T01329

Toezegging Uitstel integrale Vpb-heffing woningcorporaties (32.504/32.505/32.401)



De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Biermans, Essers en Leijnse, toe dat de regering de integrale Vpb-heffing op de woning-corporaties een jaar uit stelt. Verder heeft de staatssecretaris de Kamer een nota over belastingheffing van overheidsbedrijven en semioverheidsbedrijven toegezegd. De staatssecretaris zal in relatie tot deze nota artikel 2 en artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting tegen het licht houden.


Kerngegevens

Nummer T01329
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2010
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden mr. G.J.J. Biermans (VVD)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
prof. dr. F. Leijnse (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen vennootschapsbelasting
zorg-woningbouwcorporaties
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2011 (32.505)
Belastingplan 2011 (32.504)
Fiscale verzamelwet 2010 (32.401)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 9

De heer Leijnse (PvdA):

Laat ik beginnen met een thema dat in deze Kamer eerder veel aandacht heeft gekregen:de integrale Vpb-heffing op de woningcorporaties. Deze heffing is in 2008 ingevoerd, maar niet dan nadat deze Kamer in een door mij medeondertekende motie van geachte afgevaardigde de heer Essers enige bedenkingen tot uitdrukking had gebracht over de mogelijk negatieve effecten ervan op de positie van de woningcorporaties. Wellicht indachtig die motie heeft de Inspecteur der Belastingen in een aantal gevallen vrijstelling van de heffing verleend waar het corporaties betrof die geheel of grotendeels woningen verschaffen aan ouderen en zorgbehoeftigen. Het lijkt in het kader van het ouderen- en zorgbeleid verstandig de investeringscapaciteit van deze corporaties niet door belastingheffing te beperken. In die zin kan men de door de inspecteur verleende vrijstellingen dus ook politiek billijken. De minister heeft echter eind 2009 anders beschikt. Hij meent dat het beroep op de vrijstellingsbepaling in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet kan worden gehonoreerd. De dertien zorgcorporaties die het betreft, zijn daardoor met terugwerkende kracht alsnog onder de Vpb-heffing gebracht. Daarbij gebruikt de minister als argument dat voor het verlenen van de vrijstelling de betreffende corporaties allereerst lichamen van algemeen nut moeten zijn. Waarom de minister de zorgcorporaties op voorhand niet als zodanig beschouwt, blijft vaag. Dit volgt niet uit de letter van de wet, noch uit de geest. De minister had hier dus ook voor een andere wetsinterpretatie kunnen kiezen en de inspecteur kunnen volgen. Die noodzaak klemt temeer omdat een voorgenomen wijziging van het financieringsregime van de zorgcorporaties het eveneens moeilijker zal maken voldoende investeringscapaciteit op te bouwen. Mijn fractie meent dan ook dat de regering er verstandig aan zou doen het beleidsbesluit van 8 december 2009 in te trekken en de vrijstellingsmogelijkheid voor zorgcorporaties in stand te laten.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 15-16

De heer Essers (CDA):

