Plenair Dittrich bij behandeling Wet straffen en beschermen



Verslag van de vergadering van 15 juni 2020 (2019/2020 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.11 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Voorzitter. De Amerikaanse schrijver Stephen King schreef in 1983 een boek dat later verfilmd werd als The Shawshank Redemption. Het is een met Oscars bekroonde klassieke gevangenisfilm. Het verhaal behandelt thema's als onderlinge relaties tussen gevangenen en bewakers, wreedheden achter de tralies en afstomping van mensen die lange jaren zijn opgesloten. In deze Amerikaanse gevangenis zegt de hoofdpersoon, Morgan Freeman, in de film op een gegeven moment: "Gevangenismuren hebben iets opmerkelijks. Eerst haat je ze, dan raak je aan ze gewend, en na lange tijd word je afhankelijk van ze."

Voorzitter. In 1974 en 1975 werkte ik samen met andere studenten in Columbus, Ohio, als vrijwilliger in een gevangenis voor langgestraften. Het beeld uit The Shawshank Redemption komt met mijn ervaringen overeen. Gevangenen waren jarenlang opgesloten zonder betekenisvolle activiteiten en zonder perspectief op een zinvol leven na ommekomst van de gevangenisstraf. Hoe anders is het Nederlandse gevangenissysteem, en hoeveel beter kan het gaan worden als de voorstellen die we vandaag bespreken in werking treden?

Uitgangpunt is maatwerk leveren aan gevangenen door een persoonlijke benadering, met als doel op een goede manier weer terug te keren in de samenleving. Die basisgedachte onderschrijft de fractie van D66. Een straf die is opgelegd, heeft een vergeldingselement, maar moet uiteraard ook zinvol zijn voor de samenleving en voor de gedetineerde. We weten dat het recidivepercentage ongeveer 50% is. Het is dus belangrijk dat de tijd in de gevangenis goed benut wordt. Hoe meer we investeren in maatwerk en persoonlijke aandacht voor de gedetineerde, hoe groter de kans dat er niet wordt gerecidiveerd.

In dit afrondende debat wil ik alleen nog op een aantal hoofdlijnen van het wetsvoorstel ingaan. Het eerste is de nadruk die komt te liggen op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde en zijn gedrag, want bij goed gedrag krijgt hij geleidelijk aan meer vrijheidsrechten; eerst binnen de muren en later daarbuiten. Die aanpak onderschrijft de fractie van D66, maar het staat of valt met hoe de functionarissen in het systeem met de gedetineerde werken, zoals ook al door anderen is gezegd. En dat zijn ontzettend veel functionarissen. Ik noem ze even heel snel: degenen die de screening en selectieprocedure bij binnenkomst doen, degenen die het intentie- en re-integratieplan met de gedetineerde opstellen, de casemanager, de mentor, de doorzorgfunctionaris, het re-integratiecentrum waarin ook ambtenaren van de gemeenten kunnen meedoen, de coördinatie nazorg, niet te vergeten de reclasseringsmedewerkers, en het Multidisciplinair Overleg. Ongetwijfeld heb ik dan nog wel wat functionarissen vergeten. Maar wat belangrijk is, is dat zij op een goede manier samenwerken binnen de gevangenismuren, maar ook met alle diensten daarbuiten waarmee de gedetineerde in een later stadium te maken krijgt.

We weten dat 30% van de executieve medewerkers niet beschikt over de juiste diploma's. Ik zou graag van de minister willen horen hoe het overleg met de ondernemingsraad over de herijking van de diploma's is afgelopen en hoe men omgaat met de interne doorgroei binnen de gevangenismuren. Er waren tientallen, zo niet honderden vacatures bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Ik zou graag van de minister willen horen hoe die nu worden opgevuld. Verwacht de minister dat het in het corona- en postcoronatijdperk gemakkelijker wordt om geschikte kandidaten te vinden? De vraag is ook hoe je personeel vasthoudt wanneer de economie — hopelijk — weer gaat aantrekken. Wordt bij het vervullen van de vacatures een diversiteits- en inclusiviteitsbeleid gevoerd? We weten dat het voor biculturele studenten moeilijk is om stageplekken te vinden. Is er een programma bij DJI om als overheidswerkgever stageplaatsen aan te bieden en op grote schaal en gestructureerd vrijwilligers in te zetten, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?

