Plenair Flierman bij behandeling Elektriciteits- en gaswet



Verslag van de vergadering van 22 december 2015 (2015/2016 nr. 15)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 9.03 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Flierman i (CDA):

Voorzitter. In minder dan een maand tijd heeft de uitdrukking "na Parijs" een dubbele betekenis gekregen. Die uitdrukking verwees aanvankelijk in de eerste plaats naar de gruwelijke explosie van terroristisch geweld op 13 november jongstleden in de Franse hoofdstad, maar sinds 12 december verwijst zij ook naar de baanbrekende akkoorden op het gebied van klimaat en duurzaamheid. Zo liggen vernietiging en hoop in één stad heel dicht bij elkaar.

Het wetsvoorstel waar wij vandaag over spreken, bevat bepalingen over het net op zee die van groot belang zijn om het Nederlandse aandeel in de verduurzaming van de energieopwekking veilig te stellen, voor zover het windenergie gewonnen op zee betreft. In die zin zijn we veertien dagen "na Parijs" al bezig met wetgeving die zal bijdragen aan de realisatie van de ambities van de uitwerking van de akkoorden van Parijs. We zijn over de locaties van de windparken nog niet uitgepraat met de minister, maar dat het net op zee zoals in het voorliggend voorstel verwoord er moet komen, is voor de CDA-fractie geen punt van discussie. Die elementen uit de wet steunen we. Ik zou overigens nog wel graag van de minister horen wat nu echt het kritieke tijdpad in dit dossier is. De minister wil de wet liefst vandaag aanvaard zien. Dat begrijp ik, maar ik meen ook begrepen te hebben dat pas op 31 maart 2016 de tenders sluiten voor de realisatie van het eerste windpark, namelijk Borssele. In dat perspectief zou volgens mij begin maart als uiterste datum ook nog acceptabel zijn, zeker als het perspectief omtrent de regeling van het net op zee wel snel duidelijk wordt. Ik hoor graag een reactie van de minister.

Ik ben inhoudelijk met de deur in huis gevallen, omdat ik bij aanvang van mijn inbreng heb willen markeren hoe de CDA-fractie over wind op zee en de duurzaamheidsagenda denkt. Maar er staat meer in de wet. Ik zal een paar opmerkingen maken over decentrale energieopwekking en verkabeling, waarna ik uitvoerig stil zal staan bij wat in de ogen van mijn fractie het grootste struikelblok in deze wet is, namelijk de handhaving van het groepsverbod. Dat brengt me overigens wel op de vraag waarom de regering ervoor heeft gekozen om deze onderwerpen in één wet te behandelen. Waarom is het net op zee bijvoorbeeld niet in het wetsvoorstel windenergie op zee meegenomen? De regering heeft ervoor gekozen ons een pakket wetgeving voor te leggen met zeer uiteenlopende onderdelen. Of ze er verstandig aan deed een dergelijk in zekere zin onsamenhangend geheel voor te leggen, moet vandaag blijken.

Het wetsvoorstel beoogt ook vereenvoudiging en harmonisatie van de bepalingen in de huidige Elektriciteits- respectievelijk Gaswet. Met grote delen van die harmonisatie hebben we geen probleem. Dat geldt ook voor de regels met betrekking tot de kleinschalige decentrale duurzame opwekking van energie. Ook die vorm van energieopwekking is of wordt van groot belang voor een duurzame energiehuishouding. De wet biedt op dat punt een aantal faciliteiten en de CDA-fractie is tevreden met de verduidelijking die we op dat vlak hebben gekregen.

Dan het onderwerp verkabeling, het onder de grond brengen van hoogspanningskabels. Dat roept nog wel vragen op. We hebben het in zekere zin over een merkwaardige situatie. Verkabeling is volgens de regering eigenlijk niet nodig, want er zijn geen gezondheidsrisico’s bekend van het wonen onder of in de directe nabijheid van hoogspanningskabels. Niettemin vindt de regering het nodig om verkabeling en met name de kostenverdeling via deze wet te regelen. Waarom eigenlijk? Om maatschappelijke onrust te voorkomen? Wat is nu het motief van de regering voor verkabeling?

