Plenair Van Rooijen bij behandeling Pakket Belastingplan 2017



Verslag van de vergadering van 13 december 2016 (2016/2017 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.47 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en via hem de ambtenaren van Financiën voor de uitvoerige en zorgvuldige behandeling van de vragen. Na het lezen van de antwoorden in de memorie van antwoord en de nota naar aanleiding van het verslag moest ik denken aan een bekende uitspraak van Johan Cruijff zaliger: je ziet het pas als je het begrijpt. En in mijn woorden: het is niet zoals het lijkt.

De antwoorden op de door onze fractie gestelde vragen bij het Belastingplan 2017, maar ook al de antwoorden op onze vele vragen bij het Belastingplan 2016 hebben duidelijk de chaos in onze inkomstenbelasting in kaart gebracht. De inkomstenbelasting is een politieke speelbal geworden van nevendoeleinden van de belastingheffing. Arbeidsmarktbeleid en inkomensbeleid zijn mede hoofddoeleinden geworden.

De inkomstenbelasting wordt meer en meer een verdeling van groteske heffingskortingen. Dat leidt tot een hoge marginale druk op inkomens tussen €20.000 en €40.000, net boven modaal en ook op de inkomens daarboven: €50.000 en hoger.

Werknemers met een inkomen tot €20.000 betalen bijna geen inkomstenbelasting en AOW-premie: rond de €1.800. Zelfstandigen met een inkomen tot ruim €23.000 betalen helemaal geen belasting en AOW-premie. In antwoord op onze vraag heeft de staatssecretaris aangegeven dat er in de periode 2012-2017 met 10,6 miljard is geschoven door de verhoging van het maximum van de arbeidskorting en de IACK. De heer Van Rij wees daar ook al op. Als dat achterwege was gebleven, zouden de belastingtarieven in box 1 met 2,8% kunnen worden verlaagd. Dat is een forse verkleining van de wig. Daar kunnen gemakkelijk nog enkele miljarden bijkomen door de andere mutaties in de arbeidskorting. Heel globaal kan er sprake zijn geweest van een verschuiving van rond de 15 miljard door het draaien aan alle knoppen. Kan de staatssecretaris een indicatie gegeven van dat totaal?

Op een andere vraag van onze fractie is geantwoord dat het totale budgettaire beslag van de arbeidskorting 18 miljard is, en van de algemene heffingskorting bijna 20 miljard. Totaal is dat 38 miljard met die groteske kortingen, die ik eerder al noemde. Daarmee zouden de tarieven in box 1 met 4,8% respectievelijk 5,25% kunnen worden verlaagd; totaal met 11,4% en met de IACK erbij zelfs met 12%. Wat vindt de staatssecretaris van dit alternatief?

De inkomensgroep van anderhalf tot tweemaal modaal is de dupe van dit geschuif met 15 miljard door aan de vele knoppen van de kortingen te draaien. Kan worden aangegeven wat de gevolgen voor deze middengroep zijn?

De inkomstenbelasting geeft een deerniswekkend beeld. Ik kan tot geen andere conclusie komen — ik zeg dat met spijt — dan dat de Nederlandse inkomstenbelasting doodziek is. Dat komt mede door het door het kabinet gevoerde inkomens- en arbeidsmarktbeleid dat een steeds dominantere rol speelt bij het beleid voor de inkomstenbelasting. Het eind van dat beleid is zeker niet in zicht als ik kijk naar de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen. Sommige partijen pleiten voor de introductie van een zogenaamde werknemersaftrek, die dan naast de arbeidskorting komt. Het kan blijkbaar niet op voor de werkenden. En met belastingheffing naar draagkracht heeft het natuurlijk niets meer te maken.

Ik kom nu op het inkomensbeleid. Ik had dit graag met de minister van Sociale Zaken willen bespreken, maar ik respecteer uiteraard zijn afwezigheid.

De laatste terugblik op het inkomensbeleid was de beleidsdoorlichting van artikel 41 uit 2011. Daarin werd teruggekeken op de jaren 2002-2010. Nu is er de nota Terugblik inkomensbeleid en koopkracht 2012–2017 van november. Daarin vind ik de volgende omschrijving van inkomensbeleid: alleen maatregelen waarbij aan de knoppen van het instrumentarium wordt gedraaid, worden tot inkomensbeleid gerekend. Dat is een mooie formulering. Treffender en duidelijker kan het niet worden gezegd. Wij zien dit debat dan ook als een goede gelegenheid om met de staatssecretaris terug te kijken op het inkomens- en arbeidsmarktbeleid in relatie tot het fiscale beleid van het kabinet-Rutte II; het kabinet dat vier jaar aan die knoppen heeft gedraaid.

