Behandeling Algemene Europese beschouwingen



Verslag van de vergadering van 15 april 2014 (2013/2014 nr. 27)

Aanvang: 10.33 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde zijn de algemene Europese beschouwingen.


De voorzitter:

Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.


De heer Van der Linden i (CDA):

Voorzitter. Dit debat staat onder het beslag van de dramatische ontwikkelingen in Oekraïne, de reden ook waarom de minister iets vertraagd is. Zojuist hebben wij doorgekregen dat Oekraïne begonnen is aan een militaire actie. Wie weet waar wij vanavond na afloop van dit debat staan met dit land.

Toch wil ik beginnen met de uitspraak dat Europa een succesverhaal is dat zijn gelijke in de geschiedenis en in de wereld niet kent, en dat wij dat los moeten zien van dit moment. Wij staan nu voor de verkiezing van het nieuwe Europees Parlement, waarbij de Europese politieke partijen voor het eerst lijsttrekkers hebben gekozen als kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie.

Waar Europa buiten de Europese Unie als een machtig economisch blok wordt gezien, met groot aanzien, brokkelt binnen de Europese Unie, in de lidstaten, onder invloed van de onzekerheid en de hoge werkloosheid, als gevolg van de financieel-economische crisis het vertrouwen in de Europese Unie af.

Wij leven in een van de meest welvarende gebieden van de wereld. De Europese Unie is voor Europese landen een begeerde internationale instelling om lid van te worden. De Europese Unie wordt, mirabile dictu, meer als een probleem gezien dan juist als deel van de oplossing. Waar de zwartkijkers, de pessimisten, nog maar enkele jaren geleden de ineenstorting van de euro voorspelden, zien we nu dat de Europese Unie versterkt uit de crisis komt. Never waste a good crisis! Iedere crisis heeft de Europese samenwerking versterkt verder geholpen.

Maar we zijn er nog niet. Er valt nog heel veel te doen. Dat tonen opnieuw ook de dramatische ontwikkelingen in Oekraïne aan. Er valt best veel, soms zelfs heel veel, op een aantal zaken af te dingen. Daar heeft de CDA-fractie in het verleden ook veelvuldig blijk van gegeven. De vaak terechte kritiek op doorgeschoten regelzucht, subsidies en Brusselse bemoeizucht begrijpen en delen wij. Maar daar zijn de lidstaten in veel gevallen zelf debet aan. Europa, dat zijn wij zelf. Over bureaucratie en regelzucht gesproken, daar weet Nederland ook over mee te spreken.

In het Jaarverslag 2013 van de Raad van State wordt de zorg uitgesproken over de zich in hoog tempo en soms in tegengestelde richting voltrekkende wet- en regelzucht in Nederland. "Wetgeving als wegwerpartikel", schrijft de Raad van State. Te makkelijk wordt daarom de zwartepiet aan Brussel toegespeeld.

Verontrustend velen beschouwen de bereikte resultaten op het gebied van vrede, veiligheid, welvaart, vrijheden en sociale verworvenheden als te vanzelfsprekend. Dat is echter geen vanzelfsprekendheid.

Dat vraagt om permanente inspanningen. Iedere politieke generatie draagt hiervoor verantwoordelijkheid, ook de huidige. Stilstand kan snel teruggang betekenen, hield bondskanselier Merkel haar gehoor in het Britse parlement voor. De gebeurtenissen in het hart van het Europese continent laten zien dat wij meer Europa in de grote grensoverschrijdende vraagstukken nodig hebben en minder Europa in de kleine zaken, die beter regionaal of nationaal kunnen worden behartigd.

Wij steunen de subsidiariteitsexercitie van de regering, maar die valt grotendeels onder de kleine — hoewel op zich niet onbelangrijke — zaken. Het probleem is eerder dat de grote problemen, zoals klimaat, energie, buitenlands veiligheidsbeleid en migratie, niet effectief op Europees niveau worden geregeld, maar nog steeds te veel op het bord van de nationale lidstaten zelf liggen. Daardoor blijven tastbare resultaten uit en dat leidt weer tot dalend vertrouwen in Europa bij de burgers. Die willen terecht resultaten zien.

Daar komt nog het onderliggende probleem bij van het afbrokkelende vertrouwen in de politiek in het algemeen. Wij nemen bovendien waar dat politici, de uitzonderingen daargelaten, niet uitblinken in overtuigingskracht.

Opvallend is het gebrek aan kennis over de Europese integratie. Kennisoverdracht begint in het onderwijs. Europa komt daar niet in voor. Het pleidooi om Europa een vaste plek in het leerprogramma te geven, is hier vele malen gevoerd en met moties belegd. Het CDA wil het hier opnieuw met verve bepleiten. Waarom gebeurt op dit punt niets, zo vraag ik de minister.

De minister schrijft in de Staat van de Unie dat het kabinet zich steeds laat leiden door het Nederlands belang. Die benadering delen wij, maar wil de minister nog eens uiteenzetten hoe hij het nationaal belang ziet, mede tegen de achtergrond van de discussie over soevereiniteit en identiteit? Dat de natiestaat de eerder genoemde grote vraagstukken nog soeverein kan regelen, is ronduit een illusie. Diegenen die dat propageren, bedrijven een vorm van volksverlakkerij.

Vandaag is ook duidelijk dat de populisten, de nationalisten, valse profeten zijn. Zij willen het verleden als de oplossing voor de problemen van de toekomst. Diegenen die onze burgers dit beloven, zetten hen op het verkeerde been.

Tot de eurosceptici zeg ik dat niet de almacht maar eerder de onmacht van Brussel het probleem is. Renationalisatie is een vals gif voor de toekomst.

Met de regering heeft de CDA-fractie de grootst mogelijke zorgen over de, mogelijk zelfs militaire, verdere escalatie van het conflict in Oekraïne, met onvoorspelbare gevolgen. Dat zou de internationale verhoudingen zeer ernstige schade toebrengen.

Er kan geen misverstand over bestaan: de actie van Rusland op de Krim is nadrukkelijk in strijd met internationale verdragen en wordt terecht als uiterst zorgelijk omschreven en ten sterkste veroordeeld. Rusland komt de toezeggingen en de verdragen op dat punt niet na. Daarover maken wij ons grote zorgen. De soevereiniteit, onafhankelijkheid en integriteit van landen wordt geschonden. Ik vraag ook de minister om juist zijn inschattingen te geven van de militaire actie die aan de gang is.

De dramatische ontwikkelingen in Oekraïne en de Krim komen niet uit de lucht vallen. Dit is niet iets van de laatste maanden maar het gevolg van een opeenstapeling van gebeurtenissen die gekenmerkt worden door het ontbreken van een visie en een gemeenschappelijk optreden aan de zijde van de Europese Unie, het ontbreken van een actief investeren in een strategische alliantie met Rusland en mede daardoor een groeiend wantrouwen wederzijds.

Na 1989 heette het: "No new dividing lines in Europe". Wij wilden de niet-EU-lidstaten en Rusland opnemen in de Europese waardengemeenschap. De grootste uitdaging was om Rusland in het Europese continent te verankeren. Voor de stabiliteit en veiligheid op het Europese continent zou de relatie met Rusland de hoogste prioriteit moeten hebben. Dat was zo, dat geldt ook nu nog en het zal ook voor de toekomst blijven gelden.

De ontstane situatie is een dramatische vertrouwensbreuk waarvan de gevolgen nog niet te overzien zijn. Wij hebben jaren gepleit voor meer wederzijds begrip, investeren in een vertrouwensrelatie en een actieve Ruslandpolitiek.

Het voert nu te ver om de gemiste kansen en fouten, ook aan Westerse kant, uiteen te zetten, maar zij zijn er ontegenzeggelijk geweest. Enige zelfreflectie en zelfkritiek is hier wel op zijn plaats. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de politieke, emotionele, historische gevoelens en opvattingen aan de andere kant. Die zijn naar ons oordeel onderschat. Dat neemt niet weg dat wij ons grote zorgen maken over het afdrijven van Rusland wat de waardengemeenschap betreft, ook in de binnenlandse politiek.

Het heeft de EU ontbroken aan een stap-voor-stapstrategie ten aanzien van de transitielanden. Te zeer is het verwachtingspatroon in de transitielanden zelf opgeschroefd en te veel is er een gevoel van uitbreiding van invloedssferen van uitgegaan. Nu pas stellen wij dat er ook plaats moet zijn voor de gevolgen van het EU/NAVO-beleid voor Rusland en roepen wij op tot dialoog.

Dat dit tot heftige onrustgevoelens in de Baltische staten, Polen en andere landen heeft geleid, is vanuit hun zeer pijnlijke verleden begrijpelijk en vraagt om een gesloten Europees front. Die landen zijn doodsbang voor wat er gebeurt, en dat begrijpen wij. Maar wat kan Europa?

Militaire actie is uitgesloten. De les moet wel zijn dat wij gedecideerd een gemeenschappelijke defensiepolitiek moeten opbouwen. Daar is nu absoluut geen sprake van, integendeel. Daarbij mogen wij de discussie op termijn van een Europees leger niet buiten de orde verklaren. Naast soft power dient de Europese Unie ook over hard power te beschikken. Hoe ziet de minister dit?

Sancties? Jazeker, maar welke blijven effectief over zonder dat het tegelijk ook sancties tegen Europa zelf zijn? Op te veel terreinen is er een wederzijds belang gegroeid. Zeker, ook is duidelijk dat de Europese Unie nu, naast een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, echt werk moet maken van een gemeenschappelijke energiepolitiek. Nog steeds is die niet van de grond gekomen. De energie-afhankelijkheid van Rusland zal ook de komende jaren nog blijven en met de Energiewende in Duitsland zal dat land bij sluitende kerncentrales het gas uit Rusland nog niet kunnen missen. Hoe realistisch is het streven naar een Europa zonder Russisch gas, zo vraag ik de minister. Hoe ziet de regering de energierelatie met Rusland op termijn? Wat zouden op korte termijn de mogelijkheden zijn om de energieafhankelijkheid van Rusland te verminderen? Wat is de prijs en wie betaalt die?

Zijn er — een van de Nederlandse punten — reële mogelijkheden om het Energiehandvest op langere termijn als onderdeel van een hernieuwde dialoog met Rusland betekenisvol inhoud te geven?

Ik kom bij Oekraïne. Voorop moet het belang van de Oekraïners staan. Maar met welk Oekraïne hebben wij te maken? Het maakt een stuurloze, machteloze indruk, loopt vaak achter de feiten aan en is het gezag kwijt, zo lijkt het. Is Oekraïne in staat van ontbinding, zo vraag ik de minister. Een gespleten land, dat een brugfunctie tussen Oost en West zou kunnen en moeten vervullen. Dat vraagt om een veel voorzichtiger politiek en een politiek naar twee kanten. Dat zou tegelijkertijd ook kansen bieden. Maar het land staat aan de rand van een faillissement. Het schandelijke wanbeleid van de laatste Oekraïense regering heeft daar in hoge mate toe bijgedragen.

Maar ook de voorgaande regeringen moeten hierop aangesproken worden. Het heeft ontbroken aan goed leiderschap. Ook nu weer zijn de verwachtingen van de mensen hoog gespannen. Zij verwachten op korte termijn een beter leven. Kan de Europese Unie dat bieden? Ik vrees op korte termijn zeker niet. De Europese Unie en andere internationale instellingen moeten wel financieel en anderszins steunen, maar is dat geld er, vraag ik de minister, en kan dat geld ook niet in een grote put verdwijnen? Het is met de rechtsstaat en met het justitieel systeem immers slecht gesteld. Hoe borgen wij dat dan?

De noodzakelijke hervormingen en de afbouw van de subsidies gaan de burgers hard treffen, hopelijk zonder destabiliserende effecten. Maar de bedragen zijn zo groot dat het nog maar de vraag is of de Europese Unie en anderen dit kunnen, c.q. willen opbrengen. Kan de minister een schatting geven van de bedragen die hierbij in het geding zijn?

Is het niet zo, vraag ik de minister, dat wij juist in het belang van Oekraïne op langere termijn — hoe contradictoir dit onder de huidige omstandigheden ook moge klinken— ook hier de samenwerking met Rusland nodig hebben? Hoe beoordeelt de minister dit?

Het beleid, gericht op de-escalatie verdient onze volle steun. Het ziet er echter niet naar uit dat hier op korte termijn succes te boeken is. Integendeel, na de annexatie van de Krim heeft het spanningsveld zich verplaatst naar het oostelijk deel van Oekraïne. Een serie over elkaar heen buitelende sancties zal alleen maar verliezers kennen. De prille economische opbloei in Europa zal mogelijk in de knop gesmoord worden.

De diplomatieke weg moet als enige openblijven. Wij steunen de regering waar zij schrijft dat zij van mening blijft dat er alleen een politieke oplossing voor het huidige conflict kan zijn. Dat vraagt van de Europese Unie samen met de Raad van Europa en de OVSE een veel actiever, bemiddelend optreden.

Maar wie kan werken aan herstel? Wat doet de Europese Unie eigenlijk? Welke rol speelt de EU om de situatie te de-escaleren in de richting van Kiev en Moskou? Graag een reactie van de minister. Lavrov en Kerry voeren besprekingen over zaken die het Europese continent ten diepste raken, met als grote afwezige de Europese Unie zelf. De Verenigde Staten hebben andere, veel beperktere, belangen dan de Europese Unie. Uiteraard is samenwerking met de Verenigde Staten van groot belang.

Ik vraag de minister of de bijeenkomst in Genève op 17 april doorgaat. Heeft de Europese Unie, eventueel met de Verenigde Staten, dan een concreet plan om uit de crisis te komen? Wat moet er gebeuren om uit deze splijtende crisis te geraken? Is er een plan ten aanzien van de staatsstructuur van Oekraïne en hoe worden dan de minderheden in beide delen van Oekraïne en in Oekraïne zelf beschermd?

In de informele Raad Buitenlandse Zaken van 4 en 5 april hebben meerdere ministers zich uitgesproken voor een contactgroep van de Verenigde Staten, de Europese Unie, Rusland en Oekraïne. Alles wat tot de-escalatie en heropening van de politieke dialoog leidt, juichen wij toe. Wat moeten wij ons bij zo'n contactgroep voorstellen? Wat is de opvatting van de regering? Behoorde zij tot de "meerdere" lidstaten? Moet ik uit die frase afleiden dat het geen unaniem standpunt was van de Raad? Heeft de gehele Raad, zoals in de stukken staat, het belang van de dialoog met Rusland uitgesproken, ook de lidstaten van de Europese Unie aan de oostkant ervan?

Toch blijft staan dat de Europese Unie en Rusland uit wederzijds belang moeten werken aan een nieuwe relatie, een strategische alliantie; politiek, economisch en cultureel. Voor de stabiliteit op de langere termijn blijft dat de hoogste prioriteit. Alleen een sterke Europese Unie, ook op veiligheidsterrein, kan daarin een rol vervullen. Voor de lange termijn is er behoefte aan een brede overeenkomst met de CIS-landen op het gebied van handel, energie, uitwisselingsprogramma's, politieke en financiële investeringen. Dat kost tijd omdat wantrouwen en vijandigheid op dit moment overheersen.

"No new dividing lines" was het optimisme en de drijfveer van het Nieuwe Europa na 1989. Nu, 25 jaar later, moeten wij vaststellen dat de heling van Europa voor veel landen succesvol is verlopen, maar dat de cruciale relatie tussen de Europese Unie en Rusland ernstige averij heeft opgelopen. Kan de minister ingaan op de vraag hoe hij deze relatie nu en in de toekomst beoordeelt? Hier ligt naar ons oordeel ook een belangrijke taak en opdracht voor de nieuwe Europese Commissie. Deelt de minister deze opvatting? Wat ziet de minister als belangrijkste taken van de nieuwe Commissie?

Ik sprak eerder over het gebrek aan een heldere stap-voor-stapbenadering van de Europese Unie voor landen in transitie. Hebben de lidstaten niet onderscheiden doelen voor ogen gehad met de associatieakkoorden, zo vraag ik de minister. Was het hen primair te doen om stabiliteit en veiligheid of zagen een aantal lidstaten deze akkoorden niet veel meer als een opstap naar toekomstig lidmaatschap, zich beroepend op artikel 49 van het Verdrag van Lissabon? Een verwijzing die overigens na de top van Vilnius is verdwenen.

Moeten wij vandaag niet constateren dat het Oostelijk Partnerschap niet aan de bedoelingen voldaan heeft? Is de strategische inzet op een collectief van landen niet te eng eurocentrisch geweest, met te weinig oog voor de belangen van de buren van onze buren? Zijn de geopolitieke effecten daarbij onderschat? Wordt de noodzaak van meer differentiatie in het EU-nabuurschapsbeleid en het hanteren van de inzetbare instrumenten nu algemeen aanvaard? Is het niet zo dat de beoogde bevordering van stabiliteit en veiligheid op het Europese continent in het tegendeel is gaan verkeren?

Hoe beoordeelt de minister de stand van zaken van het Oostelijk Partnerschap? Wat is er fout gegaan? Is het lidmaatschapsperspectief nu echt van de baan en wat zijn de lessons learned? Hoe gaan wij hiermee verder? Uiteraard heeft Rusland geen stem in het nabuurschapsbeleid, maar erkent de regering wel dat de Europese Unie desondanks meer rekening moet houden met mogelijke politieke gevolgen van het beleid en dat bijgevolg een stap-voor-stapbenadering in voorkomende gevallen te prefereren is?

