31.930

Wijziging Successiewet 1956 inzake vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur



Met dit wetsvoorstel vindt een verdergaande modernisering van het successierecht plaats. Naast onderhoud van de wet, zijn met name de tarieven, de bedrijfsopvolgingregeling en de doelvermogens betrokken.

De Successiewet 1956 wordt op verschillende onderdelen vereenvoudigd. Dat betreft in de eerste plaats het aantal tarieven en de systematiek van de vrijstellingen. Ook de opzet van de bedrijfsopvolgingsregeling wordt overzichtelijker en ook worden tekstuele vereenvoudigingsslagen gemaakt.

Signalen uit de Belastingdienst, maar ook uit andere EU-landen en daarbuiten maken duidelijk dat particuliere vermogens in toenemende mate worden afgezonderd om belastingheffing te ontgaan. Het instellen van een afgezonderd particulier vermogen is op zichzelf geoorloofd voor bundeling en bescherming van (familie)vermogen.

Met de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde regeling voor afgezonderde particuliere vermogens wordt beoogd de Belastingdienst toereikende middelen te geven om de constructies in de uitvoeringssfeer effectief te bestrijden. Ook wordt daarmee gehoor gegeven aan de wens uit de praktijk om de fiscale behandeling van afgezonderde particuliere vermogens wettelijk goed te regelen.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel (EK 31.930, A) is op 3 november 2009 aangenomen door de Tweede Kamer. PvdA, GroenLinks, D66, ChristenUnie, SGP, CDA en de PVV stemden voor.

De Eerste Kamer heeft het voorstel op 15 december 2009 zonder stemming aangenomen. De fractie van de SP is daarbij aantekening verleend.

Op 17 november 2009 vond voor de Eerste Kamercommissie voor Financiën een technische briefing plaats.


Kerngegevens

ingediend

20 april 2009

titel

Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010, met dien verstande dat:
    • artikel I, onderdelen U, AC, AE, en AH eerst toepassing vindt nadat artikel 35a van de Successiewet 1956 bij het begin van het kalenderjaar 2010 is toegepast;
    • de ingevolge artikel I gewijzigde of ingevoegde artikelen van de Successiewet 1956 voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat:
      • het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 voor het eerst toepassing vindt met ingang van 1 januari 2012;
      • indien een akte als bedoeld in het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 1a, vierde lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 is verleden in de periode tot 1 januari 2012, geacht wordt te zijn voldaan aan de termijn, bedoeld in het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 1a, vijfde lid, onderdeel a, van de Successiewet 1956.
  • 2. 
    De Successiewet 1956 zoals die luidde op 31 december 2009 blijft van Eerste Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 930, A 30 toepassing op belastbare feiten in de zin van die wet zoals die op die datum luidde, die zich hebben voorgedaan vóór 1 januari 2010. Het in de artikelen 53a, 53b en 53c van die wet, zoals die artikelen op 31 december 2009 luidden, bepaalde blijft van toepassing indien het een schenking of overlijden betreft van vóór 1 januari 2010.
  • 3. 
    De artikelen 24, achtste lid, 25, elfde, twaalfde en dertiende lid, en 28, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, zoals die leden luidden op 31 december 2009, alsmede de daarop berustende bepalingen blijven van toepassing met betrekking tot belastingaanslagen ter zake van rechten van successie of schenking die zijn vastgesteld met toepassing van de regels van de Successiewet 1956 zoals deze luidden vóór 1 januari 2010.
  • 4. 
    Artikel 7, tweede lid, van de Successiewet 1956 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het ter zake van de waarde, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, geheven recht van schenking of recht van overgang ingevolge de Successiewet 1956 zoals deze wet luidde vóór 1 januari 2010.
  • 5. 
    Indien ter zake van een schuldigerkenning uit vrijgevigheid die is gedaan vóór de inwerkingtreding van deze wet, een rente is afgesproken waarvan de betrokkenen in redelijkheid mochten aannemen dat deze zakelijk was en deze rente lager is dan de rente, bedoeld in het ingevolge artikel I, onderdeel I, ingevoerde artikel 10, derde lid, van de Successiewet 1956, treedt voor de toepassing van artikel 10, derde lid, van de Successiewet 1956 de hiervoor bedoelde overeengekomen rente, voorzover deze is afgesproken vóór de inwerkingtreding van deze wet, in plaats van de in artikel 10, derde lid, van de Successiewet 1956 bedoelde rente.
  • 6. 
    In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel AHa, en artikel V, onderdeel C, onderdeel 6, in werking met ingang van 1 januari 2011.
  • 7. 
    Voor de toepassing van artikel 5.4, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt onder echtgenoot mede begrepen de persoon die met de erflater een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Successiewet 1956 zoals dat lid luidde vóór 1 januari 2010 en de ouder als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, vóór 1 januari 2012 is overleden.

Documenten

1