Plenair Veldhoen bij behandeling Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product



Verslag van de vergadering van 24 oktober 2023 (2023/2024 nr. 04)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.26 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Visualisatie van het leven, onze fantasieën, het verleden en de toekomst middels documentaires, films en series heeft een grote culturele en maatschappelijke waarde. Het helpt ons terug en vooruit te kijken, het verleden te begrijpen en het heden te duiden. Het leert ons verder te denken dan de waan van de dag, het neemt ons mee naar werelden ver van de onze en biedt zo verschillende perspectieven. Het is als onderdeel van een breder cultureel aanbod het smeermiddel van onze samenleving en brengt mensen dichter bij elkaar.

We kijken met zijn allen meer en meer naar audiovisuele producties via steeds meer verschillende platformen. De audiovisuele sector in ons land en in de hele wereld verkeert al een tijd in een enorme transitie. Zo neemt kijken via lineaire televisie ieder jaar af ten opzichte van kijken van video on demand en is de wereld van productie, distributie en aanbod compleet veranderd door de opkomst van de grote streamers. Het geëxplodeerde aanbod van buitenlandse partijen met hoofdzakelijk internationale content bedreigt de levensvatbaarheid van de nationale audiovisuele sector. De Europese Unie kwam daarom al in 2018 met een richtlijn op grond waarvan 30% van de content beschikbaar op die platforms van Europese afkomst moet zijn. Het doel was om de pluriformiteit van de Europese audiovisuele industrie te beschermen. Ook de Raad voor Cultuur constateerde al in 2018 dat het aanbod van Nederlandse films, series en documentaires onder druk stond door veranderingen in het medialandschap. Door de grote productie- en marketingbudgetten en distributiekracht van met name buitenlandse spelers ontstond een ongelijk speelveld. Er werd geadviseerd om een heffing op aanbieders in te voeren, zoals ook al in veel andere Europese landen gebeurde.

Dit wetgevingstraject heeft enorm lang geduurd. Ik denk dat we het daarover eens kunnen zijn. Ten tijde van dit advies van de Raad voor Cultuur kenden we in Nederland alleen nog Netflix. Inmiddels zijn we ruim vijf jaar verder en zijn we overspoeld door vele nieuwe internationale streamingdiensten: Amazon Prime, HBO, Disney, Videoland, Apple TV. Het zijn er te veel om op te noemen. Het zijn spelers die inmiddels een waarde vertegenwoordigen van zo'n 1,3 biljoen dollar. De urgentie om iets te doen om het ongelijke speelveld te repareren wordt met deze nieuwe toestroom steeds groter en de roep, in ieder geval uit GroenLinks-PvdA, om een heffing in te voeren daarmee steeds luider. Ik zal helder zijn. Mijn fractie is teleurgesteld dat we vandaag slechts spreken over een investeringsverplichting en niet over een heffing, zoals ook door de Raad voor Cultuur was geadviseerd. Met een heffing was het doel, namelijk Nederlands aanbod stimuleren waarin de kijker zichzelf kan herkennen en het beschermen van kwetsbare genres als films, series en documentaires, beter geborgd.

Nu naar het voorstel dat er ligt. Een investeringsverplichting die in aanvang al niet ver genoeg ging, is door amendering in de Tweede Kamer nog verder verwaterd. Dat tot frustratie van mijn partijgenoten aan de overkant en volgens mij ook tot frustratie van de staatssecretaris, zo meen ik uit de Handelingen te kunnen lezen. Wat we hebben overgehouden, is een investeringsverplichting van 5% van de relevante omzet, die pas gaat gelden bij een bodembedrag van 10 miljoen euro en waarbij ook nog eens is bepaald dat slechts de helft van die 5% geïnvesteerd hoeft te worden in juist die kwetsbare genres: documentaires, dramaseries en speelfilms. Tot slot — dat is een laatste trap — moet minimaal 60% van die investering worden gedaan door onafhankelijke producenten. Dit betekent dus netto dat 2,5% van de investeringen gedaan moet worden in die kwetsbare genres en dat 60% van die 2,5% gaat naar onafhankelijke producenten.