De minister geeft een definitie van inkomensbeleid: het omvat het beleid van de fiscaliteit, de sociale zekerheid en de inkomensondersteunende regelingen, waaronder de toeslagen. Het inkomensbeleid is dominant bij het fiscale beleid en het fiscale beleid op zijn beurt is weer het belangrijkste onderdeel van het inkomensbeleid. Hoe duidelijk de dominantie van het inkomensbeleid bij het fiscale beleid is, blijkt wel uit het feit dat elk jaar — ik moet daar nog steeds aan wennen — de memorie van toelichting van het belastingplan begint met het inkomensbeleid en niet met fiscale voorstellen om de overheidsuitgaven te financieren.

Arbeidsmarktbeleid is de andere pijler van het inkomensbeleid, waarbij de politieke mantra "werk moet lonen" is, en waarbij de minister van Werkgelegenheid zeker de eerste viool speelt. Het inkomensbeleid wordt volgens de minister gekenmerkt door een focus op arbeidsmarktprikkels, zijnde een aanbeveling die voortkwam uit de beleidsdoorlichting van 2011. Wij vragen de staatssecretaris om aan te geven wat de uitgangspunten zijn bij het inkomens- en arbeidsmarktbeleid en op welke wijze de samenhang met het fiscale beleid wordt vormgegeven. "Spitsuur" en "levensloopbenadering" zijn bijvoorbeeld termen die ik lees en hoor.

De doelstellingen van het inkomens- en arbeidsmarktbeleid hebben ertoe geleid dat de inkomstenbelasting inmiddels al geruime tijd drie soorten belastingplichtigen kent: werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. De laatste twee groepen worden als niet-werkenden weggezet. Gepensioneerden worden eenvoudigweg een aantal fiscale rechten ontnomen, alsof zij niet bestaan, althans alsof zij er voor het beleid niet toe doen. Met name werkenden en gepensioneerden krijgen een totaal verschillende fiscale behandeling. Deze riekt naar fiscale leeftijdsdiscriminatie. Ik heb dat vorig jaar ook genoemd. Het meest schrijnend is dat ouderen moeten meebetalen aan lastenverzwaringen — ik zou zeggen: dat is niet anders — maar dat zij vaak worden uitgesloten van lastenverlichtingen. Zo was het 5 miljardpakket vooral gericht op het lonender maken van werken. En nu komt het, en ik citeer de minister: "AOW'ers werken over het algemeen niet en hebben als groep dus relatief minder profijt van maatregelen gericht op werkenden". Dat is een zeldzaam fraaie formulering. Alsof het er niet toe doet dat de gepensioneerden 40 jaar hebben gewerkt.

In onze ogen is dit een anti-ouderenkabinet en zijn VVD en PvdA anti- ouderenpartijen die het anti-ouderenbeleid hebben afgesproken en blijven steunen, daarbij gesteund door D66, GroenLinks en de ChristenUnie. Ook deze partijen hebben weinig op met de ouderen. Dat bleek bijvoorbeeld overduidelijk bij het 5 miljardpakket, maar ook bij de pensioenen. Ik herinner mij nog levendig de goedkeuring twee jaar geleden door de senaat van het financieel toetsingskader. Ik noem dat steeds "financiële toekomst kapot" en ik blijf dat ook doen.

In dat verband wil ik terugkomen op het oorspronkelijke regeerakkoord, waarbij een inkomensafhankelijke zorgpremie werd afgesproken aan de kaarttafel met een enorme nivellering via, nota bene, de zorgpremie. Dat werd aangekondigd als: we gaan een inkomensafhankelijke zorgpremie invoeren. Alsof er al niet een hoge inkomensafhankelijke zorgpremie was: bijna 7% over het inkomen tot €55.000. Hoe dom kon je toen zijn. Dit onzalige plan was binnen enkele dagen van tafel, maar er werd een andere vorm van ingrijpende nivellering afgesproken. Het nivelleringsfeest van de PvdA moest immers doorgaan. Die nivellering is er op een groteske manier gekomen, met als dieptepunt de afbouw van de steeds hogere heffingskortingen, en met name van de algemene heffingskorting tot zelfs het niveau nul, zero. Ja, zelfs voor werkenden.

