Plenair Nicolaï bij voortzetting behandeling Eerste tranche Wijziging Wet publieke gezondheid



Verslag van de vergadering van 16 mei 2023 (2022/2023 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nicolaï i (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Aanhakend op wat mevrouw Prins naar voren bracht, moeten de juristen uitmaken hoe het zit met dat "daadwerkelijk geschikt". Ik denk dat het zo'n belangrijk element is, met name ook omdat het is ingebracht bij amendement en ook de volledige steun van de hele Tweede Kamer heeft gekregen. Er is eigenlijk groot belang bij dat er geen discussie meer komt over hoe dat moet worden begrepen.

De minister en ik hebben elkaar daar in het debat twee of drie keer over ondervraagd. Dan kwamen er formuleringen van mijn kant en formuleringen van de kant van de minister. Ik hecht daar eigenlijk aan. Daarom heb ik daar ook een motie van gemaakt, waardoor de minister ook precies de tekst voor zich heeft en kan zeggen: ja, dat is wat ik me voorstel. Als ik dat allemaal ga voorlezen en de minister moet het hier aanhoren, dan dwarrelt er misschien weer wat weg. Als de minister zegt "ja, dat is het precies; dat kan ik onderschrijven", dan hoef ik ook die brief niet meer die ik in de motie vraag.

Voorzitter. De motie luidt als volgt.

De voorzitter:

Door de leden Nicolaï en Baay-Timmerman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Tweede Kamer met algemene stemmen een amendement heeft aanvaard dat erin voorziet dat in artikel 58cb aanhef en onder b de term "daadwerkelijk" is toegevoegd, zodat het toetsingscriterium "daadwerkelijk geschikt" is geworden;

overwegende dat daarmee is beoogd dat de rechter indringender kan toetsen of een maatregel geschikt kan worden geoordeeld dan als het toetsingscriterium "geschikt" in plaats van "daadwerkelijk geschikt" zou zijn geweest;

spreekt uit dat de bepaling zoals geamendeerd zo moet worden gelezen dat de minister bij het vaststellen van een maatregel moet aangeven waarom hij meent dat het daarmee beoogde doel daadwerkelijk bereikt wordt en dat in het kader van de doel-middelbeoordeling op evenredigheid de rechter moet beoordelen of de minister zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de effectiviteit van de maatregel en of de vaststelling van de feiten betrouwbaar is en het gekozen middel kan dragen;

verzoekt de regering te bevestigen dat zij deze interpretatie onderschrijft en de Kamer daarover binnen vier weken schriftelijk te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter N (36194).

De heer Van der Voort i (D66):

Even voor de duidelijkheid. Ik begrijp van de heer Nicolaï dat hij in deze motie beschrijft dat het doel daadwerkelijk bereikt wordt. Maar dat kan toch op voorhand niet vastgesteld worden? Hoogstens kan toch redelijkerwijs aangenomen worden dat het doel daarmee bereikt zou kunnen worden?

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb de motie net daar neergelegd; u moet de motie nog maar even nalezen als u haar straks krijgt. Wat u zegt, staat niet in de motie. Er staat dat de minister moet aangeven hoe hij daar onderzoek naar gedaan heeft. In mijn eerste termijn heb ik al aangegeven dat je van maatregelen die je voor de eerste keer neemt natuurlijk niet kunt aangeven dat de effectiviteit gewaarborgd is. Daar hebben we het al over gehad. We hebben het gehad over de motivering. Ik zou zeggen, meneer Van der Voort, leest u straks gewoon even de motie; dan kunt u ernaar kijken. De formulering in de motie komt eigenlijk uit de conclusie van de advocaat-generaal Widdershoven, waarnaar in de motie van mevrouw Pouw-Verweij verwezen wordt.

