Plenair Nooren bij behandeling Invoeringswet Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 27 januari 2020 (2019/2020 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.07 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Vandaag spreken we over de invoeringswet en het invoeringsbesluit van de Omgevingswet. We hebben als PvdA destijds voor de Omgevingswet gestemd, omdat deze meer samenhang beoogde te brengen in alles wat relevant is voor de fysieke leefomgeving, het omgevingsrecht er inzichtelijk mee zou worden en er meer mogelijkheden zouden komen voor lokaal maatwerk. De uitdaging was en is om daarbij een optimale balans te vinden tussen ecologie en economie, en beschermen en benutten, waarbij duurzame ontwikkeling, veiligheids- en gezondheidsaspecten en de omgevingskwaliteit integraal meegenomen en afgewogen worden in de besluitvorming.

De Invoeringswet Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, waarover we vandaag spreken — ik duid ze verder maar voor de eenvoud aan als "de invoeringswet" — staan niet op zichzelf. Het is een van de bouwstenen — ik durf het woord al bijna niet meer te gebruiken na de heer Dessing — van de vernieuwde vormgeving van het fysieke domein. Later spreken we in deze Kamer nog over de Aanvullingswet bodem, geluid, luchtkwaliteit en natuur. De ambitie om de Omgevingswet beleidsneutraal in te vullen is inmiddels verlaten. De inhoud van de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, is nog niet bepaald. Het is daardoor nog niet duidelijk hoe de integrale ruimtelijke afwegingen op nationaal niveau plaats zullen vinden. De werking van de Omgevingswet kun je niet los zien van de manier waarop we in dit land omgaan met de aanpak van stikstofproblematiek, de pfas, het realiseren van klimaatdoelen en voldoende betaalbare woningen voor iedereen. Wat dit lastig maakt, is dat veel van de genoemde bouwstenen nog in ontwikkeling zijn, en dat het onduidelijk is hoe ze op elkaar ingrijpen.

Daardoor vraag ik me af of er iemand in Nederland is die alles overziet wat samenhangt met de Omgevingswet; het ging er daarnet ook al even over. Is dat wel doenlijk met zo'n complexe wet als de Omgevingswet, zo vragen wij de minister, en wordt de beoogde vereenvoudiging en integraliteit wel bereikt? Lopen we niet het risico dat bij de ruimtelijke ordening niet de mensen die erover zouden moeten gaan, zoals bewoners, initiatiefnemers, gekozen volksvertegenwoordigers en bestuurders van gemeenten, provincies en waterschappen, maar juristen en adviseurs de dienst uit gaan maken? Graag een reactie van de minister hierop.

Voorzitter. Dit alles maakt dat we in deze Kamer en zeker in de fractie van de PvdA worstelen met de vraag of alles nu voldoende helder is om de invoeringswet Omgevingswet in deze Kamer te aanvaarden. Wij worstelen niet alleen met deze vraag. Ik heb veel mensen gesproken die actief zijn in de lokale en provinciale politiek en bestuur, of op een andere manier betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening. Daarnet kwam al een aantal namen van juristen aan de orde die zich erover uitgelaten hebben. De meesten van hen steunen de richting die met de Omgevingswet wordt ingeslagen, maar ze hebben nog heel veel vragen over de concrete uitwerkingen en de implicaties; ook over de rol die zijzelf te vervullen hebben.

Voorzitter. Voor de PvdA zal het verloop van het debat cruciaal zijn voor het eindoordeel over de invoeringswet. Om het behapbaar te houden, willen wij het accent leggen op punten die voor ons cruciaal zijn. Ik ben blij dat er veel partijen ingeschreven hebben voor dit debat. De woordvoerders hebben vooraf afstemming gezocht over de accenten die zij gaan leggen. Veel vragen die collega-woordvoerders aan de orde gaan stellen, betreffen onderwerpen die belangrijk zijn voor het eindoordeel van mijn fractie over de invoeringswet.

Voorzitter. Voordat ik inga op de thema's die in die afweging vooral relevant zijn voor mijn fractie wil ik de minister, en via haar alle ambtenaren van de verschillende ministeries, medewerkers en bestuurders van de VNG, IPO, de Unie van Waterschappen, maar ook de Griffie van deze Kamer heel hartelijk bedanken voor de geweldige wijze waarop ze deze Kamer in de voorbereiding van deze plenaire wetsbehandeling ondersteund hebben.