We steken zuinig af ten opzichte van andere landen. Daar zien we veel protectionistischer optreden van overheden als het gaat om nationaal cultureel audiovisueel aanbod. Duitsland, Frankrijk, Italië: de staatssecretaris is bekend met de percentages van die landen en ze zijn net ook al genoemd. Dat zijn percentages waar wij alleen maar van kunnen dromen. In de memorie van toelichting wordt gezegd dat met een investeringsverplichting een gelijk speelveld wordt gecreëerd met andere landen. Is dat nog wel het geval met dit voorstel nu het zo is verwaterd in de Tweede Kamer en als we zien wat er in andere landen gebeurt? Is er inderdaad een gelijk speelveld? We liepen al achter, maar met dit voorstel lopen we maar mondjesmaat in. Waarom laten wij buitenlandse commerciële mediadiensten enorme bedragen verdienen in ons land zonder hen te verplichten een substantiële bijdrage te leveren aan ons culturele klimaat en zo aan de Nederlandse makers? Komen we inderdaad überhaupt in de buurt van een gelijk speelveld? Graag een reactie.

Dan kijken we naar de makers in deze sector. Een klein uitstapje. Uit onderzoek blijkt dat die gemiddeld €17.000 per jaar verdienen. Dat is minder dan de helft van een modaal salaris. Gelukkig neemt het de laatste jaren iets toe, ook dankzij inspanningen van deze staatssecretaris, maar wordt hun positie met dit voorstel substantieel verbeterd, zo vraag ik haar. Ik vraag dat expliciet omdat het er ook in een ander dossier op lijkt dat de Nederlandse makers aan het kortste eind trekken. Dezelfde partijen als voor wie de investeringsverplichting gaat gelden, zijn in onderhandeling met de makers voor, kort gezegd, een auteursrechtenvergoeding voor streaming van hun films en series.

Vorig jaar is een wetsvoorstel in consultatie gebracht waarin een vergoedingsrecht werd geïntroduceerd voor streaming. In de versie die naar de Raad van State is gestuurd, is dat vergoedingsrecht afgezwakt en worden streamers en makers verzocht om onderling te komen tot een vrijwillig convenant over die rechtenvergoeding. Is de staatssecretaris het met mijn fractie eens dat een wettelijke verplichting voor de streamers om makers te vergoeden, meer zekerheid biedt aan de makers dan een verzoek tot het sluiten van een vrijwillig convenant? Hoe kwalificeert zij deze afzwakking? Kan zij in haar antwoord de ongelijke afhankelijkheidspositie van makers ten opzichte van streamers betrekken? Wil de staatssecretaris alsnog toezeggen in te zullen zetten op een verplichte afdracht als een vrijwillige afdracht niet tot stand komt?

De investeringsverplichting enerzijds en de rechtenvergoeding anderzijds zijn twee verschillende verplichtingen die gaan rusten op de streamers ten behoeve van de makers. Dat is ook waarom ik het in dit kader noem. Hoe gaat de staatssecretaris waarborgen dat de afdracht uit hoofde van de investeringsverplichting niet ten koste gaat van de rechtenvergoeding van de individuele makers? Kan de staatssecretaris toezeggen dat de inkomenspositie van de bij de audiovisuele productie betrokken makers en uitvoerend kunstenaars gemonitord zal worden, om zo te kunnen waarborgen dat de afdrachten uit hoofde van de investeringsverplichting waar wij vandaag over spreken, niet ten koste gaan van de in de markt gehanteerde honoraria en niet van de rechtenvergoeding van de streamers? Graag een reactie. Wij zijn namelijk bang dat het vestzak-broekzak wordt, dat het communicerende vaten worden en dat uiteindelijk de makers daar de dupe van worden.

Dan een aantal vragen over het voorstel. De investeringsverplichting geldt alleen voor een media-instelling die een commerciële mediadienst op aanvraag verzorgt. Dit betekent dat een media-instelling die lineair uitzendt, niet onder deze wet valt. Waarom is deze keuze gemaakt? Waarom niet breder? Omroepen zijn natuurlijk van deze wet uitgezonderd, maar wie zegt dat media-instellingen die op dit moment op aanvraag een commerciële mediadienst verzorgen, dat in de toekomst niet ook lineair gaan doen? Waarom is deze keuze gemaakt? En is dit onderscheid gerechtvaardigd? Wat gebeurt er als een media-instelling straks beide doet, deels lineair, deels op aanvraag? Valt die dan onder deze wet of niet? Bij welk percentage wel en bij welk percentage niet? Graag een reactie.

