Plenair Van Strien bij voortzetting behandeling Pakket Belastingplan 2017



Verslag van de vergadering van 13 december 2016 (2016/2017 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Strien i (PVV):

Voorzitter. We praten vandaag over het laatste belastingplan van het kabinet-Rutte II. Tijd dus om, evenals bij de Algemene Financiële Beschouwingen, behalve naar het jaar 2017, ook terug te kijken op de afgelopen vier jaar. We kijken dan op een periode van forse lastenverzwaringen en groeiende complexheid van het stelsel terug. Wat betreft de lastenverzwaringen is het mij opgevallen dat noch in de Tweede Kamer noch hier door andere partijen is gesproken over dat deel van Nederland dat in de afgelopen jaren het hardst is getroffen door de belastingmaatregelen van dit kabinet. De PVV blijft dat probleem, evenals andere ernstige problemen, benoemen. Ik heb het dan over de accijns- en btw-verhogingen in de afgelopen periode. De accijns- en btw-verhogingen in deze kabinetsperiode hebben in de gehele grensstreek geleid tot sluiting van tal van benzinepompen. Het verschil in prijs voor autobrandstoffen tussen Nederland enerzijds en Duitsland en België anderzijds, was aan het begin van deze periode vrijwel nul, maar bedraagt nu, aan het eind van Rutte II, voor gewone benzine circa €0,30 per liter. Niet alleen de benzinepompen, maar ook de middenstand die zich in de nabijheid van deze benzinepompen bevindt, leidt een zieltogend bestaan, met dank aan dit kabinet.

Dit kabinet trekt waarschijnlijk per 1 januari een extra van de bubbeltaks ontdane fles champagne open. In de grensregio hebben ze evenwel nog niets te vieren. Daar moeten ze echt nog even wachten, tot de verkiezingen in maart, voordat ze aan de champagne kunnen.

Wat betreft de toegenomen complexheid van het belastingstelsel kunnen wij stellen dat het er nog maar aan heeft ontbroken dat er een toeslag is ingevoerd om te faciliteren dat je een deskundige kunt inhuren om je wegwijs te maken in het toeslagenwoud. Ondanks de automatisering en de vooringevulde vragenlijst van de Belastingdienst blijft het voor een veel te kleine categorie belastingbetalers weggelegd om zelf hun belastingaangifte te doen. Mijn vraag in dit verband is dan ook of de staatssecretaris niet vindt dat je als criterium voor de vereenvoudiging zou moeten stellen dat bijvoorbeeld 95% of een dergelijk percentage van de belastingbetalers zelf zijn aangifte zou moeten kunnen doen. Ik heb het dan zowel over particulieren als kleine zelfstandigen. Ik zie de staatssecretaris bij het stellen van deze vraag al verwijzen naar de fiscale vereenvoudigingswet 2017, maar die wet klinkt voor mij als een roker die, om van zijn verslaving af te komen, een extra pakje sigaretten gaat kopen, dat helemaal leeg rookt, en dan zegt dat er nu ten minste minder sigaretten op de wereld zijn.

Dat we in box 1 verschillende schijven met bijbehorende tarieven hebben, zodat hogere inkomens meer belasting betalen dan lage, wordt over het algemeen als redelijk ervaren. Dat je, omdat de tarieven eigenlijk te hoog zijn, dan allerlei aftrekposten en maar liefst zeven verschillende heffingskortingen introduceert, is eigenlijk al een brevet van onvermogen. Maar dat je vervolgens ook de heffingskortingen weer inkomensafhankelijk maakt, zoals dit kabinet heeft gedaan, is eigenlijk te bizar voor woorden. Het zijn voortdurend correcties op correcties op correcties, in een poging om te verhullen dat je te veel belasting heft.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 25 november een Notitie terugblik inkomensbeleid en koopkracht 2012-2017 aan de Tweede Kamer gestuurd. Een fraai overzicht, maar enkele kanttekeningen lijken mij op zijn plaats. Ik begin bij de titel, die overigens wel de inhoud dekt. 2016 is nog niet afgelopen en volgens mij moet 2017 nog beginnen. Vergenoegd terugblikken op jaren die nog voor ons liggen, zal wel een socialistisch kunstje zijn, want nuchtere mensen weten in ieder geval niet hoe dat moet. Het is duidelijk. De minister heeft zijn eigen juichverhalen over 2017 nodig om de kabinetsperiode waarop we werkelijk kunnen terugkijken, en die er allesbehalve fraai uitziet, te compenseren. Er ontbreekt ook nog een belangrijk aspect: de vergelijking met de ons omringende landen.