Het is internationaal beschamend en uniek: Nederlandse belastingplichtigen zonder een belastingvrije voet. Elk beschaafd land heeft een belastingvrije voet. Schrap in elk geval maar het woord algemeen. Gaarne krijg ik hierop een uitvoerige reactie van de staatssecretaris.

De coalitiepartijen VVD en PvdA zijn samen verantwoordelijk voor het rampzalige inkomensbeleid en wel speciaal voor ouderen. Achter de façade van het progressief tarief in het algemeen gaat een fiscaal belastingdrukdrama schuil. De nota over het inkomensbeleid van de minister van Sociale Zaken leest als een soort jaaroverzicht van het KNMI: het registreert wat het weer was in de afgelopen tijd. In mijn beeld was het volop zomer voor de werkenden en een gure winter voor de gepensioneerden met tijdelijk enige opklaringen. Wij roepen al een tijd dat het kabinet de ouderen in de kou laat staan. Minister Asscher zei vorige week in de Tweede Kamer dat ervoor is gezorgd dat de minimumuitkeringsgerechtigden en ouderen met een laag inkomen niet door het ijs zijn gezakt. Dat is de minister ten voeten uit: de rest kan door het ijs zakken; de ouderen met een iets hoger inkomen dan minimaal. Dat is het gezicht van de door de leden van de PvdA aangewezen lijsttrekker. Gaarne krijg ik een reactie van de staatssecretaris, als vertegenwoordiger van het kabinet, op deze opvatting van de minister.

De minister voegde eraan toe dat Nederland een relatief evenwichtige inkomensverdeling kent en blijft kennen. Wij vinden het niet evenwichtig als ouderen er in de laatste zeven jaar 7% tot 12% op achteruit zijn gegaan en werkenden er 5% tot 10% op vooruit zijn gegaan. Dat staat in tabel 36 van de memorie van antwoord en in bijlage 2 van de nota van Sociale Zaken. Kan de staatssecretaris uitleggen dat min 7% tot 12% versus plus 5% tot 10% evenwichtig beleid is? Wat is de graadmeter voor het inkomensbeleid van het kabinet?

Het valt op dat het gevoerde beleid in de nota deels wordt beschreven als een natuurverschijnsel: het is zoals het is. Zo wordt ook de extreem lage rente als een natuurverschijnsel beschouwd; als een feitelijk gegeven. Daar zou het kabinet niet over gaan. Maar het ftk is toch een besluit van het kabinet en goedgekeurd door het parlement? Het kabinet kan de ftk-regels zelf versoepelen om de gevolgen van de lage rente en de kortingen de komende jaren in te dammen, maar doet dat niet.

Mijn collega de heer Krol heeft op 18 november in de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel ingediend onder nummer 34606 — u moet het echt onthouden — waarbij een bodem van 2% wordt gelegd in de rekenrente voor de verplichtingen van de pensioenfondsen — nou komt het — zolang de Europese Centrale Bank doorgaat met het monetaire verruimingsbeleid. Door het initiatiefwetsvoorstel worden kortingen voor de komende jaren voorkomen. Dat is van groot belang omdat in 2020 een grote korting van maar liefst 15% dreigt als de dekkingsgraad vijf jaar 90% zou blijven. Dat is namelijk 15% beneden de vereiste 105%. Voor werkenden is er een loonstijging en een belastingverlaging. Voor gepensioneerden is er geen indexatie, dus geen stijging van inkomen, maar ook geen belastingverlaging. Er zijn hooguit al of niet tijdelijke koopkrachtreparaties à la merci van het kabinet. Zo ontstaat als vanzelfsprekend een tweedeling in het beleid waarbij gepensioneerden geen recht hebben op fiscale gelijke behandeling en derhalve als tweederangsburgers worden behandeld. Iedere kritiek wordt weggewuifd met de framing van rijke ouderen. Dat is een vorm van ouderenbashing. Ik kom daar uiteraard nog op terug.