Veel elementen die zien op de uitvoering van deze wet worden bij AMvB geregeld, onder meer ten aanzien van indicatoren en het aanleveren van informatie bij het Commissariaat. Kan de staatssecretaris toezeggen dat deze AMvB's aan de Kamer worden toegezonden in het kader van een voorhang?

Dan een aantal vragen over een nulmeting en de evaluatie. Het Commissariaat voor de Media monitort de investeringsverplichting als onderdeel van de toezichtstaak op grond van de Mediawet. Op deze manier zal duidelijk worden hoeveel er daadwerkelijk in Nederlandse films, series en documentaires is geïnvesteerd. In het wetsvoorstel is geborgd dat de resultaten jaarlijks worden gemonitord en dat de doeltreffendheid en de effecten van de investeringsverplichting in de praktijk binnen drie jaar worden geëvalueerd. Op dat moment kan immers worden bezien of de investeringsverplichting het doel voldoende dient of dat de wet aanpassing behoeft.

Mijn fractie is op zich blij dat deze evaluatie na drie jaar zal plaatsvinden, juist omdat wij kritisch zijn over de effectiviteit van het voorstel. Maar wij stellen wel de vraag of niet een nulmeting noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of — en zo ja, in welke mate — dit wetsvoorstel bijdraagt aan structurele investeringen in juist die kwetsbare genres. Je moet immers weten wat de uitgangspositie is, wil je kunnen beoordelen of er verbetering optreedt. Is de staatssecretaris voornemens een dergelijke nulmeting uit te laten voeren? Is zij bereid om daarover in overleg te treden met de aanbieders, zodat zij de noodzakelijke informatie ook daadwerkelijk zullen aanleveren? Graag een reactie.

Dan een aantal vragen over de evaluatie. Wat gebeurt er als uit deze evaluatie blijkt dat de investeringsverplichting niet doet waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld was, namelijk het aantoonbaar versterken van het aanbod? Op welke wijze zou dan bijstelling van de wet plaatsvinden? Aan welke knoppen zal gedraaid worden? Wanneer voldoet de wet wel en wanneer voldoet de wet niet aan de verwachtingen van de staatssecretaris? Voldoet die aan de verwachtingen als het aanbod aan Nederlands cultureel audiovisueel product is gegroeid, of de omzet, of de kwaliteit? Wanneer is er sprake van een verbetering?

Ik maak het concreter. Stel dat uit die evaluatie blijkt dat de effectiviteit van die wet onvoldoende is, wordt dan ook gekeken naar wat er moet gebeuren om de wet wel effectief te laten zijn? Worden in deze evaluatie bijvoorbeeld ook scenario's uitgewerkt van wat er zou gebeuren als je aan bepaalde knoppen draait? Stel je bijvoorbeeld een scenario voor waarin het bodembedrag wordt verlaagd van 10 naar 2 miljoen, ik noem maar wat, of het percentage wordt verhoogd van 5% naar 8%. Wat gebeurt er dan? Worden die scenario's ook uitgewerkt?

Mijn fractie zou graag het volgende zien. Als uit de evaluatie blijkt dat de effectiviteit gering is en als de conclusie dus is dat de wet niet of niet voldoende bijdraagt aan investeringen in Nederlands cultureel audiovisueel product, dan moet de evaluatie ook handvaten bieden om zo nodig tot aanpassing van de wet te komen. Dan hebben we namelijk ook duidelijk aan welke knop er gedraaid moet worden. Graag een toezegging op dit punt.

Voorzitter, ik sluit af. Ik zei het al: naar het oordeel van mijn fractie is deze wet niet goed genoeg. De stimuleringsmaatregel had wat ons betreft verder moeten gaan, in het bijzonder ten aanzien van kwetsbare genres als films, documentaires en series, en ten aanzien van de positie van de onafhankelijke producenten. Wij vinden dat wie hier als buitenlands aanbieder op de nationale markt succesvol is, gehouden moet worden om substantieel iets terug te doen voor nationaal aanbod waarin wij ons herkennen en voor nationale producenten en nationale makers. De vraag die wij onszelf nu stellen, is: is "niet goed genoeg" beter dan niets? Voordat wij tot een eindoordeel komen, wachten wij de antwoorden van de staatssecretaris af.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Veldhoen. De heer Van Meenen heeft een vraag voor u.