Hoe beoordeelt de minister het nabuurschapsbeleid van de Europese Unie in Noord-Afrika?

Dit brengt mij bij de globalisering, die de wereld heeft gepolitiseerd. De geopolitieke positie van Europa verandert in hoog tempo. Wij verliezen status en zijn niet langer het middelpunt. Maar waar zouden wij staan zonder Europa in deze nieuwe wereldordening? Het heeft tientallen jaren geduurd voordat het Verenigd Koninkrijk de loop der geschiedenis onderkend heeft, voor zover daarvan überhaupt sprake is. Dat mag Europa niet overkomen.

Om met de nieuwe minister van Defensie van Duitsland te spreken, wij hebben een paar dagen geleden de Dag van de Duitse Taal gehad: "durch die Globalisierung rücken entfernte Konflikte näher an Europa heran. Ob wir wollen oder nicht. Deswegen liegt es im ureigenen Interesse der Europäischen Union, für Sicherheit und Stabilität zu sorgen, indem wir Länder in die Lage versetzen, ihre Verantwortung wahrzunehmen". Zij, en ook de minister van Buitenlandse Zaken Steinmeier, zetten zo een nieuwe koers voor Duitsland uit, waarbij Duitsland in buitenlandse en veiligheidspolitieke vraagstukken niet verder aan de kant blijft staan, integendeel. Is de minister het met deze analyse eens en hoe beoordeelt hij deze ontwikkelingen?

Het proces van de noodzaak tot grotere eigen verantwoordelijkheid van Europa op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid wordt tevens versterkt door de afnemende belangstelling van de Verenigde Staten voor Europa en de nieuw opkomende grote spelers op het wereldtoneel. Dat zet de geopolitieke positie van Europa steeds verder onder druk. Wij staan voor grote, nieuwe uitdagingen die andere verantwoordelijkheden van ons vragen. Ik herhaal, ook uit eigen belang!

Wij zijn in Europa lotgenoten geworden. De ontwikkelingen in de wereld drijven de lidstaten steeds meer en dwingender in de richting van Europese samenwerking.

Maar zijn wij ons binnen de Europese Unie wel voldoende bewust van de urgentie van de problemen die daarmee samenhangen, vraag ik de minister. Of, om met bondskanselier Merkel voor de beide huizen van het Britse parlement te spreken "die Welt wartet nicht auf Europa".

De minister stelt in de Staat van de Unie dat een sterke Commissie onmisbaar is en constateert tegelijk dat het Europees Parlement en de Europese Raad aan kracht gewonnen hebben ten koste van de Commissie in haar wetgevende rol. Dat heeft de communautaire methode onder druk gezet.

Met de minister deelt de CDA-fractie het belang van een sterke Commissie voor de kleine en kleinere lidstaten. Maar wij zien nog niet zo snel een herstel van de balans, omdat de kernvraag toch is of de Europese Unie een eenduidige, gesloten Unie kan zijn of dat de eurogroep zich als vanzelfsprekend als kern-Europa zal ontwikkelen. Het Europa van de twee snelheden is onlangs nog eens bevestigd in een gezamenlijke verklaring van de beide ministers van Financiën uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Dat moeten wij onder ogen zien. Het CDA is allang voor een kleine Commissie. Dat geldt overigens voor de Eerste Kamer in totaliteit. Het CDA is allang voor versterking van de betrokkenheid van de nationale parlementen en voor een betere inbedding van het Europese besluitvormingsproces. Dat laat onverlet dat vooruitgang naar verdere Europese integratie in de praktijk onmogelijk met alle 28 lidstaten kan plaatsvinden. Ambities en doelstellingen liggen te ver uit elkaar.

Er valt geen tijd te verliezen. De eurogroep moet als versterkte samenwerking, open voor andere lidstaten, een locomotieffunctie vervullen. De sleutel voor het succes ligt in de Duits-Franse samenwerking opgesloten. De vraag is of wij daar een verdragswijziging voor nodig hebben. Of kunnen wij met het beter benutten van de bestaande competenties vooruitgang boeken? Verdragswijziging, zo hebben de Conventie en het Verdrag van Lissabon aangetoond, is een lange en uiterst moeizame weg. Die tijd hebben wij niet meer.

De EU is voor Nederland van levensbelang: voor onze werkgelegenheid, onze welvaart, veiligheid en stabiliteit en het uitdragen van gemeenschappelijk gedragen waarden; meer verantwoordelijkheid verbonden met meer solidariteit. Het Europees project mag niet op het spel gezet worden. Wij hebben veel te verliezen, maar ook en vooral een toekomst te winnen. Positieve ontwikkelingen dienen zich aan: de voltooiing van de interne markt met de euro als kern, de Bankenunie, nieuwe handelsverdragen met de VS en andere landen, het semester met een grote betrokkenheid van de nationale parlementen, het uitzicht op economisch herstel met nieuwe banen. Het is van groot belang dat alle verantwoordelijken, niet alleen politici, maar ook ondernemers, bestuurders, leiders van maatschappelijke organisaties en onderwijsgevenden op constructieve wijze bijdragen om de toekomst van Europa vorm te geven.

Europa moet meer zijn dan markteconomie. De economie hebben we nodig om te leven. Onze waarden en onze cultuur maken het leven de moeite waard.

De heer Kox i (SP):

Ik hoor zoals altijd een bevlogen verhaal van collega Van der Linden over het project Europa. Dat mag niet op het spel gezet worden. Hij is begonnen met te zeggen dat Europa uit elke crisis sterker tevoorschijn komt. Ik heb twee vragen aan de heer Van der Linden. Wat is nou het eigenlijk het project Europa? Op school heb ik nog geleerd dat het ging om vrede, veiligheid en welvaart voor iedereen. Dat was het project Europa. Om zo ver te komen, moesten wij offers brengen. Dat was het idee. Zitten wij nu inmiddels niet in een project Europa dat een wereldspeler moet zijn? Is het geen project waarmee wij geld moeten verdienen, groot moeten worden en kunnen concurreren met anderen? Is het project niet in zijn aard veranderd?

Mijn tweede vraag: hoezo zijn wij sterker uit de crisis gekomen? De heer Van der Linden komt veel over de grens. Hij komt dus ook in Spanje, Portugal en in Griekenland. De situatie van de mensen daar is beroerd en het vertrouwen van de mensen in het Europese project is nog beroerder. Moeten wij daar niet naar kijken? In Nederland zegt twee derde van de mensen dat wij er slechter van worden in plaats van beter. Of dat waar is, is de vraag. Kortom, is het project niet van aard veranderd en is daardoor niet het vertrouwen van de mensen verdwenen?

De heer Van der Linden (CDA):

Het project is niet veranderd, mar heeft een extra grondslag, een extra motivatie gekregen. Het blijft het project van stabiliteit, veiligheid en vrede. Gelet op de globalisering, is het ook een project van versterking van de economie. Het CDA is altijd voorstander geweest van de economie van de sociale markt, het Rijnlandmodel. Daarbij heeft ook de menselijke component met nadruk een plek. Ik heb ook gezegd dat wij niet leven om te werken, maar werken om te leven.

De heer Kox (SP):

Je kan wel iets willen, maar de vraag is of dat ook overeenkomt met de werkelijkheid. De heer Van der Linden heeft aangegeven dat de Europese Unie in het conflict rondom de Oekraïne een deel van de verantwoordelijkheid voor de ontstane spanningen op zich zou moeten nemen. Wat is dan het project van vrede en veiligheid? Waarom heeft de Unie zich tot een speler in dit conflict kunnen ontplooien? Dan gaat er toch iets niet goed?

De heer Van der Linden (CDA):

Dat heb ik aangegeven. Ik vind ook dat wij meer in die relatie hadden moeten investeren. Natuurlijk zien wij dat Rusland, ook intern, op het punt van de waardengemeenschap op een aantal terreinen de verkeerde kant opgaat. Dat is evident. Tegelijkertijd moeten wij vaststellen dat wij niet altijd even gelukkig zijn geweest met de relatie met Rusland. In 2007 zei Amerika bijvoorbeeld dat Oekraïne lid moest worden van de NAVO. Dat roept een enorme spanning op aan de andere kant van de grens. Ik kan ook andere voorbeelden noemen, zoals de kruisrakettenschilden aan de grens met Rusland. Dit soort voorstellen zijn geen voorbeelden van een streven naar een vertrouwensvol partnerschap.

De heer Kox (SP):

We kunnen iets willen, maar wij moeten naar onze daden kijken. U noemt nu een aantal daden waarbij het niet ging om het project van vrede, veiligheid, welzijn en welvaart. Daarbij ging het om de concurrentie met een andere grote macht. Moeten wij dan toch niet nagaan waarom dit project niet loopt zoals het zou moeten lopen? Waarom zijn wij geen deel van de oplossing, maar eerder een deel van het probleem? Dan gaat er toch iets niet goed, mijnheer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik heb gezegd dat wij gesterkt uit de crisis komen. Als ik zie wat er in de laatste vier, vijf jaar met de Bankenunie is gebeurd, dan stel vast dat er een ontwikkeling is die vier jaar geleden nog voor onmogelijk werd gehouden. De Europese Unie komt gesterkt uit de crisis om te voorkomen dat wij nog een keer met zo'n bankencrisis en financiële crisis geconfronteerd worden

De heer Kox (SP):

Er is een Bankenunie, maar de bevolking van de Unie is gespleten. Gaat u maar in Griekenland en Portugal kijken en met de mensen daar praten. Europa was zeker in de tijd dat die landen onder autoritaire regimes zuchtten een baken van licht en hoop voor de toekomst. Nu is Europa daar echter vijand nr. 1 geworden. Dan is er misschien iets goed gegaan met de Bankenunie, maar dan is er iets helemaal fout gegaan met de Unie van 500 miljoen Europeanen.

De heer Van der Linden (CDA):

Wij moeten dat beoordelen op het moment dat deze landen de hervormingsprogramma's hebben doorgevoerd. Deze landen moeten in de eerste plaats de hand in eigen boezem steken. Er waren afspraken in Europa over een begrotingstekort van 3%. Die landen zijn daar ver overheen gegaan en hebben op de pof geleefd. Dat kun je Europa niet verwijten. De landen moeten eerst zelf orde op zaken stellen. Daar moeten wij die landen bij helpen en dat hebben wij ook gedaan. Het gaat om solidariteit maar ook om verantwoordelijkheid. Die landen moeten de verantwoordelijkheid nemen om zelf orde op zaken te stellen. Dat proces is in volle gang. Wij zien dat dit succesvol is in een aantal lidstaten, zoals in Ierland. Ook in Griekenland zijn daar de eerste tekenen van te zien. Dat bedoel ik met mijn opmerking dat het Europees project ook na de crisis succesvol kan zijn. Wij vergeten wel eens wat er na de eerste en tweede energiecrisis is gebeurd. Toen hadden wij nog een nationale munt en betaalden wij tussen de 12 en 15% rente op onze hypotheek. Ik zeg dit vooral tegen degenen die pleitbezorger zijn van herintroductie van de nationale munt. Toen hadden wij in Nederland een werkloosheid van zo'n 15%. In sommige regio's was de werkloosheid zelfs nog hoger. Het valutarisico van exporterende bedrijven naar landen zoals Engeland, Spanje en Italië was groter dan het ondernemersrisico. Als wij daarnaar terug willen, dan moeten wij dat maar bespreken. Als wij lessen leren uit iedere crisis en de aangetroffen zwakheden goed bestrijden, kunnen wij gesterkt uit de crisis komen. Ik ben ervan overtuigd dat wij ook nu versterkt uit deze bankencrisis komen.

De heer De Lange i (OSF):

Collega Van der Linden houdt zoals altijd een vlammend betoog over de geweldige economische toekomst die Europa te wachten staat. Hij richt zich daarbij vooral op de kleinere landen in Europa, zoals Griekenland en Portugal. Hij heeft het echter niet over de situatie in Frankrijk. Als hij dat wel had gedaan, had hij daarmee waarschijnlijk zijn betoog onderuitgehaald. Frankrijk is een zeer grote macht in Europa, ook economisch. Als het in Frankrijk misgaat, kan dat niet met lapmiddelen opgelost worden. In Frankrijk wordt het tekort op de betalingsbalans alleen maar groter in plaats van kleiner. Hoe weegt de geachte collega deze risico's in de Europese context?

De heer Van der Linden (CDA):

Dit is een terechte opmerking. Als ik meer tijd had gehad had ik ook kunnen spreken over de financieel-economische omstandigheden in de lidstaten. Frankrijk is onderhuids op dit ogenblik misschien wel het grootste probleemgeval binnen de Europese Unie. Ik heb er alle vertrouwen in dat de nieuw samengestelde Franse regering samen met Duitsland de goede richting opgaat. Frankrijk dient zich te houden aan de afspraken die wij gezamenlijk hebben gemaakt. De 3% is niet iets van de Europese Unie. Het is een afspraak die de lidstaten hebben gemaakt. Ik vind dat de lidstaten zich aan hun eigen afspraken moeten houden. In dat opzicht deel ik met nadruk de zorg van de heer De Lange.

We hebben het gehad over de werkloosheid in Griekenland, Spanje en Portugal. De hoogte daarvan is dramatisch. Als wij daar niets aan kunnen doen, kan dat een bedreiging vormen. Als ik zie wat voor maatregelen de afgelopen jaren zijn genomen, dan geven die mij een groot vertrouwen dat de komende jaren het economische herstel en dus ook het herstel van de werkgelegenheid in die landen zal doorzetten.

De heer De Lange (OSF):

Is collega Van der Linden het niet met mij eens dat wij er ons in de politiek voor moeten hoeden om te spreken over illusies in plaats van over feiten? De feiten die op dit moment spelen, stemmen bepaald niet tot vreugde. Er zijn genoeg voorbeelden over het voetlicht gekomen. Wij kunnen betogen, hopen en verwachten dat het allemaal anders wordt, maar de trends gaan zeker die richting niet uit.

De heer Van der Linden (CDA):

De trends gaan wel die richting uit, zij het dat Frankrijk met nadruk het zorgenkind is. Ik heb er alle hoop op dat de relatie met Duitsland en het goede voorbeeld van Duitsland voor Frankrijk dienstbaar zijn voor de interne Franse politiek. Met de benoeming van de nieuwe premier in Frankrijk wordt een andere financieel-economische koers ingeslagen. Wij allen hebben er baat bij om er zorg voor te dragen dat de lidstaten zich aan de afspraken houden.

De veelheid aan culturen, tradities, levenswijzen en talen geven Europa een ziel en geven de mensen identiteit, thuisgevoel, zekerheid, trots en zingeving. Als zuiderling heb ik niets aan identiteit verloren, ondanks dat ik een zeer sterke Europese instelling heb. Integendeel, dat heeft mijn identiteit eerder versterkt. Europa heeft behoefte aan politici die met passie en overtuiging de erfenis van onze grondleggers, eigentijds, verder brengen en voor onze kinderen en kleinkinderen de EU sterker, stabieler en concurrentiekrachtiger maken zodat in de toekomst voor hen een plek op de arbeidsplaats beschikbaar blijft.

Ik sluit af met een citaat van Goethe: "Traume keine geringe Traumen, denn sie haben keine Macht die Herzen der Menschen zu bewegen". Dat geldt naar mijn vaste overtuiging voor Europa. Veel politici mogen zich dit aantrekken.


De heer Fred de Graaf i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Het Europadebat wordt dit jaar gevoerd met het vooruitzicht op verkiezingen voor een nieuw Europees Parlement op 22 mei aanstaande. Menigeen vraagt zich in discussies in politieke kringen, op radio en tv en in opiniestukken en commentaren in de kranten af wat deze verkiezingen ons gaan brengen. Zal de niet alleen in ons land merkbare euroscepsis resulteren in onverschilligheid bij de kiezer jegens Europa en een lage opkomst, of juist tot een versterking van het uiterst kritische smaldeel in het Europese Parlement? Ik waag mij niet aan een voorspelling, maar wil wel opmerken dat in de kritische retoriek over Europa in toenemende mate alles op één hoop wordt gegooid; ongetwijfeld om die retoriek maximaal kracht bij te zetten. Het onderscheid tussen de Europese Unie als entiteit enerzijds en het functioneren en de werkwijze van haar instellingen en organen anderzijds lijkt daarbij uit het beeld verdwenen. Wat dan overblijft is een ongenuanceerde zwart-wit tegenstelling: je bent vóór of tegen Europa.

Een dergelijke ontwikkeling helpt ons echter geen spat verder, maar vraagt wel om een nadere beschouwing. Laat ik vooropstellen dat er bij mijn fractie geen enkele twijfel bestaat aan nut en noodzaak van de Europese Unie als institutie. Genuanceerder ligt dit waar het gaat om het functioneren van haar instellingen en organen. Kijken wij meer in den brede naar de beoordeling van het functioneren van de Europese Unie, dan ontwaren wij allereerst een reflex die ook in bestuurlijk Nederland niet ongebruikelijk is: het zich afzetten van zogenaamde lagere tegen hogere overheden. De kritiek op Brussel heeft haar pendant in de kritiek op Den Haag. Van een roep om het opheffen van Den Haag is echter geen sprake, des te meer van een roep om vermindering van bemoeizucht en regeldruk, om meer vroegtijdig overleg en om betere samenwerking.