Aanvankelijk wilde de minister bepalen dat een gemeente waar verkabeling plaatsvindt, 25% van de kosten moet opbrengen. Daar is op grond van het amendement-Vos/Mulder in de Tweede Kamer een bijdrage naar draagkracht voor in de plaats gekomen. Dat lijkt ons een eerste verbetering. We vinden het ook redelijk dat de gemeente wel bijdraagt, naar rato van draagkracht en rekening houdend met de omvang, complexiteit en kosten van het verkabelingsproject in een gemeente, de boekwaarde en al voorziene vervangingskosten bij de netbeheerder. Dat alles zou je mee moeten wegen in het bepalen van de bijdrage van een gemeente, want zij hoeft niet op te komen voor kosten die de netbeheerder toch zou maken. Ik ga er daarbij van uit dat die draagkracht van een gemeente volgens een objectieve formule, bijvoorbeeld gerelateerd aan de uitkering uit het Gemeentefonds of delen daarvan, kan worden bepaald op het moment dat men in een gemeente tot verkabeling besluit. Met deze werkwijze wordt het lokaal bestuur gedwongen tot een zorgvuldige afweging aangaande nut en noodzaak van het project. Een gemeente weet dan ook welk bedrag zij moet bijdragen als zij instemt met een verkabelingsproject. Dat lijkt me een nette en hanteerbare werkwijze voor gemeenten.

Echter, naar wij begrijpen, wil de minister nog steeds dat gemeenten in totaal samen 25% van de kosten opbrengen. Ik hoor graag van de minister of dat juist is. Want als dat zo is, vinden we dat merkwaardig en eigenlijk niet te verdedigen. Dat zou namelijk betekenen dat je als gemeente pas achteraf, als alle verkabelingsprojecten en hun kosten bekend zijn, verneemt wat het relatief aandeel van jouw project in de totale kosten is, op welk bedrag je draagkracht uiteindelijk wordt becijferd en welk bedrag je dus geacht wordt bij te dragen. Dat is voor een gemeente begrotingstechnisch niet te hanteren of te aanvaarden en dat betekent waarschijnlijk dat er niet veel projecten van de grond komen. De nationale overheid kan en mag echter naar onze opvatting gemeenten een dergelijke werkwijze niet voorschrijven, zeker niet in een periode waarin de financiële mogelijkheden van gemeenten als gevolg van grote decentralisatieoperaties toch al fors onder druk staan. Ik hoor graag een reactie van de minister.

Met het groepsverbod hebben we wel problemen en forse ook. Voordat ik daar verder op inga, merk ik nog op dat we begrepen hebben dat de ACM inmiddels in meerdere opzichten met handhaven is gestart. Nu is de ACM onafhankelijk, maar enig politiek besef mag je toch ook verwachten. Het is in ieder geval niet erg chique om letterlijk parallel aan het debat in deze Kamer die handhaving te starten. De handhaving gaat overigens over meer dan alleen het groepsverbod, ook bijvoorbeeld betreffende laadpalen voor elektrische auto’s schijnen er problemen rond de handhaving te zijn. Er worden bij dit alles door de ACM termijnen voorgeschreven, waarvan de betrokkenen mij bezweren dat ze volstrekt onrealistisch zijn. Misschien wil de minister de ACM nog eens vriendelijk — want zo ga je om met een onafhankelijke toezichthouder — vragen in gesprek met betrokkenen nog eens kritisch naar de termijnen te kijken.