Een ander punt betreft de behandeling van woningcorporaties, in het bijzonder de corporaties die zich toeleggen op ouderenhuisvesting. De heer Leijnse heeft daaraan een aantal woorden gewijd. In het kader van de behandeling van het Belastingplan 2008 heeft de Eerste Kamer unaniem de motie-Essers aangenomen die onder andere inhield dat de fiscale behandeling van woningbouwcorporaties ten principale dient te worden vastgelegd in een wet op de maatschappelijke onderneming. De verwachting was toen dat die wet er in 2008 zou komen. Inmiddels is het wetsvoorstel door de regering ingetrokken. De integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningbouwcorporaties is sinds 2007 niet meer ten principale ter discussie gesteld. In het verlengde hiervan speelt op dit moment de problematiek van een kleine groep – ongeveer 20 – woningbouwcorporaties die zich toelegt op ouderenhuisvesting. Op grond van een beleidswijziging dreigt voor deze groep de vrijstelling van vennootschapsbelasting, vastgelegd in artikel 5, lid 1, onderdeel c, sub twee, Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met ingang van 1 januari 2011 te vervallen. Naar verwachting zal het niet meer van toepassing zijn van deze vrijstelling de getroffen woningbouwcorporaties nopen tot een forse reductie van de herontwikkeling en nieuwbouw ten behoeve van de ouderenhuisvesting. Daarbij dient te worden bedacht dat de winst die deze corporaties maken tijdens een projectperiode dient te worden gereserveerd om toekomstige herinvesteringen mogelijk te maken. Het belasten van deze "winsten" met vennootschapsbelasting brengt deze herinvesteringen in gevaar. Er lijkt ook geen goede reden te bestaan voor het intrekken van deze vrijstelling in een periode waarin er veel behoefte is aan nieuwbouw voor ouderen en het nu net de trend is om wonen en zorg van elkaar te scheiden. Daar komt bij dat de argumentatie om de vrijstelling in te trekken in strijd lijkt te zijn met de wettekst. De door de staatssecretaris gestelde eis dat behalve huisvesting ook zorg moet worden verleend, komt immers niet voor in artikel 5, lid 1, onderdeel c, sub 2, Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het argument dat geen sprake zou zijn van een instelling van weldadigheid of van algemeen nut lijkt ook niet te worden gesteund door de jurisprudentie. Ik mag in dit verband ook nog expliciet verwijzen naar HR 6 november 1957, BNB 1958/50 en, van recenter datum, Hof Den Bosch 24 januari 2008, V-N 2008/35.18, tegen welke uitspraak de staatssecretaris niet in cassatie is gegaan.

Niet voor niets heeft de wetgever in het verleden een subjectieve vrijstelling in de wet opgenomen voor het verlenen van huisvesting aan "bejaarden, gebrekkigen of wezen". Dat is de terminologie die in de wet staat; ietwat gedateerd. Omvat dit niet per definitie specialistische huisvesting die extra voorzieningen meebrengt en daardoor veel duurder is dan gewone huisvesting? De ouderenhuisvesters verstrekken die huisvesting tegen zodanig lage prijzen, dat er geen enkele concurrentie van beleggers en commerciële partijen lijkt plaats te vinden. Is dit niet een principieel verschil met verhuur van reguliere woonruimte? Het verstrekken van gespecialiseerde huisvesting aan bejaarden en behoeftigen onder de gemelde voorwaarden dient naar onze mening dan ook wel degelijk de behartiging van een algemeen belang. Dat geldt temeer nu deze huisvesting in een behoorlijk aantal gevallen plaatsvindt op medische indicatie. De stelling in het besluit van 8 december 2009 dat instellingen die zich nagenoeg uitsluitend bezig houden met de verhuur van bejaardenwoningen nimmer onder de vrijstelling kunnen vallen, lijkt dan ook te absoluut en te ongenuanceerd; daardoor zou de vrijstelling feitelijk een dode letter worden. Wij roepen de staatssecretaris dan ook op om dit beleidsbesluit vooralsnog niet uit te voeren, maar op korte termijn hierover in overleg te treden met de sector. Dit past ook binnen doel en strekking van de reeds genoemde motie-Essers, waarin wordt uitgegaan van een standstill van de huidige situatie totdat er een algehele evaluatie van de belastingplicht van woningcorporaties plaatsvindt. Wij vernemen overigens graag van de staatssecretaris binnen welke termijn wij deze overall evaluatie tegemoet kunnen zien.

Handelingen I 2010-2011, nr. 12 - blz. 31

De heer Biermans (VVD):

Ouderenhuisvesting valt als het aan de staatssecretaris ligt niet langer onder een vrijstelling voor de Vpb. De motivatie van de staatssecretaris is dat een zorgcorporatie met louter verhuur van vastgoed geen lichaam van algemeen nut is. Ik ga niet helemaal in op dit thema, want enkele andere woordvoerders hebben dat al uitstekend gedaan. Ik beperk me tot de volgende vragen. Ziet de staatssecretaris het wel goed? Zou het niet zo zijn dat ouderenhuisvesting zonder de inzet van die lichamen überhaupt niet gerealiseerd wordt? En zou dat niet de reden moeten zijn waarom die lichamen wél onder een vrijstelling zouden moeten vallen?