Een tweede herkenbaar en steeds terugkerend punt van discussie is het zogenaamde democratisch tekort. Waar dit in Europa met een rechtstreeks gekozen parlement slechts de aard en de omvang van zijn bevoegdheden kan betreffen, gaat het bij bijvoorbeeld gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten zowel over de indirecte vertegenwoordiging en verantwoording als over de beperkte invloed van de gemeenteraden op het beleid. Van het opheffen van het fenomeen gemeenschappelijke regeling is al evenmin sprake. Sterker nog, zij wordt zelfs bij wet regelmatig voorgeschreven.

Een derde opvallend punt is de roep om meer helderheid over de mate waarin de Europese Commissie rekening houdt met de inbreng van nationale parlementen. De Commissie zou veel duidelijker moeten aangeven of de bijdragen van nationale parlementen al dan niet hebben geleid tot bijstelling van regelgeving of beleid. Ook dit is in vergelijkende zin een terugkerende bron van irritatie in de relatie tussen lagere en hogere overheden, gemeenteraden en de besturen van gemeenschappelijke regelingen.

Ik heb mij terdege gerealiseerd dat ik door het maken van deze vergelijkingen licht het verwijt kan krijgen appels met peren te vergelijken. Het gaat mij echter niet zozeer om de aard en omvang van de onderwerpen die in eigen land en in Europa spelen, maar om de wijze waarop wij als politici en bestuurders met deze kwesties omgaan. Onze opstelling en houding en de signalen die wij afgeven in zowel binnenlands bestuurlijke als Europees bestuurlijke aangelegenheden zijn in hoge mate bepalend voor de perceptie van de burger en daarmee voor ons eigen politiek-bestuurlijke draagvlak, in Nederland en in Europa.

Als de tekenen niet bedriegen, zijn wij op de weg omhoog vanuit de diepe, wereldwijde financieel-economische crisis, al zullen de nadelige gevolgen ervan nog langere tijd merkbaar zijn. Na een langdurige worsteling met te veel onzekerheden is ook de Europese Unie erin geslaagd lijnen uit te zetten naar een geleidelijk herstel, zij het niet dan na het treffen van ingrijpende maatregelen op economisch, financieel en bestuurlijk vlak, met als leidend motief: stabiliteit.

Het samenstel van maatregelen moet ertoe leiden dat een herhaling van een dergelijke crisis wordt voorkomen. Dat voorkomen is onder meer vertaald in stringente begrotingsregels voor de lidstaten en preventieve sturingsmogelijkheden voor de Europese Commissie.

Een en ander heeft ook voor regering en parlement vergaande gevolgen, met name voor de begrotingscyclus. Het zwaartepunt is verschoven van het najaar naar het voorjaar, waarmee sprake is van een Europees semester in het eerste halfjaar en een nationaal semester in het tweede halfjaar.

Nu de regering elk jaar vóór 1 mei de ontwerpbegroting voor het volgende jaar ter beoordeling dient voor te leggen aan de Europese Commissie, dreigt het budgetrecht van het parlement ernstig in het gedrang te komen. Het betreft hier met name een tijdsprobleem. Gegeven de stringente 3%-regel voor een begrotingstekort, die we ons overigens zelf hebben opgelegd, en ervan uitgaande dat ingrijpende verschuivingen binnen de begroting in het najaar onhaalbaar moeten worden geacht, rest de Kamers nog slechts een reële beïnvloedingsmogelijkheid vóór 1 mei van elk jaar. De Europese Commissie heeft zich eerder op het standpunt gesteld dat dit een tijdsprobleem is dat door de lidstaten zelf dient te worden opgelost.

Met de constatering dat de regering eerst onlangs de besprekingen over de begroting 2015 met de "loyale oppositie" heeft geopend, is mijn vraag hoe de regering dit probleem voor de toekomst denkt op te lossen, nu beide Kamers qua agendering afhankelijk zijn van het moment van aanbieding van de stukken door de regering. Dit klemt temeer, nu het kabinet in de Staat van de Europese Unie 2014 niet verder komt dan de constatering dat de betrokkenheid van nationale parlementen bij het Europees semester van groot belang is, om zo het budgetrecht recht te kunnen doen.

In dit verband ga ik nog in op twee eerdere passages in de Staat van de Unie betreffende de versterking van de rol van nationale parlementen. In de eerste passage stelt het kabinet dat de ervaringen met de artikel 13-conferentie en de samenwerking in CODAC-verband post-Lissabon laten zien dat er nog steeds veel winst te behalen is in de interparlementaire samenwerking. Het kabinet hoopt dat de samenwerking zal uitgroeien tot een robuust interparlementair forum, waarin men adequaat kan reageren op Europese ontwikkelingen.

Mijn vraag is hoe dit valt te rijmen met de opvatting van de Raad van State in diens op 18 januari 2013 op verzoek van deze Kamer uitgebrachte voorlichting dat genoemde artikel 13-conferentie geen duurzame oplossing biedt voor het waarborgen van de rechten en bevoegdheden van onder andere het Nederlandse parlement, in het bijzonder het budgetrecht, daar deze conferentie slechts een deliberatief karakter draagt.

In de tweede passage stelt het kabinet dat de Europese Commissie formeel alleen verantwoording verschuldigd is aan het Europese Parlement, maar dat er een belangrijke meerwaarde ligt in het eveneens opbouwen van politieke verantwoordingsstructuren via de tweede, indirecte democratische pijler van de Unie. Kan het kabinet verduidelijken wat het precies verstaat onder die tweede, indirecte democratische pijler? En hoe verhoudt deze opvatting van het kabinet zich met de noodzaak van transparante en afgebakende verantwoordingsrelaties binnen de Unie en met zijn eerder uitgesproken keuze voor de communautaire methode à 28?

De heer Van Boxtel i (D66):

De D66-fractie deelt de zorgen die collega De Graaf heeft geuit over het budgetrecht en de verschuiving van het grote financiële moment naar 1 mei, naar voor de zomer dus. Hoe kijkt de heer De Graaf aan tegen het feit dat wij bijna kunstmatig onze nationale begroting blijven concentreren rondom Prinsjesdag? Moet een en ander niet helemaal naar voren worden gehaald?

De heer Fred de Graaf (VVD):

Prinsjesdag is een van de weinige tradities die wij nog hebben in dit land. De rest hebben wij zo'n beetje overboord gegooid. Maar laten wij gewoon naar de inhoud van de zaak kijken. We hebben eenzelfde fenomeen zien ontstaan bij gemeenten. Dat is mijn voorland, zoals u weet. De hele begrotingscyclus is daar verplaatst naar het voorjaar. Niet langer worden in gemeenteraden voor een bepaalde datum in oktober de belangrijke beslissingen over begrotingen genomen. Die worden nu genomen in het voorjaar, wanneer de "voorjaarsnota" wordt uitgebracht. Zo kan men adequater inspelen op de ontwikkelingen die zich voordoen. Hier zien wij hetzelfde. Niet voor niets is het eerste halfjaar een Europees semester en het tweede halfjaar een nationaal semester. Als je eerlijk bent, moet je constateren dat we met elkaar moeten komen tot een fundamentele herziening van de behandeling van de begrotingsvoorbereiding in ons land, willen we de rol van het parlement, dus de Eerste en Tweede Kamer, niet verliezen. Tot nu toe is de discussie daarover wel gevoerd, maar komen we steeds niet tot fundamentele conclusies en beslissingen om het systeem opnieuw in te richten. Ik denk dat dat uiteindelijk toch onontkoombaar zal zijn, willen we in een open en duidelijke relatie tussen parlement en kabinet kunnen blijven opereren.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ben helemaal niet van de school die mooie tradities achter zich wil laten. Wat zou erop tegen zijn om naast Prinsjesdag ook een "Koningsdebat" te hebben voor de zomer? We hebben ook al een nationale feestdag, maar die is eind april. Dat is een prachtig moment om het budgetrecht van beide Kamers in het licht van de Europese begroting recht te doen. Je hoeft de ene traditie dus niet af te schaffen voor het betere, dat ook gevraagd wordt, gelet op onze betrokkenheid financieel in Europa, namelijk er adequaat over te spreken.

De heer Fred de Graaf (VVD):

Ik ben dat volstrekt met u eens, mijnheer Van Boxtel. Ik heb Prinsjesdag aangeduid als een traditie, maar ben vervolgens onmiddellijk overgestapt op de inhoudelijkheid. Ik heb geconstateerd dat we inderdaad toe moeten naar een andere afspraak over de voorbereiding van de begroting. Prinsjesdag kan in die benadering wellicht het feest van de democratie zijn, in de zin dat we het in meerderheid eens zijn geworden over de vraag wat we het komende jaar met onze begroting gaan doen. Tot nu toe is het steeds de aankondiging van wat het kabinet voornemens is om in het komende jaar begrotingstechnisch te gaan verrichten.

De heer Kox i (SP):

Ik ben blij met het heldere signaal van de VVD-fractie over de manier waarop we de zaak moeten oplossen. De voorzitter heeft al mooie dingen gezegd over wat we allemaal ook op Prinsjesdag kunnen doen. Nu hebben we een Europees semester, maar dat is niet helemaal echt, zoals de Raad van State heeft vastgesteld. Daarna komen wij met onze eieren na Pasen, om het zo te zeggen. Volgens mij moeten wij naar een nationaal semester dat plaatsvindt op een tijdstip dat de Europese Unie in staat stelt om mee te kijken. Men weet, ik houd niet zo van het meekijken door de EU, maar wat wij willen wordt dan door de Unie beoordeeld. Nu is het iets wat de regering achter gesloten deuren beredeneert en voorlegt aan de EU. Daarna mogen wij er weliswaar iets over zeggen, maar wij mogen er geen grote wijzigingen in aanbrengen. Als wij met ons allen tijdens dit debat pleiten voor een verschuiving ter bescherming van ons budgetrecht, dan is dat een stap vooruit en een signaal aan minister Timmermans, die altijd graag wil weten hoe er volgens het parlement gehandeld moet worden.

De heer Fred de Graaf (VVD):

Ik ben dat met u eens.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Over het Europees semester hebben we tot nu toe altijd gezegd dat er aanbevelingen uit Brussel komen, dat Brussel kaders stelt en dat de regering daarop reageert en in grote lijnen aangeeft hoe zij het komende begrotingsjaar tegemoet zal treden. Het is vergeleken met onze eigen nationale begroting echter van een ongelijksoortig gewicht. Wilt u dat eens meewegen in uw beschouwing, nu u zegt: we moeten er eens over nadenken? Het zou heel wel kunnen betekenen dat we nog steeds op Prinsjesdag de werkelijke begroting en de visie erachter presenteren. Het gewicht ervan blijft namelijk onvergelijkbaar groter dan de voorbereidende handeling in het Europees semester.

De heer Fred de Graaf (VVD):

Ja, ten dele. Ik heb er, zoals gezegd, geen enkel bezwaar tegen dat we op Prinsjesdag het resultaat presenteren als zijnde de begroting voor het komende jaar. In wezen gaat het echter om de vraag welke invloed je als parlement nog kunt uitoefenen op de samenstelling en totstandkoming van de begroting. Dat is onmiskenbaar naar voren geschoven door het Europees semester. 1 mei is de datum waarop de lidstaten hun voornemens in ieder geval moeten voorleggen zodat de Commissie een eerste oordeel kan vellen over de vraag of men binnen de bandbreedtes blijft zoals afgesproken en of daarmee de stabiliteit in Europa in het komende jaar en de jaren daarna niet in gevaar komt. In het voorjaar wordt een aantal essentiële beslissingen genomen. Als het oordeel van de Commissie in eerste instantie over de voornemens ertoe leidt dat er aanzienlijk moet worden bijgestuurd en bijgesteld, dan beperkt dat vervolgens de marge die het parlement nog heeft om met de regering te discussiëren over de begroting. Dus moet je volgens mij echt tot een andere oplossing komen voor de voorbereidende handelingen om tot een begroting te komen. Ik heb er geen enkel probleem mee dat het eindresultaat uiteindelijk op Prinsjesdag wordt gepresenteerd, maar dan hebben wij in ieder geval de mogelijkheid gekregen, als Tweede maar vooral ook als Eerste Kamer — wij zitten altijd aan het einde van de cyclus — om in eerste instantie ons oordeel te vellen over de voornemens en de financiële vertaling ervan voor de komende jaren.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

De Kamers werken dan toch van grof naar fijn. Er was altijd een voorjaarsnota. De Tweede Kamer sprak zich daarover uit. Een en ander moest worden gevat in de kaders. De daadwerkelijke besluiten en maatregelen kwamen in september in de begroting terecht. Ik denk dat die structuur behouden kan blijven. Ik vind het trouwens positief dat de Eerste Kamer zich ook in het Europees semester kan uitspreken. Ik denk dat we in deze verhouding minder ingewikkeld hoeven te doen over Prinsjesdag dan misschien uit uw woorden is gebleken.

De heer Fred de Graaf (VVD):

Laten we Prinsjesdag er even buiten houden. Ik vind het een prachtige traditie, maar daar gaat het mij inhoudelijk helemaal niet om. Het gaat erom of het parlement reële invloed kan houden — dat geldt voor de parlementen van alle lidstaten — ten aanzien van de belangrijke, majeure stappen die worden gezet in de voorbereiding van een nieuwe begroting voor het volgende jaar en voor de jaren daarna. Daar gaat het in wezen om. Nogmaals, u en ik weten dat het altijd prutsen is met agenda's om nog net op het laatste moment als Eerste Kamer nog even wat te mogen zeggen over het een en ander. We zitten u eenmaal aan het einde van de lijn en onze agenda wordt niet alleen bepaald door het moment waarop de regering met haar stukken komt, maar ook door de agendering van de stukken door de Tweede Kamer. Wij willen wat dat betreft graag de zuiverheid in de parlementaire verhouding behouden en niet voor onze beurt praten. Soms heb je de neiging om het wel te doen om nog enigszins mee te kunnen doen in het totaal van de besprekingen.

Ik ben met degenen die hebben geïnterrumpeerd absoluut van mening dat wij ons samen met de regering en ook de Tweede Kamer serieus moeten buigen over de agendaplanning voor de komende jaren.

Mevrouw de voorzitter. Een onderwerp dat in dit debat niet onbesproken mag blijven, is het externe optreden van de Europese Unie. Het kabinet geeft in de Staat van de Unie enerzijds blijk van een positieve insteek op meer gezamenlijk optreden in dezen, maar neemt anderzijds een aantal keren ook weer snel gas terug.

Het meest opvallend gebeurt dit daar waar het kabinet de mogelijkheden tot versterking van de buitenlandse relaties door Europees extern optreden schetst, maar daar direct aan toevoegt dat meer Europa niet op alle terreinen aan de orde is. En dat verrassenderwijs met name op het gebied van handelsbevordering en culturele diplomatie! Kan het kabinet zich op dit punt nader verklaren, waar het zelf de buitenlandse handel heeft ondergebracht bij het ministerie van Buitenlandse Zaken?

En hoe moeten wij in dit verband begrijpen dat het kabinet vervolgens stelt zich sterk gemaakt te hebben voor het vergroten van de slagkracht en flexibiliteit van de Commissie als uitvoerende instantie, zonder dat lidstaten zeggenschap verliezen over de essentiële onderdelen van het instrumentarium? Als dit de heersende opvatting is in de lidstaten wekt dit ernstige twijfel of de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) ooit enige kans van slagen hebben. Het lijkt sowieso een schier onmogelijke opgave om 28 lidstaten op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid met één mond te laten praten. Ziet het kabinet hier niettemin kansen of zullen we ook in de toekomst hooguit mogen rekenen op stille diplomatie van de Hoge Vertegenwoordiger, waarvan de resultaten in de regel niet worden toegeschreven aan een slagvaardig en overtuigend Europees extern optreden. Graag een reactie van het kabinet.

Over de Europese defensiesamenwerking zal ik hier niet te zeer uitweiden, omdat dit onderwerp bespreking vergt in aanwezigheid van de minister van Defensie. Wel wil ik hier gezegd hebben dat de VVD-fractie met zorg kijkt naar de povere resultaten die op dit terrein tot nu toe zijn geboekt. En wij niet alleen, getuige de uitspraak van president Obama, onlangs nog, dat Europa op dit punt ernstig tekortschiet. Het ware te wensen dat zijn duidelijke vingerwijzing alsook de ontstane situatie in Oekraïne tot het besef leiden dat versnelling en tastbare resultaten hier op korte termijn geboden zijn.

Sprekend over Oekraïne wil ik namens de VVD-fractie uiting geven aan onze grote bezorgdheid over de ontwikkelingen in dat land. Het moge duidelijk zijn dat die bezorgdheid alleen maar is toegenomen met de berichtgeving van vanochtend. Het lijkt mij bij nader inzien niet verstandig om hier en nu al te diep in te gaan op de geopolitieke situatie in Oost-Europa en de mogelijke escalatie en uitbreiding van het conflict in de regio. Ik wil hier volstaan met de vraag wat er mis is gegaan in het kader van het nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap en welke gevolgen de averechtse reactie van de Russische Federatie zal hebben voor dit beleid.

