijk wel beter te maken. Tenminste, dat hoop ik.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Ja. Wij zijn ervan overtuigd dat de Omgevingswet heel veel aanknopingspunten biedt om dit beter te maken.

Voorzitter. Ik ga door. In het debat heeft de minister aan onze fractie toegezegd dat in de totale of finale reactie van het kabinet de politiek-democratische cultuur als belangrijk aandachtspunt of als rode draad in de versterking van onze rechtsstaat wordt benoemd.

Wij hebben de volgende vragen aan de minister. Herkent de minister dat het in het debat over de Aanvullingswet bodem Omgevingswet niet alleen gaat om de structuur van de wet maar ook om de politiek-democratische cultuur waarbinnen die wet moet functioneren? Zo ja, herkent de minister het belang van dialogen over macht en tegenmacht om de bodem maximaal te beschermen en zelfs te komen tot een verbetering van kwaliteit van de bodem? Op welke manier — de laatste vraag — kan de minister dit soort vragen op een vruchtbare wijze in het overleg met gemeenten, provincies en waterschappen inbrengen? Welke toezegging kan zij op dit punt doen?

Voorzitter. In de afgelopen week zijn er, alweer, verontrustende verhalen in de krant verschenen over de afname van de bodemkwaliteit onder invloed van stikstof. In dit debat is ook de invloed van bijvoorbeeld pfas genoemd. Stikstof heeft een grote invloed op de zuurgraad van de bodem. De zuurgraad van de bodem heeft weer effect op de groei van planten, struiken en bomen, met name via beworteling, opname van mineralen en beschikbaarheid van voedingsstoffen. Op pagina 13 van de memorie van antwoord staat: "Het verbeteren van de bodemkwaliteit, waaronder voor planten en dieren, krijgt gestalte met behulp van instrumenten van de Omgevingswet waar dit voorstel bij aansluit". De vraag van onze fractie is: hoe gaat de minister deze verbetering van de bodemkwaliteit vormgeven? Heeft de minister hiervoor een beleid ontwikkeld? En zo nee, kan de minister toezeggen dat ze daarvoor beleid gaat ontwikkelen? Met nadruk wil ik zeggen dat deze vragen niet gaan over PAS en ook niet over Natura 2000-gebieden, maar over alles wat daarbuiten valt.

Voorzitter. De Raad van State geeft in zijn advies aan dat het niet duidelijk is in hoeverre het wetsvoorstel voldoet aan het uitgangspunt van gelijkwaardige bescherming. Uit alle stukken blijkt dat de minister van mening is dat dit wel het geval is. In het debat over de Invoeringswet Omgevingswet heeft de minister toegezegd om tot een onafhankelijke evaluatie van de Omgevingswet te komen. Kan de minister dit ook toezeggen voor de aanvullende wet bodem? En kan de minister ook toezeggen dat in deze evaluatie expliciet aandacht gegeven wordt aan de invloed van deze wet op de bescherming van de burger, en daarmee natuurlijk ook op een juiste balans tussen benutten en beschermen?

Voorzitter. In de nadere memorie van antwoord lezen we op pagina 10 dat het ontwerp-Aanvullingsbesluit bodem is besproken met de VNG en dat er geen openstaande punten zijn. De vraag van onze fractie is: geldt dit ook voor het IPO en de Unie van Waterschappen?

Onze fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verkerk. Dan geef ik het woord aan de heer Recourt.