De heer Van Meenen i (D66):

Ja, voorzitter. Ik moet nog heel erg wennen aan die knopjes hier. Ja, dat is een goede vraag. Die wordt in de politiek vaker gesteld. Het betere is vaak de vijand van het goede. Mevrouw Veldhoen zei het net in andere bewoordingen. Mijn vraag aan haar is: wat is er voor u nodig om tot een antwoord op die vraag te komen? Dat zullen ongetwijfeld alle antwoorden van de staatssecretaris zijn, maar wat is daarin cruciaal? We gaan hier een brug over, een keer, en we weten nog niet precies hoe het loopt, maar het alternatief is dat we die brug niet overgaan, en dat is, lijkt mij, sowieso slecht nieuws voor het Nederlandse cultuurgoed.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

Precies. Is "niet goed genoeg" beter dan niks? Dat is ook de vraag die u nu stelt, maar dan aan mij. Wat wij nodig hebben is in ieder geval dat we afspraken maken over de evaluatie, dat de staatssecretaris toezegt dat uit die evaluatie gegevens of scenario's komen op grond waarvan we dan kunnen besluiten dat we nog aan de knoppen draaien om dit voorstel te verbeteren. Dat zou 'm, denk ik, zitten in het verlagen van het bodembedrag dan wel het verhogen van het percentage. Als daar uitzicht op is, dan is er in ieder geval uitzicht op verbetering van het voorstel en dan ben ik sneller geneigd om mijn fractie te adviseren dat wat er nu ligt, goed genoeg is om stappen te kunnen zetten. De antwoorden op de andere vragen die ik heb gesteld, nemen we daarin natuurlijk ook mee. Maar belangrijk is vooral dat wij echt iets goeds willen doen voor de kwetsbare genres, voor de onafhankelijke producenten. Als dat niet nu geborgd is, dan in ieder geval in de toekomst. Dat zou mijn fractie helpen om voor dit voorstel te kunnen stemmen.

De voorzitter:

Het CDA, mevrouw Prins.

Mevrouw Prins i (CDA):

Ik had daar toch wel even een vraag over. U heeft het steeds over de "kwetsbare genres", maar volgens mij staat in het rapport van de Raad voor Cultuur juist dat het gaat om de Nederlandse waarden en de Nederlandse cultuur. Dat is het allerbelangrijkste. Daarvan afgeleid komt pas de volgende stap. Daar heb ik u niet over gehoord.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

Dank voor uw vraag. Ik heb natuurlijk wel genoemd dat het nationale product en de nationale makers van belang zijn, maar dat komt tot uiting in die kwetsbare genres, in films, documentaires en series, waarin je dat Nederlandse culturele element juist het sterkst terugvindt. Dat zijn dus volgens mij twee kanten van dezelfde medaille.

Mevrouw Prins (CDA):

Nou, dat vraag ik mij af. U heeft het steeds over "kwetsbare genres", terwijl er natuurlijk behoorlijk wat subsidie ook via het Filmfonds en heel veel andere fondsen naar onze dramaseries en onze films gaat. Ik vind het heel erg belangrijk dat er gewerkt wordt aan de Nederlandse identiteit, maar gaat het niet te ver om dat allemaal te koppelen aan kwetsbare genres?

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):

Ik ben van mening dat het niet te ver gaat. Volgens mij zegt de Raad voor Cultuur ook juist dat die kwetsbare genres beschermd moeten worden en is dat ook een van de onderwerpen die in de memorie van toelichting naar voren komen. Het wordt dus ook door de Raad voor Cultuur onderschreven dat dat kennelijk wel nodig is. Ik ben van oordeel dat dat juist twee kanten van dezelfde medaille zijn: in die kwetsbare genres komt ook dat Nederlandse cultuurgoed naar voren.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Prins.

Mevrouw Prins (CDA):

Dan constateer ik dat we daar net wat andere accenten leggen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Strien namens de PVV.