De Hoge Vertegenwoordiger barones Ashton stelde nog onlangs, tijdens de vierde interparlementaire conferentie over het gemeenschappelijk buitenlands-, veiligheids- en defensiebeleid in Athene, dat de EU de Krim nog steeds als onderdeel van Europa beschouwt. Dit is toch een merkwaardige uitspraak, waar bij de geografische afbakening van de continenten de Oeral al sinds mensenheugenis als de oostelijke begrenzing van Europa wordt gezien. Daar veranderen machtspolitieke verschuivingen niets aan. Een dergelijke uitspraak heeft dan ook geen feitelijke, maar een politieke lading en kan als zodanig evenzeer worden misbruikt als gebruikt. Ziet de regering kans om hier, binnen alle marges die er wereldpolitiek op dit moment zijn, op te reageren?

En kan de regering in dit verband ook een appreciatie geven van het besluit van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van donderdag jongstleden, om met onmiddellijke ingang een aantal rechten van de delegatie van de Russische Federatie te schorsen tot het einde van het zittingsjaar 2014, met als gevolg dat de Russische delegatie haar werkzaamheden tot nader order heeft opgeschort?

Tot slot sta ik nog graag even stil bij het zeer instructieve advies dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken jongstleden januari heeft uitgebracht met als titel "De rechtsstaat, waarborg voor Europese burgers en fundament van Europese samenwerking". Zoals de titel aangeeft, vormt de rechtsstaat de rode draad in dit advies en is de waarborging daarvan, aldus de AIV, cruciaal voor het voortbestaan van de Europese Unie, die immers niet alleen een economische, maar ook een waardengemeenschap is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de AIV adviseert het rechtsstatelijk gehalte van kandidaat-lidstaten niet alleen vóór hun toetreding te toetsen, maar dit ook daarna periodiek te herhalen en zo'n periodieke toets ook voor de overige lidstaten te gaan hanteren. Dat daarbij zinvol gebruik kan worden gemaakt van de expertise van de Raad van Europa lijkt een open deur, maar zou door de regering met kracht moeten worden bepleit. Is de regering hiertoe bereid?

Mevrouw de voorzitter. Ik sluit af met de volgende woorden. Overigens blijft mijn fractie van mening dat er een einde moet komen aan het heen en weer reizen van het Europees Parlement tussen Brussel en Straatsburg.


De heer Marcel de Graaff i (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken we de Staat van de Europese Unie, een document dat — in de beste traditie van dit kabinet van list en bedrog — een samenraapsel is van leugens, verzinsels, wensdenken en halve waarheden. Wat rest, is een Eurofiel politiek pamflet waarmee de kiezer zand in de ogen wordt gestrooid. Die kiezer weet inmiddels wat er bedoeld wordt met "het eerlijke verhaal". Ik hoop dat op 22 mei, wanneer de verkiezingen zijn voor het Europees Parlement, diezelfde kiezer dit kabinet laat weten hoe hij denkt over de opeenstapeling van gebroken verkiezingsbeloftes en wanbeleid.

Ja, mevrouw de voorzitter, mijn oordeel over dit flutstuk van de eerste orde is hard. Maar dat schept tevens de verplichting om dit oordeel te onderbouwen en dat zal ik dan ook doen.

Ik begin met een aperte leugen in de Staat van de Unie en ik citeer: "Ons land is buiten de EU slechter af."

Een prachtige oneliner voor Eurofielen, dat moet ik toegeven, maar helaas, nergens op gebaseerd, facts free politics van de bovenste plank. Wanneer wij kijken naar een mogelijke onderbouwing, zoals de vermeende dertiende maand die de EU ons heeft opgeleverd, dan blijkt om te beginnen dat dit gebaseerd is op getallen uit 2005. In termen van economische ontwikkelingen binnen de EU is dat ongeveer de prehistorie, getallen van ergens voor de schuldencrisis. De berekening is bovendien gebaseerd op een discutabel model uit de jaren zestig, dat nog door de heer Tinbergen is ontwikkeld. Inmiddels weten we dat de zogenaamde welvaartsgroei uit de periode 2002-2007 betaald is met geleend geld. Ja, we hadden prachtige exportcijfers naar de zuidelijke lidstaten. Jammer dat we de rekening ervan zelf moeten betalen, en met rente!

Sinds 2009 is het inkomen in Nederland met gemiddeld 4% gedaald, alleen al door de inflatie. Dat is dus nog exclusief de lastenverzwaringen waarmee dit kabinet de burgers een klap in de nek geeft, zoals de btw- en accijnsverhogingen, het hogere eigen risico in de zorgverzekeringen, het uitkleden van de zorg en het snijden in de hypotheekrenteaftrek.

Dit kabinet schermt met de EU als de grote zegening voor onze Europese handel, maar vergeet te zeggen dat Nederland allang in een Europese handelsgemeenschap zat, namelijk de EEG. Wat de EU toevoegt aan de EEG is inderdaad meer: meer immigratieproblemen, meer financiële problemen en meer dictatuur. Voor Nederland betekent dit: een verlies aan veiligheid, een verlies aan soevereiniteit, een verlies aan onafhankelijkheid, een verlies aan democratie en een verlies aan welvaart.

Het rapport van het gerenommeerde onderzoeksbureau Capital Economics is een van de vele onderzoeken die aantonen dat de EU en de euro voor de Noord-Europese landen een regelrechte ramp zijn. Uit dit rapport blijkt dat Nederland het buiten de EU en buiten de eurozone juist veel beter doet.

Afgelopen woensdag ontving lain Mansfield een prijs van €100.000 van het lnstitute of Economic Affairs voor zijn onderzoek naar de effecten van een Britse exit. Ook dit onderzoek toont wederom aan dat een exit uit de EU een stimulans is voor de welvaart. Veelzeggend dat deze hoge diplomaat door de Britse pro-EU regering sindsdien snoeihard het zwijgen is opgelegd. Kan het kabinet antwoord geven op de vraag: wilt u stoppen met het verspreiden van de leugen dat Nederland buiten de EU slechter af is?

Dit kabinet spreekt over tekenen van economisch herstel. Het zal u niet verbazen, dat dit optimisme niet gedeeld wordt door veel economen. Het is niet zo moeilijk om economisch herstel voor te spiegelen wanneer men halverwege de wedstrijd de definities van het begrotingstekort wijzigt. Kan dit kabinet bij de presentaties van de cijfers over 2014 en 2015 aangeven hoe de begrotingstekorten van Nederland en Griekenland eruit gaan zien, indien er van de oorspronkelijke definities wordt uitgegaan? Ik concludeer: Nederland is slechter af in de EU. Nederland moet uit de EU om weer welvarend te kunnen worden.

Het is tijd om een voorbeeld van een verzinsel te geven in dit verachtelijke document. Ik citeer: "De EU stelt ons in staat om gezamenlijk betere antwoorden te vinden op de grote vraagstukken. Via de EU verschaffen we ons een palet aan middelen om vraagstukken als de aanpak van terrorisme en internationale criminaliteit, illegale migratie, klimaatverandering, de schaarste van grondstoffen en energie het hoofd te bieden."

U kent ongetwijfeld het standpunt van mijn fractie inzake de door de mens veroorzaakte klimaatverandering, namelijk dat het één groot verzinsel is, gebaseerd op frauduleuze rapporten en ondeugdelijke modellen die inmiddels door tal van wetenschappers zijn weerlegd. Maar dit is niet het ergste verzinsel in dit citaat. Het ergste is dat hier wordt gesuggereerd dat er ergens vraagstukken opduiken en dat de EU deze vervolgens kan oplossen. Het eerlijke verhaal is dat de EU deze vraagstukken niet oplost, maar juist zelf veroorzaakt. Terrorisme en internationale criminaliteit floreren als nooit tevoren, dankzij de open grenzen, waardoor criminelen, terroristen, drugs en wapens zich ongehinderd door de EU-lidstaten kunnen verplaatsen. Vrij verkeer van personen en goederen noemt men dat.

Immigratie is dankzij de EU een feest van gelukszoekers en oorlogsmisdadigers uit Afrikaanse en andere niet-westerse landen. De buitengrenzen van de EU zijn zo lek als een mandje, want veel te lang en oncontroleerbaar. Immigratie is inderdaad een groot vraagstuk, met dank aan de EU. Nederland wordt overstroomd met mensen uit landen met een minderwaardige cultuur, met mensen zonder respect voor Nederland, Nederlandse wetten en Nederlandse normen en waarden, maar het ergste is: zonder respect voor Nederlanders.

De heer Kox i (SP):

Je moet wat als je op weg bent naar een nieuwe baan. Dan moet je inderdaad andere taal gebruiken dan in dit huis gebruikelijk is, zoals "flutstuk" en "verachtelijk". Ik ben het ook niet zo eens met de Staat van de Unie, maar het kan toch wel anders. Nu zei de heer De Graaff — en dat gaat mij net een stapje te ver — dat immigratie een feest is voor gelukszoekers en voor oorlogsmisdadigers. Ik ben de eerste om toe te geven dat ook oorlogsmisdadigers hun heil in ons land proberen te zoeken en dat er ook gelukszoekers zijn. Misschien kan de PVV ooit aangeven wat er tegen het blote feit dat je hier geluk zoekt is. Volgens mij is dat een opdracht voor alle mensen. Maar er zijn toch nog meer mensen, mijnheer De Graaff, die hun heil hier zoeken omdat zij moeten vluchten, omdat zij anders worden doodgeschoten, worden verkracht, worden mishandeld, worden bedreigd of worden uitgebuit? Waarom hebt u nu de drang om al die mensen aan te duiden als gelukszoekers en oorlogsmisdadigers? Kunt u mij daar eens de diepere reden van geven, behalve dan dat het wel goed klinkt voor mensen die denken dat het allemaal gelukszoekers en oorlogsmisdadigers zijn? U weet echt beter; u weet dat het genuanceerder zou moeten. Dus waarom doet u dat niet?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor de vraag van de heer Kox en ik kan mij voorstellen dat er af en toe tussen deze stroom mensen die denken dat het geld hier op straat voor het oprapen ligt, mensen zijn die een thuisland hebben waar zij voor hun leven moeten vrezen, bijvoorbeeld omdat zij christen zijn en christenen in hun thuisland worden vervolgd. Dan noem ik landen als Pakistan, Nigeria of Soedan, of al die andere landen waar christenen worden neergehakt en weggebombardeerd. Ja, ik kan me voorstellen dat er dat soort mensen in Nederland aankomen. Het zal de heer Kox niet ontgaan zijn dat wij altijd pleiten voor opvang in de regio. Dat is ook de reden waarom ik kan zeggen wat ik zeg. Als ik kijk naar de regio waar ik zit, dan zie ik om mij heen Engeland, België, Duitsland en Denemarken. Dat zijn gelukkig landen waar dit soort taferelen zich niet afspelen.

De heer Kox (SP):

Ik heb nog twee vragen. De heer De Graaff kan zich voorstellen dat er een enkeling tussen zit. Wederom vraag ik hem: waarom zo grof, mijnheer De Graaff? U herinnert zich ook uit het verleden de Hongaarse vluchtelingen die naar Nederland kwamen, waar een opstand bloedig neer werd geslagen? U noemt zelf de mensen uit Syrië, waaronder een aantal christenen. Ons land neemt eigenlijk ontzettend weinig vluchtelingen op in vergelijking met een land als Duitsland of Noorwegen. Waarom die drang om die groep mensen die voor hun heil een beroep doet op ons a priori weg te zetten als dat ze niet zouden deugen? We houden toch altijd de mogelijkheid om te zeggen: sorry, u bent hier gekomen, maar de regels staan dat niet toe. Waarom moeten ze zo weggezet worden? Wat drijft u daartoe? Volgens mij vragen uw kiezers u ook niet om zo grof te zijn over die mensen die vluchten van huis en haard omdat zij in existentiële problemen zitten. Legt u mij dat eens uit?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor de heer Kox woorden als "zeer grof" gebruiken op het moment dat ik niets anders dan een overduidelijke, evidente waarheid neerzet. Dat hij dat dan heel grof vindt, kan ik mij voorstellen vanuit zijn politieke gedrevenheid, maar ik herken dat niet. Ik wil daar nog wel het volgende over zeggen. Syrië ligt duizenden kilometers van Nederland vandaan. Die mensen kunnen ook prima terecht in Turkije. Waarom zouden ze hiernaartoe moeten komen?

De heer Van Boxtel i (D66):

Voorzitter. Collega Kox stelde een paar vragen aan de heer De Graaff, maar deze sprak ook iets anders uit. Ik wil hem vragen of hij die zin nog een keer kan herhalen. Volgens mij had hij het over mensen van een minderwaardige cultuur. Kan dat, heb ik dat goed verstaan?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik zal met genoegen mijn spreektekst op dit punt herhalen: "Nederland wordt overstroomd met mensen uit landen met een minderwaardige cultuur, met mensen zonder respect voor Nederland, Nederlandse wetten en Nederlandse normen en waarden, maar het ergste is zonder respect voor Nederlanders". Daar was ik in mijn tekst gebleven.

De heer Van Boxtel (D66):

Dit luistert nauw. U heeft het over "landen met een minderwaardige cultuur", dus niet over "mensen", maar over "landen" met een minderwaardige cultuur. Op welke landen doelt u?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik doel op landen waar vrouwen half worden ingegraven in een kuil en worden gestenigd en waar christenen aan een kruis worden opgehangen; en zo kan ik nog een heel lange rij voorbeelden geven van allerlei misdaden tegen de menselijkheid die uit naam van de islam in dat soort landen worden bedreven.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ga geen discussie aan over de voorbeelden die u nu noemt, want mijn partij is ook radicaal tegen steniging, lijfstraffen en noem maar op. Maar heel veel mensen uit die gebieden komen juist deze kant op om dat te ontvluchten. Er zit dus een rare paradox in uw verhaal: aan de ene kant wilt u eigenlijk de muren optrekken in Nederland; niet in Europa, want u vindt dat we falen bij de buitengrenzen, terwijl we juist met elkaar proberen om die buitengrenzen goed te bewaken. U vindt die mensen die hier hun heil zoeken, allemaal immigranten die hier als terroristen en onruststokers naartoe komen. Dat is niet met elkaar te rijmen. Je bent óf open om mensen onderdak te bieden óf je doet de deur dicht, maar dan onthoud je je verder van oordelen over hoe het elders toegaat. Wat ik niet begrijp, is dat u voortdurend in uw taalgebruik de polarisatie zoekt tussen mensen en tussen landen. Als de hele wereldgeschiedenis iets heeft geleerd, dan is het dat voortdurende polarisatie alleen maar voortdurend tot oorlogen leidde. Mensen gaan soms voorbij aan die spanning. Ik vind het de verantwoordelijkheid van verantwoordelijke politici, die ook de vinger mogen leggen op dingen die niet goed zijn of moeten worden verbeterd, om vanuit dat perspectief te blijven praten. Mijn afdronk van uw hele inbreng is dat die gericht is op: deuren dicht, ramen dicht, we doen het hier met zijn zeventien miljoenen in een klein stukje Nederland en verder kan de rest van de wereld het uitzoeken.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Strikt genomen hoorde ik hier geen vraag in, maar die kan me zijn ontgaan.

De heer Van Boxtel (D66):

De vraag was — en die heb ik tussendoor ook gesteld — of u zelf nou echt bevrediging vindt in het feit dat u iedereen, landen, mensen, vluchtelingenstromen wegzet, en dat u denkt dat Nederland, een land dat midden in de wereld staat, daarmee ook maar één stap verder komt.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Nu is de vraag mij volledig helder. Het antwoord is: een volmondig "ja". Jazeker, het is nu eenmaal een onderdeel van mijn politieke zijn om daar ook een ethisch oordeel aan te verbinden. Als ik het heb over een "minderwaardige cultuur", spreek ik vanuit een ethisch oordeel: er zijn dingen goed en er zijn dingen slecht. Ik denk dat dit gezegd mag worden, prima. Ik vind onze westerse cultuur ethisch hoogstaander dan de cultuur van de islam, waar dit soort barbaarse zaken uit de middeleeuwen nog steeds onderdeel zijn van de sharia, de wetgeving. Ik vind dat minderwaardig en ik heb het recht om dat ethische oordeel te vellen. Ik begrijp ook dat mensen dat willen ontvluchten. Ik vind het jammer dat ze naar Nederland komen, want ik zou liever zien dat in die landen zelf de revolte tegen deze afschuwelijke praktijken tot stand zou komen, zodat de interne omwenteling dáár komt, waar ze hoort, en een reformatie van de cultuur, zoals wij die in West-Europa ook hebben gekend.

De heer Van der Linden i (CDA):

Ik zal niet ingaan op het eerste stuk van uw inbreng, omdat ik daar al over heb gesproken in mijn eigen inbreng. Ik zei dat het binnen de dijken brengen van Nederland, gif is voor de samenleving en ook een vorm van volksverlakkerij. Ik heb daar geen reactie op gehoord. Ik wil wel bezwaar maken tegen het feit dat alle mensen die hier komen, worden neergezet als mensen die niet deugen. We zien hoeveel mensen uit andere landen hier een fantastische bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving en economie. We zien hun betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving. Gisteren toen ik hiernaartoe reed, was er een groep Turken die eenzame mensen ging helpen en opzoeken. Dat was allemaal vrijwilligerswerk. Ik maak er ernstig bezwaar tegen dat u al deze mensen in een hoek zet waar zij niet thuishoren. Ik heb veel respect voor wat zij hier doen.

