T01618

Toezegging In deze kabinetsperiode geen verdere aanscherping (32.890)



De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Broekers-Knol en Van Bijsterveld, toe dat hij deze kabinetsperiode geen voorstellen zal doen om de verjaring verder aan te scherpen.  


Kerngegevens

Nummer T01618
Status afgevoerd
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 januari 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen verjaring
Wetboek van Strafrecht
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Opmerking

Toezegging T01439 (Folder met informatie over al dan niet meewerken aan DNA-verwantschapsonderzoek), gedaan bij wetsvoorstel 32.168.

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 17

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA): De argumenten die de regering met betrekking tot dit specifieke voorstel gebruikt ter onderbouwing van de voorgestelde wijzigingen, zijn op zich ook valide voor eventuele nog verdergaande heroverwegingen van verjaringstermijnen. Ziet de regering dit wetsvoorstel als een voorlopig eindpunt in de ontwikkeling van de vervolgingsverjaring of kunnen wij nog verdergaande veranderingen verwachten?

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 24

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Mijn tweede punt bouwt voort op wat ik zojuist heb gezegd. Als dit wetsvoorstel tot wet wordt, is het ijzeren regime van de verjaring voor misdrijven waarop geen levenslang staat, doorbroken. De stap naar verdere opheffing van de strafrechtelijke verjaring met het oog op de behoefte van slachtoffers aan genoegdoening zal dan vrij eenvoudig gezet kunnen worden. Ik zeg niet dat het zal gebeuren, maar de drempel is ontegenzeggelijk verlaagd. Dit is het verschijnsel van het "hellend vlak". Hoe ziet de minister dit? Is hij van mening dat verjaring in het strafrecht sowieso achterhaald is, dat het beginsel "litis finiri oportet" in het strafrecht niet meer past in de huidige tijd bij de momentele stand van DNA-bewijs en technisch en forensisch onderzoek? Of het antwoord op die vraag nu "ja" of "nee" luidt, in beide gevallen hoor ik graag de visie van de minister op in ieder geval dit aspect van het strafrecht.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 46

Minister Opstelten: Mevrouw Broekers en mevrouw Van Bijsterveld vroegen of er sprake is van een glijdende schaal of een hellend vlak. Ik vond dat een scherp onderdeel van hun betogen; dat was natuurlijk elk moment, maar ik meen hun vragen zo te begrijpen of er op korte termijn nog meer aanpassingen van de verjaringsregeling zullen komen. Tenslotte is er een nieuw kabinet en zonder te pretenderen dat ik voor alle volgende kabinetten kan spreken, of alle toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen kan overzien, antwoord ik op deze vragen als volgt. Dit wetsvoorstel streeft ernaar de belangen van de verdachte, het slachtoffer en de samenleving meer in evenwicht te brengen, op basis van de argumenten die ik heb aangegeven. Nu is het zo dat na afloop van de verjaringstermijn de belangen van het slachtoffer en de samenleving altijd verliezen van het belang van de verdachte om niet in zijn rust te worden verstoord. Het gevolg is dat vervolging, ongeacht de omstandigheden van het geval, na afloop van de verjaringstermijn niet meer mogelijk is.

Dit wetsvoorstel beoogt meer maatwerk mogelijk te maken, zoals ik heb aangegeven. Bij ernstige misdrijven moet het Openbaar Ministerie ruimte worden gelaten om aan de hand van alle relevante factoren te beoordelen of een vervolging nog aangewezen is. Anders dan voor ernstige misdrijven geldt voor minder ernstige delicten dat in het algemeen op een gegeven moment vervolging niet langer opportuun is. Voor ernstige misdrijven is zo'n moment niet in zijn algemeenheid aan te geven. De geringe ernst van een delict, het feit dat het lange tijd geleden heeft plaatsgevonden en de rationele inzet van de beschikbare opsporings- en vervolgingscapaciteit maken dat met de vervolging van minder ernstige strafbare feiten, alle belangen afwegend, op een gegeven moment niet langer een redelijk doel kan worden gediend.

Het is de taak van de wetgever om bij die stand van zaken daarover duidelijkheid te scheppen en wettelijk voor te structureren dat de mogelijkheden om tot vervolging over te gaan eindig zijn. Door het wetsvoorstel wordt in mijn ogen dus een evenwicht bereikt tussen alle in het geding zijnde belangen, een evenwicht dat tegemoetkomt aan eisen van deze tijd. Ik zie op die moment dan ook geen aanleiding om de verjaringsregeling verder aan te scherpen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik hoor de minister zeggen dat hij op dit moment geen aanleiding ziet om de verjaringsregel verder aan te scherpen. Het zou fijn zijn als hij kon zeggen: dit is het, niet alleen op dit moment.

Minister Opstelten: Ik heb hiermee proberen te zeggen dat ik niet van plan ben initiatieven te nemen in deze kabinetsperiode om de verjaringsregeling verder aan te scherpen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):Dat is helder. Dank u wel.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 54

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik heb twee toezeggingen in de richting van de VVD gehoord. De minister pleit voor afschaffing van verjaring tout court. Als er behoefte is aan vervolging, moet dat niet door wetgeving worden belemmerd. Hij heeft echter tegelijkertijd toegezegd dat in deze kabinetsperiode zeker niet verder zal worden gegaan dan het voorliggende wetsvoorstel. Ik hoop dat de minister nog even wil knikken. Dan zijn wij het daarover eens. Mijn fractie is tevreden met die toezegging.


Brondocumenten


Historie