Voorzitter. Het uitgangspunt van Omgevingswet en daarmee de invoeringswet Omgevingswet is decentraal te zijn, vanuit de besturingsfilosofie waarin de ruimtelijke normstelling zo veel mogelijk op gemeentelijk niveau plaats moet vinden. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering aan dat betrokkenheid van hogere overheden verband moet houden met belangen die niet op doeltreffende en doelmatige wijze door de lagere overheden kunnen worden behartigd. Dat klinkt als je oppervlakkig leest plausibel, maar de vraag waarmee de PvdA-fractie puzzelt, is of de regering scherp heeft hoe dit te beoordelen is, en welke criteria daarbij door haar worden gehanteerd. Er is in Nederland immers een enorme woningbouwopgave, of het nu gaat om sociale woningbouw of woningen in de huur- of koopprijs in de middenklasse. Willen wij hier snelheid in maken, dan is sturing vanuit het Rijk nodig. Mijn collega uit de Tweede Kamer, Henk Nijboer, vraagt hier inmiddels wekelijks aandacht voor.

In het kader van de klimaatopgave en de energietransitie is daarnaast de opgave zo omvangrijk dat er volgens de PvdA meer nodig is dan een stimulerende en faciliterende provincie of Rijksoverheid. Als we niet willen dat landbouwgrond volgebouwd wordt met logistieke dozen, moet je de besluitvorming daarover niet alleen overlaten aan lokaal bestuur, waarbij de kans groot is dat het behoud van de natuur en het landschapsbeeld het af gaat leggen tegen de gemeentelijk versterking van de economie. Wij willen de minister in dit debat uitdagen om invulling te geven aan de begrippen doelmatige en doeltreffende belangenbehartiging door lokale overheden ten opzichte van de sturende rol van de regering die zij in kan nemen om de opgave die ik zojuist benoemde te behartigen en waar te maken. De regering geeft in de antwoorden aan dat ze geen parallellen ziet met de decentralisaties in het sociaal domein. De PvdA-fractie ziet die wel. Ook daar is eerst veel ruimte gegeven aan gemeentelijke afwegingen. We komen er nu schoorvoetend achter dat sommige zaken beter bovenregionaal of landelijk geregeld kunnen worden. De vraag is aan de orde of, juist nu er enorme opgaven op het gebied van klimaat en ruimtelijke ordening zijn, de oplossing ligt bij het vergroten van de lokale afwegingsruimte of bij een regering die — uiteraard in samenspraak met andere partijen — spreekwoordelijk het stuur in handen neemt. Herkent de minister dit en welke lessen trekt ze hieruit voor de rolverdeling in het fysieke domein en de vormgeving van de Omgevingswet?

En concreter: wat mogen we verwachten van de inhoudelijke invulling van de NOVI? Wij danken de minister voor de snelle antwoorden dit weekend over de NOVI. Helaas bevatten die niet de door ons gewenste duidelijkheid. Het blijft onduidelijk op welke punten landelijk keuzes worden gemaakt en of die desnoods via instructieregels opgelegd gaan worden aan de lagere overheden. Is de minister nu al bereid toe te geven dat wat betreft stikstof — niet meer alles kan, zoals Remkes zegt — woningbouw, mobiliteit, natuur, landbouw en energietransitie, de optelsom van wat gemeenten en provincies doen, niet vanzelfsprekend genoeg en evenwichtig zal zijn? Wat vindt de minister van het rapport "Klein land, grote keuzes, ruimtelijke ordening richting 2050" van de onafhankelijke organisatie Denkwerk, dat vorige week verscheen en dat hier ook op wijst? Voor onze fractie is het cruciaal dat er een inhoudelijk stevige NOVI komt. Anders hebben we wel alle verantwoordelijkheden decentraal belegd, maar niet de balans tussen wat kan en wat moet om de voorgenoemde vraagstukken aan te pakken. Graag een reactie van de minister hierop.

Voorzitter. Een belangrijk vraagstuk is of gemeenten op koers zijn met de voorbereidingen en klaar zijn om invulling te geven aan de vergrote ruimte die zij vanaf 2021 krijgen. Op basis van de voortgangsrapportages en de signalen die wij krijgen uit verschillende lokale overheden, is mijn fractie daar niet gerust op. Als 50% van de gemeenten er nu al achter is dat ze meer moeten doen dan ze dachten en 30% van de gemeenten — en dat zijn er dus 105 — niet gereageerd heeft op een enquête hierover, hoe kan de minister dan concluderen dat de invoering van de Omgevingswet zonder problemen in 2021 kan plaatsvinden? Graag een onderbouwing van de minister op dit punt.