De heer Kox (SP):

Ik wil hierop aansluiten. Ik probeer niet met collega De Graaff over waarden te discussiëren, want dat zijn ethische oordelen en als theoloog kun je daar alle kanten mee op. Ik weet dus dat we daar niet uit zullen komen. Maar sinds Aristoteles zouden we in ieder geval de logica moeten delen, en daarom is het van tweeën een. U zegt dat er verschrikkelijke taferelen zijn in die landen, waar ze mensen begraven en stenigen. Die mensen slaan daarvoor op de vlucht. U mag die mensen dan niet, althans niet a priori, wegzetten als gelukszoekers en oorlogsmisdadigers. Dat kan namelijk niet. Wellicht wel als zij op de vlucht zouden slaan voor iets wat keurig is, maar niet als zij op de vlucht slaan voor iets wat u verafschuwt. U zet deze mensen gewoon a priori weg als gelukszoekers en oorlogsmisdadigers.

Verder zegt u: ik begrijp dat ze op de vlucht slaan, maar kunnen ze niet alsjeblieft daar in de regio blijven? Ik was onlangs in Zaatari, net over de Syrische grens. Daar is in een aantal maanden tijd een stad verrezen van meer dan 100.000 vluchtelingen. Ik zou denken: Jordanië, Libanon en Turkije doen daar nogal hun best. Wij nemen er 250 op. Het gaat mij nu alleen over de logica. Zelfs die 250 mensen, die op de vlucht slaan voor iets wat u en ik verschrikkelijk vinden en die niet kunnen worden opgevangen in die enorme kampen, zet u nog weg als gelukszoekers en oorlogsmisdadigers, met onder hen misschien een enkeling die het goed zou bedoelen. Kunt u mij de logica van die onlogica uitleggen?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoorde iets over logica. Het gaat hier niet om een college formele logica, het gaat om wat er in de praktijk gebeurt. In de praktijk zijn twee miljoen Syriërs op de vlucht geslagen. In mijn beleving zijn dat twee miljoen redelijke mensen die dat geweld veroordelen. Als die twee miljoen mensen zich zouden verenigen tegen de barbaarsheden in hun eigen land in plaats van daar hard voor weg te rennen, zou er al heel wat gewonnen zijn. Dat wilde ik als eerste zeggen.

Ten tweede zitten de mensen die daar zitten, dáár; ze zijn dus geen gelukszoekers híér. Dat argument gaat wat dat betreft dus niet helemaal op. Ten derde wordt er gesuggereerd dat ik zou hebben gezegd dat iedereen die hier komt, gelukszoeker of oorlogsmisdadiger is. Ik heb op de vraag van de heer Kox geantwoord dat ik mij kan voorstellen dat er een enkeling tussen zit die niet vanwege die redenen hierheen komt. Ik wil nog wel nader ingaan op die gelukszoekers. Ik heb niet gezegd dat er ethisch iets mis zou zijn met gelukszoekers. Mensen mogen hun geluk zoeken. Wat er wel mis is, is dat wij hen hier met tienduizenden, en in de afgelopen decennia met honderdduizenden, hebben binnengelaten. Daar is iets mis mee. Ik zeg: laat die mensen hun geluk creëren in hun eigen land.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

In antwoord op de vraag van collega Van Boxtel, namelijk of u bevrediging vindt in het wegzetten van mensen en in het polariseren op de manier waarop u dat nu doet, gaf u als antwoord: "een volmondig "ja"". U voegde daaraan toe dat dit op grond van een ethisch oordeel is. Ik wil wél met u debatteren over waarden. Volgens welke ethische of morele maatstaf is het juist of geoorloofd om mensen weg te zetten? Welke morele maatstaf doet dat volgens u?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

We kunnen daar heel lang over gaan discussiëren en daar ben ik best toe bereid, maar in dit geval wil ik de heer Kuiper aangeven dat mijn ethisch referentiekader de joods-christelijke en humanistische waarden van West-Europa is. Dat betekent dat voor mij de grens wordt overschreden met geweld en met gedragingen waardoor de integriteit van mensen wordt aangetast.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik weet dat u zich ook als christen presenteert. Ik probeer elke dag te begrijpen wat dat is. Volgens welke christelijke maatstaf is het nou geoorloofd om andere mensen weg te zetten? Ik versta het christendom juist als een heel andere boodschap, met een heel andere ethische maatstaf, die mensen insluit en niet uitsluit, en die een boodschap geeft van waardering en erkenning van anderen, in plaats van hen weg te zetten. Ik begrijp hier dus helemaal niets van.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

We gaan nu van een politiek naar een theologisch debat. Dat is uitermate interessant in deze Kamer, waar veel theologen in de bankjes zitten. De heer Kuiper begrijpt dit niet, maar ik kan hem zeggen dat ik in dit geval een ethisch oordeel denk te mogen geven over het gedrag van mensen. Mij lijkt daar helemaal niks mis mee. Dat staat los van hun mens-zijn.

De voorzitter:

Ik wil dit onderdeel van de discussie hierbij laten. Daarmee bedoel ik dat de vragen over ethiek nu zijn gesteld en zijn beantwoord.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter, dit is helemaal aan de orde; dit is helemaal de kern van dit debat. Hierover willen we het toch hebben? Het gaat over waarden. We hebben het over democratie. We hebben het over mensen. We hebben het over de bejegening van mensen in een vrije samenleving. Daarom zeg ik deze dingen. Ik zeg ook dat de kern van het christelijke geloof totaal wordt misbegrepen door deze vertegenwoordiger van de PVV.

De voorzitter:

Dat is heel duidelijk. De heer De Graaff heeft tot twee keer toe daarop geantwoord. Meer heeft u er niet over te zeggen.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben praktiserend katholiek. Als we over ethiek praten, zou ik niet graag willen dat er een scheidslijn werd getrokken tussen christenen en niet-christenen. Voor mij zijn het altijd mensen. Ik wil de heer De Graaff zeggen: kom een keer kijken in Zuid-Limburg. Wij zijn daar overstroomd met buitenlandse gastarbeiders, want zo heetten die in de tijd van de mijnen. Zij zijn een fantastische verrijking geweest. Vandaag de dag is dat nog zo. Slaat u het telefoonboek van Kerkrade of een andere stad maar open, dan ziet u hoeveel buitenlandse namen uit Polen, Turkije enzovoorts komen. Ik maak me er innerlijk boos over dat mensen zo worden weggezet, en dat u zegt dat die vluchtelingen uit Syrië maar moeten gaan vechten. U vindt dus dat vrouwen en kinderen daar moeten blijven, met een risico voor hun eigen leven, en niet de veiligheid mogen opzoeken? En als ik het goed begrijp, wijst u ook het verdrag van de mensenrechten af. Als dat het geval is, zou ik dat hier graag van u horen.

De heer Van Boxtel (D66):

Of je nou katholiek, protestants, humanist of joods bent, ik vind de eenzijdige claim die u op uw ethische grondslag legt en de oordelen die u hier net allemaal uitsprak, echt levensgevaarlijk. U winkelt namelijk buitengewoon selectief. Velen in dit huis en velen in dit land komen op grond van diezelfde ethische achtergronden tot totaal andere oordelen. Ik wil u het volgende vragen. Ik heb bijna te doen met de gewone PVV-kiezers. Als ik die tegenkom, zie ik dat zij niet voortdurend in die polarisatiemodus zitten. Zij willen ook graag een samenleving waarin mensen verdraagzaam met elkaar omgaan, waarin er respect is voor elkaars achtergrond, voor omgangsvormen en ook voor de Nederlandse wet. Daar zou ik u graag over horen. Ik deel veel van uw zorgen, maar u schiet echt door.

En weet u, ik kan me soms niet aan de indruk onttrekken dat u de ruzieachtige sfeer die binnen uw eigen partij aanwezig is, voortdurend projecteert op de Nederlandse samenleving. Dat is echt een heilloze weg.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Een interessante psychologisering, die laatste opmerking van de heer Van Boxtel. Maar goed, het zal bekend zijn dat ikzelf katholiek ben. Er kunnen allerlei ethische oordelen op basis van eenzelfde ethisch referentiekader tot stand komen, als je maar meer of minder feiten in ogenschouw neemt. Als je feiten weglaat, kun je een heel mooi idealistisch plaatje van de werkelijkheid creëren. Daarin zijn alle mensen lief. Maar als je de harde werkelijkheid ook onder ogen wilt zien, kom je soms helaas tot andere oordelen. Ik behoud me het recht voor om, vanuit mijn eigen achtergrond en vanuit het referentiekader dat ik zojuist heb benoemd, tot dit oordeel te komen. Dat betekent dat voor mij juist het respect voor de Nederlandse wetten een van de grote drijfveren is. Ik vind het jammer dat er bevolkingsgroepen zijn met heel grote meerderheden die zich daar niks van aan willen trekken.

Voorzitter. Daar wilde ik mijn reactie bij laten. Als u het mij toestaat, wil ik graag teruggaan naar mijn spreektekst.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik wil een vraag herhalen. Schuift de heer De Graaff de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het Mensenrechtenverdrag van de Raad van Europa terzijde?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Déclaration de Droits de l'Homme et du Citoyen, het zijn allemaal uitdrukkingen van een bepaald beschavingsniveau van West-Europa. Ik constateer dat deze verklaringen inmiddels door allerlei politieke machinaties worden misbruikt om praktijken te veroordelen of goed te praten. In die zin wil ik mij daar in ieder geval van distantiëren.

De voorzitter:

Nu echt tot slot, mijnheer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Het is een universele verklaring. Ik vraag de heer De Graaff of hij vindt dat hij die terzijde kan schuiven, even los van de praktische toepassing die er hier en daar van wordt gegeven.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

In de jaren zestig noemden Duitse filosofen dit freischwebende Intelligenz. Daar begin ik niet aan. Dat is mijn antwoord.

Ik vervolg mijn betoog. In Nederland is geen plaats voor een minderwaardige cultuur. Je past je aan, anders heb je in Nederland niets te zoeken. Rest de vraag of de EU voor Nederland een bijdrage kan leveren aan de schaarste van grondstoffen en energie. Nederland is er altijd in geslaagd, schaarste aan energie en grondstoffen het hoofd te bieden. Onze vindingrijkheid, onze handelsgeest samen met onze geografische ligging, de wind, het water en onze bodemschatten hebben er duizenden jaren voor gezorgd dat Nederland een welvarend gebied was. Dankzij de EU echter worden onze energiekosten het dubbele van die in de Verenigde Staten van Amerika. Ik zou zeggen: bedankt EU voor dit grote vraagstuk! Ik concludeer: Nederland is slechter af in de EU. Nederland moet uit de EU om baas te kunnen zijn over de eigen grenzen en de eigen veiligheid.

Behalve dat het leugens, verzinsels waren, heb ik nog meer gezegd. Ik heb ook het woord "wensdenken" genoemd. Ook daar wil ik een akelig staaltje van geven. Ik citeer de Staat van de Unie: "De Nederlandse mening telt nu ook mee als het gaat om het begrotingsbeleid van andere lidstaten. Via Brussel kunnen we het beleid van de andere lidstaten, en dus onze directe omgeving, mede vorm geven. In die zin winnen we aan invloed: we krijgen zeggenschap daar waar we die eerder niet hadden."

Nederland mocht willen dat zijn mening meetelt en dat ze mede vorm geeft aan zijn omgeving. De bittere werkelijkheid is dat de Nederlandse stem in de EU voor 3,6% meetelt. Dat is zelfs minder dan de stem van Polen en minder dan de stem van Roemenië, terwijl Nederland een bruto binnenlands product heeft van 602 miljard en Polen en Roemenië met 390 en 142 miljard niet eens in de buurt komen. Het eerlijke verhaal is dat de andere EU landen voor 96,4% invloed hebben op het begrotingsbeleid van Nederland. Deze nieuwe toetreders stonden terecht te springen om bij de EU te komen. Daardoor hebben ze meer macht en invloed dan Nederland. Het zijn netto-ontvangers die meer te zeggen hebben over de besteding van de EU-miljarden, dan Nederland als nettobetaler.

Geen wonder dat de Staat van de Unie stelt: "Buiten Europa wordt de EU gezien als een baken van veiligheid en hoop." Inderdaad, veiligheid voor corrupte en criminele regimes en hoop op vette zakkenvullerij voor half failliete staten. Niet voor niets wordt er in de Staat van de Unie bladzijdenlang doorgezeverd over subsidiariteit en het herschikken van de macht van de Europese Commissie tegenover de lidstaten en het Europees Parlement. De Raad van State had hier immers felle kritiek op. De macht van Nederland mag dan theoretisch toch nog 3,6% bedragen. In werkelijkheid is die macht nog veel kleiner, omdat de Europese Commissie als ondemocratisch politbureau al die mooie subsidiariteitsbezwaren met een achteloos gebaar naast zich neerlegt. Een pregnant voorbeeld is het Europees Openbaar Ministerie waar binnen Nederland en binnen de EU grote bezwaren tegen bestaan. De Europese Commissie heeft afgelopen maand een keurig briefje aan deze Kamer geschreven waarin ze aangeeft dat deze Kamer toch vooral het bos in kan met haar bezwaar tegen dit Europees Openbaar Ministerie. En dat is nog maar het begin: ik vraag dit kabinet: "Is het niet zo dat de Europese Commissie de ambitie heeft voor een EU-leger, voor een EU-politie en voor een EU-geheime dienst?" Ik concludeer: Nederland is slechter af in de EU. Nederland moet uit de EU om baas te zijn over de eigen grenzen, de eigen economie en de eigen begroting.

Ik wil afsluiten met een voorbeeld van een halve waarheid. Ik citeer: "De voordelen van het vrij verkeer van werknemers zijn voor Nederland evident: de economische baten van EU-arbeidsmigratie zijn groter dan de lasten. Bovendien is het een belangrijk instrument voor een goede werking van de arbeidsmarkt." Er zijn ongetwijfeld economische baten voor uitzendbureaus en werkgevers, die zich inspannen om te profiteren van goedkope arbeidskrachten uit het voormalige Oostblok. De instroom van werknemers uit Polen, Roemenië, Bulgarije en andere Midden- en Oost-Europese landen leidt tot lagere loonkosten, omdat via allerlei constructies het minimumloon op deze werknemers niet van toepassing is. Voor de hardwerkende Nederlander en voor de Nederlandse Staat zijn er vooral nadelen. De werkloosheid loopt volledig uit de hand. In 2013 raakten meer dan 100.000 mensen extra werkloos en de toestroom van Polen, Roemenen en Bulgaren gaat nog steeds door. Uit cijfers van het CBS blijkt dat er in 2013 128.000 banen minder zijn. Ook de werkgelegenheid in absolute zin daalt met meer dan honderdduizend mensen.

De buitenlandse werknemers besteden echter hun zuurverdiende loon niet volledig in Nederland. Integendeel, zo veel mogelijk inkomsten worden naar het thuisland gesluisd. Het geld keert dus niet terug in de Nederlandse economie. Daarnaast betekent deze instroom een algemene daling van de lonen, wat ik toch ook niet als een zegen voor de Nederlandse economie kan beschouwen. Integendeel, de armoede neemt in Nederland hand over hand toe. Het mag duidelijk zijn dat de bewering van dit kabinet vooral een boodschap is aan de werkgevers. Mijn vraag aan het kabinet is: "Streeft dit kabinet ernaar van Nederland een lagelonenland te maken?" Ik concludeer: Nederland is slechter af in de EU. Nederland moet uit de EU om te kunnen zorgen voor zijn eigen mensen, voor zijn werknemers, zijn zieken en zijn ouderen. Sinds 2008 worden door de regeringspartijen onzalige fantasieën opgedist over de ondergang van het Avondland. Wanneer Nederland uit de EU stapt, zal Rotterdam een jachthaven worden; zal er gras op de kaden groeien. In wat voor een fata morgana leef je dan? Met Duitsland en Frankrijk als de bepalende spelers binnen de EU, zal de positie van Rotterdam alleen maar verslechteren ten opzichte van Hamburg en Le Havre. Buiten de EU kan Rotterdam floreren als nooit tevoren. De bangmakerij, gebaseerd op duimzuigen en glazenbolstaren, kent werkelijk geen grenzen.

Ik concludeer: Nederland is slechter af binnen de EU Op 22 mei zijn er Europese verkiezingen. Deze verkiezingen draaien maar om 1 vraag: meer of minder EU. Een zeer recente peiling van lpsos laat zien dat 68% van de Nederlandse kiezers de steeds opnieuw opgediste sprookjes over het EU-luilekkerland mijlenver de keel uithangt. Het antwoord van deze kiezers is duidelijk: minder, minder, minder!