De heer Van der Voort (D66):

Natuurlijk ga ik de motie heel goed lezen, maar ik denk dat de heer Nicolaï ook graag wil dat wij haar gaan steunen. In die zin was mijn vraag verhelderend bedoeld. Maar ik denk dat ik door de opmerkingen die hij maakte wel antwoord heb gekregen op de vraag die ik stelde. Dank daarvoor.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dan heb ik het belang …

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Ik heb ook nog een vraag over deze motie. In het nader voorlopig verslag heb ik de minister heel veel vragen gesteld over wat precies bedoeld wordt met "daadwerkelijk effectief". Ik heb bijvoorbeeld de volgende hypothese voorgelegd. Stel je voor dat we in de beginfase van een pandemie iets van een theorie hebben en iets van een concurrerende theorie, en de deskundigen zeggen: dit lijkt ons de beste maatregel. Valt dat dan onder "daadwerkelijk effectief"? Het antwoord daarop was: ja. Zo heeft de minister een heel aantal hypothetische situaties vanuit de kennis van wetenschap wat mij betreft helder beantwoord. Ik ga ervan uit dat dit in overeenstemming met de jurisprudentie is. Mijn vraag aan de heer Nicolaï — dat is ook belangrijk voor de wetsgeschiedenis — is de volgende: vallen alle vragen die ik heb gesteld in het nader voorlopig verslag onder "daadwerkelijk effectief"?

De heer Nicolaï (PvdD):

Helaas heb ik het niet over daadwerkelijk effectief gehad. Daarom waren de vragen van de heer Van der Voort zeer relevant. "Effectief" is iets anders dan "geschikt". De term in de wet is dat het "daadwerkelijk geschikt" moet zijn. Dan is de vraag: is dat iets anders dan gewoon geschikt? Ik heb aangegeven dat de toevoeging van "daadwerkelijk" zo moet worden verstaan dat er van de minister iets meer verlangd wordt dan dat hij zegt: als je afstand houdt, dan is dat een geschikt middel. Als er een maatregel wordt genomen, moet de minister kunnen aangeven hoe hij erbij komt dat die maatregel zou kunnen leiden tot het doel dat hij daarmee wil bereiken. Dat wordt volgens mij ook bedoeld met dat amendement en niet dat van tevoren moet vaststaan dat het middel ook effectief gaat werken.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Als eerste, excuus dat ik hier het verkeerde woord heb gebruikt. Ik had "daadwerkelijk geschikt" moeten gebruiken.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat luistert nauw.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Dat is een foutje van mijn kant. Excuus daarvoor. Als ik het woord "daadwerkelijk geschikt" gebruik, dan hoor ik uit uw woorden bij het voorbeeld dat ik gaf dat de minister zegt: die en die theorieën zijn er en op basis van die theorie kies ik voor die en die maatregel en dat zijn mijn argumenten. U bedoelt dat met uw motie? U vindt dat de minister een motiveringsplicht heeft die in overeenstemming is met de kennis die we op dat moment in de wetenschap hebben?

De heer Nicolaï (PvdD):

Exact, maar het beroep dat op die kennis wordt gedaan, moet ertoe leiden dat voor u, voor mij en voor de rechter inzichtelijk wordt dat die maatregel effect kan hebben.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Verkerk.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Hartelijk dank. Ik wacht de appreciatie van de minister af.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja, dank u wel, voorzitter. Verder heb ik met belangstelling kennisgenomen van het antwoord van de minister. Dat zullen meer mensen in het land hebben gedaan, vooral de mensen die zich erg zorgen maken over het feit dat er straks misschien weer een vaccinatiebewijs verlangd gaat worden. De minister zegt niet alleen dat de regeling voor het vaccinatiebewijs er nu niet is. Er is wettelijk niks geregeld. Maar hij zegt ook dat, voor zover er wel iets is geregeld, namelijk dat je een horecagelegenheid of museum zou kunnen sluiten, de Eerste Kamer het moet lezen als: ik heb niet de bevoegdheid om te zeggen dat daar als vrijstelling aan verbonden kan worden dat je toegang kan krijgen als je een vaccinatiebewijs kan tonen. Dat betekent dus dat er op dit moment in het voorstel dat we nu behandelen, publiekrechtelijk geen mogelijkheid is om van een bezoeker een vaccinatiebewijs te verlangen. Dat heb ik toch goed begrepen?