Bovenal gaat het om de vraag of de gekozen volksvertegenwoordigers in staat zijn om hun nieuwe rol in te vullen en hoe ze adequaat controle uit gaan oefenen op het gevoerde eigen beleid van het gemeentebestuur, het provinciaal bestuur dan wel het dagelijks bestuur van het waterschap. Vroegtijdig in het besluitvormingsproces moeten zij hun positie bepalen en cruciale beslissingen nemen over bijvoorbeeld de werkwijze bij buitenplanse activiteiten en de vormgeving van participatie.

Als we spreken over verantwoorde gefaseerde invoering, zouden we dan niet de gemeentebesturen in de eerste jaren na 2021 moeten verplichten om de raad actief te wijzen op een besluit dat zij willen nemen en voldoende tijd geven voor hun positiebepaling? Of moeten we verder gaan, waarbij er op onderdelen nog wel een expliciet besluit moet worden genomen door de gemeenteraad? Hoe ziet de minister dit?

De leden van de gemeenteraden zullen tijdig inzicht moeten verwerven in wat de consequenties zijn van de keuzes die zij kunnen maken. Hoe krijgen we dat voor elkaar, zo vragen we de minister? Hoe kunnen we zorgen dat gemeenteraden stapsgewijs kunnen gaan werken aan de nieuwe rol die hun is toebedeeld? Hoe voorkomen we dat ze —onbewust onbekwaam — de regie in handen leggen bij het gemeentebestuur en daar achteraf mee geconfronteerd worden als inwoners bij hen aankloppen? Uit de schriftelijke antwoorden blijkt dat de regering dat prima vindt. Mijn fractie vindt dit geen goede zaak. In het verlengde van het advies van de staatscommissie parlementair stelsel "Lage drempels, hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans" om een wet op decentralisaties in te voeren wil mijn fractie van de minister weten hoe zij gaat realiseren dat er adequate democratische controle plaatsvindt op lokaal niveau.

Dat brengt me op een breder punt, het faciliteren van de beoogde cultuurverandering. Het werken van een sturingsfilosofie waar in vertrouwen, het principe "decentraal, tenzij", inwoners en initiatiefnemers met eigen voorstellen kunnen komen die passen binnen de lokale omgevingsvisie, vergt een verandering in houding en gedrag van iedereen die bij de Omgevingswet betrokken is: ambtenaren, lokale politici, bestuurders en initiatiefnemers. Dat is anders dan de huidige situatie, waarbij het volgen van regels centraal staat. In 't Hout, coördinator bouwregelgeving bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, schrijft in het artikel Het gelijkwaardigheidsbeginsel van de Omgevingswet dat de uniforme regels voor burgers en bedrijven de samenleving houvast bieden. Op die manier worden rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en voorspelbaarheid geborgd. Die borging valt, met de ruimte die de Omgevingswet biedt voor eigen initiatief, grotendeels weg of, beter gezegd, zal anders geborgd moeten worden. Het lijkt mijn fractie niet wenselijk dat dit alleen ingevuld wordt via jurisprudentie. Daar ging het net al over. Is de minister het op dit punt met ons eens? Wie gaat bepalen wat kan, zo vragen wij de minister. In 't Hout stelt enkele randvoorwaarden om het gelijkwaardigheidsbeginsel goed te laten werken, zoals voldoende referentiekader, laagdrempelige hulpstructuren met onafhankelijke deskundigheid voor het beoordelen van alternatieven, en verspreiding via internet van wat gelijkwaardig geaccepteerde alternatieven kunnen zijn. Hoe ziet de minister dit? Wat kunnen we in dezen van haar verwachten?

Ter voorbereiding op dit debat heb ik de Handelingen van de plenaire wetsbehandeling van de Omgevingswet teruggelezen. Destijds voerde minister Schultz het woord namens het kabinet en de heer Verheijen namens mijn fractie. Het ging uitgebreid over de cultuurverandering. Bij die wetsbehandeling sprak minister Schultz over een paradigmawijziging. Komt de cultuurverandering nu niet onterecht op het tweede plan voor alle formele stappen die dit jaar worden gezet en de technische zaken die moeten worden voorbereid? Wordt er voldoende geëxperimenteerd om te leren wat belangrijk is als je anders gaat werken? Ik vraag dit nadrukkelijk. De regering schrijft herhaaldelijk in haar schriftelijke antwoorden dat het wel goed komt met de lokale overheden en waterschappen, omdat die nu ook al een grote verantwoordelijkheid hebben in de ruimtelijke ordening. Maar dit zonder erbij te melden dat hoe ze hun werk moeten gaan doen, fundamenteel anders zal zijn. Hoe ziet de minister dit? Wat wordt er gedaan om de cultuurverandering daadwerkelijk te realiseren, nu en ook na 2021? En hoe wordt gemonitord of dat lukt?