De heer Cliteur i (FvD):

Ik heb een korte vraag aan de heer Dittrich. Hij is enthousiast over de plannen die gepresenteerd worden. Hij zei snel iets over dat recidivecijfer van 50%. Wat vindt u zelf van die 50%? Vindt u dat onaanvaardbaar hoog? Wat is uw norm? Denkt u dat de nieuwe wet dat nog kan terugbrengen naar 40%, 30% of 20%? Kan de heer Dittrich ons daar iets over vertellen?

De heer Dittrich (D66):

Graag zelfs. Ik vind 50% te hoog; het moet naar beneden. Ik ga hier geen percentages noemen, maar ik denk dat dit wetsvoorstel met de instrumenten die het biedt en als het in de praktijk goed wordt uitgevoerd — daar kom ik verderop in mijn betoog nog op terug — wel degelijk kan helpen als je maatwerk biedt en als je de gedetineerde als het ware aan de hand kunt nemen en uiteindelijk ook buiten de gevangenismuren onder controle kunt houden via allerlei maatregelen.

De heer Cliteur (FvD):

U kunt ons dus eigenlijk niet zeggen wat uw norm is voor als het beter gaat? U heeft dus helemaal geen idee of het naar 30% of 20% kan gaan? Is dat helemaal een black box voor u?

De heer Dittrich (D66):

College Cliteur, ik kan allerlei percentages gaan noemen, maar daarvoor zou ik eigenlijk willen kijken hoe dit wetsvoorstel in de praktijk gaat uitpakken. Daar hebben we een evaluatie binnen vijf jaar voor. Ik hoop dat het aanmerkelijk naar beneden gaat, maar het zou een slag in de lucht zijn om vanuit deze zaal te zeggen dat het 30% moet worden. Want als het dat niet wordt, wat dan? We moeten gewoon zorgen dat dit wetsvoorstel, dat op papier op een aantal onderdelen goed in elkaar zit, handen en voeten krijgt.

De voorzitter:

Meneer Cliteur, uw derde interruptie.

De heer Cliteur (FvD):

Het is wel jammer dat dat optimisme zich helemaal niet vertaalt in toch iets van een percentage noemen. Ik begrijp wel dat we vanuit de Ridderzaal moeilijk kunnen voorspellen wat dat zal gaan worden, maar het is toch moeilijk te rijmen met het optimisme over de plannen als u eigenlijk niet weet hoe dat zal gaan uitpakken.

De heer Dittrich (D66):

Fijn dat u het optimisme zo onderstreept, want ik ben nu op het punt in het betoog aangekomen om iets minder optimistisch te zijn over de plannen. Misschien gaat dat u wel aanspreken, of niet?

Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):

Ik sla ook aan op wat u zegt over het recidivecijfer. U zegt: 50% vind ik te hoog en — even in mijn woorden — ik heb er alle vertrouwen in dat het omlaag gaat met dit wetsvoorstel. Maar dat is juist precies niet wat de reclassering en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming zeggen; zij vrezen dat dat niet het geval is en dat het er juist onveiliger van wordt. Waarop baseert u de verwachting dat het naar beneden zal gaan?

De heer Dittrich (D66):

Ik baseer die verwachting op de maatregelen die aangekondigd staan in het wetsvoorstel. Sommige zijn al in experimentvorm aan de gang, dus het is niet totaal iets nieuws. Ik denk daarvan dat het heel goed kan werken. Bovendien constateer ik dat een aantal van de brieven van de organisaties waar u ook aan refereert, geschreven zijn voordat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer werd behandeld. Daarna is het wetsvoorstel met een aantal moties nog aangepast; collega Janssen noemde er een paar. Sommige van de brieven die we hier voor ons hebben liggen, zien toe op een wat oudere versie van het wetsvoorstel dan die wij nu bespreken in de Eerste Kamer.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Dan wil ik toch aan u voorhouden dat ik deze week contact heb gehad met reclasseringsorganisaties en dat ik heb gevraagd hoe zij nu naar deze wet kijken. Daarbij werd gezegd: die twee jaar vinden wij nog steeds heel zorgelijk, gelet op de recidive.