Inkomensbeleid en werkgelegenheidsbeleid worden te pas en te onpas in de nota genoemd om de grotere beleidspakketten toe te lichten, zoals de Wet uniformering loonbegrip, het 6-miljardpakket in 2014 en het 5-miljardpakket van 2016. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze operaties is dat de ouderen de grote verliezers zijn. Dat komt doordat het kabinet het echt niet nodig vindt om met deze groep van 3 miljoen mensen zorgvuldig en met respect om te gaan. Ze worden weggezet als niet-werkenden. Daarbij wordt vergeten dat gepensioneerden mensen zijn die hard hebben gewerkt om Nederland op te bouwen na de oorlog. Sociaaleconomisch hebben zij geen functie meer en zijn zij louter een boekhoudkundige kostenpost. Het bewijs is dat lastenverzwaringen voor iedereen zijn, dus ook voor de ouderen, maar lastenverlichtingen meestal alleen of bijna alleen voor de werkenden zijn. Ik wijs op het 6-miljardpakket in 2014 met de hogere btw voor iedereen en op het vijfmiljardpakket dat vooral voor de werkenden was.

Wij hebben een totaal ander beeld van de koopkrachtontwikkeling, zoals uit de feiten en cijfers blijkt. De cumulatieve koopkracht in de periode 2010-2017 is voor ouderen met AOW en een pensioen van €10.000 gedaald met gemiddeld 5% en voor ouderen met een pensioen van €20.000 of hoger zelfs met 7% tot 10%. Werkenden gaan er cumulatief op vooruit met 7%. Wat vindt de staatssecretaris van deze cijfers? Ik hoor gaarne een antwoord.

De heer Van de Ven i (VVD):

In mijn bijdrage heb ik verwezen naar een voorbeeld in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarin werd een bepaald inkomen genoemd. Het was een vraag van het CDA. De heer Van Rij wees er ook al op. Het ging over de alleenstaande werkende en de alleenstaande oudere. De alleenstaande oudere had een netto voordeel van €275 besteedbaar inkomen per maand. Mijn vraag aan de heer Van Rooijen is of die oudere, die weduwe, niet liever met haar kleinkinderen naar de jeugdmatinee gaat en vervolgens een pannenkoek gaat eten in de pannenkoekenboerderij dan zich zorgen te maken over de laatste mediane euro die belastbaar is tegen het marginale tarief.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik vind het een heel ingewikkelde vraag, waar ik liever in tweede termijn op terugkom. Het brengt mij niet af van het pad dat ik nu wil behandelen. Daar wilde ik graag mee doorgaan door de staatssecretaris te vragen of hij op die feiten uit tabel 36 in de memorie van antwoord wil ingaan. Dat is eerder aan de orde geweest.

De heer Van Rij i (CDA):

Ik wil de heer Van Rooijen wel even helpen. Volgens mij wil de heer Van de Ven gewoon weten of die alleenstaande weduwe nog die pannenkoek kan betalen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dat zullen we vragen aan de staatssecretaris. Ik kan nog steeds niet goed met de vraag uit de voeten. Dat zal wellicht aan mij liggen.

Uit de door ons gevraagde cijfers van het CBS over de periode 2000-2015 — dat is weer een andere, langere periode — blijkt de volgende koopkrachtontwikkeling bij gelijkblijvende inkomensbron. De koopkracht van gepensioneerden is sinds het jaar 2000 stabiel. Dat klopt. Die van werkenden is — nou komt het — met 30% gestegen. Zelfs arbeidsongeschikten en uitkeringsgerechtigden doen het beter dan gepensioneerden in die periode. Binnen de groep gepensioneerden doen zij die een aardig aanvullend pensioen hebben, tot ongeveer modaal, het nog weer veel slechter. Zij gaan er sinds 2000 10% op achteruit. De werkenden gingen er 30% op vooruit en de gepensioneerden met een aanvullend pensioen van €20.000 gaan er 12 % op achteruit. Dat is een verschil van 42 %. In 2016 en 2017 is dat verschil nog groter geworden. Is dat evenwichtig?

In antwoord op onze vraag over dit overzicht van het CBS over de periode 2000-2015 wordt opgemerkt dat dit overzicht minder geschikt is om een oordeel te geven over de evenwichtigheid van het inkomensbeleid. Zo wordt een overzicht van het CBS dat het kabinet niet welgevallig is, neergesabeld. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris daar vandaag van vindt.

