T03289

Toezegging Wetstraject politieke partijen behandelen in nieuw kabinet (35.366)



De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een oproep van het lid Otten (Fractie-Otten) om haast te maken met de voorgenomen wet op de politieke partijen, die oproep mee te nemen en over te brengen aan zijn collega.


Kerngegevens

Nummer T03289
Status voldaan
Datum toezegging 15 juni 2021
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. H. Otten (Fractie-Otten)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Verruiming verbieden rechtspersonen
Kamerstukken Verruiming mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen (35.366)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 12

De heer Otten (Fractie-Otten):

(…)

‘Het wetsvoorstel vormt voor politieke partijen nu in feite een vacuüm, in afwachting van de wet op de politieke partijen en hun neveninstellingen, dat wil zeggen jeugdorganisaties en wetenschappelijke instituten van politieke partijen. De minister doet over dit punt in de schriftelijke beantwoording ietwat vaag en schermt met de nieuwe wet op de politieke partijen. Onze fractie begrijpt in het licht van het voorgaande niet helemaal waarom politieke partijen hier nu buiten zouden moeten vallen, in afwachting van die wet op de politieke partijen. Wanneer komt die wet op de politieke partijen er dan en hoe pakt de minister dan via die wet dit snel radicaliserende dreigingsbeeld aan?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

Minister Dekker:

(…)

‘Voorzitter. Dan stelde de heer Recourt de vraag of ik kan toelichten welke elementen van de wet nu codificatie betreffen en welke elementen nieuw zijn. Bij de inkleuring van de notie ‘strijd met de openbare orde’ is gebruikgemaakt van elementen die al eerder in de jurisprudentie van de Hoge Raad aan de orde kwamen. Zij hebben daar een nadrukkelijker rol in gespeeld. Het gaat met name om de elementen die samenhangen met dat weerlegbare bewijsvermoeden. Denk bijvoorbeeld aan de casuïstiek van de Vereniging Martijn over de aantasting van de menselijke waardigheid, veel van de motorbendes waar het om geweld ging, en het aanzetten tot discriminatie, wat een belangrijk fundament was bij de verbodenverklaring van de Centrumpartij en de Nederlandse Volksunie destijds. Het zwaartepunt van het wetsvoorstel ligt evenwel niet bij de codificatie van deze elementen, maar veel meer bij de aanvulling en de verduidelijking van de toepassing en de gevolgen van de verbodenverklaring. Met een verduidelijking wordt een balans gezocht tussen rechtszekerheid aan de ene kant en de ruimte voor de rechter aan de andere kant.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

De heer Otten (Fractie-Otten):

‘De minister begon zojuist over de casuïstiek van de Centrumpartij. Ik denk dat hij de CP’86 bedoelt. Dat was geloof ik een afsplitsing die toen door de Hoge Raad is verboden. U noemde verder ook de Volksunie. Dat waren wel degelijk zaken die bedreigend waren voor de democratische rechtsorde, waar dit wetsvoorstel op ziet. Waarom zijn politieke partijen en neveninstellingen daarvan uitgezonderd? Want dit wetsvoorstel gaat bij uitstek daarover, ook gebaseerd op het EVRM: aanzetten tot haat, discriminatie et cetera. Je kunt van motorbendes veel zeggen, maar volgens mij is dat een vrij divers gezelschap.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

De voorzitter:

‘De minister.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

De heer Otten (Fractie-Otten):

‘Ik heb daar nog niet veel discriminatieaspecten gezien. Graag een verduidelijking van de minister.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

Minister Dekker:

‘Ik zie dat punt. De heer vroeg ook nog naar het nieuwe artikel 2:20. De politieke partijen zijn daarin uitgezonderd. En wat gebeurt er dan in de tussentijd? We hebben er als kabinet bewust voor gekozen om met een aparte wet op de politieke partijen te komen, waarin dit element – wat zouden grondslagen zijn om eventueel politieke partijen in de toekomst te verbieden – maar ook een aantal andere kwesties aan de orde komt. Denk bijvoorbeeld aan de organisatie en financiering van politieke partijen.