Maar stel nou dat de exploitant, de restauranteigenaar, zegt: omdat de overheid het niet wil regelen — want die vindt dat zo'n zware ingreep in de grondrechten waar ze nog eens goed over moet nadenken en waar een expliciete grondslag voor moet komen — regel ik het zelf wel en bepaal ik zelf wel dat de mensen bij de deur een vaccinatiebewijs moeten tonen, want anders komen ze niet binnen. Uitgaande van hoe fundamenteel de grondrechten hier aan de orde zijn, zeg ik als jurist: dat moet niet kunnen. Als ik kijk naar de antwoorden op mijn vragen, dan zegt de minister: dat kan wel. Ik wil nogmaals tegen de minister zeggen: als het zo is dat de publiekrechtelijke weg het uitsluit, hoor je dan als overheid niet te regelen dat ook de ondernemer zelf niet kan eisen dat iemand een vaccinatiebewijs toont?

Met het oog daarop zou ik een motie willen indienen.

De voorzitter:

Door de leden Nicolaï, Recourt, Baay-Timmerman en Janssen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister heeft aangegeven dat het wetsvoorstel Eerste tranche Wijziging Wet publieke gezondheid geen grondslag biedt voor een regeling van een coronatoegangsbewijs;

constaterende dat de minister voorts heeft aangegeven dat het voorstel niet toelaat dat in de ministeriële regeling waarbij bezoek aan publieke en besloten ruimten wordt beperkt, mag worden bepaald dat de betreffende voorschriften niet gelden voor personen die een vaccinatiebewijs kunnen tonen;

overwegende dat het in het kader van de bestrijding van een pandemie toekennen van een recht tot toegang tot publieke en besloten ruimten aan gevaccineerden, dat niet toekomt aan ongevaccineerden, kan leiden tot een ongewenste polarisatie in de samenleving;

overwegende dat als uit het wetsvoorstel blijkt dat de overheid geen maatregelen mag treffen die ertoe leiden dat personen die niet tegen een aangewezen A1-ziekte zijn gevaccineerd, geen toegang tot publieke en besloten ruimten hebben en gevaccineerden wel, het onwenselijk is dat exploitanten van publieke en besloten ruimten mogen eisen dat degene die toegang verlangt, moet kunnen aantonen dat deze tegen een aangewezen A1-ziekte is gevaccineerd;

verzoekt de minister om te regelen dat de exploitant van een publieke of besloten ruimte geen vaccinatiebewijs mag eisen van een bezoeker zolang daarin niet publiekrechtelijk is voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter O (36194).

De heer Nicolaï (PvdD):

Een volgend punt, voorzitter. Een aantal van de Kamerleden heeft aan de minister voorgehouden: moeten we bij de deskundigen in het MIT niet ook denken aan nog weer andersoortige, ruimere expertises, zoals filosofen, deskundigen op het gebied van zingeving, kunstenaars en creatieve mensen die in termen van verbeelding kunnen denken? Dat sluit ook erg aan bij wat we bij de deskundigenbijeenkomst de vertegenwoordigers van de vierde golf naar voren hebben horen brengen: "Denk in scenario's. Denk in verbeelding. Het ligt niet allemaal klaar. Je kan niet op knoppen drukken. We hebben mensen nodig die op dat vlak iets kunnen bijdragen." De minister heeft in antwoord op de schriftelijke vragen gezegd: dat is interessant; ik zal er eens over nadenken. Om hem een steuntje in de rug te geven, heb ik ook op dat vlak een motie die ik zou willen indienen.

De voorzitter:

Door de leden Nicolaï en Krijnen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister onderschrijft dat bij het optreden van een ongekende pandemie het denken in scenario's en het organiseren van tegenspraak van belang zijn;

overwegende dat ontwerpers, kunstenaars, schrijvers van filmscenario's, filosofen en deskundigen op het gebied van zingeving een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het ontwerpen en bediscussiëren van de scenario's en aan tegenspraak;

verzoekt de minister met een voorstel te komen op welke wijze zulke deskundigen bij de uitvoering van de Wijziging van de Wet publieke gezondheid kunnen worden betrokken indien zich een ongekende pandemie voordoet die leidt tot het nemen van op die wet gebaseerde maatregelen, en dat binnen twee maanden aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter P (36194).