De staatssecretaris antwoordt op onze vraag of hij het CBS wil vragen om informatie te verzamelen over de koopkrachtontwikkeling tussen 2000 tot 2015 van mensen met een aanvullend pensioen van meer dan €20.000 dat hij dat niet gaat vragen aan het CBS. Ik citeer weer: "het kabinet acht een dergelijk verzoek om methodologische redenen niet wenselijk en daardoor niet kansrijk". De helft van de AOW'ers — nou komt het — heeft een aanvullend pensioen van €10.000 of minder, waardoor de groep met een aanvullend pensioen van meer dan €20.000 beperkt is. We hebben dat eerder gezegd en werden dan uitgelachen. Het is opvallend dat het ministerie van Sociale Zaken in elk geval wel een berekening heeft gemaakt van de koopkrachtontwikkeling over de periode 2010-2017 waaruit blijkt dat zij wel in staat zijn, berekeningen te maken van de koopkracht van AOW'ers met een aanvullend pensioen tussen de €20.000 en €60.000. Ik verwijs naar tabel 36 in de memorie van antwoord. Ik doe dus nogmaals het verzoek aan de staatssecretaris om dat aan het CBS te vragen. Het onderzoek is volgens mij wel degelijk mogelijk, want het ministerie van Sociale Zaken kon het voor een wat kortere periode ook uitrekenen.

Hoezo is er sprake van rijke ouderen? De framing is definitief doorgeprikt. De helft van de ouderen heeft een pensioen van minder dan €10.000. Ik zal dat toelichten. Uit de antwoorden bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken blijkt dat slechts een zesde van de gepensioneerden meer dan €1.500 bruto pensioen per maand heeft. En het financiële vermogen exclusief eigen woning ligt voor de meeste huishoudens van ouderen rond €23.000. De helft zit eronder en de helft erboven.

De minister constateert zelf over de effecten van het inkomensbeleid dat zowel met als zonder het inkomensbeleid van het kabinet-Rutte de werkenden en uitkeringsgerechtigden erop vooruit zijn gegaan. Voor respectievelijk 95% en 71% van deze groepen is de koopkracht verbeterd. De koopkracht voor gepensioneerden daarentegen is zowel met als zonder beleid gedaald. Voor 55% van de gepensioneerden is de koopkracht verslechterd. Ik verwijs naar tabel 3 en figuur 12.

Ik heb tot slot nog enkele vragen over het wetsvoorstel. Wij sluiten ons aan bij de vraag van het CDA over de verzilveringsproblematiek met betrekking tot de heffingskortingen die al een omvang heeft bereikt van 3,7 miljard. Voor de ouderenkorting gaat het om 400 miljoen. Wij vinden dat de ouderen recht hebben en houden op deze 400 miljoen. Ik hoor graag een antwoord van de staatssecretaris. Dat is ook een bruggetje naar het abrupt vervallen van de ouderenkorting. Bij geen enkele heffingskorting komt dit voor. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen ben ik er uitvoerig op ingegaan. Onze fractie had toen al aangekondigd vast te houden aan een oplossing voor dit schrijnende probleem. Ineens ben je €1.221 euro kwijt als je inkomen met een paar euro stijgt boven de grens van €36.057. Dat is een linkse nivellering over de rug van gepensioneerden met een pensioen van €25.000 dat al zeven jaar niet geïndexeerd is en ook de komende tien jaar niet geïndexeerd zal worden.

De heer Köhler i (SP):

Hoorde ik de heer Van Rij nu zeggen dat dat een linkse nivellering was?

De voorzitter:

Dit is de heer Van Rooijen.

De heer Köhler (SP):

Excuus, ik bedoel de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De huidige regeling is dat je ineens €1.221 aan ouderenkorting kwijt bent als een paar euro meer pensioen hebt dan de grens. Dat is een enorme straf als je bijvoorbeeld door indexatie een paar euro aan pensioen erbij krijgt. Op dit moment is het een vrij theoretisch verhaal, vrees ik, maar het zou ook om een kleine lijfrente kunnen gaan

De heer Köhler (SP):

Ik ken het probleem. Om dat tegen te gaan heeft de heer Krol in de Tweede Kamer een motie ingediend die de steun heeft gekregen van de linkse partijen, ook van mijn partij. Daarom viel ik een beetje over de woorden "linkse nivellering".