De heer Fred de Graaf i (VVD):

Ik heb goed geluisterd naar de heer De Graaff. Ik ben elf jaar lid van deze Kamer en ik nog nooit zo'n gevoel van plaatsvervangende schaamte gehad als na dit betoog. Maar laat ik iets anders zeggen. De heer De Graaff heeft alles afgekraakt. Ik heb niets positiefs in zijn hele verhaal gehoord. Mijnheer De Graaff, stelt u zich nu eens voor dat ik mij door u had laten overtuigen. Als ik dan nu om mij heen zou kijken zou ik mij in een kale woestenij bevinden waar geen perspectief meer bestond. U bent niet in staat om behalve uw kritiek op alles, ook maar enige positieve opmerking te maken over hoe het er dan uit zou moeten zien in dit land. Dat is uw grote makke, mijnheer De Graaff.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor deze kritiek, maar ik meen dat de PVV de afgelopen jaren duidelijk een aantal zaken naar voren heeft gebracht. Daarbij ging het juist over de vraag hoe Nederland er dan uit zou zien. Ik verwijs onder andere naar het rapport van Captital Economics over de Nederlandse exit waaruit blijkt dat Nederland wanneer het opnieuw een zelfstandig en soeverein land is met een eigen munteenheid, in staat is om te profiteren van onder andere de BRIC-landen. De Nederlandse economie zal dan meer floreren dan nu. We hoeven de burgers dan niet kapot te belasten en degenen die zorg nodig hebben in de ellende te storten. Wat dat betreft, zou Nederland er een stuk florissanter, mooier en welvarender uitzien dan nu.

De heer Fred de Graaf (VVD):

Dat is maar net wat ik zeggen wilde. De PVV heeft een of ander buitenlands bureau nodig om een visie te ontwikkelen die door iedereen is afgekraakt. Zelf was de PVV niet staat om dat te doen. Dat wou ik maar zeggen.

De heer De Lange i (OSF):

Één constatering van dit debat mag zijn dat de ene de Graaf de andere niet is. Bij welke De Graaf de sympathie van mijn fractie ligt, moge duidelijk zijn. Er blijven voor mij twee punten over. Als ik een theoloog over logica hoor, begin ik sowieso twijfels te ontwikkelen. In dit specifieke geval wil ik toch op het volgende wijzen. Het ging natuurlijk weer over de Polen tijdens de bijdrage van deze collega De Graaff. Ik had altijd begrepen dat het grote probleem met de Polen was dat zij al hun geld omzetten in drank, die zij ook in het weekend opdronken en daardoor geweldig veel overlast veroorzaakten. Nu moet ik kennelijk dat standpunt bijstellen. Nu is het grote probleem ineens dat zij al hun geld naar Polen overmaken. Het is het een of het ander. Waar komt die overlast vandaan? Dat is een logische vraag waar ik graag antwoord op wil hebben.

Dan heb ik nog een constatering. We horen mooie verhalen over ethiek. Ik heb het gevoel dat dit woord misbruikt wordt, in het bijzonder op deze manier. Mijnheer De Graaff, kan het niet dat het debat van vandaag dient om provocatie als handelsmerk van de PVV verder te promoten? Is dat niet werkelijk uw bedoeling? Een bijdrage aan het debat kan ik dit onmogelijk noemen. Kunt u op beide vragen antwoord geven?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Collega De Lange vind ik uiterst sympathiek. Het is alleen jammer dat hij zijn interruptie begint met een ad hominemargument, om ook maar eens iets uit de retorica te noemen. Daar ga ik dus niet op in, zoals men zal begrijpen.

Vervolgens komt de heer De Lange met een zeer opmerkelijke generalisatie waarbij hij een totale groep over één kam scheert. Dat is op zich opmerkelijk en wellicht herkenbaar. Alle Polen zouden hun geld omzetten in drank. Dat zou op zichzelf goed zijn voor de Nederlandse economie, ware het niet dat de Polen die drank dan waarschijnlijk in Duitsland gaan halen, omdat de accijns op drank net over de grens vele malen lager is dan hier.

De heer De Lange vraagt of provocatie onderdeel is van mijn bijdrage aan dit debat. Provocatie zou ik het niet willen noemen. In zekere zin is het wel polarisatie. Het politieke discours is gebaat bij duidelijkheid en helderheid in plaats van bij het onder de tafel schoffelen van allerlei issues en problemen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


De heer De Vries i (PvdA):

Voorzitter. Twee jaar geleden constateerde mijn fractie tijdens de Europese beschouwingen dat het proces van Europese samenwerking en eenwording zich in de jaren daarvoor had voltrokken in een sfeer van erop of eronder. Europa heeft ijzingwekkend langs de afgrond gelopen en nu mogen we met enige opluchting constateren dat de grootste financiële risico's onder controle lijken te zijn gebracht. Zelfs de allerzwakste staten — ik noem Ierland, Spanje, Griekenland en Portugal — laten zien dat de Europese herstelprogramma's hun uitwerking niet hebben gemist. Hun financiën komen langzaam maar zeker een beetje op orde. Het valt niet te ontkennen dat het Europees beleid die landen van de financiële afgrond heeft gered.

Daarmee zijn alle problemen en risico's helaas nog lang niet weg. Deze Kamer vroeg vorig jaar bij motie aandacht voor de enorme werkloosheid. De minister noemt in de Staat van de Unie de hoge werkloosheid en toenemende armoede in een aantal EU-lidstaten "onacceptabel en op den duur ook onhoudbaar". Dat lijkt mij goed gezien, maar doen we er genoeg aan? Dat wil ik van de regering horen. Europa moet op dit gebied veel meer registers opentrekken om zijn geloofwaardigheid te herwinnen.

In een boeiend rapport heeft de commissie-Melkert, waarvan ook onze collega Esther Mirjam Sent deel uitmaakte, er recentelijk voor gepleit om niet alleen een norm voor financiële tekorten te hanteren, maar ook een norm voor het niveau van de werkloosheid. Bij een werkloosheid boven 5% zouden landen extra maatregelen moeten treffen.

Ik heb er al eens aan herinnerd dat vijftien jaar geleden de ministers van Sociale Zaken in de Unie in vergadering bijeen over niets anders spraken dan over de meest geëigende maatregelen om de gesel van werkloosheid te bestrijden. Het was de tijd van "werk, werk, werk". De regel was dat geen jongere tot 27 jaar aan zijn lot werd overgelaten. Hij kreeg een stage, een cursus of een leerplaats aangeboden. De Unie heeft de jongeren in de afgelopen jaren te lang aan hun lot overgelaten. Europese politiek die dit probleem niet serieus neemt, schiet niet alleen tekort maar is ook, in de woorden van de minister, onhoudbaar. Streng toezien op de financiële norm is één ding, maar het is onvergeeflijk als je de sociale dimensies uit het oog verliest.

Europa zal net als Nederland nooit af zijn. Er is altijd veel te verbeteren. Mijn partij wil met andere partijen blijven bouwen aan een rechtvaardiger en socialer Europa. Dat is, zo zei ik vorig jaar, waardevoller dan voortdurend te zwelgen in negativisme en het perspectief in het verleden te zoeken. Partijen die de klok in Europa terug willen draaien, zeggen er nooit bij naar welk verleden ze precies terugverlangen. Zijn het de tijden waarin ze zelf als politieke beweging niet bestonden?

Het is natuurlijk treurig dat in de aanloop naar de verkiezingen een partij als de PVV, die in eigen land hoofdzakelijk zorgt voor het zaaien van tweedracht en haat, nu over de grenzen heen steun zoekt om Europa zand in de wielen te strooien. Collega De Graaff, die nu naar Europa gaat, wens ik persoonlijk alle goeds, maar ik kan hem geen succes wensen. Zojuist hebben wij een debat aangehoord, al verdient het nauwelijks het woord "debat". Van argumentenwisseling was immers geen sprake. Het is schokkend te zien hoe iemand vanuit een ethische visie die hij nader omschrijft — ik zal de woorden niet herhalen — ertoe komt om alleen maar haat, tweedracht en vijandigheid te zaaien en kritiek te spuien zonder ook maar enigszins constructief bezig te zijn. Waarom wantrouwen, waarom haat? Waarom niet iets wat meestal wordt geassocieerd met een westerse levensvisie, iets van begrip voor een naaste, iets van naastenliefde? De godsdienst die de heer De Graaff zegt aan te hangen, kent dat woord toch ook? Waarom is het onmogelijk om in een samenleving ook de armen naar elkaar uit te strekken? Waarom moeten wij hier in deze zaal alleen maar overdonderd worden met een speech die vol zit met haat en verwijten?

Mijnheer De Graaff, op die manier plaatst u zich buiten het discours, en wij vinden dat jammer. Wij zouden graag op een normale manier met elkaar van gedachten willen wisselen. Op deze manier, waarbij telkens iedereen de schuld krijgt, iedereen het fout heeft gedaan en iedereen de zaak besodemietert, kunnen wij moeilijk met elkaar tot een normale gedachtewisseling komen.

De heer Marcel de Graaff i (PVV):

Mevrouw de voorzitter, aangezien ik door de heer De Vries word aangesproken, zult u mij hopelijk toestaan om te reageren per interruptie.

De voorzitter:

Zelfs als u niet zou zijn aangesproken mag u naar de interruptiemicrofoon lopen.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor geachte senator De Vries een aantal aantijgingen aan mijn adres uitspreken, waaronder het zaaien van haat. Dat soort woorden zijn gebruikt. Hij had het zelfs over een gebrek aan naastenliefde. Laat ik in dit huis in ieder geval duidelijk maken dat ik mij absoluut niet herken in die kenschets. Ik laat dit oordeel volledig aan de heer De Vries zelf. Ik kan wel zeggen dat de naastenliefde van mij en mijn partij zich in eerste instantie richt tot de slachtoffers van geweld, hier en elders, en dat onze naastenliefde zich wat minder pregnant uitstrekt tot de daders. Dat is, denk ik, het grote verschil tussen de heer De Vries en mij. Hij is lid van een politieke partij die de dader continu verontschuldigt, terwijl het slachtoffer in de kou staat.

De voorzitter:

Is dit een vraag of is dit een opmerking tegen de heer De Vries?

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Het is allereerst een reactie op de aantijgingen van de heer De Vries. Daarom heb ik u ook om het woord gevraagd. Mijn vraag zou als volgt zijn: waarom wordt door zijn partij het slachtoffer altijd weggezet als degene die het zelf heeft uitgelokt?

De heer De Vries (PvdA):

Anderen spreken volgens de heer De Graaff altijd leugens. Dit is er ook een; hij kan het voortreffelijk. Ik ga er verder niet op in. Ik vind het alleen dramatisch om te zien dat u, mijnheer De Graaff, zich helemaal opsluit in haat en vijandigheid en in het beschuldigen van over het algemeen toch nette Nederlanders van leugens, bedrog, oplichting en alles wat niet deugt. U eindigde uw toespraak met "minder, minder, minder". Laatst hoorde ik u op de radio antwoorden op de vraag of u er ook bij was toen in het café datgene werd geroepen waardoor heel Nederland was geschokt. U was niet dapper genoeg — ik gebruik geen negatief woord — om de vraag te beantwoorden. Maar nu refereert u er weer aan. U vindt het kennelijk interessant om geassocieerd te worden met wat daar is gebeurd en wat heel Nederland heeft geschokt. Als u daarvoor geen begrip hebt vanuit uw levensovertuiging — nogmaals, ik benoem die niet om de woorden niet negatief te belasten — dan plaatst u zich niet alleen buiten de discussie in deze zaal. Dat is niet het ergste dat iemand kan overkomen. U plaatst zich dan echter ook buiten wat wij over het algemeen als Nederlandse beschaving zien.

Voorzitter. Het was een tijdlang uit de mode om een van de belangrijkste redenen voor het bestaan van de Unie te noemen: het voorkomen van confrontaties en conflict. Ook de liberale federalist Guy Verhofstadt, wiens enthousiasme voor Europa niet alleen op liberalen aanstekelijk werkt, vond dat in een recent interview ouderwets. Even later stond hij op het Maidanplein in Kiev demonstranten aan te moedigen om voort te gaan met hun strijd. Ik mag aannemen dat de heer Verhofstadt inmiddels weer een relatie weet te leggen tussen Europa en het voorkomen van conflict.

De commissie voor Europese Zaken beschikte over een vooruitziende blik, toen zij besloot dit jaar bijzondere aandacht te besteden aan de relaties met enkele voormalige Sovjetrepublieken die aan de Europese Unie grenzen. Het Oostelijk Partnerschap is volgens de plechtige verklaringen die steeds worden afgelegd, gebaseerd op een gemeenschap van waarden en principes van vrijheid, democratie en de rule of law. Het lijkt mij een erg optimistische kijk op de situatie in die landen. Overal tiert de corruptie welig, is nauwelijks sprake van onafhankelijke rechtspraak en kent men op zijn best een autoritair geleide democratie.

Over de doelstelling van het Oostelijk Partnerschap is de EU verdeeld. Met name de nieuwe lidstaten van de EU willen deze landen graag perspectief op het lidmaatschap bieden. Maar de oudere EU-leden zijn daar niet op gebrand. Die willen vooral dat het Oostelijk Partnerschap bijdraagt aan broodnodige verbeteringen van de situatie in die landen, aan modernisering en aan een beter functionerende economie en democratie, opdat de verhoudingen aan de oostgrens van de EU stabieler worden.

Mijn fractie is het daarmee eens. De EU moet deze landen helpen om hun democratie en economie te verbeteren. Daarvoor zijn veel mogelijkheden aanwezig die gedurende tientallen jaren benut kunnen worden, zonder een EU-lidmaatschap in het vooruitzicht te stellen. De EU heeft bovendien voorlopig haar handen vol aan het consolideren en verbeteren van de huidige Unie.

Wat vindt de minister in dit verband van de situatie in Hongarije, dat onder leiding van premier Orbán de beginselen van een democratische rechtsstaat met een onafhankelijke rechtspraak systematisch ondermijnt?

Er is nog een evidente reden om niet te gauw over een perspectief op lidmaatschap te spreken. Het is onmogelijk stabiliteit aan de oostgrens van de Unie te verkrijgen als de EU en zeker de NAVO, de nog oostelijker gelegen supermacht, door president Obama kleinerend "een regionale supermacht" genoemd, al te na komen. Het zou verstandiger zijn Rusland de gelegenheid te bieden in de agenda van het Oostelijk Partnerschap te participeren, onder welke naam dan ook. Maar daar zijn we nog lang niet.

Op 21 januari, dus nog ruim voor de meest dramatische ontwikkelingen in Oekraïne, vertelde minister Timmermans dat toen er een discussie was over een mogelijk toekomstig EU-lidmaatschap van Georgië, dit voor de Russische gesprekspartner geen probleem was. Dat is inmiddels wel anders. Nu zien de Russen het Oostelijk Partnerschap wel degelijk als een bedreiging van hun positie en van een inbreuk op hun invloedsfeer. De minister voegde hier toen nog de volgende belangrijke observatie aan toe. "Ik zeg hier nog bij dat voor Russische denkers, intellectuelen en politici, maar ook voor het gewone Russische volk, de gedachte dat Oekraïne onafhankelijk en apart zou zijn, krankzinnig is. Zij kunnen zich dit niet voorstellen." Die observatie kan inmiddels in een lijstje.

Terug naar het Maidanplein. De vreedzame demonstranten die door westerse politici werden bemoedigd, waren na verloop van tijd niet meer de enigen die het opnamen tegen de regering. In de woorden van de minister van Buitenlandse Zaken: "Nu zijn het ook mensen met extreemrechtse opvattingen, antisemieten en dergelijke, mensen die je nog niet met een lange stok wilt aanraken." Het vreedzame protest tegen de regering werd kracht bijgezet met molotovcocktails en andere wapens. Ook de politie gebruikte veel geweld. President Janoekovitsj nam uiteindelijk de wijk naar Rusland en de bende roofridders waarvan hij de hoofdman was, werd uit de met goud versierde paleizen verjaagd. Kort daarna besloot Rusland de Krim te bezetten en vervolgens te annexeren.

Dat is een flagrante schending van het internationale recht, zelfs na een raadplegend referendum. Volgens president Poetin was de Krim altijd Russisch geweest en zal het dat altijd blijven. Niemand zal het Russische recht op presentie van de Russische vloot op de Krim bestrijden. Daarvoor waren ook de nodige langjarige overeenkomsten gesloten. Maar als landen naar eigen believen en voorkeuren delen van andere landen gaan annexeren, is dat een recept voor oorlog.

Het is overigens tekenend voor de schaamteloosheid van deze politiek dat Rusland een kort daarvoor verleende reductie op de gasprijs voor Oekraïne in ruil voor de aanwezigheid van zijn militaire basis ongedaan maakte. Dit onder het motto: we hebben uw huis afgepakt, dus nu hoeven we ook geen huur meer te betalen.

Zo'n schending van het internationale recht ondermijnt de betekenis van akkoorden en verdragen waaraan ook Rusland zich gebonden heeft. In andere landen die zich als een mogelijke prooi van annexatie zien, loopt de spanning dan ook hoog op. Het is juist dat de internationale gemeenschap zich unaniem tegen deze wijze van handelen heeft uitgesproken. De toon waarop dit is gebeurd was helder, en de sancties lijken betekenisvol te zijn, al zijn ze vooralsnog gematigd. Het is handig dat westerse banken altijd openstaan voor tegoeden van kleptocraten uit andere landen. Dan kunnen die tenminste worden bevroren.

