Plenair Schalk bij behandeling Afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal



Verslag van de vergadering van 9 november 2021 (2021/2022 nr. 5)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met de gebruikelijke disclaimer dat ik voorzitter ben van de raad van toezicht van een scholengemeenschap. In de korte periode dat ik daaraan verbonden ben, heb ik overigens nog nooit over het lerarenregister gesproken. Dat maakt het allemaal dus weer draaglijk.

Ik wil heel graag beginnen met de felicitaties aan collega Soeharno voor zijn prachtige maidenspeech, maar ook voor zijn mooie statement rondom de eed. Voorzitter, nu ik van u hoorde dat hij ook nog theoloog is, dacht ik bij mezelf dat ik meteen maar het volgende tegen hem ga zeggen. Ik heb ooit weleens gehoord dat de twee opgestoken vingers bij de eed betekenen: twee weten ervan; ik en mijn goede God. Laten we daar een keer over doordiscussiëren, maar dat is misschien op een ander moment mogelijk.

Uiteraard heb ik waardering voor het vele werk dat de initiatiefnemers samen met hun medewerkers, die hier volgens mij ook in de zaal aanwezig zijn, hebben gedaan. Een wet die niet werkt, verdient niet te blijven bestaan. Dat is het geval bij het lerarenregister. Ooit is het aanvaard, overigens zonder de steun van de SGP, maar nu is het tijd om op te schonen. In de Wet beroep leraar wordt een omschrijving van het beroep gegeven. Daarnaast wordt de professionele ruimte vastgelegd in een professioneel statuut. Als derde is een verplicht lerarenregister in die wet opgenomen, maar de stroperigheid daaromtrent en de weerstand tegen een bureaucratisch systeem zijn zo massief dat het in feite is verworden tot een dode letter.

Die conclusie leidt tot een afweging die voor de minister anders uitpakt dan voor de beide initiatiefnemers. Op zich is dat geen ongewone situatie. Het zal ook weleens andersom gebeuren, dus dat de minister iets bedenkt waar de beide initiatiefnemers anders over denken. Hoe dan ook, als het lerarenregister komt te vervallen, dan valt de juridische basis of de juridische dwang weg. Ik begrijp dat de minister het opportuun acht om die juridische status juist in stand te houden.

Mijn fractie is het in dit geval echter eens met de initiatiefnemers dat dit geen goede route is. Met name de steeds groeiende weerzin tegen het lerarenregister helpt ook in de toekomst niet om het tot een doorslaand succes te maken. Wat dat betreft voel ik wel mee met de initiatiefnemers. Die betogen dat de basis voor het register niet wegvalt, maar dat het dan — ik heb dat zojuist met mevrouw De Blécourt gewisseld — vrijblijvend is. Het kan een heel andere, minder beladen, invulling krijgen. Als dat gaat functioneren en gaat uitgroeien, omdat het ervaren wordt als een document van eigen keuze, waar daadwerkelijk gebruik van wordt gemaakt binnen een school of instelling dan wel bij de overstap naar een andere onderwijsinstelling, dan heeft de minister misschien wel meer z'n zin dan nu met een lerarenregister dat als opgedrongen en bureaucratisch wordt ervaren. Het gaat immers in het onderwijs helemaal niet om een register op zich, maar om een werkwijze die recht doet aan de wens om kwaliteit en professie te bevorderen.