De heer Dittrich (D66):

Ik begrijp dat u dat punt naar voren haalt. Ik ga daar straks ook nog wat over zeggen; zover ben ik nog niet. Maar die twee jaar bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling is een van de punten waar ook de fractie van D66 zorgen over heeft.

De voorzitter:

Mevrouw Veldhoen? Dank u. Meneer Dittrich, vervolgt u uw betoog.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ook het Openbaar Ministerie krijgt nieuwe taken. Mijn vraag is, en ik sluit daarmee aan bij voorgaande sprekers: is daar voldoende capaciteit en voldoende budget voor? Kan de minister ons dat allemaal hier nog eens vertellen vanavond, of morgen?

De vijf basisvoorwaarden voor een goede terugkeer in de samenleving staan centraal: identiteitsbewijs, werk, zorg, schuldhulpverlening en onderdak. Veel interventies zijn daarop gericht. Bij de voorbereiding op de behandeling van dit wetsvoorstel ben ik naar de Penitentiaire Inrichting Middelburg gegaan. Ik heb daar gesproken met het personeel en met de gevangenen, en ik constateer — ook dat is al door voorgaande sprekers gezegd — dat de gevangenispopulatie heel divers is. Er zijn mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met gedragsproblemen, mensen die laaggeletterd zijn, mensen die erg veel stress ervaren, mensen die een verslavingsproblematiek hebben. Er zijn gedetineerden die zich bij de gevangenisstraf neerleggen en het beste ervan proberen te maken, maar er zijn ook gedetineerden die helemaal niet mee willen werken. Kortom, er zijn erg veel verschillen. Daarom is dat maatwerk dus essentieel. Hoe ziet de minister de positie van al die groepen in de gevangenis die ik net even aanduidde? Want bij alle mogelijkheden die geboden worden, geldt ook hier dat weten niet altijd doen is. Hoe worden de interventies zo toegepast dat zij die op achterstand staan, kunnen profiteren van het voorgestelde systeem?

Voorzitter. Ik vond het, alle stukken doornemend, een beetje lastig om precies te achterhalen wat alle nadere regelingen en algemene maatregelen van bestuur zijn die nog gepresenteerd moeten worden. De minister kondigt heel veel aan in alle stukken. Ik noem even heel snel de maatregel die gegevensuitwisseling tussen de inrichting, de gemeente, de reclassering, de ggz en andere instanties regelt, maar ook de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, de Rtvi. Dan is er nog het wegingskader van de slachtofferbelangen, dat zou in april van dit jaar klaar zijn. De risicoscreener zou ook in april 2020 klaar zijn. Er zou een evaluatie van het experiment met de doorzorgcoördinator worden gepresenteerd en ook allerlei uitkomsten van andere experimenten. Mijn vraag aan de minister in dit debat is: kunt u een overzicht geven van al die relevante regelingen die er nog aan komen en een tijdslijn met wanneer we die kunnen verwachten?

Voorzitter. Dan ga ik langste woord uitspreken dat ik ooit gezien heb: de gegevensbeschermingseffectbeoordelingsinformatie. Het is één woord. Het past niet op het scrabblebord, hebben wij geteld. Echt bizar. Maar goed, waar het om gaat is dat er in het dossier van de gedetineerde persoonlijke informatie komt te zitten, onder andere informatie van het slachtoffer. Ook het slachtoffer krijgt persoonlijke informatie van de gedetineerde in zijn of haar dossier. Ik heb de volgende vraag. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat er met die persoonlijke gegevens prudent wordt omgegaan? Kan de minister ons verzekeren dat die gegevensuitwisseling in de praktijk goed zal verlopen? Wordt dit punt ook specifiek bij de evaluatie betrokken? Over de evaluatie gesproken: kan de minister nog eens aangeven welke onderwerpen er wat hem betreft in die evaluatie moeten worden meegenomen?

