Plenair Oomen-Ruijten bij behandeling Wet inburgering



Verslag van de vergadering van 13 juni 2017 (2016/2017 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.10 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Laat me om te beginnen zeggen dat ik respect heb voor de staatssecretaris. Ofschoon ze niet alles gehoord had en ofschoon de briefings nog binnenkwamen op het moment dat ze aan het bespreken was, heeft ze toch geprobeerd om naar alle vermogen goed te antwoorden.

We hebben het uitgebreid gehad over de participatieverklaring. Ik ben daarover ook bij interruptie ondervraagd. Ook de staatssecretaris heeft gezegd dat vier van de vijf gemeenten willen dat die verklaring er komt. Ik heb ook met gemeenten contact gehad, evenals met degenen die bij de VNG deze hele problematiek coveren. Zoals ik ook in eerste termijn heb gezegd, is mij gezegd dat het niet alleen voor ons als samenleving belangrijk is dat mensen die nieuw binnenkomen weten wat onze waarden en normen, onze mores zijn, maar dat het ook van belang is voor de inburgeraar zelf. Voor de inburgeraar zelf is het van belang omdat het naar mijn gevoel een instrument is waardoor iemand, als eerste stap, een stukje van het besef "ik ben aspirant-Nederlander" meekrijgt. Gemeenten vieren dat vaak ook feestelijk. Ik denk dat dat goed is. Daarom heb ik daar geen problemen mee.

Het tweede deel van het ontwerp van wet houdt in dat de coördinerende rol voor de maatschappelijke begeleiding bij de gemeenten wordt neergelegd. Ik heb daar in eerste termijn van gezegd dat ik dat te mager vind. De reden waarom ik dat te mager vind, is dat wij hier met z'n allen constateren dat de wet die in 2013 is aangenomen, te vrijblijvend is. Naar mijn gevoel legt deze wet daarnaast te veel de verantwoordelijkheid bij de inburgeraar zelf. Vergelijk het ermee dat je mij morgen in China neerzet en zegt: mevrouw, u moet nu gaan inburgeren. Ik beheers het Chinees niet. Ik krijg wel een zak met geld om ervoor te zorgen dat ik dat binnen vijf jaar kan doen. In die situatie weet ik werkelijk niet wat ik zou moeten kiezen. Dat geldt voor die inburgeraar ook.

Mevrouw de staatssecretaris zegt dat de resultaten die het inburgeringsproces laat zien inderdaad veel te laag zijn. Daarom, zegt zij, heeft de minister vorig jaar een aantal maatregelen aangekondigd. Van de zomer komt de minister met een brief. Ik stel vast dat in deze wet ook een Algemene Maatregel van Bestuur is aangekondigd die tegelijk met deze wet zal moeten ingaan. Dit gaat onder meer over de rol van de gemeenten bij participatie en inburgering. Begin volgend jaar krijgen wij dan een evaluatie. Daarmee raak ik de weg kwijt. Dan denk ik namelijk: wat wil de regering nu eigenlijk? Wat gaan we doen om het proces van succesvol inburgeren te bevorderen? Ik heb daar ook per interruptie een vraag over gesteld. Ik vind dat je de gemeenten bij dat proces veel meer een stimulerende rol moet geven. Zij moeten ook zelf de regie krijgen en de kracht hebben om in te grijpen.

Mevrouw de staatssecretaris zegt dan dat de gemeenten gelden uit de participatiewetgeving hebben. Nee, voor deze groepen hebben zij dat niet. Wanneer ik binnenkom, moet ik namelijk eerst even wachten zonder iets te doen, tot ik in het proces zit. Voordat ik in dat proces zit, ben ik aan het inburgeren. Geef gemeenten ook de mogelijkheden en de middelen om sturend op te treden, zodat zij er vanaf het eerste begin niet alleen voor kunnen zorgen dat mensen cursussen van een goede kwaliteit kiezen, maar ook dat mensen begeleid worden naar werk. Die Participatiewet geldt namelijk pas vanaf het moment dat men Nederlands burger is, of dat men ingeburgerd is. Daar wil ik dus nog graag een pleidooi voor houden.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Ik stel een vraag aan mevrouw Oomen, maar misschien is het meteen indirect een vraag aan de staatssecretaris om hierop een kritische reflectie te geven. Naar mijn indruk hebben gemeenten meer ruimte dan mevrouw Oomen aangeeft, onder meer met de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet. Zij lijkt uit te gaan van de veronderstelling dat mensen daar pas na drie jaar gebruik van zouden mogen maken. Ik zou op dit punt ook graag helderheid van de staatssecretaris krijgen.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

De gemeente heeft in dit inburgeringstraject niet de doorzettingsmacht. Gemeenten hebben ook niet de middelen. Inburgeren is meer dan het leren van Nederlands en de waarden en normen van deze samenleving. Inburgeren betekent ook een op de persoon afgestemd traject, waarbij mensen een vak kunnen leren, bijgeschoold kunnen worden. Dat kan niet uit de participatiemiddelen, als ik het goed heb; ik zie de staatssecretaris knikken. Dat kan pas vanaf het moment dat mensen ingeburgerd zijn. Dan pas krijgen de gemeenten middelen om door te geleiden. Dat gaat niet vooraf.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Nooren hevig nee schudden, maar ze ziet af van een interruptie. Mijnheer Lintmeijer.

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Ik raak ook een beetje in verwarring, in alle eerlijkheid. Ik dacht juist dat wij het er in deze Kamer breed over eens waren dat het juist een van de pluspunten van dit wetsvoorstel is dat de rol van de gemeenten wordt versterkt, en dat de integrale aanpak door gemeenten van inburgeringstrajecten, gericht op onderwijs, werk, inkomen, arbeid, noem het hele rijtje maar op, niet het grootste manco van deze wet is. Als mevrouw Oomen daar een aantal hiaten in ziet, ben ik erg benieuwd of wij de wet op die punten beter zouden kunnen krijgen. Ik deel een beetje de verwarring die mevrouw Nooren volgens mij ook had.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Wat ik in eerste termijn heb gezegd en wat ik in deze tweede termijn heb gepoogd te zeggen is dat ik de maatschappelijke rol van de gemeenten, waarvoor ze na het ingaan van deze wet die tweeduizend zoveel euro per inburgeraar krijgen, waardeer. Maar ik zeg dat die rol van de gemeenten te mager is. Naar mijn mening zou die integraler moeten zijn. Het zou de centrale regierol moeten zijn. Daarover moet overleg gevoerd worden met de gemeenten om ervoor te zorgen dat de begeleiding van die kant, van de kant van de lokale overheid, verder vorm krijgt. De lokale overheid kan dat ook doen met vrijwilligers. De VNG wil dat ook graag. Maar ik weet niet hoe dat gaat. Ik wil dus meer in plaats van minder.