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 17-18

Staatssecretaris Weekers:

Dan kom ik bij de zorg-woco’s. De vrijstelling van artikel 5, lid 1, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting is een archaïsche bepaling, die dateert uit 1956. Dat kun je alleen al zien aan de woorden die daarin zijn gekozen en die niet meer de woorden van vandaag zijn. In dat opzicht begrijp ik de verwondering bij een aantal leden van deze Kamer. De wetgever had destijds hierbij bejaardenhuizen voor ogen, die op dat moment een nieuw fenomeen waren. In de tussentijd hebben zich op het gebied van wonen en zorg de nodige maatschappelijke ontwikkelingen voorgedaan, zonder dat die bepaling is aangepast. Ook heeft zich de ontwikkeling voorgedaan dat de woningcorporaties vanaf 2008 integraal belastingplichtig zijn geworden. De reden hiervoor was dat woningcorporaties professionele organisaties zijn geworden, die vaak ook door schaalvergroting en samenwerking krachtige spelers op de woningmarkt als geheel zijn geworden. Door die belastingplicht is ook een gelijk speelveld ontstaan met andere belastingplichtigen die woningen verhuren. In Europees perspectief is dat ook van belang, want met de integrale belastingplicht is eventueel verboden staatssteun weggenomen.

Dan kom ik nu te spreken op de vrijstelling van de zorg-woco’s. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2009 een beleidsbesluit uitgebracht, waarin is opgenomen dat het louter verhuren van bejaardenwoningen niet onder de vrijstelling valt, omdat daarmee geen algemeen belang wordt gediend. Kennelijk kijkt uw Kamer anders aan tegen de invulling van het begrip  "algemeen nut" en de jurisprudentie lijkt op dit punt ook niet eenduidig. We hebben een uitspraak van het hof in Den Bosch en we hebben een uitspraak van het hof in Leeuwarden van afgelopen zomer. Daarin staat eigenlijk, kort samengevat: als er sprake is van verhuur van woningen, dan kun je niet zeggen dat dit een algemeen belang is, ook niet als de verhuur plaatsvindt aan een sociale categorie en dus sociale verhuur is. Dit moet als particulier belang worden beschouwd. Tegen die uitspraak is cassatie aangetekend.

Het is hier door meerdere fracties nogal indringend aan de orde gesteld en ik ben persoonlijk ook maar in dat artikel 5 gedoken. Dat roept inderdaad de nodige vragen op, dus ik heb daar nog eens heel goed over nagedacht. Onder mijn ambtsvoorganger zijn de gevolgen van dat beleidsbesluit voor de vennootschapsbelastingplicht voor de zorg-woco’s, die voorheen waren vrijgesteld, voor de duur van een jaar uitgesteld, waardoor het beleidsbesluit feitelijk per 1 januari 2011 in werking gaat treden. Ik denk dat het goed is om de status quo vooralsnog te handhaven, zeker gelet op de argumenten die hier uitgewisseld zijn.

De vraag die gesteld moet worden, is of dat artikel 5, dat in de jaren vijftig is geformuleerd, nog voldoet aan de wensen van deze tijd. In het regeerakkoord staat ook – en volgens mij leeft dat breed – dat we wonen en zorg moeten scheiden. Als het gaat om zorg, dan weten we met zijn allen een bepaalde mate van solidariteit te organiseren, maar bij het wonen zeggen we toch: als mensen het zelf kunnen betalen, moeten ze dat uiteindelijk ook doen. Voor hen die dat niet kunnen, hebben we uiteindelijk de huursubsidie. Ik zie dus raakvlakken met het dossier van scheiden van wonen en zorg. Ik zie echter ook raakvlakken met een dossier waarvan ik weet dat het de heer Essers nogal aangelegen is, namelijk de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is niet alleen door de heer Essers, maar ook door mij in mijn vorige hoedanigheid als Kamerlid aangegrepen. Bepaalde sectoren zijn niet te classificeren als overheidsbedrijf, maar kennen wel bepaalde vrijstellingen en begeven zich op een markt waar sprake is van concurrentie. Dan moeten we die vrijstelling nog eens heel goed tegen het licht houden. Ik kom heel snel met een nota daarover. Ik stel mij voor dat we rondom die thema’s ook dat artikel 5 nog eens heel goed tegen het licht houden en dat ik vooralsnog de gevolgen van dat beleidsbesluit bevries en de vrijstelling voor de zogenaamde zorg-woco’s nog voor de duur van een jaar handhaaf.