Dan kom ik bij het onderdeel van het wetsvoorstel dat voor de fractie van D66 het moeilijkste is: de voorwaardelijke invrijheidstelling en het overgangsrecht. Tot nu toe is het systeem dat een gedetineerde na het uitzitten van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kan komen voor die voorwaardelijke invrijheidstelling. Maar in het wetsvoorstel gaat het roer om. De minister stelt voor dat de vi voortaan gemaximeerd wordt op twee jaar. Dat betekent, zoals al eerder naar voren is gebracht, dat bij gevangenisstraffen van zes jaar of meer er effectief sprake is van een strafverzwaring. Ik sluit me aan bij de kritische vragen van voorgaande sprekers over deze termijn van twee jaar, maar ik wil me in mijn spreektijd concentreren op het overgangsrecht uit artikel 4, lid 3. Daar staat in dat beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof van voor de datum van inwerkingtreding van de wet hun gelding blijven houden onder het oude regime. Dat betekent dat elke rechterlijke beslissing na inwerkingtreding van de wet volgens het nieuwe overgangsrecht behandeld gaat worden, dus ook als de eerste uitspraak onder het oude regime is gedaan, maar men in hoger beroep is gegaan en er in hoger beroep onder het nieuwe regime een uitspraak komt.

Je krijgt dan een vreemde situatie. Iemand die bijvoorbeeld veroordeeld is tot achttien jaar celstraf, kan er rekening mee houden dat hij na twaalf jaar op vrije voeten zou kunnen komen. Maar iemand wiens zaak net na de inwerkingtreding is behandeld, kan, afhankelijk van zijn gedrag tijdens de detentie, pas na zestien jaar een vi tegemoetzien. Dat is een verschil van vier jaar. Dat kan mijns inziens — dat heb ik ook nagevraagd — tot onrust leiden in de gevangenis. Twee gedetineerden die veroordeeld zijn voor hetzelfde type delict kunnen op één gang zitten. Eentje kan net voor de inwerkingtreding zijn veroordeeld en eentje net na de inwerkingtreding. Dan zit er een enorm verschil in effectief uit te zitten gevangenisstraffen.

Het advocatenkantoor Ficq heeft de Eerste Kamer een brandbrief gestuurd op 27 mei. Daarin heeft het er nog op gewezen dat er extra problemen rond het voorgestelde overgangsrecht zijn wanneer de datum van de uitspraak beslissend is. Het kan voorkomen dat de uitspraak wordt uitgesteld om redenen waar de verdachte helemaal geen invloed op heeft. Bovendien kan een verdachte het door hem ingestelde hoger beroep niet meer intrekken nadat de zaak pro forma is behandeld. Als de uitspraak in hoger beroep na de valbijl van de invoeringsdatum valt, dan betekent dat zomaar qua detentiejaren een jarenlange gevangenisstraf langer dan die andere.

In de schriftelijke stukken heeft D66 hier al op gewezen. De regeling van het overgangsrecht kan de procespositie van de verdachte beïnvloeden. Zij kunnen, uit angst voor het zo veel langer moeten uitzitten van een gevangenisstraf, besluiten af te zien van hoger beroep. Maar dat is niet zoals het zou moeten zijn. Een dergelijke afgedwongen keuze om niet in hoger beroep te gaan lijkt in strijd met de waarborgen die een eerlijk proces in zich houden, zoals artikel 6 van het EVRM voorschrijft. Als dit onderdeel van de wet door zou gaan, in onverkorte vorm, dan voorzie ik procedures die uiteindelijk bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beslecht gaan worden. Beter is het te voorkomen dat het zover gaat komen. De minister spreekt in de memorie van antwoord uit dat het waarschijnlijk niet zo'n vaart zal lopen en hij schat in dat veroordeelden niet naar het overgangsrecht kijken als zij moeten afwegen of ze in hoger beroep of in cassatie gaan. Maar waar is die inschatting op gebaseerd? In de strafrechtspraktijk hebben advocaten hele andere ervaringen. Dus graag een antwoord van de minister.