De samenvatting van deze notitie stelt vergenoegd vast dat bijna 80% van de huishoudens erop vooruit is gegaan, terwijl bij aanvang van deze kabinetsperiode het de verwachting was dat 46% van de huishoudens erop vooruit zou gaan. Ik weet niet wie die 46% verwachtte. Ik vind het overigens helemaal een bizar percentage, maar dat terzijde. Voorts worden er prachtige statistieken vertoond over de periode 2012-2017. In de Algemene Financiële Beschouwingen heb ik al aangegeven dat vanaf het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 tot en met 2012 de consumptie door huishoudens in ons land met 4,4% is gekrompen. In diezelfde periode groeide de consumptie in België met 3,2% en in Duitsland met 4,3%. In de daaropvolgende gehele periode van 2012-2015 — ik moet hier even een kanttekening maken: de statistieken van OESO en Eurostat zijn niet zo briljant dat ze gaan over perioden die nog niet zijn afgelopen, laat staan dat ze statistieken hebben over perioden die nog moeten komen — zagen de Nederlandse huishoudens hun reëel beschikbare inkomen met 2,6% — dat is 0,65% per jaar — toenemen. De Belgische en Duitse inkomens namen in diezelfde periode met respectievelijk 5,4% en 7,8% toe. Ook in absolute zin blijven wij steeds verder achter bij onze buren. Ik praat dan nog niet eens over het niet-EU-lid Noorwegen waar in die periode het reëel beschikbare inkomen van huishoudens met maar liefst 12,6% steeg.

Als wij naar de ouderen kijken, zegt de samenvatting en ik citeer: voor gepensioneerden is het koopkrachtbeeld divers. Dat is ambtelijke taal voor: voor gepensioneerden zag het er ronduit beroerd uit. In doorsnee is de koopkracht van gepensioneerden gedaald. Dit is overigens niet alleen aan fiscale maatregelen te wijten, maar aan een combinatie van fiscale en overige maatregelen. Ik denk daarbij aan de afbraak van het pensioenstelsel, de verdere verhoging van de AOW-leeftijd en het rücksichtslos afschaffen van de prepensioenregelingen, zodat talloze oud-militairen, oud-politieagenten en oud-brandweerlieden die eerder al of niet gedwongen met prepensioen gingen, thans over de armoedegrens worden gedrukt. Een van de belangrijkste niet-fiscale trucs ten slotte is de bedachte constructie om pensioenfondsen onder water te zetten teneinde de pensioenen te kunnen korten. Dit wordt gedaan terwijl vanaf 2008 het vermogen van pensioenfondsen en verzekeraars met ruim 615 miljard euro aangroeide tot 1.700 miljard euro. Dat is 1,7 biljoen euro!

Ook vorig jaar heeft de PVV, net als diverse andere partijen, aangegeven dat het draagkrachtbeginsel in de inkomstenbelasting zo langzamerhand ver te zoeken is. Het zijn vooral de middeninkomens die de dupe zijn. Zij zijn vandaag al diverse keren aan de orde gekomen. In het algemeen kun je stellen dat het verschil tussen modaal loon en minimumloon, bruto ruim €36.000 respectievelijk €20.000, onder de streep vrijwel nihil is door de nivelleringsdrang van dit kabinet. Er zijn veel voorbeelden te noemen van bizarre verhoudingen. Voor kostwinnersgezinnen is de belastingdruk inderdaad veel hoger dan voor andere gezinnen. Dit wordt vrijwel uitsluitend veroorzaakt door de enorme progressie in de inkomstenbelasting, waarvan het dolgedraaide toeslagensysteem deel uitmaakt, ofwel: het nivelleringsfeestje van de Partij van de Arbeid. Dit punt is vorig jaar uitgebreid aan de orde geweest. Er is niets mee gebeurd en ook dit Belastingplan heeft niet het begin van een oplossing voor deze problemen aangedragen.