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik waardeer de aanvulling van mijnheer namens de SP.

De voorzitter:

De heer Köhler.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, de heer Köhler. Ik stond even na te denken. Hij had het over die motie, maar er is ook een amendement ingediend door de heer Krol waar de meeste partijen tegen waren. Dat is dan ook verworpen. Ik bedoelde in dit geval met "links" dat het kabinet op dit punt een links beleid voert. PvdA en VVD vinden het doodnormaal dat een modale gepensioneerde die over de grens van €36.000 gaat €1.221 moet inleveren. Dat is een marginale druk van vele honderden procenten. De heer Van Rij had het ook over dergelijke vormen van een astronomische marginale druk. Deze haalt zeker het Guinness Book of Records

De heer Köhler (SP):

De SP-fractie in de Tweede Kamer heeft ook voor dat amendement gestemd. Ik wijs de heer Van Rij erop dat dit amendement meer steun van linkerzijde dan van rechterzijde heeft gekregen.

De voorzitter:

Het is nog steeds mijnheer Van Rooijen.

De heer Köhler (SP):

Sorry, mijnheer Van Rooijen. Waarom het beleid van het kabinet op dit punt als linkse nivellering moet worden getypeerd, ontgaat mij helemaal.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik denk dat ik duidelijk ben geweest. Het is goed dat de heer Köhler een toevoeging heeft gegeven. Het was mij uiteraard niet ontgaan dat de SP het amendement wel heeft gesteund. Het is maar hoe je je aangesproken voelt. Ik bedoelde het linkse kabinet. Het kabinet heeft vorig jaar en dit jaar geweigerd om iets te doen aan de noodzaak van een geleidelijke afbouw van de ouderenkorting.

De voorzitter:

Mijnheer Backer, ik zag mijnheer Van Rij eerder naar de interruptiemicrofoon gaan.

De heer Backer i (D66):

Heeft dat met de begripsverwarring te maken?

De voorzitter:

Nee, nee, de heer Van Rij staat in de coulissen en de heer Van Rooijen staat achter het spreekgestoelte. De vraagsteller van zojuist was mijnheer Köhler. Het woord is aan de heer Backer.

De heer Backer (D66):

Voorzitter. Ik schik mij uiteraard naar uw leiding. Ik zie dat de heer Van Rooijen zich al behoorlijk warmloopt voor zijn toekomstige rol. Mijn vraag gaat over het volgende. Er is allerlei onrecht. In de tabellen zie je heel rare sprongen. Zou het niet zo kunnen zijn dat er geen bewust nivelleringsonrecht in die stappen zit? Het kan ook voor een deel het gevolg zijn van de systematiek van de heffingskortingen waarmee de heer Van Rooijen zijn betoog is begonnen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Het is goed dat de heer Backer het systeem van heffingskortingen noemt. Dat maakt het mij gemakkelijker om mijn punt duidelijk te maken. Bij alle kortingen, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting vindt een geleidelijke afbouw vanaf een hoog niveau plaats. Alleen bij de ouderenkorting heeft men daar niets mee te maken. Het is zoals het is en dat wordt niet veranderd. Het doet er niet toe dat het onrechtvaardig is. De ouderen zijn toch rijk genoeg. Men laat gewoon de valbijl van €1.221 vallen als je €1 meer krijgt. Als je door een aftrekbare gift €1 minder inkomen hebt dan de grens — let wel staatssecretaris: een aftrekbare gift! — dan krijg je voor de ene euro extra aan giften €1.221 cadeau. Ook dat is natuurlijk een anomalie.

De voorzitter:

Dan is nu het woord aan de heer Van Rij.

De heer Van Rij (CDA):

Hier staat de echte mijnheer Van Rij. Het is een beetje "wie van de drie". Ik beschouw het gezien het leeftijdsverschil maar als een groot compliment voor de heer Van Rooijen dat hij stelselmatig als de heer Van Rij wordt aangeduid. Ik moet mij daar wat meer zorgen over maken.

De voorzitter:

Uw haar is witter dan dat van de heer Van Rooijen.