Wat is dan eigenlijk de oplossing? Advocatenkantoor Ficq stelt voor dat het uitgangspunt in artikel 4, lid 3 zou moeten zijn de datum waarop het bewezen verklaarde feit is begaan. Als het na inwerkingtreding is gepleegd, moet het nieuwe systeem gelden. Indien niet, dan dat van daarvoor. Het voorstel lijkt dus de charme van de eenvoud te hebben. Mijn fractie vindt dat een heel interessant voorstel. Wij denken dat het minder risicovol is in Europa bij het Europese Hof dan de datum van de uitspraak, zoals de minister voorstelt. Ook al komt dit type lange gevangenisstraffen niet zo veel voor — volgens de minister ongeveer 100 per jaar — toch vind ik dat we ons moeten inspannen om voor deze gedetineerden een adequate oplossing te bieden. Mijn vraag aan de minister: hoe ziet de minister dit? Wat kan hij doen om aan onze zorgen tegemoet te komen?

Dan een enkel woord over het Openbaar Ministerie, dat nu de bevoegdheid krijgt om over de vi te oordelen en niet meer de rechter. De fractie van D66 vindt dat niet echt voor de hand liggen. Wij denken dat rechters daar toch beter toe geëquipeerd zijn. Kan de minister nu nog eens aangeven waarom hij voor dit systeem heeft gekozen, dat de rechter buitensluit?

Ik ben bijna aan de afronding toe. Er is veel gesproken over de vraag hoe rechters nu gaan straffen. Ik weet uit eigen ervaring dat er rechters zijn die zeggen: we kijken wel degelijk naar wat er effectief uitkomt. Daar baseren ze dan de straf op die ze opleggen. Maar er zijn ook rechters die zeggen: "Ik trek me helemaal niks aan van het wettelijk systeem: ik kijk of het feit dat ten laste wordt gelegd, bewezen is. Is de verdachte strafbaar en schuldig en welke straf vind ik passend?" Hij laat verder buiten beschouwing wat in het wettelijk systeem geregeld is. Ik denk dat we zullen moeten afwachten hoe rechters zich gaan opstellen, maar mijn vraag aan de minister is: wil hij in overleg met de Raad voor de rechtspraak de vinger aan de pols houden en dit aspect in de evaluatie van de wet betrekken?

Helemaal tot slot, voorzitter. Ik begon met de film The Shawshank Redemption. Dat was een film uit Hollywood uit de jaren negentig, met een oververtegenwoordiging van zwarte mannen, die voor jaren achter slot en grendel waren weggestopt. Inmiddels zien we dat er veranderingen gloren door de aandacht die onder andere Black Lives Matter aan racisme in Amerika geeft. Het budget van de politie wordt in sommige Amerikaanse steden overgeheveld naar sociale projecten om bijvoorbeeld verslaving en werkloosheid tegen te gaan en voor schuldhulpverlening. Dat zijn allemaal onderwerpen waar we in Nederland continu aandacht aan moeten besteden.

In dit wetsvoorstel krijgen die onderwerpen ook de aandacht, om ervoor te zorgen dat iemand die een strafbaar feit heeft begaan en daarvoor gevangenisstraf heeft gekregen, bij de hand kan worden genomen en vanaf dag één al kan werken aan een behoorlijke terugkeer in de samenleving. Kortom, op papier klinkt veel van wat het wetsvoorstel regelt veelbelovend, maar ik spreek hier echt de hoop uit dat het in de praktijk ook zo uit gaat pakken.

Verder hoop ik dat de minister wil ingaan op de zorgen van de fractie van D66. Dan zullen wij in tweede termijn, zoals dat hoort, onze finale afweging maken of wij dit wetsvoorstel zullen steunen of niet.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is ten slotte in deze termijn het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten