Plenair Recourt bij behandeling Beleidsdebat Koninkrijksrelaties



Verslag van de vergadering van 6 april 2021 (2020/2021 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.27 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Recourt i (PvdA):

Dank, voorzitter. Op de agenda staat een enorme hoeveelheid relevante stukken, waaronder ook het ibo-rapport Koninkrijksrelaties, over de Haagse organisatie rond de BES-eilanden. Maar omdat dit rapport onder mijn voorzitterschap is verschenen, zal ik er niet over spreken in mijn bijdrage en mij beperken tot de landen van het Koninkrijk.

Mijn fractie realiseert zich dat de eilanden ongekend hard zijn geraakt door COVID-19. In tijden van nood moet de meerwaarde van het Koninkrijksverband evident zijn. De door Nederland gegeven financiële en feitelijke hulp is gelukkig snel op gang gekomen en gaat tot op de dag van vandaag door. Straks komt de kritiek, maar nu vast de waardering hiervoor.

Voorzitter. Ons Koninkrijk wordt niet bepaald door overeenkomsten, maar door verschillen. De verschillen tussen Nederland en het Caribisch deel, en de verschillen tussen de Caribische delen onderling zijn groot. Ze hangen nu nog te veel als los zand aan elkaar binnen de structuur van het Statuut. Corona heeft die verschillen verder vergroot. De fractie van de Partij van de Arbeid is blij dat we vandaag voor het eerst in deze samenstelling van de Eerste Kamer met de staatssecretaris als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering kunnen spreken en van hem kunnen vernemen wat hij de afgelopen vier jaar heeft gedaan om die verschillen te overbruggen en het Koninkrijk vooruit te brengen. Omdat het oude regeerakkoord op dit punt uitblinkt in vaagheid vraag ik hem wat precies de doelen waren en welke gehaald zijn. En wat moet een volgend kabinet direct oppakken nadat de coronacrisis, althans de directe coronacrisis, is bezworen?

Voorzitter. Als het verbeteren van de relatie met de besturen van de landen een doel van het kabinet was, is dit mislukt. De relatie met Sint-Maarten is ronduit slecht. Die met Curaçao dreigt snel te verslechteren en ook de relatie met Aruba staat onder stevige druk. De noodsteun is ervaren als chantage. Er zijn niet alleen economische voorwaarden gesteld aan de steun. Het lijkt erop dat Nederland zijn hele wensenlijst dwingend heeft doorgevoerd. Er is een extra autoriteit opgelegd die het democratische mandaat van de parlementen van de landen ernstig beperkt. Zij kunnen op fundamentele onderwerpen worden overruled. Het zijn maatregelen die vanuit Nederlands perspectief wellicht logisch zijn — met het oog op wat zich in het recente verleden heeft afgespeeld — maar kan het niet ook anders? Het feit dat de Curaçaose politieke partij MFK — eerder verantwoordelijk voor financieel wanbeheer, stevig financieel wanbeheer — weer terug is in het centrum van de macht, kan een bevestiging zijn dat strakke financiële kaders meer dan ooit noodzakelijk zijn. Maar het kan ook betekenen dat we het kabinet-Rhuggenaath met de zware eisen aan de steun electoraal de nek hebben omgedraaid.

Voorzitter. Ondanks alle terechte en substantiële materiële steun is, naar het oordeel van mijn fractie, de samenwerking binnen het Koninkrijk en met de redelijke krachten vooral bemoeilijkt. We kijken met grote zorg naar de komende verkiezingen in Aruba. Als de tekenen niet bedriegen, hebben we straks drie landen die bijna vijandig tegenover Nederland staan. Tel daarbij op het steeds grotere verschil in welvaart tussen Nederland, inclusief de BES-eilanden, en de drie andere landen. Tel daarbij de steeds grotere afhankelijkheid van Nederland op. Hoe brengt dit het Koninkrijk verder? En waarheen eigenlijk?

Voorzitter. Inmiddels … Ik stop even om te wachten op een interruptie.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik hoor de heer Recourt spreken over een gevreesde vijandigheid. Heb ik nou goed uit zijn woorden begrepen dat uw fractie eigenlijk zegt: dat hebben wij hier in Nederland op ons geweten?

De heer Recourt (PvdA):

Voor een deel hebben wij dat op ons geweten, omdat we in staat zijn onze vrienden van het podium te duwen en het over te laten aan mensen die veel minder onze vrienden zijn.

Voorzitter. Inmiddels, elf jaar na 10-10-10, zien we dat de verhoudingen binnen het Koninkrijk aan verandering toe zijn, omdat ze niet goed werken. Er is een grote economische, geografische en/of geopolitieke kwetsbaarheid van de landen. Er is daarmee een steeds grotere afhankelijkheid van Nederland. Verder is er een voortdurende dreiging dat fundamentele waarden van de democratische rechtsstaat worden geschonden. Ook hier draagt Nederland een verantwoordelijkheid voor, of Nederland voelt die verantwoordelijkheid. Maar Nederland heeft niet of nauwelijks bevoegdheden om er iets aan te doen. Aan de andere kant zien we de landen die zich onheus bejegend voelen, omdat Nederland vervolgens andere, oneigenlijke middelen inzet. Dit is in de kern een structuurprobleem. Het is een structuurprobleem waar we al vele jaren met een grote boog omheen lopen, omdat we geen oplossing voor ons zien. Zo modderen we door. Dat moet stoppen. Dit is geen structuur die mijn fractie door wil geven aan onze kinderen. Laten we om de tafel gaan zitten met vier landen binnen het Koninkrijk, of wellicht nog beter: alle Caribische eilanden en Nederland, om te verkennen welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden nodig zijn om samenwerking toekomstgericht te krijgen. Laten we hiervoor eerst een routekaart tekenen naar een Koninkrijk dat werkt omdat het verschillen kan overbruggen. Is de staatssecretaris bereid hiervoor de eerste voorbereidingen te treffen?

Om stappen te kunnen zetten binnen het Koninkrijk moet niet alleen de structuur worden aangepast. Investeren in een gezamenlijk doel, het samen ontwikkelen van beleid, het is er veel te weinig van gekomen. Het onderlinge wantrouwen overheerst. De stroom staat daarmee tegen en hoe hard we ook roeien, we komen nauwelijks vooruit. Mijn advies aan het volgend kabinet zou dan ook zijn: investeer naast in een andere structuur ook in een betere relatie, vooral met diegenen die aan hetzelfde eind van het touw trekken.

Voorzitter. Mijn fractie heeft ook een concreet voorstel op dit punt. Dat voorstel ziet op het meest gevoelige onderdeel van onze relatie: de omstandigheid dat ons Koninkrijk is gebouwd op het racisme en de onderdrukking die eigen zijn aan een koloniaal systeem. Dit beladen verleden speelt impliciet en expliciet tot op de dag van vandaag een rol. Expliciet als we met name van de bestuurders van Sint-Maarten het niet-subtiele verwijt krijgen dat we ons gedragen als koloniale en racistische onderdrukkers. Maar ook impliciet in de verhoudingen, in het denken en in het zelfbewustzijn, in het niet nemen van verantwoordelijkheid voor fouten die zijn gemaakt, ook niet voor fouten die zijn gemaakt in een veel verder verleden.

Voorzitter. Laten we onderzoeken welke belemmeringen er bestaan in de samenwerking die voortkomen uit het koloniale verleden, in Nederland en in de drie overige landen van ons Koninkrijk, ieder op hun eigen manier. Dit onderzoek kan het best worden uitgevoerd door een niet bij het Koninkrijk betrokken onderzoeker. Het perspectief van een buitenstaander kan ons wijzen op eventuele blinde vlekken. Je weet niet wat je niet ziet. Daarbij ben ik geïnspireerd door het boek Revolusi van de Belg Van Reybrouck, over de onafhankelijkheid van Indonesië.

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Ik hoor de heer Recourt zeggen dat de regering of de staatssecretaris moet gaan onderhandelen met diegenen die ons wel goedgezind zijn. Die zijn echter niet aan de macht. Die zijn niet gekozen. Hoe zou ik dat dan moeten doen?

De heer Recourt (PvdA):

De teneur van mijn tekst was anders, over de reden dat ze niet aan de macht zijn. Dat zijn er natuurlijk vele, want in een democratie spelen altijd veel oorzaken. Een van de oorzaken lijkt ook wel te zijn dat de regering-Rhuggenaath op Curaçao, bijvoorbeeld, zo'n moeilijk pakket maatregelen te verstouwen kreeg dat hij daarmee zijn electorale kansen verkleind zag.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Is dat niet slechts één deel van de medaille? Is er niet ook heel erg veel gegeven aan de eilanden in het Koninkrijk, en is dat misschien te weinig doorgegeven?

De heer Recourt (PvdA):

Ja, natuurlijk. Ook dat heb ik een keer of drie, vier gezegd in mijn bijdrage tot nu toe, en heel terecht. Alleen, de voorwaarden waaronder zijn te veel een dictaat geweest in plaats van een samenspraak.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Zou dat dan moeten betekenen volgens de heer Recourt dat aan de delen van het Koninkrijk andere voorwaarden gesteld worden dan wij binnen de normale verhoudingen in het Koninkrijk ook aan Nederland stellen?

De heer Recourt (PvdA):

Die vraag snap ik niet helemaal. Nederland heeft natuurlijk hulp aan zichzelf gegeven in de vorm van grote leningen, maar ik snap niet zo goed welke andere voorwaarden worden bedoeld.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

De heer Recourt heeft kritiek op de voorwaarden die het Koninkrijk gesteld heeft aan die delen van het Koninkrijk in het Caribisch gebied. Daar uit hij kritiek op en hij zegt dat die voorwaarden te strak zijn. Zouden het in de visie van de heer Recourt voorwaarden moeten zijn die anders zijn dan de voorwaarden die we stellen aan Nederland zelf?

De heer Recourt (PvdA):

Als ik het goed begrijp, stelt Nederland zijn eigen voorwaarden. Het leent op de markt geld en stelt vervolgens zelf voorwaarden aan wat we met dat geld doen. De landen kunnen dat niet lenen, dat gaat daarom via Nederland, en dus stelt Nederland voorwaarden die in de ogen van mijn fractie te streng zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Oomen, tot slot.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

In een democratie kun je je eigen keuzes maken. En voor die keuzes zijn die delen van het Koninkrijk ook verantwoordelijk. Ik heb nu de indruk dat de heer Recourt dat niet zo ziet.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Dittrich namens de fractie van D66.

De heer Dittrich i (D66):

Ik denk even mee met de heer Recourt. Interessant voorstel. Uw analyse is dat kolonialisme, racisme, in de verwijten in ieder geval steeds een rol speelt, en u komt met een voorstel: laten we dat onderzoeken - om het maar even kort samen te vatten. Ik denk zelf — en dat vraag ik aan u, in mijn eerste vraag — dat bij degene die dat onderzoekt — dat kan een commissie zijn, dat kan één iemand zijn, wie dan ook — in ieder geval cultuursensitivisme een belangrijke rol daarin moet spelen, ook in de blik naar de problemen. Mijn vraag is of u dat herkent.

De heer Recourt (PvdA):

Ja. Ik kom zo in mijn tekst nog iets verder op de invulling van dit onderzoek. Maar zeker, cultuur is een belangrijke drager van hoe je in het leven staat, dus ook in het bestuurlijke leven staat. Dus ja, dat klopt.

De heer Dittrich (D66):

Eerlijk gezegd dacht ik dat u dat onderdeel had afgerond. Laat ik dan als laatste interruptie zeggen, behalve dat ik natuurlijk met belangstelling naar het vervolg luister, dat voor D66 de kern van de problemen ook in allerlei verschillende invalshoeken zit, die met veel communicatie wel tot een oplossing zouden kunnen komen. Maar dan moet er wel echt in communicatie worden geïnvesteerd. En communicatie is niet alleen vanuit Europees Nederland zeggen hoe het moet, maar ook echt informatie ophalen. Bent u het daarmee eens?

De heer Recourt (PvdA):

Ja. Kijk, we zijn niet gelijk binnen het Koninkrijk, maar we zijn wel gelijkwaardig. Dat is de eerste notie. Maar de tweede notie is ook dat je dingen onder ogen moet zien. En binnen het Koninkrijk hebben we nog veel te weinig onder ogen gezien wat dat kolonialisme voor doorwerking heeft. Nogmaals, ik ben zelf door dat boek van Van Reybrouck ernstig beïnvloed, omdat ik mij realiseerde hoe blind ik zelf was, maar ook onze voorouders — zullen we maar zeggen — in een systeem dat op uitbuiting en racisme gebaseerd was. Dat zagen we toen helemaal niet. En ik dacht: op welke manier zijn wij op dit moment eigenlijk nog blind voor wat voortkomt uit het systeem van kolonialisme, zoals dat ooit is geweest binnen het huidige Koninkrijk? En dat was de gedachte: dat moeten we onderzoeken, want dan hebben we ook weer weerwoord op al die verwijten die we krijgen van "u bent kolonialist". Laten we gewoon open kijken naar waar dat vandaan komt, waar het terecht is en waar het niet terecht is. En dat heeft inderdaad met cultuur, communicatie, maar ook met structuren te maken.

De heer Van der Burg i (VVD):

Soms stel je je vragen omdat je daar impliciet kritiek mee wilt laten horen op datgene wat de spreker heeft gezegd. Dat is nu geenszins mijn bedoeling; ik probeer u te begrijpen. Want ik krijg in mijn hoofd een inconsequentie die ik me niet bij u kan voorstellen. Dus daarom graag verduidelijking, via de voorzitter. Want enerzijds zegt u "wij zijn vier gelijkwaardige landen", en anderzijds — mevrouw Oomen refereerde daar net ook al even aan — zegt u dat wij in gesprek moeten gaan met mensen die niet de bestuurders zijn. Dat betekent dus dat een ander land in Nederland kan zeggen: ja, er zit hier nu wel een regering — en we gaan even niet uit van de demissionaire status — maar wij hebben toch het idee dat als die regering met ons praat, die niet de echte mening van de bevolking vertegenwoordigt; laten wij eens gaan praten met anderen dan die echte regering. Ik denk dat wij dat in Nederland niet zouden tolereren, als een ander land dat bij ons zou doen. Waarom zouden wij het dan wel bij onze drie zusterlanden mogen doen? Dus ik denk dat ik u verkeerd begreep.

De heer Recourt (PvdA):

Dat klopt, op een aantal punten. Allereerst heb ik gezegd: in het Koninkrijk is er geen sprake van gelijkheid tussen landen; landen zijn verschillend, maar wij zijn als partners gelijkwaardig. Dat is, denk ik, de feitelijke constatering. Maar dat het ene land meer macht heeft dan het andere is evident, en meer inwoners, en meer geld en noem maar op. U heeft mij ook niet horen bepleiten dat wij via alternatieve kanalen over de voorwaarden moeten onderhandelen. Dat lijkt me een zeer ongewenste structuur. Het is ook een niet-democratische structuur.

De heer Van der Burg (VVD):

Toch zei de heer Recourt net: je moet natuurlijk wel met mensen blijven praten om te weten wat er daar gebeurt. Maar daar zit nu precies het knelpunt. Wij, u en ik, gaan niet over wat er daar gebeurt. Daar gaan de heer Recourt en de heer Van der Burg maar dan in de versie daar, over. Bij de regering ligt het nog iets genuanceerder, omdat je nog kunt zeggen: je hebt een Koninkrijksregering en een kabinet dat slechts over Nederland gaat. Ik heb het nadrukkelijk niet over BES. BES is gewoon … Het vierde land, Nederland, dat zijn wij. Daar gaan u en ik over. Dat zouden we eigenlijk niet in deze commissie moeten doen, maar in de commissie Binnenlandse Zaken. Ze zijn van ons, zeg ik maar eventjes. Maar u en ik gaan niet over die drie landen, want zij hebben hun eigen kabinet. Daar voel ik toch nog wel wat spanning in uw betoog. Althans, uiteraard in het betoog van de heer Recourt, voorzitter.

De heer Recourt (PvdA):

Ik voel die spanning niet, want u heeft helemaal gelijk. Zo is nu eenmaal de structuur. Dat wil niet zeggen dat wij als volksvertegenwoordigers de Nederlandse regering niet aan kunnen spreken op dingen waarvan wij denken dat die beter kunnen. Dat is ook wat er gebeurt. Maar u heeft mij echt niet horen betogen dat wij om de regeringen heen moeten, of op andere manieren ondemocratische dingen moeten doen. In welk deel heeft u dat bij mij beproefd? Daar zoek ik een beetje naar, want ik heb dat niet bepleit. Ik heb alleen gezegd: laten we erg oppassen dat we onze vrienden niet van het podium duwen, om daarmee een steeds moeilijkere gesprekspartner voor ons te krijgen. Die gesprekspartner hebben we uiteindelijk niet te kiezen. Die hebben ze aan de andere kant, in de landen van het Koninkrijk, te kiezen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van der Burg.

De heer Van der Burg (VVD):

Nogmaals, ik zie de heer Recourt dus niet als een debattegenstander. Ik probeer zijn gedachten naar boven te halen, zodat ik ze in mijn gedachten al dan niet kan incorporeren. U zegt wel dat we toe moeten naar een andere structuur dan we nu hebben. Nu hebben we vier landen die niet gelijk maar wel gelijkwaardig zijn. Als het kabinet in Nederland hulp verleent aan de andere drie landen, vindt u niet dat het daar de voorwaarde aan mag stellen die het heeft gesteld, waarmee die drie landen overigens akkoord zijn gegaan. Maar dan wilt u toch meer … Sorry, dat is een suggestie die ik niet moet doen. Dan denk ik: dan lijkt het alsof we in een andere structuur meer willen sturen, op een andere manier dan dat we dat nu doen. Maar dat verhoudt zich niet tot het feit dat het vier gelijkwaardige landen zijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Recourt.

De heer Recourt (PvdA):

Nu snap ik beter waar collega Van der Burg naar vraagt, namelijk naar het Statuut. Dat hebben we op dit moment geregeld zoals u zegt dat het is geregeld. Dat is overigens niet zozeer gebaseerd op de Antillen maar op de onafhankelijkheid van Indonesië. Dat heb ik laatst weer herlezen. Dat Statuut wringt. Dat is inderdaad de portee van mijn inbreng. Ik heb er heel lang omheen gedacht. Ik dacht: als we de uitvoering nu maar beter maken, dan kunnen we dat binnen dat imperfecte Statuut wel regelen. Maar uiteindelijk is de conclusie van mijn fractie dat dat Statuut niet twintig, dertig jaar meer meegaat. We moeten echt gaan nadenken over hoe we verantwoordelijkheden beter vormgeven. Nu staat Nederland aan de lat voor meer dan de verantwoordelijkheid hiervoor. Dat is de kern van het wringen. U zegt: we zijn gelijkwaardige landen. Ja, in theorie, maar in de praktijk zie je dat er spanning op de lijn is. Op het moment dat Nederland bijvoorbeeld verdragsrechtelijk verantwoordelijk is voor de situatie in gevangenissen, maar daar eigenlijk niet zo veel over te zeggen heeft, heb je een probleem.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Recourt (PvdA):

Overigens, maar dat is een andere discussie, ben ik echt een groot tegenstander van het onderbrengen van BES bij Binnenlandse Zaken. Maar het gaat misschien wat ver om die discussie nu te voeren.

