T03096

Toezegging In de voortgangsrapportage aan de TK die ook aan de EK wordt gestuurd meer feitelijke informatie verstrekken over Tweede Kamermotie nr 21 Van Nispen / Van den Berge (35.122)



De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen, toe dat hij in de voortgangrapportage aan de TK die ook aan de EK wordt gestuurd meer feitelijke informatie zal verstrekken over de motie nr 21 Van Nispen/ Van den Berge inzake het jaarlijks rapporteren over de resultaten van de voorgestelde verbeteringen bij het werken aan re-integratie.


Kerngegevens

Nummer T03096
Status voldaan
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Herstelactiviteiten
slachtofferbegeleiding
slachtoffers
Kamerstukken Wet straffen en beschermen (35.122)


Uit de stukken

Handelingen I, nr. 31, item 3, blz. 19

De heer Janssen (SP):

Voorzitter. Wat is dat toch bij die wetsvoorstellen — zoals de afgelopen jaren wel vaker gebeurd is — dat de naam blijkbaar daadkracht en stoerheid moet uitstralen? Straffen en beschermen: vooral straffen vooropstellen. Maar we spreken hier toch met de minister voor Rechtsbescherming? Beschermen wat beschermd moet worden, moet wat de SP betreft vooropstaan als doel en straffen kan daarbij een middel zijn om dat doel te bereiken. Wij vragen ons oprecht af: vanwaar toch steeds dat geveinsde stoer doen door ook in dit wetsvoorstel in naam het straffen weer voorop te stellen? Deelt de minister de mening van de SP-fractie dat beschermen het doel is en dat straffen daar een middel bij kan zijn?

Voorzitter. Recidive bestrijden is slachtoffers voorkomen. Dit adagium van de SP zal de minister bekend in de oren klinken: beschermen doet voorkomen. En misschien was dat ook wel een betere naam geweest voor dit wetsvoorstel: beschermen en voorkomen. Daar gaat het immers om. En wat naadloos aansluit bij het wetsvoorstel beschermen en voorkomen — zo noem ik het maar even voor mezelf — is het streven van de minister om vanaf dag één met gedetineerden aan re-integratie te gaan werken. Goed dat de minister van deze langgekoesterde en uitgesproken wens van de SP nu werk zegt te gaan maken. Ik denk dat de aangenomen moties en amendementen in de Tweede Kamer het wetsvoorstel aanzienlijk hebben kunnen verbeteren.

Over het punt van de moties wil ik nog wel opmerken dat de minister wat zuinig overkomt met de wijze van uitvoering van de aangenomen moties, getuige zijn brief van 18 december 2019 over de uitvoering van de aangenomen moties, terwijl die uitvoering juist zo cruciaal is. Laat ik er twee moties uitlichten en om een nadere toelichting vragen. Als eerste de motie van SP en GroenLinks, Van Nispen/Van den Berge, onder nr. 21. In die motie wordt gevraagd om jaarlijks te rapporteren over de voortgang inzake de genomen maatregelen ter verbetering van de re-integratie van gedetineerden en om daarbij — heel belangrijk — ook het draagvlak onder het personeel te betrekken.

Het antwoord van de minister is, ik citeer: "Aan dit verzoek voldoe ik door hierover te rapporteren in de jaarlijkse, voor de zomer te verzenden voortgangsrapportages over mijn visie op gevangenisstraffen en dit onderwerp mee te nemen in de onderzoekprogrammering van het WODC." Dat doet mij een beetje aan mijn bestuurderstijd denken.

Maar, zo zeg ik tegen de minister: in de motie wordt om feitelijke informatie uit de praktijk gevraagd en niet om de visie van de minister daarop. Dat kan een misverstand zijn, maar mijn vraag is toch of de minister de gevraagde informatie ook gaat leveren en dan ook op een duidelijke wijze, dus als een apart punt, duidelijk terug te vinden en voldoende feitelijk. Kan de minister toezeggen dat dit zo zal gaan gebeuren? Mijn volgende vraag is waar deze motie dan een plaats vindt in het onderzoeksprogramma van het WODC. Alleen de evaluatie na vijf jaar afwachten is wat ons betreft geen optie. Als er eerder ingegrepen moet worden, moet dat eerder kunnen.

Dan als tweede de motie van SP en CDA, de motie-Van Nispen/Van Toorenburg, onder nr. 23. In die motie wordt de regering opgeroepen erop toe te zien dat aan alle gedetineerden arbeid wordt aangeboden en dat arbeid in beginsel een wezenlijk deel uitmaakt van het dagprogramma, gelet op de voorgenomen wijziging van het recht op arbeid.

In reactie op de aangenomen motie zegt de minister dat in ieder p.i.-complex werk voorhanden is. Dat vind ik belangrijk, maar dan vraag ik een nadere duiding. Begrijp ik het goed dat de minister schrijft: in ieder p.i.-complex is werk voorhanden, zodat iedere gedetineerde ook arbeid kan verrichten? Dit behoudens op medische gronden of gedetineerden in arrestantenregime, zoals de minister zelf aangeeft. Dat gedetineerden moeten werken om weer een arbeidsritme te krijgen staat voor de SP buiten kijf. Zo gaat dat in de gewone wereld buiten ook, dus het is zaak dat dit goed geregeld is. Daarom graag een duidelijk antwoord van de minister op dit punt: op ieder p.i.-complex kan arbeid worden verricht.

(…)

Handelingen II, nr. 32, item 2, blz. 21

Minister Dekker:

(…)

Ik doe de volgende vraag nu toch, want anders komt de heer Janssen daar zeker op terug. Hij noemde specifiek twee moties. De ene hebben we gehad. De andere, de motie op stuk nr. 21, gaat over de voortgang. Hij wil echt feitelijke informatie hebben. Ik zeg dat toe. Dat komt in de voortgangsrapportage waarvan inmiddels is toegezegd dat die ook naar de Eerste Kamer wordt gestuurd.


Brondocumenten


Historie