Ik ben het met de heer Otten eens als hij zegt dat ook daar spanning op kan bestaan. Tegelijkertijd grijpt die spanning, waar het gaat om instrumenten om politieke partijen te kunnen verbieden, heel erg in op je democratie en op je democratische bestel. Daar zit een enorme spanning in en wij hebben gezegd dat we dat liever doen in een integraal en afgewogen wetsvoorstel op de politieke partijen. Ik vermoed overigens dat het zittende kabinet daar niet meer mee komt – dat zal aan een nieuw kabinet zijn – maar er wordt ondertussen wel aan gewerkt om dat mee te nemen in de aanpassing van artikel 2:20.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

De heer Otten (Fractie-Otten):

‘Ja, maar het beperktere artikel 2:20 is in het verleden we toegepast op politieke partijen. Wanneer komt die wet op de politieke partijen er dan? Want dat kan nog wel heel lang duren. Dan zitten we in een vacuüm. Die radicalisering staat niet stil en gaat daar niet op wachten. Hoe gaat de minister dat dan aanpakken?’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

Minister Dekker:

‘Ik denk niet dat we onmiddellijk in een vacuüm zullen belanden, omdat het oude artikel 2:20 nog steeds van toepassing zal zijn op politieke partijen. Er ontstaat niet opeens een gat of een intertemporeel vacuüm. We passen nu artikel 2:20 aan en in de aangepaste vorm zijn politieke partijen uitgezonderd. Er komt een nieuwe wet op de politieke partijen en in de tussentijd is het niet zo dat er een soort free for all komt voor politieke partijen. Dat is niet zo. Het oude artikel 2:20 geldt nog steeds voor politieke partijen. We hebben het alleen als kabinet opportuun geacht om, als het gaat om de bredere discussie over de regulering van politieke partijen, te komen met een aparte wet. Dat is ook onderdeel geweest van de advisering van de commissie-Remkes destijds, namelijk om ook naar andere zaken te kijken. Ik geloof dat het collega Ollongren was die vanuit haar verantwoordelijkheid vanuit BZK dit wetstraject heeft aangekondigd. Dat zit nu in de voorbereidende fase. Vanwege de tijd – we weten niet hoe lang de formatie nog gaat duren – vermoed ik niet dat dit kabinet er nog mee gaat komen. Maar het staat wel op de rol voor een volgend kabinet.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

De voorzitter:

‘De heer Otten, tot slot.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

De heer Otten (Fractie-Otten):

‘Is de minister bereid om die uitzondering voor de politieke partijen en neveninstellingen in het overgangsartikel uit de wet te halen?’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 19

Minister Dekker:

‘Nu niet, want dan moet ik weer terug naar de Tweede Kamer. We hebben er juist over nagedacht om die niet mee te nemen, wetende dat er een meer integraal wetstraject rond politieke partijen loopt.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 20

De heer Otten (Fractie-Otten):

‘Ik concludeer dat dit nog wel heel lang kan gaan duren. Wij zouden er de voorkeur aan geven om deze overgangsbepaling te schrappen, eventueel via een novelle.’

Handelingen I 2020/21, nr. 41, item 8 – blz 20

Minister Dekker:

‘Ja, maar dan weet ik niet hoelang dat gaat duren. Ik ben het met u eens. Ik wil hier graag tempo mee maken en ik hoop dat wij dit snel in deze vorm in stemming kunnen brengen. U maant het kabinet eigenlijk om door te gaan met het wetstraject rond de politieke partijen en om het bij wijze van spreken klaar te leggen voor een komend kabinet. Ik zal die oproep meenemen en overbrengen aan mijn collega.’

(…)


Brondocumenten


Historie