Het groepsverbod waar we vandaag over spreken, is in 2008 via de Wet onafhankelijk netbeheer in de Nederlandse wetgeving opgenomen ter uitwerking van Europese regelgeving. Nederland heeft daarbij gekozen voor de verstgaande vorm van omzetting van de Europese regels, namelijk via ownership unbundling. Twee minder vergaande mogelijkheden, namelijk de independent system of de independent transmission operator zijn niet gekozen. De verwachting van de toenmalige minister van EZ was kennelijk dat andere Europese landen deze weg zouden volgen, waarmee op Europees niveau in een geliberaliseerde energiemarkt een level playing field zou ontstaan. Destijds waren er zowel in het Europees parlement als onder andere in deze Kamer al signalen dat andere Europese landen Nederland niet zouden volgen. Toen de Wet onafhankelijk netbeheer in deze Kamer aan de orde kwam, waren er dan ook forse bezwaren, getuige de motie Doek-Sylvester die toen is aangenomen.

Die bezwaren zijn er gebleven, in de samenleving, bij sommige energiebedrijven en ook in het parlement, zeker bij onze fractie. Als we kijken naar de context waarin we vandaag opnieuw naar de bepalingen kijken, dan zijn ten minste drie zaken veranderd. In de eerste plaats blijkt dat tot op heden geen enkel Europees land ons gevolgd is in de vergaande stap: van een level playing field op Europees niveau in de zin zoals de regering dat destijds verwachtte, is dan ook geen sprake. In de tweede plaats is inmiddels via de nodige aanvullende wet- en regelgeving naar ons oordeel stevig en afdoende geborgd dat netten en netbeheer niet verwaarloosd worden of anderszins in gevaar komen als andere onderdelen van een geïntegreerd bedrijf andere activiteiten, inclusief productie en distributie opnemen. Voor de goede orde merk ik op dat zo'n bedrijf dan alleen een bedrijf in overheidshanden kan zijn, met betrouwbare aandeelhouders. Ik neem aan dat de minister ook vertrouwen heeft in deze aandeelhouders, die immers ook de infrastructuur- en distributiesysteembeheerbedrijven in handen hebben. Misschien wil hij ons dat vertrouwen vandaag nog eens bevestigen. In de derde plaats is het denken over splitsing van bedrijven in onze samenleving veranderd.

De conclusies van de parlementaire commissie verzelfstandiging hebben daar in niet onbelangrijke mate aan bijgedragen. Kortom, een heroverweging van het groepsverbod is onzes inziens op zijn plaats. Daarbij achten we het van groot belang dat Nederland nu nog beschikt over twee geïntegreerde bedrijven. Eén daarvan, DELTA, is voor de werkgelegenheid in de provincie Zeeland van groot belang. Vriend en vijand zijn het erover eens dat het bedrijf na splitsing geen perspectief op zelfstandig voortbestaan heeft. Als we dat zelf al niet bedacht hadden, hebben de talloze e-mails van medewerkers van het bedrijf dat nog eens duidelijk onder onze aandacht gebracht. Als een bedrijf verdwijnt op grond van economische omstandigheden is dat triest, maar soms onvermijdelijk. Het roept echter bij mijn fractie grote bezwaren op om een bedrijf via overheidswetgeving te beëindigen.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon i (VVD):

Ik wil de heer Flierman even een vraag stellen. Wij hebben hierover in de afgelopen weken veelvuldig informatie gekregen en hebben erover na kunnen denken. Een vraag is voor mij nog niet beantwoord, maar dat kan collega Flierman vast zelf doen. Hoe stelt hij zich op tegenover de reeds gesplitste bedrijven als de splitsing teruggedraaid zou kunnen worden?

De heer Flierman (CDA):

Ik kom daar in het vervolg van mijn betoog nog uitvoerig op terug. Ik hoop dat mevrouw Huijbregts even op mijn antwoord wil wachten.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Dat is niet mijn sterkste kant, maar ik wacht even.

De heer Flierman (CDA):

Geduld is een schone zaak, ook in dit huis, mevrouw Huijbregts.

Zoals ik zei, het van overheidswege gedwongen beëindigen van een bedrijf roept bij mijn fractie grote bezwaren op.