In de verklaringen van de EU over Oekraïne wordt veelvuldig de noodzaak van verdere dialoog met Rusland onderstreept. Ook de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa wil die dialoog. Zij heeft de Russische leden er niet uitgezet, zoals sommige kranten berichtten, maar hun stemrecht tot volgend jaar afgenomen. Bij het debat over maatregelen tegen de Russische afgevaardigden verkozen zij zelf niet aanwezig te zijn. Het voeren van dialoog met mensen die absoluut niet willen horen en begrijpen dat de hele wereld hun politiek veroordeelt, valt op die manier niet mee. Hoe ziet de minister de toekomst van de dialoog? Welke rol kunnen de OVSE en de Raad van Europa daarbij spelen?

In het eerder genoemde overleg sprak de minister over de noodzaak van een tit-for-tat-beleid ten aanzien van Rusland. Dat zouden de Russen begrijpen. Maar om hen meer begrip van internationale samenwerking bij te brengen is stellig een meer fundamentele benadering nodig. Hoe denkt de minister daarover?

In ieder geval heeft Henri Kissinger gelijk dat het niet erg productief is, de Russen en met name president Poetin te kleineren. Daar bouw je geen relaties mee op. Het is belangrijk om te proberen uit deze zeer recente geschiedenis een aantal lessen te trekken. Ik zie er voorlopig zes.

In de eerste plaats: wees in het ontwikkelen van betrekkingen met Rusland bedacht op het feit dat het bloed kan kruipen waar het niet gaan kan.

Les twee: interdependentie is mooi, maar moet wel worden ontwikkeld aan de hand van een strategisch concept. Ik meen dat we dat nog niet hebben.

In de derde plaats: zorg ervoor dat in tijd van nood Rusland niet alle kaarten in handen heeft. Dat geldt ook voor Europa in relatie tot andere grootmachten zoals de Verenigde Staten op het gebied van ICT.

In de vierde plaats: vermijd een politiek die als provocerend of zelfs bedreigend voor de belangen van andere landen kan worden beschouwd. De discussie over het NAVO-lidmaatschap van Georgië of, zoals nog maar enkele jaren geleden, voor Oekraïne, is pure provocatie.

In de vijfde plaats: probeer langs diplomatieke weg herstel van de internationale rechtsorde te bevorderen en betrek daarbij alle partijen. Tot nu toe is de dialoog naar mijn smaak te beperkt en te eenzijdig geweest. Vele delegaties hebben zich begeven naar Kiev, maar ik had liever gezien dat er snel delegaties waren afgereisd naar Rusland om te vragen of Rusland nog deel van de internationale rechtsgemeenschap wilde uitmaken. Dat had op Europees niveau gekund, alleen weten we helaas niet wie we dan moeten sturen.

Tot slot — en ik geloof dat dit niet onbelangrijk is — moeten we realistischer zijn bij het beoordelen van de interne situatie van andere landen. De landen van het Oostelijk Partnerschap zijn geen westerse democratieën, net zo min als Griekenland bij de toetreding tot de EU financieel gezond was. Er zijn mensen die, ook in de verklaringen die ik in het begin noemde, al te optimistisch zijn over wat ons allemaal bindt. Zeker, er zijn aspiraties die ons kunnen binden, maar de feitelijke situatie moet ook zodanig zijn dat het realiseren van die aspiraties op een of andere manier en op enige redelijke termijn ook bereikbaar is. De recente ontwikkelingen in Turkije tonen aan dat het lang duurt voor een land een stabiele democratie is.

Nog een enkel ander onderwerp. Premier Rutte heeft als VVD-leider in Berlijn gezegd dat we de toekomst van Europa niet gaan veiligstellen met het aanwijzen van Europese Spitzenkandidaten voor de verkiezingen. Hij kan het weten want hij heeft een van die Spitzenkandidaten opgezocht en gesteund, terwijl hij het niet met deze kandidaat eens is. Over geloofwaardigheid gesproken. Nee, volgens de minister-president moet het herstel van Europa, zo zei hij in Berlijn, van de nationale parlementen komen. Kennelijk ziet hij voor regeringsleiders, die in Brussel van alles beslissen, maar daarover in hun eigen land verstoppertje spelen, in dit opzicht geen rolletje meer weggelegd. Brussel heeft het gedaan en de minister-president roept de parlementen op om orde op zaken te stellen.

De Staat van de Unie begint met de constatering dat het voor ons land belangrijk is, afspraken met andere landen te maken waaraan die zich houden. Dan weten we waarop we kunnen rekenen. De tekst vervolgt met de wonderlijke verzuchting dat dit maken van afspraken een "keerzijde" heeft, namelijk dat je jezelf dan ook aan die afspraken moet houden. Een vanzelfsprekendheid die een keerzijde wordt genoemd. Hoe moeten burgers dat verstaan? Is dit nog steeds het land van Hugo de Groot?

In de Staat van de Unie ondersteunt de minister de belangrijke rol van parlementen en geeft hij — terecht — ook ministers een veeg uit de pan die niet pal staan voor wat zij in Europa beslissen. Ik prijs dat. Maar tegelijkertijd zegt hij: "Opgepast moet worden dat maatregelen die de controle op het EU-besluitvormingsproces versterken, zoals de grotere rol van parlementen, niet de slagvaardigheid van de Unie ondermijnen of kunnen worden gebruikt om zand in de Europese machine te strooien." En hij voegt daaraan toe: "Het kabinet is nadrukkelijk op zoek naar maatregelen waarbij een goed evenwicht tussen beide wordt gevonden."

U begrijpt dat ik hier graag een toelichting van de minister op wil hebben. Enerzijds een krachtig pleidooi van de premier om de rol van parlementen te versterken: u moet het doen; Brussel doet het allemaal verkeerd. Dan de minister die zegt: ja, het is heel belangrijk dat parlementen ook een grote rol gaan spelen. En dan vervolgens de opmerkingen: maar dat mag natuurlijk niet worden gebruikt om zand in de Europese machine te strooien en het kabinet is nadrukkelijk op zoek naar maatregelen waarbij een goed evenwicht gevonden wordt. Ik wil dat graag uitgelegd zien. Dit gaat de pet van een eenvoudige senator te boven.

Vorig jaar heb ik aandacht gevraagd voor de vraag hoe de publieksvoorlichting over de EU de burger beter kan bereiken. Bijna een jaar later schrijft de minister aan de Kamer dat alle informatie over de EU publiek is, maar dat het de vraag is hoe die de burgers beter kan bereiken. Inderdaad. Aan een overkoepelende visie op de Europa-communicatie heeft de minister geen behoefte. Ik begrijp dat er in 2016 een publiekscampagne zal komen in verband met het Nederlands voorzitterschap. Waarom dan wel en nu niet? Kan en moet het volgens de minister nu echt niet beter en moet het niet structureel of moeten we de hoop maar opgeven?

Ik eindig dicht bij huis. Een onderwerp dat jaren geleden hoog op de agenda stond, was de grensoverschrijdende samenwerking tussen landen als Nederland en Duitsland, Nederland en België enzovoorts. De leden van mijn fractie constateren dat er nog steeds grote belemmeringen zijn. Een voorbeeld: voor veel Nederlandse werknemers is het ingewikkeld en mede daarom niet aantrekkelijk om over de grens te gaan werken, alhoewel met name in Duitsland voldoende werkgelegenheid beschikbaar zou zijn, ook voor Nederlandse werknemers. De problemen die men tegenkomt hebben te maken met sociale wetgeving, met regelingen voor medische ongeschiktheid en dergelijke. Kan de minister de Kamer een overzicht toezeggen van nog steeds bestaande belemmeringen en daarbij aangeven hoe het kabinet die uit de weg wil ruimen? Ik dring er niet op aan dat dat vandaag allemaal gebeurt, maar ik zou het wel graag op korte termijn tegemoetzien.


De heer Kox i (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik bedank mijn collega's voor hun inbreng tot dusverre. Ik denk dat ik ze begrepen heb. Dat geldt niet voor de inbreng van de heer De Graaff, maar die heeft al heel veel interessants gezegd, zeker in antwoord op interrupties. Ik ga zijn inbreng zeker nog een keer nalezen. Ik hoop dat de heer De Graaff dat ook doet, omdat er enige vorm van onlogica in zijn betoog zat.

De voorzitter:

U bedoelt de heer Marcel de Graaff. Er zijn twee heren met die naam die het woord voeren. Uw vingerwijzing komt niet in het verslag. Dus u bedoelt de heer Marcel de Graaff.

De heer Kox (SP):

Ik bedoel de heer Marcel de Graaff. De heer Fred de Graaf begreep ik goed en collega's Van der Linden en De Vries ook. Dat stuk van Marcel de Graaff moeten we allemaal nog een keer lezen, want dat kan veel verhelderen.

Ik bedank de minister voor de Staat van de Unie die hij aan ons heeft gepresenteerd. Ook tegen de minister zeg ik dat er meer Nederlanders zijn die vinden dat het eerder de slechte dan de goede kant opgaat met de Europese samenwerking. Onderzoeken van Eurobarometer en IPSOS laten dat zien. En wie daar niet in gelooft, kan ook gewoon de deuren langsgaan en met de mensen praten, om ongeveer hetzelfde te vernemen. Nederland is geen bijzonder land, ook in de rest van de lidstaten staan de seinen op oranje als het gaat om de Europese Unie. Volgens de Staat van de Europese Unie is het doel van Europese samenwerking de Europese Unie en zijn lidstaten zo vreedzaam, welvarend en sterk mogelijk de toekomst in te loodsen. Volgens genoemde onderzoeken geloven echter steeds meer Nederlanders dat de EU eerder slechter dan beter is voor hun welvaart, hun werkgelegenheid en hun dagelijks leven. En zoals gezegd, denken de meeste inwoners van de EU er ongeveer zo over. Zijn onze burgers zo dom of zijn onze regeringen zo blind? Dat is de vraag. Graag een antwoord van de regering.

Het is niet eenvoudig om uit te rekenen wat de Europese Unie ons oplevert of kost. De regering met zijn verhaal over het extra maandloon dat we aan de EU verdienen, bedrijft platte propaganda en de Partij voor de Vrijheid, die ons voorrekent dat we allemaal rijk worden als we uit de EU stappen, snijdt uit hetzelfde laken een pak. We zouden ons minder op opbrengsten en kosten moeten fixeren en meer het hoofddoel in ogenschouw moeten houden: het beschermen en bevorderen van vrede, veiligheid en welzijn in Europa, 65 jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog en 100 jaar na het begin van de Eerste Wereldoorlog. Duurzame bescherming van vrede, veiligheid en welzijn mogen natuurlijk hun prijs hebben, en kunnen zeker ook hun opbrengst hebben. Helaas lijkt de EU steeds sterker te worden geobsedeerd door de drang, zoals ook uitgedrukt in de Staat van de Europese Unie, om vooral een handelsblok van wereldformaat te zijn. Van een lichtend baken voor de rest van de wereld wordt Europa dan riskante uitdager van de rest van de wereld. Daar worden Europa en de wereld niet veiliger maar onrustiger van.

De ontwikkelingen in Oost-Europa geven ons in dat opzicht te denken. Wat op dit moment gebeurt in Oekraïne is ten minste deels het gevolg van de politiek-economische confrontatie tussen de naar het Oosten oprukkende Europese Unie en de naar het Westen drukkende Russische Federatie. Daartussen wordt Oekraïne momenteel vermalen. Westerse politici liepen af en aan om de demonstranten op Maidan in Kiev een hart onder de riem te steken toen ze het vertrek van hun gekozen president en zijn regering eisten en uiteindelijk zelfs afdwongen. Drie ministers uit de EU stonden erbij, keken ernaar en lieten de door hen bedongen overeenkomst tussen president en oppositie meteen zijn kracht verliezen. En nu huilen Russische politici tranen met tuiten over alle onrecht dat de nieuwe regering in Kiev de betogers in het oosten en zuid-oosten van Oekraïne aandoet. Het zijn allemaal krokodillentranen, volgens mij. Natuurlijk is de regering van president Janoekovitsj met ongrondwettelijke middelen ten val gebracht. Maar diezelfde president schond zijn grondwettelijke verplichtingen door zijn burgers niet te beschermen maar te beschieten en ondertussen de schatkist te beroven. Dat de EU zo gemakkelijk voorbijgaat aan de machtsgreep in Kiev en aan de aanwezigheid van extreemrechtse ministers in de regering van de huidige premier Jatsenjoek en van agressieve fascistische milities in de straten van Kiev en Lviv, is bizar. Het gehuil uit Moskou over hoe verschrikkelijk de door de fascisten beheerste regering in Kiev wel niet is, is even bizar, als je ziet hoe dikke vrienden president Poetin vandaag de dag is met Vladimir Zjirinovski, die, zoals ik zelf meerdere malen heb kunnen vaststellen, in antisemitisme en xenofobie volledig kan wedijveren met welke vertegenwoordiger van de Oekraïense Partij van de Vrijheid dan ook en de Rechtse Sector. Het terroristische geweld dat de knokploegen van die laatste twee groepen uitoefenen in West-Oekraïne, gaat gelijk op met de knokploegen die nu overheidsgebouwen in Oost-Oekraïne aanvallen. Als op Maidan in Kiev de Europese hymne met geroffel van honkbalknuppels wordt begeleid en op het Leninplein in Donetsk het "Marcheer, Rus, marcheer" luidruchtig wordt gezongen door vervaarlijk kijkende skinheads — twee zaken die ik zelf heb kunnen observeren toen ik er recent was — moeten we allemaal op onze hoede zijn.

Een Russische Federatie die zich werkelijk het lot van de Russisch sprekende en vaak Russisch voelende bevolking van Oekraïne aantrekt, had niet de Krim illegaal geannexeerd en gevaarlijke sentimenten in Oost-Oekraïne zonder scrupules geprovoceerd. De Russische Federatie speelt hoog spel met een strategie die alleen tot ongelukken kan leiden. Maar een Europese Unie die voor vrede, veiligheid en welzijn zou staan, had het niet op een riskante confrontatie met Rusland laten aankomen over de ruggen van 44 miljoen Oekraïners, wier land al 23 jaar geplunderd wordt door een handvol oligarchen die de politiek aan een touwtje hebben. Een Europese Unie die rechtvaardigheid vóór geld verdienen zet, had met de Russische Federatie gezocht naar gezamenlijke wegen om het verdeelde en gecorrumpeerde land in de lift naar boven te krijgen. Uitgaande van vrede, veiligheid en welzijn zou dat per saldo ook voor de inwoners van de EU en de Russische Federatie het beste zijn geweest. Waarom doen we dat niet, vraag ik de minister.

In het grensgebied tussen beide economische blokken, Europese Unie en Rusland, moet ruimte gemaakt worden voor landen die anders vermalen worden. Ik waarschuw nu al in alle bescheidenheid voor vergelijkbare taferelen in Moldavië waar dit najaar parlementsverkiezingen plaatsvinden. Rusland en Roemenië bemoeien zich nu al volop met het straatarme en verdeelde land en het associatieverdrag met de EU is weliswaar door de wankele regering in Chisinau getekend maar wordt door een meerderheid van de bevolking zeker niet omarmd. De minister weet dat natuurlijk. In een land dat over de Dnjestr ook nog eens volgepakt staat met een kolossale hoeveelheid wapentuig van het voormalige Warschaupact, is de toestand letterlijk explosief. Ik neem aan dat de regering mijn zorgen op dit punt deelt?

Komende donderdag staat er, vooralsnog, een topoverleg in Genève gepland tussen Oekraïne, Rusland, de EU en de Verenigde Staten. Laat ons daar het beste van hopen. Het zou me wat waard zijn als de imperialistische aandrang bij de laatste drie dan wordt getemperd en het belang van vrede, veiligheid en welzijn dan de boventoon voert. Ik ben er benieuwd naar hoe de Nederlandse regering dit ziet en op welke wijze ons land probeert bij te dragen aan de de-escalatie van de uitermate gevaarlijke situatie in het gekwelde grensland tussen Rusland en de Europese Unie.

De heer Marcel de Graaff i (PVV):

Ik herken mij in belangrijke mate in de zorgen van senator Kox over de situatie in Oekraïne en over de rol van de EU, en in de verbazing die hij uitspreekt over de neonazi's die daar ministersposten bezetten. Ik verbaas me echter over het volgende. Ik zat daar een tijdje in mijn bankje over na te denken. De heer Kox sprak uit dat de EU opdringt naar het oosten. Ik herken dat: nagenoeg elk voormalig Oostblokland is inmiddels gelieerd aan de EU. Hij zei echter ook dat Rusland opdringt naar het westen. Mijn denken begon toen stil te staan, want dat herken ik toch niet helemaal. Misschien kan de heer Kox daar een voorbeeld van geven?