De heer Nicolaï (PvdD):

Voorzitter, tot slot. We hebben het gehad over de positie van het OMT. De minister is ingegaan op de vragen hoe onafhankelijk dat is enzovoorts. Ik zou toch nog een keer een aantal punten aan de minister willen voorleggen. In de schriftelijke beantwoording constateer ik de volgende opmerking: "De ministers van VWS en BZK zijn niet verplicht tot het inwinnen van advies bij het MIT." De volgende: "Er is geen expliciet voorschrift op basis waarvan de betrokken ministers verplicht zijn tot het inwinnen van advies bij het OMT." Dat zijn de twee belangrijkste adviesorganen, waar de hele tijd mee gezwaaid wordt, om het zo maar te zeggen, om te laten zien dat de minister niet alleen maar ambtelijke adviezen heeft maar ook deskundigen inschakelt. Er is niet geregeld dat de minister die de bevoegdheid heeft om maatregelen vast te stellen, die de bevoegdheid heeft om de gereedschapskist te openen, die de bevoegdheid heeft om een ziekte als een A1-ziekte aan te wijzen, verplicht is om die beide organen om advies te vragen. Is dat niet een beetje een bizarre situatie?

Ik ben hier in de schriftelijke vragen al diverse keren op ingegaan. Ik kan me voorstellen dat de minister zegt: als je er zo tegen aankijkt, zullen we daar in de tweede tranche goed naar moeten kijken en op dat vlak goede voorschriften moeten ontwerpen. Ik zou daarover nog van de minister willen horen, want bestuursrechtelijk vind ik het bizar dat we het nu moeten doen met een regeling betreffende de adviesorganen die wettelijk totaal niet geregeld is. De heer Van Hattem vroeg of de minister verantwoordelijk is voor de samenstelling van het OMT. Daarop zei de minister: nee, daar ben ik niet verantwoordelijk voor. Mijn vraag is: waaruit blijkt dat de minister er niet voor verantwoordelijk is, om maar eens wat te noemen? Dat zijn toch vragen die straks, als er in één keer weer een conflictueuze situatie in de samenleving ontstaat, uitermate van belang zijn. Ik denk dat daar in dit wetsontwerp toch een beetje lichtvaardig mee wordt omgegaan.

Ik dank u wel en ik zie uit naar de beantwoording van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nicolaï. De heer Van der Voort heeft nog een vraag voor u. Meneer Nicolaï, de heer Van der Voort heeft nog een vraag. Gaat uw gang, meneer Van der Voort.

De heer Van der Voort (D66):

De heer Nicolaï is er natuurlijk toe bereid om die te beantwoorden. Ik heb gisteravond begrepen dat de heer Nicolaï van zins is tegen dit wetsvoorstel te stemmen met zijn partij. Er zijn nu best veel vragen, toezeggingen en ook drie moties. Als dat allemaal naar hem toe komt, wordt dan de mening over het wetsvoorstel veranderd en is het dan misschien toch nog mogelijk om voor te stemmen? Want u heeft nogal wat gevraagd. Als u dat nou krijgt, is dat dan voldoende?

De heer Nicolaï (PvdD):

Die moties en toezeggingen veranderen natuurlijk niks aan de structuur van het wetsontwerp. Ik ben er maar niet weer over begonnen. We hebben nu een wetsontwerp waarin de eerste belangrijke stap het openen van een gereedschapskist is. De criteria die daarvoor gelden, zo zegt deze minister, zoals een dreiging voor het maatschappelijk welzijn en een pandemisch potentieel, staan helemaal niet eens in de wet. Daar kan geen motie wat aan veranderen, ik kan daar niks aan veranderen en de heer Van der Voort ook niet. Het is onaanvaardbaar dat je als Eerste Kamer zo'n wet laat passeren. Ik denk dat ik dan al die andere argumenten niet nog een keer hoef te herhalen.

De heer Van der Voort (D66):

Jammer. Ik had gehoopt dat dat u tot andere gedachten zou brengen, maar oké, dat is duidelijk. Dank u wel.