Voor Eneco geldt dan ook nog eens dat het bedrijf klaarstaat om grote investeringen in duurzaamheid te doen, die bij een gedwongen splitsing niet meer aan de orde zijn. De CDA-fractie vraagt zich af of Nederland zijn laatste grote energiebedrijf moet willen splitsen als de rest van Europa dat niet doet. We hebben nu nog de knowhow die bij een dergelijk bedrijf hoort, het eigendom is in Nederlandse overheidshanden en er is de bereidheid om in Nederland te investeren, ook als dat vanuit rentabiliteitsoverwegingen misschien ietsje minder oplevert. Overheidsaandeelhouders waarderen ook niet-financiële opbrengst. Als je voor de toestemming voor investeringen in duurzaamheid naar Essen of Stockholm moet, waar men zich altijd de vraag stelt op welke plek in Europa de geïnvesteerde euro het meeste rendement oplevert, hebben we echt een andere situatie. Investeringen in duurzaamheid in Nederland concurreren dan gewoon met andere investeringen, eventueel ook in andere activiteiten. Deze gang van zaken is me door een van de mensen uit een dochter van een ongesplitst buitenlands moederbedrijf letterlijk zo geschetst.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Ik heb collega Flierman gewaarschuwd voor mijn ongeduld, vandaar dat ik hem nogmaals interrumpeer met een vraag over datgene wat hij nu zegt. Hij suggereert dat investeringen van overheidsaandeelhouders met ander geld worden gedaan dan wat oorspronkelijk van de klant, de burger, komt. Wat is het verschil? De klanten van deze bedrijven betalen dus de investeringen, terwijl indertijd de splitsing was gebaseerd op de afspraak om dat niet meer te doen.

De heer Flierman (CDA):

Ik suggereer niet dat overheidsbedrijven met ander geld investeren. Ik suggereer dat het beslissingskader en de afwegingen van een overheidsbedrijf, anders zijn dan die van een bedrijf dat in private handen is en dat primair stuurt op het rendement voor zijn aandeelhouders. Dat is een afweging — ik heb dat uit eerste hand bevestigd gekregen — die bij een multinationaal geïntegreerd energiebedrijf anders uitvalt dan bij een Nederlands bedrijf.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

De aandeelhouders zijn in dit geval overheden. Het rendement voor die overheden, mag ik toch hopen, kan ook het steunen van de regionale economie zijn. Eneco suggereert in een brief dat het, wanneer het bedrijf verder gesplitst moet worden, niet meer in staat zal zijn om de regionale economie een impuls te geven. Overheden hebben de mogelijkheid om het geld terug te brengen naar de klanten, de samenleving waarbinnen zij dat aandeelhouderschap invullen.

De heer Flierman (CDA):

Ja, dat kan. Als een overheid dividend ontvangt, kan zij dat natuurlijk naar eigen inzicht invullen. Dat is waar. Maar op het moment dat een overheid aandeelhouder is, heeft zij sturende invloed op het bedrijf en zal zij dus ook de investeringen in duurzaamheid mede kunnen aansturen en beïnvloeden. U kunt dit niet met mij eens zijn, maar dit kan bij een Nederlands bedrijf — een bedrijf dat in Nederlandse overheidshanden is — wel en dat zal bij een bedrijf dat uiteindelijk vanuit Essen of Stockholm aangestuurd wordt, anders worden gewogen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Huijbregts!

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Is het dan niet zo dat dat die klant, in dit geval de Zeeuwse klant, meebetaalt aan regionale of andere investeringen die niet allemaal ten goede komen aan Zeeland zelf?

De heer Flierman (CDA):

Dat weet ik niet. Dat ligt er heel erg aan wat de keuze is die zo'n aandeelhouder en zo'n overheidsbedrijf maken.

