T00484

Toezegging Verdere liberalisering pacht (30.448)



Aan het einde van deze kabinetsperiode zal bezien worden of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is ten aanzien van de losse bedrijfsgebouwen.


Kerngegevens

Nummer T00484
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_14
Status voldaan
Datum toezegging 27 maart 2007
Deadline 1 januari 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen liberalisering
pacht
pachtwet
Kamerstukken Vaststelling en invoering titel 7.5 (Pacht) van het Burgerlijk Wetboek (30.448)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 24 – 783

Minister Hirsch Ballin: De losse bedrijfsgebouwen zijn niet buiten het dwingend pachtregime gebracht. De geliberaliseerde pacht volgens artikel 397 geldt alleen voor los land. Artikel 313, tweede lid, dat bepaalt dat de bepalingen voor los land ook gelden voor de pacht van gebouwen, is niet van toepassing. Ik stel daarbij voorop dat het huidige artikel 70f van de Pachtwet, waarvan artikel 397 materieel een prolongatie vormt, ook is beperkt tot los land. In dit wetsvoorstel worden knelpunten uit de praktijk opgelost, in ieder geval die om een snelle oplossing vroegen. De gevolgen van de toepassing van geliberaliseerde pacht op de gebouwen als bedoeld in artikel 313, tweede lid, zijn nog niet goed bekeken. Het is mogelijk dat dit zeer uiteenlopende gebouwen betreft. Ik zou niet bij voorbaat durven beweren dat artikel 397 op alle typen gebouwen die in de agrarische bedrijfsvoering een rol kunnen spelen – dus niet alleen kassen, stallen of stallen voor de intensieve veehouderij, maar mogelijk ook loodsen, silo’s, moderne windmolens – van toepassing zou moeten zijn. Bovendien kunnen dergelijke gebouwen deel uitmaken van een complex dat gezamenlijk een hoeve vormt in de zin van artikel 313, eerste lid. Voor een hoeve gelden weer bijzondere bepalingen, zoals de duur van de overeenkomst in artikel 325, vijfde lid. Maar de bezwaren tegen een te verregaande uitbreiding betekenen niet dat wij op dit punt helemaal niets willen doen. Dat geldt ook niet voor de toekomst. Mijn collega en ik willen hierover graag in overleg met de praktijk. Als het mogelijk is om een goed afgegrensde categorie gebouwen te formuleren die ook onder de geliberaliseerde pacht kan worden gebracht en als daarvoor in de praktijk draagvlak bestaat, kan dit een volgende stap vormen in de herziening van het pachtrecht. Dit is een concrete toepassing van de stapsgewijze benadering: in overleg, maar een regeling vermijden waarvan naderhand blijkt dat die ons in ongewenste situaties brengt.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Heeft de minister een tijdpad voor ogen? Ik ben blij dat de minister dit nu met ons bespreekt en bereid is om met de praktijk te onderzoeken of een categorie afgegrensde gebouwen ook onder de regeling van artikel 397 zou kunnen komen te vallen. Ik moet er echter wel zicht op hebben of het vier, vijf of honderd jaar duurt.

Minister Hirsch Ballin: De eerste van de genoemde alternatieven lijkt mij beter dan de laatste, al was het maar omdat er dan enig risico bestaat dat er archiefonderzoek nodig zal zijn voor de opvolgers die deze toezegging gestand gaan doen. Ik denk dat er wel enige jaren ervaring met de nieuwe wetgeving nodig is om de balans op te maken in overleg met de praktijk. Ik zeg graag toe dat wij daarover veel eerder in contact zullen treden met de vertegenwoordigers van de praktijk. Deze regeling moet eerst gaan werken. Het gaat altijd om regelingen waarmee je enige jaren ervaring moet hebben om de toepassing te kunnen monitoren. Het lijkt mij goed om daarover ook het gevoelen van de praktijk te vragen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik ben het met de minister eens dat honderd jaar wat extreem is. Ik begrijp dat er ervaring moet worden opgedaan en dat er niet kan worden gezegd dat wij over een jaar even gaan kijken hoe het werkt. Dat zal de minister mij ook niet horen zeggen. Ik wil alleen zicht hebben op de termijn waaraan de minister denkt.

Minister Hirsch Ballin: Misschien is de duur van een kabinetsperiode daarvoor een goede termijn. Bij leven en welzijn van politiek en bewindslieden bedraagt die termijn vier jaren. Wij kunnen dan ook een toezegging doen die wij niet aan opvolgers hoeven door te geven, namelijk dat wij bij het opmaken van de balans van deze kabinetsperiode ook betrekken hoe deze regeling in de praktijk heeft gewerkt. Dit zeg ik in de verwachting dat de datum van inwerkingtreding na de behandeling van vanmiddag niet al te ver weg ligt. De Kamer kan dit onderwerp aantreffen als onderdeel van een programma voor een komende periode.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik juich toe dat de minister toezegt dat er aan het einde van deze kabinetsperiode voldoende ervaring moet zijn opgedaan en dat dan kan worden gekeken of verdere liberalisering op basis van artikel 397 mogelijk is. Dat is een mooie toezegging.


Brondocumenten


Historie