De heer Nicolaï (PvdD):

Stel nou eens dat al op korte termijn een regering, een minister zegt: "Er staat in de wet dat het openen van die gereedschapskist alleen maar in het belang van de volksgezondheid hoeft te zijn. Ik heb lak aan wat er in de memorie van toelichting staat. Drie jaar geleden dachten we daar zo over, maar ik denk er nu anders over. De WHO zegt dat we die gereedschapskist zekerheidshalve maar alvast moeten openen." Als de minister dat wil, is er wettelijk gezien geen beletsel om dat te doen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van der Voort.

De heer Van der Voort (D66):

Dan wil ik even vragen naar de reflectie van de heer Nicolaï op mijn stelling in tweede termijn dat dit wetsvoorstel toch een verbetering is ten opzichte van een situatie zonder deze gewijzigde Wpg. Nu zijn er tenminste procedures vastgelegd en is de zeggenschap van het parlement geregeld. Daar kan je wel of niet voor zijn, maar vindt meneer Nicolaï dat niet ook een verbetering ten opzichte van een situatie zonder de gewijzigde Wpg waarin we op noodmaatregelen zijn aangewezen?

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat is niet de vraag. De vraag is of dit een gedegen wetsvoorstel is. Als het niet gedegen is en het rechtsstatelijk niet klopt, moet je niet ervoor stemmen. Dan moet je tegen de minister of tegen de regering zeggen: kom maar met een ander voorstel. Dit voorstel is niet deugdelijk en niet degelijk en het voldoet althans in onze ogen niet aan de eisen van rechtsstatelijkheid. Laten we het even hebben over de positie van de Eerste Kamer. Als de Tweede Kamer talmt met de wetgeving, komen wij er als Eerste Kamer niet eens aan te pas.

De voorzitter:

Voordat we het hele debat over gaan doen, ga ik nog even naar meneer Recourt voor een laatste vraag.

De heer Recourt i (PvdA):

Ik wil toch wat weerwoord geven op de stelligheid van de heer Nicolaï als het gaat om het opnemen van de criteria in de wet zelf. Dat zou ik ook mooier hebben gevonden, geef ik meteen toe, maar de stelligheid wil ik betwisten. De interpretatie van de wet zoals we die in de Tweede en Eerste Kamer en in de toelichting door de minister kenbaar maken en uitwerken is wel degelijk zeer relevant bij bijvoorbeeld een rechterlijke toetsing. Anders hadden we dit hele debat over kunnen slaan en alleen maar op de tekst van de wet kunnen letten. Dus als u zegt dat een volgende minister de hele wetsbehandeling naast zich kan neerleggen, dan ... Nee, ik moet een vraag stellen. Vindt u dat ook niet een sterke stelling? En wat vindt u dan van de relevantie van de parlementaire behandeling en de interpretatie die daarmee aan de wet wordt gegeven?

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik zeg niet dat de minister de hele wet naast zich neer kan leggen. De minister zal de wet gewoon uitvoeren. Het gaat om wat er in de wet staat. Als de argumenten van de heer Recourt zouden kloppen, dan zeg ik: waarom is er in de Tweede Kamer dan nog een amendement ingediend om het begrip "maatschappelijk welzijn" verder uit te werken? Dat doe je omdat je daarmee de minister juridisch vastpint. Ik stel dan de volgende vragen. Wanneer kan je een A1-ziekte aanwijzen? Wanneer kan je de gereedschapskist openen? In de wet staat daarover: als de volksgezondheid dat vereist. Ik zeg dan het volgende. Nee, de Tweede Kamer had moeten zeggen dat je daarin hoort te zeggen dat er een ontwrichting van het maatschappelijk leven en een pandemisch potentieel is. Dat is niet gebeurd. Ik kan dat niet meer doen. De heer Van der Voort kan dat niet meer doen. U kunt dat niet meer doen. We hebben dus een wet die wat mij betreft in de prullenbak moet.