Kortom, wij vragen ons ernstig af of we voort moeten gaan op het pad van splitsing. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zegt een oud-Nederlands spreekwoord. Wij dreigen de laatste krachtige Nederlandse assets die we hebben op energiegebied in de breedte op te offeren aan een principe en een zorg die inmiddels op andere wijze voldoende geadresseerd zijn, een principe en een zorg bovendien die in geen enkel ander land op deze manier worden gedeeld. Ook hier geldt: als het de markt is die zoiets teweegbrengt, is dat spijtig. Soms vinden we achteraf dat we beter eerder hadden kunnen interveniëren om het verdwijnen van een belangrijk Nederlands bedrijf te voorkomen — de voorbeelden kunnen we noemen — maar als je door overheidsbeleid welbewust een sterk Nederlands bedrijf in een voor de samenleving en de toekomst belangrijke sector opbreekt — ik zal geen scherpere woorden gebruiken — dan doe je iets verkeerd. Het CDA is daar niet voor. Als deze Kamer, zoals wel vaker is gezegd, het goede niet kan realiseren, kan ze het foute misschien wel verhinderen. Daar gaat het dit keer om, wat ons betreft.

Er zijn van verschillende kanten — ik kom hiermee terug op de eerste vraag van mevrouw Huijbregts — ook argumenten voor het handhaven van het groepsverbod genoemd. Die hebben we uiteraard stuk voor stuk ook gewogen en ik wil de kamer deelgenoot maken van die afwegingen. Er wordt gezegd dat deze wet helemaal niet over het groepsverbod gaat. Wat de regering betreft niet, maar er is wel een wet ter heroverweging voorgelegd en niemand zegt dat je dan niet integraal naar het wetsvoorstel mag kijken. Ten tweede: de Wet onafhankelijk netbeheer is nog geen tien jaar oud. Is het dan niet onbetrouwbaar om als overheid nu al een koerswijziging te bepleiten? Ik heb aangeduid dat de context intussen in een aantal opzichten aanmerkelijk is veranderd. Wij vinden een heroverweging na zo'n termijn sowieso niet zo vreemd: er zijn in dit huis wetten sneller ter discussie gesteld dan na een jaar of acht, bijvoorbeeld het leenstelsel. Drie: er ontstaat nu geen level playing field in Nederland. Het is nog maar de vraag of dit level playing field er nu is en of dit er met handhaving van het groepsverbod wel zal komen. We kennen immers nu ook verschillende soorten spelers op de markt: bedrijven die alleen in energie handelen, bedrijven die produceren of die produceren en handelen als dochter van een geïntegreerd buitenlands bedrijf, al dan niet met Nederlandse roots, en Nederlandse geïntegreerde bedrijven. De Nederlandse markt is behoorlijk geliberaliseerd en dat verandert door het schrappen van het groepsverbod niet.

Vier: er wordt ook gezegd dat door het schrappen van het groepsverbod er weer ruimte komt voor nieuwe toetreders, bijvoorbeeld infrastructuurbedrijven die weer in productie of handel stappen, met behoud uiteraard van een scheiding ten opzichte van het netbedrijf. Dat zou kunnen, maar nieuwe toetreders zijn een wezenlijk onderdeel van een liberale markt en daar is niets mis mee. Als het bij die toetreders om netbeheerders of infrastructuurbedrijven gaat, zijn het altijd overheidsbedrijven. Er is gezegd — mevrouw Huijbregts vroeg ernaar — dat Nuon en Essent onder druk van de Wet onafhankelijk netbeheer gesplitst zijn. Is het dan niet unfair dat dit bij andere bedrijven niet gebeurt? Wat ons betreft, is die splitsing van Nuon en Essent niet alleen en niet in de eerste plaats onder druk van de WON gebeurd, maar hield die ook heel sterk verband met de wens van beide bedrijven om te expanderen, terwijl ze dat in Nederland niet konden, en met de wens van de aandeelhouders om te incasseren. Beide zijn uitgekomen.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Voor de Handelingen wil ik het toch even zuiver stellen: ik heb de namen Nuon en Essent niet genoemd. Ik heb een algemene vraag gesteld, want er zijn meer energiebedrijven in dit land die in de afgelopen jaren gesplitst zijn.