Ik kom bij box 3. In 1892 werd voor het eerst belasting geheven op vermogen. Deze werd in 1914 weer afgeschaft, omdat men die onredelijk vond. 50 jaar later, in 1964, werd de Wet op de vermogensbelasting aangenomen. Er werd nu belasting geheven van 0,7% van het vermogen op de eerste dag van het nieuwe jaar, na aftrek van schulden en het vrijgestelde deel. De vermogensbelasting werd in 2001 afgeschaft en vervangen door de vermogensrendementsheffing. Deze lijkt verdacht veel op de belasting die in 1914 wegens haar onredelijke karakter werd afgeschaft. Het tarief bedraagt 30% en gaat uit van een fictief rendement van 4%. Over dat fictieve rendement - wij weten het allemaal — zei VVD-minister Zalm destijds: elke sukkel haalt meer dan 4% rendement. Wie dat niet lukt, kan bij mij staatsobligaties krijgen met een rendement van een procent of zes. Inmiddels zijn vrijwel alle Nederlanders door dit kabinet, geholpen door de heer Draghi van de Europese Centrale Bank, kennelijk tot sukkels gemaakt, want behalve de pensioenfondsen is er niemand die dat rendement haalt. Mede hierdoor is er een soort consensus ontstaan dat er naar werkelijk rendement geheven zou moeten worden. De staatssecretaris zegt dit ook te willen. Hij denkt kennelijk iets anders, want hij ziet zijn circa 4,5 miljard euro aan vaste inkomsten uit box 3 in gevaar komen. Heffen naar werkelijk rendement betekent dat de belastinginkomsten uit box 3 gaan variëren met de stand van de economie. Dit is kennelijk een schrikbeeld voor het kabinet, vanwege de gevolgen voor het EMU-saldo en dus de angst voor Brussel. Kan de staatssecretaris dit bevestigen of ontkennen? Als hij dit ontkent, wil ik van hem weten hoe ik de discussie op bladzijde 11 en 12 uit de voortgangsrapportage heffing box 3 op basis van werkelijk rendement moet interpreteren. Daarin wordt namelijk duidelijk dat het verschil tussen de forfaitaire rendementen die worden gehanteerd in box 3 in het systeem dat vanaf 2017 geldt enerzijds en het invoeren van een heffing op basis van het werkelijke rendement anderzijds, de Staat tussen 2017 en 2019 enkele miljarden oplevert. Met andere woorden, spaarders worden voor een paar miljard meer uitgeperst dan het kabinet met de mond belijdt voor redelijk te houden. Het gaat over bijvoorbeeld kleine ondernemers die veelal geen pensioen hebben opgebouwd, maar moeten leven van de opbrengst van de verkoop van hun bedrijf en die om die reden hun geld met zo min mogelijk risico willen vastzetten. Ik zei al bij de Algemene Financiële Beschouwingen dat sommige mensen dat gewoon staatsdiefstal noemen: iets belasten dat er al jaren niet meer is. Dit gebeurt met dank aan de VVD-staatssecretaris van belastingen die maar al te graag, zelfs ongevraagd, bereid is om PvdA-beleid te bedenken en uit te voeren.

In de Tweede Kamer zei de staatssecretaris bij de behandeling van het Belastingplan: belasting betalen vindt niemand echt leuk. Voor elke euro heb je hard gewerkt en van je inkomen wil je graag zo veel mogelijk overhouden. Je weet immers zelf het beste waar je je geld aan uit wilt geven. Tegelijkertijd zijn die belastingen wel nodig, zodat de overheid kan investeren in veiligheid, wegen, onderwijs en zorg. Einde citaat. Tot zover snapt de burger dat inderdaad. Wat hij niet meer snapt, en die dingen noemt de staatssecretaris juist niet, is dat dit kabinet enerzijds op fiscaal gebied de duimschroeven overal aandraait en onbegrijpelijk ingewikkelde heffingssystemen creëert en anderzijds diezelfde miljarden verkwist aan Brussel, de ontwikkelingshulp, de asieltsunami, de publieke omroep, de subsidie voor kunstenmakers, de windmolens en de innovatiesubsidies. Het is deze onbalans waardoor dit kabinet zijn draagvlak verloren heeft. Concluderend: tijd voor een kabinet dat wel over het draagvlak beschikt om belastingen te hervormen en te verlichten. Nederland snakt ernaar.