De heer Recourt (PvdA):

Tot slot. Bij de wet hoort een toelichting op de wet, zowel door de regering als door een parlementaire behandeling. Als inmiddels twintig keer in de toelichting in de parlementaire behandeling is gezegd dat de maatschappelijke gezondheid in gevaar moet zijn en dat er ontwrichting in de samenleving moet zijn, dan is dat de interpretatie van de wet. Daarom vraagt de heer Nicolaï ook aan de minister: kan ik dit zo begrijpen? Als de minister dan zegt dat hij dat zo kan begrijpen, dan is dat akkoord. Dan kan die motie ook ingetrokken worden. Dat is dan immers de uitleg die aan de wet wordt gegeven. Nogmaals, ik ben het ermee eens dat het beter is om het op een zo hoog mogelijk niveau te regelen, omdat het om de Grondwet gaat. Je kunt echter niet zeggen dat de hele memorie van toelichting bij de wet waardeloos is. Zo werkt het parlementaire systeem namelijk niet.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik wil er wel graag op door debatteren. De toelichting is natuurlijk niet waardeloos. Ik zeg alleen maar dat een toelichting van deze tijd is. We maken een wet niet voor één of twee jaar. We maken een wet die gedegen moet zijn. Er kan een situatie of een tijd ontstaan waarin men zegt: nu kijken we er anders tegen aan. Straks komt er een regering die zegt: het is zo geglobaliseerd. We moeten niet alleen maar kijken of er een ontwrichting is. We moeten luisteren naar de WHO. We moeten luisteren naar Europa. Dat vind ik belangrijker dan de criteria die genoemd zijn in de memorie van toelichting. Dan kan ik niet zeggen: dat mag je niet vertellen. De rechter zal moeten beoordelen wat in de wet staat.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

In antwoord op deze discussie: hoe duidt minister Nicolaï artikel 48b van de wet, waarin duidelijk staat aangegeven dat de bevoegdheden volgens artikel 20 alleen in werking mogen treden indien bijvoorbeeld artikel 58b, lid a "de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat de afwending van een dreiging noodzakelijk is" en "de toepassing van de bevoegdheden gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor het afwenden van de dreiging daarvan", enzovoort, enzovoort? Dit gaat toch wel eventjes iets verder dan dat het alleen over een infectieziekte zal gaan. Artikel 58b geeft dus duidelijk een nadere invulling aan wanneer de bevoegdheden mogen worden ingezet en wanneer niet.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat is in eerste termijn ook al door mevrouw De Bruijn opgemerkt. Dat klopt. Dan hebben we echter al een A1-ziekte aangewezen. Dan hebben we al de hele gereedschapskist geopend. 58b is aan de orde als je de gereedschapskist hebt geopend en je de bevoegdheden uit die gereedschapskist gaat hanteren. Dan is 58b aan de orde. Maar het stadium ervoor …

De voorzitter:

Maar nu treden we in herhaling. Het is toch mijn rol om u …

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja, ik verval in herhaling, denk ik.

De voorzitter:

… gezien de voortgang van het debat, die ik moet bewaken, te behoeden voor herhaling. Anders gaan we het hele debat namelijk opnieuw doen. Mevrouw De Bruijn, ik geef u nog het woord.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

De reden waarom ik dit doe, is de volgende. De interpretatie die meneer Nicolaï hieraan geeft, is in feite dat we door deze wet aan te nemen, de minister een machtsmiddel in handen geven om maatregelen te treffen op basis van een veronderstelling van buitenaf dat er iets op het gebied van de volksgezondheid aan de hand is. Ik wil dit toch gewoon bestrijden. Dit wordt iedere keer gezegd, niet alleen door meneer Nicolaï maar ook door een aantal andere partijen in de Kamer. Ik wil toch aangeven dat er wel degelijk meer waarborgen in de wet staan —en in de memorie van toelichting, waarvan de heer Recourt zegt dat die er toch ook bij hoort — om te voorkomen dat de maatregelen ingezet worden op loze begrippen, die, sorry, meneer Nicolaï, suggereert.

De voorzitter:

Dan ga ik nu langzamerhand naar een einde toe, meneer Nicolaï, met uw welnemen. Ja? Dank u wel.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja. Het antwoord heb ik eigenlijk al gegeven.

De voorzitter:

Daarom. Voor de orde wijs ik de leden erop dat ik rond 17.25 uur ga schorsen voor ongeveer twintig minuten. Daarna gaan we stemmen; u heeft er al een aantal e-mails over gehad. We gaan dit debat later voortzetten, na de dinerpauze. Ik geef nu het woord aan de heer Verkerk namens de ChristenUnie.