De heer Flierman (CDA):

Ja, maar ik spits het toe op de twee grootste bedrijven. Mevrouw Huijbregts mag mijn antwoord verbreden naar andere bedrijven.

Tot slot van dit lijstje: komen er schadeclaims en zo ja, van wie dan? De oude eigenaren van die gesplitste bedrijven hebben hun bedrijf voor veel geld verkocht en de nieuwe eigenaren zijn zelf ongesplitste bedrijven. Weliswaar is de waarde van Nuon en Essent fors gedaald, maar zij zijn gesplitst in een periode voordat we de huidige discussie over het groepsverbod voerden. Kortom, er is geen enkel verband tussen de waardedaling en het al dan niet in de wet opgenomen zijn van het groepsverbod. Dit alles overwegende is mijn fractie van mening dat het groepsverbod niet opnieuw in de wet opgenomen zou moeten worden. Zoals gezegd, is deze Kamer er ook om het verkeerde te voorkomen.

Dat brengt mij aan het laatste element in mijn betoog: een dilemma. Wij realiseren ons terdege dat het groepsverbod ook in de huidige wetgeving staat. Komt de voorliggende wet er niet, dan is er nog steeds een groepsverbod, maar is er geen net op zee en zijn er geen verdere faciliteiten voor lokale, duurzame energieopwekking. Komt de wet er in de voorgestelde vorm wel, dan hebben we wel de faciliteiten voor verduurzaming, maar ook het groepsverbod. Het één noch het ander is voor de CDA fractie aantrekkelijk. Dus hebben we gezocht naar mogelijkheden om het groepsverbod uit de wet te lichten, of althans, de bepalingen die daarover gaan niet in werking te doen treden, en tegelijkertijd de rest van de wet te redden. Die mogelijkheden zijn er. Het liefst horen we natuurlijk dat de minister zegt dat wij hem hebben overtuigd en dat hij op de kortst mogelijke termijn met een novelle komt om de betreffende bepalingen te schrappen. Dat kan heel snel. Bij het Belastingplan hebben we gezien dat je in veertien dagen veel kunt doen. Het kan zeker snel als wij zullen meewerken aan de meest voortvarende behandeling van zo'n novelle. Dat zeggen wij op voorhand toe. Al met al kan de wet ruim voor 1 maart zijn afgehandeld. Ik hoor graag wat de minister van dit idee vindt.

Als de minister geen novelle wil, kan hij ook besluiten om de desbetreffende bepalingen vooralsnog buiten werking te laten, bijvoorbeeld tot het moment dat duidelijk is of de EU ook voor de rest van Europa een groepsverbod invoert. De wet bevat immers de mogelijkheid om bepalingen op verschillende momenten in werking te laten treden. Als vervolgens de bestaande wet wordt ingetrokken, zitten we in de situatie dat we op grond van de huidige wetgeving geen groepsverbod meer hebben, maar het groepsverbod in de nieuwe wet nog niet is ingevoerd. Dan valt er dus niet meer te handhaven.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Ik moet toch iedere keer weer een vraag stellen, omdat ik het niet begrijp. Begrijp ik goed dat de heer Flierman via een novelle een andere wet buiten werking wil stellen?

De heer Flierman (CDA):

Nee, in dit huis hebben we de laatste weken wat discussie over de vraag of wij om novelles moeten vragen of dat de ministers zelf op het idee moeten komen. Daar blijf ik graag buiten, want die discussie had enige opportuniteitswaarde. Ik suggereerde dat de minister de artikelen die op een groepsverbod toezien bij novelle uit de wet licht. Dat is in de Tweede Kamer bij amendement bepleit en zou heel goed via een novelle kunnen.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Maar het verbod blijft in de oude wet bestaan? Ik begrijp het niet.

De heer Flierman (CDA):

Als de wet inclusief de novelle wordt aanvaard, is daarmee de oude wet ingetrokken.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Dus we gaan bij novelle een wet intrekken? Is dat de bottom line?