Ik ga verder over het voorstel om te onderzoeken wat nu precies de impact is van het kolonialisme op de huidige slechte relatie en wat de belemmeringen zijn. We hebben allemaal vele voorouders in ons bloed, met allemaal een andere verhouding tot kolonialisme. Hoe je je persoonlijk tot het kolonialisme verhoudt, is een individueel proces. Daar gaan wij als politiek niet over. Maar dit is anders voor de landen in het Koninkrijk en hun bestuurders. Onderzoek naar hoe dat kolonialisme zoals dit bestond in het Caribische deel van het Koninkrijk doorwerkt in de bestuurscultuur en in die moeizame samenwerking is nog niet eerder gedaan.

Het indrukwekkende rapport Knellende Koninkrijksbanden uit 2001 geeft een geweldige hoeveelheid relevante informatie en vormt daarmee een goede voorstudie, maar had een veel beperktere onderzoeksopdracht. Het vervolgonderzoek dat de fractie van de Partij van de Arbeid voor ogen staat, is om meerdere redenen van belang. Allereerst vanuit de ethiek. Je moet rekenschap geven van je verleden, ook of wellicht juist als dat niet fraai is. Dan pas is er plek voor een nieuwe start. We moeten door. De afhankelijkheid van de zes eilanden van Nederland is groot — dat heeft de coronacrisis ook aangetoond — en actueel. De relatie tussen de Caribische landen en Nederland is slecht. Onderzoek kan die negatieve onderstroom in de relatie helpen keren en zorgen dat de samenwerking vaart krijgt. Het kan ook zorgen voor een weerwoord voor Nederlandse bestuurders op de nu vaak ongefundeerde kritiek dat Nederland zich nog steeds als koloniale macht opstelt. Kortom, het maakt de roze olifant van het Koninkrijk in de Kamer zichtbaar en bespreekbaar. Dat is nodig om de relatie tussen de landen te verbeteren. Dit maakt op zijn beurt weer dat er meer resultaat kan worden bereikt voor alle inwoners, met name die van het Caribische deel van het Koninkrijk. Daarom vraag ik de staatssecretaris of hij bereid is een dergelijk onderzoek voor te bereiden en te financieren.

Voorzitter. Ik heb mij vandaag beperkt tot een aantal grote thema's, waaraan de staatssecretaris, ook in zijn demissionaire staat, op korte termijn toch nog aandacht kan geven, te weten de structuur en de relatie binnen het Koninkrijk. We zijn het Koninkrijk van verschillen. Sommige verschillen zullen altijd blijven, maar andere moeten worden verkleind. In de hoop en met de verwachting dat de staatssecretaris positief zal reageren op de vragen van mijn fractie, kijk ik uit naar zijn beantwoording.

De heer Dittrich (D66):

Ik kom toch nog even terug op het onderzoek: u vraagt aan de staatssecretaris om dat in gang te zetten en voor te bereiden. Mag ik via u dan zeggen dat het wel heel belangrijk is dat juist de andere landen daarbij betrokken worden? Want straks krijgen we een onderzoek naar dit verleden, waar andere landen zich niet in herkennen. Dan weet ik wel wat het eind van het liedje is: dan blijft men verschil van mening houden en komen we geen stap verder. U vraagt de staatssecretaris om het in gang te zetten; ik hoop dat dat dan gebeurt met inachtneming van de belangen van de andere landen in het Koninkrijk. Vindt u dat ook niet?

De heer Recourt (PvdA):

Jazeker. Dat had ik zelfs eerst in mijn tekst staan, maar dat heb ik er weer uit gehaald, omdat het wel werkbaar moet zijn. Bovendien is dit een debat met deze regering en niet met de regering van de andere landen, dus ik kan alleen deze staatssecretaris vragen iets te doen. Maar dat moet uiteraard in samenspraak gebeuren. Je moet voorkomen dat je in een eindeloos debat over punten en komma's terechtkomt; het moet nu gewoon gebeuren, maar uiteraard zo veel mogelijk in samenspraak. Dat is ook in lijn met de rest van mijn betoog.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan de heer Dittrich van de fractie van D66.