De heer Van Rij (CDA):

Dank u wel. Dat was mij nog niet opgevallen. Dat gaan we straks even vergelijken. Het CDA is ook gevoelig voor de zeer abrupte afbouw van de ouderenkorting. Als ik mij niet vergis, maakte de heer Van Rooijen het bruggetje toen hij het over de verzilveringsproblematiek had. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat 400 miljoen van de ouderenkorting niet verzilverd kan worden. Vervolgens is daar ook nog het antwoord op gekomen dat wij dat verschmerzt hebben evenals het andere deel van die 3,7 miljard. Begrijp ik goed dat de heer Van Rooijen die afbouw niet zo abrupt wil laten plaatsvinden maar in een wat langer traject? De vraag is dan: tot welk inkomen? Natuurlijk kan je daar die 400 miljoen niet een-op-een voor inzetten omdat die al verschmerzt is, maar je kunt het wel zien als een soort rechtvaardiging. Je moet dit echter wel op de een of andere manier zien te dekken. Ik ben het met de heer Backer eens dat wij ons nu wel heel erg op de ouderenkorting concentreren. In mijn inbreng heb ik betoogd dat al die kortingen inkomensafhankelijk gemaakt zijn. Dat is de systematiek.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

In het vervolg van mijn betoog zal ik de vraag van de heer Van Rij beantwoorden. Hij zal het met mij eens zijn dat anders dan bij de andere kortingen hier geen afbouw plaatsvindt. Dat heeft weinig te maken met de systematiek als geheel. Dit is de uitzondering op de regel dat er altijd een geleidelijke afbouw is.

Onze fractie vraagt met klem om een geleidelijke afbouw van de ouderenkorting tot €55.000. Dat kost ruim 240 miljoen. Kan het kabinet de toezegging doen deze afbouw op te nemen in het Belastingplan 2018? Graag een antwoord. Wij overwegen in tweede termijn hierover een motie in te dienen, afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris.

Mevrouw Sent i (PvdA):

De vraag van de heer Van Rij waar de dekking vandaan komt, is nog niet beantwoord. Welke financiering staat de heer Van Rooijen voor ogen voor zijn voorstel?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Daar hebt u gelijk in. De heer Van Rij gaf impliciet zelf al het antwoord. Ik sluit mij daarbij aan. De heer Van Rij gaf overigens geen volledig antwoord en dat doe ik nu ook niet. Ik heb erop gewezen dat er bij de ouderenkorting een verzilveringsprobleem is van 400 miljoen. 700.000 ouderen krijgen niet de ouderenkorting waar zij eigenlijk recht op hebben omdat ze een heel laag inkomen hebben. Het moet nog maar weer eens gezegd worden. De afbouw van de ouderenkorting moet volgend jaar gefinancierd worden. Volgend jaar komt er een nieuw Belastingplan met een nieuwe dekking. Wij vinden het een moreel recht van ouderen om de 400 miljoen als gevolg van het niet verzilveren van de ouderenkorting in te brengen als dekking voor volgend jaar.

Onze fractie vraagt tevens om de inkomensgrens van €36.057 te verhogen tot €40.000 euro. Dat is een heel ander voorstel. Dat kost nog eens 160 mln. Daarmede is de verzilveringsruimte van 400 miljoen ingevuld. Graag een antwoord.

Wij hebben eerder gevraagd naar de budgettaire gevolgen van een rendement van 1% tot spaarsaldi van €100.000 in box 3. Daar was een groot bedrag mee gemoeid. Ik dacht iets van 900 miljoen. Wij vragen de staatssecretaris of hij kan aangeven wat de gevolgen zijn als daaraan een maximumvermogen van tussen de €100.000 en €150.000 wordt toegevoegd met een geleidelijke afbouw. Voor de eerste ton aan spaargeld op een bankrekening wordt gerekend met een rendement van 1% in plaats van het forfaitaire rendement. Om te voorkomen dat dit ook geldt voor mensen die daarnaast nog veel meer vermogen hebben, wordt het maximum voor de afbouw op €150.000 gesteld met een geleidelijke afbouw.

Wij wachten de beantwoording van de staatssecretaris met grote belangstelling af. Ik kom in tweede termijn terug op het arrest van de Hoge Raad over de btw-heffing voor pensioenfondsen. Dat is een zeer apart en zorgelijk arrest.