Voorzitter. Dat is ook precies het punt dat blijkt uit de internetconsultatie die is gehouden. Het gevoel leeft breed dat het vasthouden aan een wettelijke regeling van een register een miskenning vormt van het feit dat de verantwoordelijkheid voor professionalisering primair bij scholen en leraren berust. Ik begrijp heel goed dat de minister het daarmee eens zal zijn en dat je een dergelijke verantwoordelijkheid ook wettelijk zou willen regelen. Maar als die wettelijke regeling dan juist wordt ervaren als bureaucratisch, als een knellend keurslijf, en misschien zelfs verkeerde commerciële prikkels geeft, dan wordt het middel erger dan de kwaal. De verantwoordelijkheid voor de professionalisering wordt bovendien zichtbaar in het bijhouden van het bekwaamheidsdossier. Dat is een document waarin zowel de school als de leraar inzichtelijk maakt wat de stand van zaken is met betrekking tot zijn of haar bekwaamheid. De minister lijkt te betogen dat dit bekwaamheidsdossier bij gebrek aan eigenaarschap geen recht zou doen aan het eigen professionaliseringstraject van een leraar. Mijn vraag aan de minister is dan: er is toch geen enkel bezwaar tegen als een leraar aardrijkskunde zich op eigen initiatief bekwaamt in, laten we zeggen, theologie en dat laat vermelden in zijn eigen bekwaamheidsdossier? Ook de school zal daar toch geen enkel bezwaar tegen hebben, wetend dat die theologische kennis de aardrijkskundige expertise ongetwijfeld een diepere dimensie kan geven.

Voorzitter. Het bekwaamheidsdossier wordt bijgehouden door het bevoegd gezag en het portfolio door de leraar zelf. Toch zou uit de regeling van het bekwaamheidsdossier zowel door de school als door de leraar meer rendement gehaald kunnen worden. Kan de minister mede bevorderen dat dit gebeurt, bijvoorbeeld door een recht toe te kennen om bepaalde zaken erin op te laten nemen en door mogelijkheden voor overdracht naar een andere werkgever?

Voorzitter, resumerend. In algemene zin lijkt er een verschil van inzicht te zijn tussen regering en initiatiefnemers over de kloof tussen theorie en praktijk. De regering wil vasthouden aan de huidige status quo, om bewegingsvrijheid en flexibiliteit te behouden. Ondertussen lijkt er een staatsrechtelijk ongemakkelijke situatie te zijn ontstaan. Diverse elementen uit het wetsvoorstel staan voor onbepaalde tijd in de ijskast, waarbij de randvoorwaarden voor het in werking treden nauwelijks meer geldig zijn. Hierbij kan de vraag worden gesteld in hoeverre het een zaak van goed bestuur is om wettelijk bepalingen in stand te houden. Het standpunt van de regering in dezen lijkt dan ook tegenstrijdig met zichzelf: enerzijds wordt er een wettelijke verplichting in stand gehouden, die randvoorwaarden en eisen stelt aan de invulling van het lerarenregister, wat keuzebeperkend is, omdat de wetgever op deze manier de concrete invulling van het register, bedoeld van en voor leraren, overneemt. Anderzijds is het argument van de regering dat deze verplichting en de bijbehorende bepalingen in stand dienen te worden gehouden, teneinde de keuzevrijheid voor de beroepsgroep optimaal te bevorderen. Maar het lijkt me dat niet beide tegelijk waar kunnen zijn. Kan de minister hier nog eens op reflecteren?

Voorzitter. Tegelijk is er ook een ander perspectief. De initiatiefnemers willen met hun wetsvoorstel de wettelijke bepaling schrappen, teneinde een nieuwe start te maken en de regie daadwerkelijk in handen van de beroepsgroep te leggen. Daarover heb ik nog wel een vraag aan de beide indieners. Wat moet er gebeuren om het onderwijsveld ondubbelzinnig het vertrouwen te geven om een aanpak te kiezen die past bij de specifieke doelgroep, al dan niet met een register? Welke ideeën hebben zij daarbij? En heeft de minister daar misschien ook al gedachten bij? Want stel dat dit wetsvoorstel wordt aanvaard, dan is het een feit. Maar gedachtig de wens van zowel de ministers als de indieners zou het wel nuttig zijn om een actieve rol te spelen in het faciliteren van het proces van de beroepsgroep zelf om tot gewenste en noodzakelijke professionalisering te komen. Vandaar dat ik uitzie naar de antwoorden van de minister en van beide indieners.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Fiers, namens de fractie van de Partij van de Arbeid.