De heer Kox (SP):

Ik was in Donetsk. Behalve een heleboel boze inwoners van Oekraïne — boos op de regering in Oekraïne — liep daar ook een fiks aantal Russische toeristen rond. De gouverneur van Donetsk had mij verteld dat ze van over de grens kwamen om een helpende hand te bieden bij het organiseren van opstanden. Dat is een van de tekenen die aangeven dat de Russische Federatie nadrukkelijk in beweging is. Ze wil zeggen dat het genoeg is geweest, dat ze terrein terug gaat veroveren. Dat bedoelde ik met die armzalige strategie van de Russische Federatie. De Russen zijn meestal beter in tactiek dan in strategie. Rusland probeert wel degelijk greep te krijgen op Oekraïne, maar recent ook op bewegingen in Transnistrië. Dat past in die lijn. Het is dus niet zo dat de Europese Unie het fout doet en dat dat arme Rusland wordt teruggedrongen. Nee, dit is een confrontatie tussen twee economische blokken. De geschiedenis heeft ons geleerd dat dat levensgevaarlijk is. Ik begrijp het niet dat beide blokken niet op tijd gas hebben teruggenomen en ruimte hebben gegeven aan landen als Oekraïne. Daar is het volgens mij fundamenteel fout gegaan. Ik hoor straks graag de mening van de minister daarover. Maar Rusland kan niet de vermoorde onschuld spelen, integendeel. Ik heb dit niet anders kunnen observeren. Volgens mij is op dit moment een van de grootste problemen dat allerlei mensen wel een mening ventileren over wat daar gebeurt, maar dat er daarbij te weinig wordt gekeken naar wát er gebeurt. Je kunt daar met vertegenwoordigers van allerlei groepen praten. Ik heb het voorrecht gehad om dat voor de Raad van Europa te mogen doen. Ik hoorde toen hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Die is wat complexer dan het beeld dat wij hier meestal krijgen voorgeschoteld.

Ik vraag de minister in dit verband hoe hij de rol van de Raad van Europa ziet, die andere verdragsorganisatie, waar naast de EU ook 19 andere Europese landen lid van zijn, Rusland en Oekraïne incluis. De heer Klaas de Vries stelde deze vraag ook. Het lijkt ons in ieder geval goed nieuws dat er op voorstel van de secretaris-generaal van de Raad van Europa een onderzoekspanel aan de slag gaat dat nagaat wie verantwoordelijk is voor het geweld in Oekraïne in de afgelopen maanden. Dat is ook hard nodig, aangezien de nieuwe openbare aanklager, met wie ik donderdag nog in Straatsburg mocht lunchen, door de extremistische Partij van de Vrijheid aldaar op zijn post is gezet en dus door alle andere mensen in het land met argusogen wordt bekeken. Het is ook goed nieuws dat de Raad van Europa nu zijn grootste missie in Oekraïne heeft en dat onze landgenoot Jeroen Schokkenbroek als speciaal vertegenwoordiger van de Raad van Europa kantoor houdt in het Oekraïense parlement, om te helpen bij het tot stand brengen van de hoogstnoodzakelijke veranderingen in de wetgeving van het land, met een herziening van de constitutie voorop, en als het kan nog vóór de presidentsverkiezingen van 25 mei. Mag ik de minister vragen om in EU-verband te bepleiten dat deze hoogstnoodzakelijke constitutionele hervorming voorrang krijgt boven de ingewikkelde harmonisering die het nieuwe associatieverdrag vergt? Ik zou zeggen: first things first.

In verband met de Raad van Europa wijs ik er trouwens op dat mensenrechtencommissaris Muznieks binnenkort ons land onder de loep neemt. Ik reken erop dat Nederland alle medewerking aan het onderzoek geeft en de aanbevelingen serieus zal nemen. In hoeverre is het overigens mogelijk om extra ondersteuning te geven aan de activiteiten van de Mensenrechtencommissaris en het Mensenrechtenhof van de Raad van Europa? Toen de minister kort geleden nog kandidaat-commissaris was, had hij daar zeker oren naar. Ik neem aan dat hij niet van mening is veranderd. Graag een reactie. Ik hoor ook graag wanneer de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens eindelijk zou kunnen plaatsvinden. We wachten daar eigenlijk al veel te lang op. Of zijn er nieuwe beren op de weg verschenen? Tot slot op dit punt het volgende. De Kamer rondt haar advies over het GRECO-rapport binnenkort af. Hoe ver is de regering met haar beoordeling?

Steeds meer mensen vinden dat de Europese Unie zich met te veel zaken bemoeit waarover we beter op andere niveaus zouden kunnen beslissen. De regering erkent dat er op terreinen wellicht te veel zaken naar Brussel zijn overgeheveld, maar we zien de regering niet heel veel meer ondernemen. Een herijking van prioriteiten door Brussel kan volgens de regering bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de Europese integratie en samenwerking. Maar waar zien we dan soevereiniteit terugkeren naar de lidstaten? Is er één enkel vetorecht voor de lidstaten te noemen dat is hersteld? Of zien we de Europese samenwerkingstrein toch vooral doordenderen, bijvoorbeeld als het gaat om het in het leven roepen van een Europees Openbaar Ministerie, dat kennelijk niemand wil? En steunt de regering niet zonder mankeren de steeds verdergaande machtsuitbreiding van de Europese Unie over onze begroting, onze economie en onze samenleving? Brussel wil al binnen enkele dagen vanaf nu weten wat voor begroting de regering later dit jaar aan de Staten-Generaal zal presenteren en of die aan de Brusselse criteria voldoet. Kan de regering uitleggen dat met deze procedure de rol van het nationale parlement niet wordt uitgehold en dat we daardoor feitelijk niet tot een onafhankelijke deelstaat van een Europese superstaat worden gemaakt?

"Europees wat moet, nationaal wat kan" is de leidraad waarlangs de regering haar beleid inzake Europese samenwerking zegt uit te zetten. De vraag is natuurlijk wie uitmaakt wat Europees moet en wat nationaal kan. De voortgaande samenwerking inzake een Europese defensiemarkt en een Europese defensie-industrie, passend in de mogelijkheid die het Verdrag van Lissabon biedt om uiteindelijk tot een Europese defensie en een Europees leger te komen, vindt mijn fractie niet passen in de categorie "Europees wat moet", temeer niet omdat economische motieven de bovenhand kunnen krijgen boven veiligheidsmotieven. Veel liever zag mijn fractie meer initiatieven van de regering om te komen tot een nieuwe duurzame mondiale en regionale veiligheidsarchitectuur en tot nucleaire ontwapening in Europa. Gebeurt er op dat front nog iets, zo vraag ik de minister.

De regering zegt in de Staat van de Europese Unie dat de EU als handelsblok een factor van betekenis op wereldniveau kan zijn; zeker wanneer het vrijhandelsverdrag gesloten kan worden met de Verenigde Staten, het Transatlantic Trade and Investment Partnership, dat moet gaan gelden van Los Angeles tot Boekarest. Maar dreigt de inrichting van dat verdrag niet dusdanig te worden dat niet gekozen politici maar veeleer multinationale ondernemingen en hun lobbyisten in die zone veelal de lakens gaan uitdelen? Meer macht in de wereld verwerven is één, maar of die machtsuitbreiding ook ten goede komt aan de belangen van onze burgers in plaats van vooral aan de belangen van grote bedrijven, is een andere kwestie. Ik dat verband stel ik drie vragen aan de minister. Ten eerste: kan de minister reageren op beweringen van onder andere de Duitse ARD, dat er een instructienota bestaat waarin regeringen en leden van de Europese Commissie wordt geadviseerd om vooral te communiceren dat het nieuwe vrijhandelsverdrag heel veel nieuwe banen oplevert, hoewel de eigen cijfers van de Europese Commissie laten zien dat er geen sprake is van het beweerde banenwonder? Nu mijn tweede vraag. Wat vindt de regering ervan dat de omstreden Investor to State Dispute Settlements, die het grote transnationale ondernemingen mogelijk maken om de nationale rechtsgang te omzeilen, nu ook worden opgenomen in het vrijhandelsakkoord tussen EU en VS? En wat betekent de denkpauze die commissaris Karel De Gucht nu afgekondigd heeft: is er wellicht toch reden om deze ontwikkeling nog eens tegen het licht te houden? Tot slot mijn derde vraag. Kan de minister reageren op het vermoeden dat het nieuwe verdrag gaat voorzien in een zogenaamde "Regulerende Raad", die zowel toekomstig als bestaand regelgevend kader zou moeten gaan toetsen aan de mate waarin de betreffende regels handelsbelemmerend werken? Die Regulerende Raad zou het bedrijfsleven rechten geven op de agendering van het doorlichten van bestaande regelgeving en op consultatie vooraf over de vormgeving van nieuw beleid. Hiermee zou het bedrijfsleven een voor Europa nieuwe en buitengewoon onwenselijke greep krijgen op de formulering van het beleid. In de Verenigde Staten worden nu al op vergelijkbare leest geschoeide inspraak- en consultatiemogelijkheden door het bedrijfsleven actief gebruikt om voorgenomen beleid af te zwakken, dan wel vele jaren te vertragen. Graag een reactie van de minister op deze drie vragen.

Mijn partij heeft het internationalisme hoog in het vaandel. Het heeft weinig zin om in te zetten op een wereld waarin enkelen het goed en velen het slecht hebben. Wat we echter zien, is dat de huidige Europese integratie tot grotere verschillen leidt. In Nederland worden de rijken rijker, zoals mijn collega Geert Reuten nu al enkele jaren op rij in deze Kamer probeert aan te tonen en waarin hij inmiddels, sinds afgelopen zaterdag, door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt bijgevallen. De rijkste 1% bezit bijna een kwart van alle vermogen, meer dan vóór de aanvang de crisis. In de rest van de Europese Unie is een vergelijkbare ontwikkeling te zien. Is het dan zo moeilijk om toe te geven dat er iets gruwelijk de verkeerde kant op gaat, zo vraag ik de regering. Je kunt wel beweren, zoals de regering doet in de Staat van de Europese Unie, dat er ook aandacht moet zijn voor de sociale gevolgen van de crisis. Klaas de Vries noemde dit ook al. En je kunt wel zeggen dat de hoge werkloosheid en de toenemende armoede in een aantal EU-lidstaten sociaal onacceptabel en op termijn ook onhoudbaar zijn - maar de vraag is natuurlijk: regering, wat doe je daar dan aan? Die vraag van Klaas de Vries laat ik hier nu graag echoën. Laat je het bij woorden, of komen er eindelijk daden? Dat zijn daden die wellicht ingaan tegen de hypocriete heiligverklaring van het vrije verkeer van kapitaal, goederen, diensten en arbeidskracht binnen de Europese Unie, of daden die de publieke sector en het sociale stelsel niet langer inkrimpen maar overeind houden en zo nodig ook weer uitbouwen. Steeds meer mensen, in Nederland en in de rest van de Europese Unie, voelen aan dat het roer om moet, willen we de samenwerking in stand houden en mensen niet op het idee brengen dat eng nationalisme het antwoord zou zijn op falend internationalisme. Graag een evaluatie van de regering.

De regering onderkent in de Staat van de Europese Unie dat er belangrijke en noodzakelijke verbeteringen in het functioneren van de Europese instituties bereikt kunnen worden door de huidige werkwijze van de Unie te hervormen, binnen de huidige verdragen. Ik vraag de minister of andere lidstaten daar ook zo over denken, bijvoorbeeld Duitsland en Groot-Brittannië. Zo nee, wat gaan we daaraan doen? Gaan we op onze handen zitten of toch maar aan een verdragswijziging beginnen, en die per referendum aan onze bevolking voorleggen? Of durft deze regering die uitdaging op voorhand niet aan? Graag een reactie van de minister.

Toenemende verschillen in en om de Europese Unie en toenemende onverschilligheid onder grote delen van de bevolking, zichtbaar in de te verwachten dramatisch lage opkomstcijfers voor de Europese verkiezingen, vormen een regelrechte bedreiging voor de oude hoofddoelstellingen van Europese samenwerking: vrede, veiligheid en welzijn voor iedereen. Recente gebeurtenissen in Europa laten zien dat dit geen academische discussie is. De toenemende spanningen tussen de Europese Unie en de Russische Federatie moeten ons reden tot grote zorg geven, maar ook de groeiende aanhang van extremistische groeperingen en politici in de lidstaten van de Europese Unie. Jobbik kreeg bij de afgelopen verkiezingen in Hongarije 21% van de stemmen. Van de Gouden Dageraad in Griekenland zit de helft van de partij in de gevangenis, maar is de andere helft op weg naar een glorierijke overwinning bij de komende Europese verkiezingen. Het Nationale Front in Frankrijk is de grote winnaar, onder leiding van een mevrouw die volgens Franse rechters officieel als fascist mag worden aangeduid; niet als een belediging, maar als categorisering. En de Partij voor de Vrijheid in Nederland. Dat zijn allemaal politieke formaties die het aanwijzen van zondebokken tot kernpunt maken en daarmee de tegenstellingen tussen mensen aanwakkeren. In die zin was de bijdrage van collega Marcel de Graaff van vandaag buitengewoon illustratief. Het zijn ook allemaal formaties die Europese samenwerking als zodanig verdacht maken en eng nationalisme promoten. Dat ze daarvoor de kans krijgen, is voor een groot deel de verantwoordelijkheid van diegenen die de Europese samenwerking, gericht op duurzame vrede, veiligheid en welzijn voor iedereen, lieten kapen door het financiële kapitalisme en door machtige multinationale ondernemingen in het begin van de jaren negentig. Ik vertel nu geen nieuws; dat is altijd de vaste overtuiging van mijn partij geweest. En daar is het Europese project ontspoord, zo zeg ik in de richting van de heer Van der Linden. Nee, mijn partij ziet spoken, althans dat hopen we. Wij zien de realiteit onder ogen en hopen dat anderen ook bereid zijn om onbevooroordeeld naar de recente ontwikkelingen op ons continent te kijken en daarmee zichzelf en ons allemaal de kans te geven het beleid bij te stellen. Dat zal moeten gebeuren. Twee derde van de Nederlandse bevolking vindt dat we de verkeerde kant opgaan met de huidige Europese Unie. Wie die opvatting van onze bevolking negeert, speelt gevaarlijk spel. Nog is Europese samenwerking als middel conflicten te voorkomen of, sterker gezegd, oorlogen te voorkomen, niet verloren. Nog steeds kan de balans hersteld worden, nog steeds kunnen we vrede, veiligheid en welzijn voor iedereen weer ons aller richtsnoer maken als het gaat om Europese samenwerking. Maar vluchten voor de realiteit, dat kan niet meer. Ik neem aan dat we het daar met z'n allen over eens zijn.

De voorzitter:

Ik vraag de leden om de interrupties kort te houden, want om 13.00 uur begint een andere bijeenkomst in deze zaal. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt, maar wij moeten dan echt klaar zijn.

De heer Van der Linden i (CDA):

Ik kan het heel kort houden. Betekent dit dat de geachte afgevaardigde ook voor een Europese defensiegemeenschap is?

De heer Kox (SP):

Nee, mijnheer Van der Linden. Ik begrijp dat u dit vraagt, maar ik heb in mijn tekst aangegeven dat ik dit nu geen voorbeeld vind van een kant die het op zou moeten gaan. Europa moet zich niet druk maken over zijn defensie, maar over het streven om weer het lichtend baken te worden dat het ooit was, zonder die gemeenschappelijke defensie.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik hoor de heer Kox nu toch iets positiefs over de Europese Unie zeggen, terwijl wij hem en zijn partij als zeer EU-kritisch kennen. Gelooft hij nog steeds in een toekomst voor de Europese Unie? Ziet hij minder Europese Unie niet zitten?

De heer Kox (SP):

Ik loop al lang in de politiek mee, ook als het gaat om onze kijk op de Europese Unie. Mijn partij heeft zich nooit tegen de Europese Unie verklaard. Wij verklaren ons tegen bepaalde ontwikkelingen. Ik zie dat de wethouder, pardon, de minister met een zuinig mondje zit te kijken. Als ik de speech van de heer De Graaff nalees, moet hij al onze stukken hierover sinds 1990 nalezen. Ik heb daar allemaal de hand in gehad en ik ben daar dus medeverantwoordelijk voor. Ook dit keer is onze slogan; "nee tegen deze Europese Unie". Wij vinden Europese samenwerking van eminent belang, niet om centen te verdienen, maar om de vrede en veiligheid te bewaren in dit land en welvaart voor iedereen mogelijk te maken. Daarom vinden wij het zo erg dat de Europese Unie aan het ontsporen is. Er waren tijden dat de minister dat ook zag, maar ja als iemand in een andere positie komt, dan nuanceert hij zijn bevindingen. Deze Europese Unie is op het verkeerde pad. Het grote verschil tussen de heer De Graaff en mij is dat hij zegt: wegwezen ermee. Ik zeg: handen uit de mouwen en zorgen dat de Unie weer op de rechte koers komt, waarmee iedereen in Europa gediend is.

De voorzitter:

Heel kort nog, mijnheer De Graaff.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Ik vraag mij toch af of ik de heer Kox hier hoor pleiten voor een krachtiger Europese Unie.

De heer Kox (SP):

Ik pleit hier al zo'n vijfentwintig jaar voor een andere Europese Unie die zich tot de kernwaarden bekent, namelijk staan voor vrede, veiligheid en welzijn voor iedereen in Europa. Dat heeft ons ooit na de Tweede Wereldoorlog geïnspireerd. Dat heeft ons geholpen. Het is dood- en doodzonde dat wij dat project hebben laten kapen. Ik hoop dat de minister straks zegt dat hij het daar eigenlijk helemaal mee eens is.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors voor de lunchpauze tot 14.30 uur. In de lunchpauze vindt in de plenaire zaal een mondeling overleg plaats van de commissies Financiën, Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Europese Zaken met de minister van Financiën over het Europees semester.

De vergadering wordt van 13.00 uur tot 14.39 uur geschorst.