Ik wil er wel op wijzen dat het begrip "algemeen nut" in de vennootschapsbelasting een complex begrip is, dat in artikel 5 Vpb ook weer anders omschreven is dan in andere belastingwetten. Ik wijs er ook op dat dit uitstralingseffecten zou kunnen hebben naar andere wetgeving, zoals de erf- en schenkbelasting en dat hier elementen van staatssteun spelen, waardoor de beleidsvrijheid wordt ingeperkt. Ik denk echter dat er reden genoeg is om een en ander ten principale in een apart debat met de Kamer te bespreken.

De heer Essers heeft nog gevraagd wanneer er een overall evaluatie van de woningbouwcorporaties komt. Dat is nu nog te vroeg. Ik zou er toch wel een paar jaar extra voor willen uittrekken om die zaak te gaan evalueren.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 38

De heer Leijnse (PvdA):

Ten aanzien van de zorgcorporaties heeft de staatssecretaris de ruiterlijke toezegging gedaan dat het anders moet. Hij heeft de vrijstelling integrale Vpb-heffing voorshands gehandhaafd in 2011 en hij wil ook in 2011 tot een andere overweging komen van de wijsheid van het beleidsbesluit van eind 2009.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 40

De heer Essers (CDA):

De staatssecretaris gaat voor de zorgcorporaties een standstill gedurende een jaar in acht nemen. Het onderdeel van het beleidsbesluit om woonzorgcorporaties niet meer vrij te stellen van de vennootschapsbelasting is dus voor een jaar van de baan. Dat jaar zal worden benut om nog eens goed te kijken naar de belastingplicht van maatschappelijke ondernemingen en overheidsbedrijven. Ik ben blij met de toezegging dat er op korte termijn een nota komt. Wij hebben voortdurend gediscussieerd over artikel 5. De staatssecretaris zegt terecht dat dat een archaïsche bepaling is. Dat geldt ook voor de bepaling van artikel 2 die ziet op de belastingplicht van overheidsbedrijven. Dat is echt niet meer van deze tijd. Het feit dat een overheid ook diensten kan verlenen, komt helemaal niet voor in die tekst.Ik wijs in dit verband ook op art. 5 Vpb want wat in die wet staat, is ongelooflijk. Wij hebben het tot dusver voortdurend gehad over wat er staat onder onderdeel c., ten tweede: het verschaffen van een onderkomen aan bejaarden, gebrekkigen of wezen. Als dat wordt gekoppeld aan het debat dat wij hiervoor voerden, dan blijkt daaruit het tijdsgewricht waarin die bepaling tot stand is gekomen: eind 1945. Het wordt nog erger in onderdeel c., ten derde. Daarin staat: het verschaffen van passende bezigheid aan onmaatschappelijke of onvolwaardige personen. Het is toch een schande dat dat nog in de Wet vennootschapsbelasting staat? Het is echt de hoogste tijd, maar daarover zijn wij het eens, dat die bepaling en de belastingheffing van overheidsbedrijven en maatschappelijke organisaties opnieuw worden bekeken.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 45

De heer Biermans (VVD):

Wij zijn tevreden over de reactie van de staatssecretaris inzake de zorgcorporaties. Hij garandeert dat de vrijstelling nog een jaar blijft. In die tijd zal hij die vrijstelling bezien in het grotere geheel van vrijstellingen van belaste lichamen.

Handelingen I 2010-2011, nr. 13 - blz. 47

Staatssecretaris Weekers:

Ik ga verder met de zorgcorporaties. Ikzelf durfde de archaïsche woorden uit artikel 5 niet meer in de mond te nemen, omdat ze totaal niet meer passen in deze tijd. Ik zal daarom niet alleen artikel 5 tegen het licht houden, maar ook artikel 2. Dat kan in relatie tot de langverwachte nota over belastingheffing van overheidsbedrijven en semioverheidsbedrijven.


Brondocumenten


Historie