De heer Flierman (CDA):

Nee, dat is niet wat ik suggereer. Ik licht dat graag toe. In de huidige wet staan twee bepalingen die in het oog moeten worden gehouden. De nieuwe wet kan op verschillende momenten en voor verschillende artikelen bij Koninklijk Besluit worden ingevoerd. Nee, ik bespreek nu de tweede optie. Ik herneem mijn woorden. In de wet staat een aantal bepalingen waarmee het groepsverbod uit de oude Elektriciteits- en Gaswet in de nieuwe wet wordt geïntroduceerd. De minister kan die bepalingen bij novelle uit de nieuwe wet schrappen, maar er staat in het voorliggend wetsontwerp ook dat de oude wet wordt ingetrokken. Op dat moment hebben we een nieuwe wet, waarin bij novelle het groepsverbod geschrapt is, terwijl de oude wetten zijn ingetrokken. Dan is er dus geen groepsverbod meer. Dat kan als de minister dat wil. Als de minister het niet wil, kan hij op grond van het artikel dat sommige bepalingen bij Koninklijk Besluit later in werking kunnen worden gesteld, besluiten om het groepsverbod niet in werking te stellen. Hij kan dit uitstellen tot bijvoorbeeld de Europese Unie besluit dat het groepsverbod Europabreed moet worden ingevoerd. In dat geval valt er niets meer te handhaven.

Ik ga verder. Met de andere partijen hebben wij een motie voorbereid waarin hierom wordt gevraagd. We zullen zelf niet om een novelle vragen. Collega Meijer zal de motie straks mede namens de CDA-fractie indienen. Ik weet wel dat moties normaliter in tweede termijn worden ingediend, maar gezien het belang van het onderwerp dat in de discussie ongetwijfeld centraal staat, lijkt het ons goed als de motie in dit geval al in eerste termijn ter tafel komt, zodat iedereen er in eerste termijn al op kan reageren. Mocht de minister toezeggen dat hij de eerstgenoemde route zal bewandelen, wat ik hoop, dan zal de motie ongetwijfeld worden ingetrokken. Dat zou mooi zijn. We wachten de beantwoording van de minister dan ook met grote belangstelling af.

De heer Dercksen i (PVV):

Als het CDA zegt dat het de Nederlandse werkgelegenheid hoog in het vaandel heeft staan, dan ga ik de heer Flierman niet onderbreken. Complimenten daarvoor. Ik wil even terug naar het begin van zijn betoog. Het ging over Parijs. Niet over de slachtpartijen die daar hebben plaatsgevonden, maar over de klimaattop. Daar spelen ook Nederlandse belangen. Hij had het over een bindende klimaattop. In artikel 28 van de overeenkomst staat dat iedereen zich aan de afspraken zal houden. Als je het niet doet, is het echter ook goed. Ik heb in de media de afgelopen weken al landen als India, Japan en Zuid-Korea horen zeggen: leuk, die klimaattop, maar wij gaan gewoon door met onze plannen voor het bouwen van kolencentrales. Terug naar het belang van Nederland. Wil de heer Flierman nog eens duiden wat het nut en de noodzaak is voor Nederland binnen de EU, als de rest van de wereld gewoon doorgaat waarmee hij bezig is en wij, als solitair EU en daarbinnen Nederland, onszelf als enige allerlei strenge klimaatdoelstellingen opleggen?

De heer Flierman (CDA):

Dat zou een ander debat vergen. Wij zouden er lang over kunnen spreken. Ik heb niet het woord "bindend" gebruikt, maar "baanbrekend". Dat heeft een iets andere betekenis. Naar mijn beste weten gaan niet alleen Europa, maar ook veel andere landen zich wel degelijk inzetten om de opwarming van de aarde een halt toe te roepen. Dat lijkt mij voor de toekomst van de planeet van grote betekenis. In die zin heb ik het woord "baanbrekend" gebruikt.