Dat brengt me op een bredere vraag over de ondersteuning van de verandering. Het programma Aan de slag met de Omgevingswet is ingezet om de implementatie te begeleiden. Heel goed. In de beantwoording staat dat dit programma doorloopt tot eind 2021. Is dat niet te kort, zo vragen wij de minister. Iedereen die een grote organisatie leidt, weet dat anders werken een kwestie van lange adem is. Is de minister bereid tot langdurig investeren — logisch lijkt tot 2029 — in de begeleiding van het veranderingstraject? Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de minister daarop.

Voorzitter. Daarmee kom ik op een voor mijn fractie cruciaal thema. Dat gaat over de vormgeving van de participatie. We hadden het er net al over. Mijn voormalige collega Verheijen vroeg daar al aandacht voor bij de behandeling van de Omgevingswet. Het is een misvatting dat ruimte bieden voor mensen om betrokken te zijn bij de inrichting van hun leefomgeving — zo zeg ik ook tegen de heer Dessing — voldoende is om te zorgen dat mensen die ruimte ook gaan benutten. Van de WRR hebben we immers geleerd: weten is nog geen doen. Voor de PvdA-fractie is het van belang dat alle inwoners van de gemeente actief betrokken worden bij de inrichting van hun leefomgeving. Het gaat wat ons betreft verder dan alleen de omwonenden die gehoord moeten worden door een initiatiefnemer. Er is ook meer nodig dan een wet die maatschappelijke organisaties en inwoners de mogelijkheid geeft om hun belangen tijdig naar voren te brengen en het lokaal bestuur aan te spreken. Het gaat erom dat vooraf rekening wordt gehouden met alle relevante partijen. Denk daarbij aan: woningzoekenden, ouderen die willen verhuizen maar geen betaalbaar alternatief kunnen vinden of mensen die begaan zijn met de natuur maar die zich niet aangesloten hebben bij een actiegroep. Er zijn veel voorbeelden te geven. Wat kunnen mensen doen als een buurman een uitbouw realiseert en daar een bedrijfje in vestigt, waardoor hun uitzicht ernstig belemmerd wordt? Wat als een bedrijf gesloten wordt naast een klein wijkje waar oudere mensen en jonge gezinnen wonen en waar, voor ze het weten, een zeecontaineropslag wordt gerealiseerd? Hoe gaat dat straks, zo vragen wij de minister. Wat zijn de stappen? Waar liggen de vrijheden van de initiatiefnemer? En wat is dan goede participatie?

Wat goede participatie is, welke spelregels gelden, et cetera, is niet ingevuld in de afgelopen jaren — helaas — ondanks aandringen van mijn fractie in en na het debat over de Omgevingswet. Wij vinden dat dat wel moet. De PvdA-fractie is ervan overtuigd dat het niet vanzelf goed komt als participatie betekent dat er ruimte geven wordt zonder kaders, zoals nu wordt voorgesteld. Ook de Nationale Ombudsman roept de overheden met klem op om het burgerperspectief bij de inrichting van de Omgevingswet centraal te stellen en burgers te helpen om mee te kunnen doen in de Omgevingswet. Wij verwachten een initiërende, faciliterende, normerende en controlerende rol van het Rijk, een regering die monitort of participatie die zo werkt dat mensen zich gehoord voelen bij ontwikkelingen in hun omgeving en er zeker van kunnen zijn dat voorkomen wordt dat ze, als ze even niet opletten, te laat zijn om invloed op ruimtelijke plannen of concrete initiatieven te hebben.

Belanghebbenden hoeven het niet altijd eens te zijn met wat er gebeurt. Draagvlak c.q. begrip voor initiatieven ontstaat wel als inwoners en andere belanghebbenden tijdig actief mee kunnen denken en mee kunnen doen. De regering geeft in de beantwoording aan dat het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau in voorbereiding is. Ze vindt het geen probleem dat deze wet niet voor de invoering van de Omgevingswet van kracht wordt. De PvdA vindt dat wel. Ons voorstel is om in het invoeringsbesluit een verplichting op te nemen dat gemeenten, provincies en waterschappen in samenspraak met hun volksvertegenwoordigers voor 2021 zaken over de participatie vastleggen, bijvoorbeeld in een participatieverordening. Is de minister bereid dit toe te zeggen? Zo nee, waarom niet en wat wil de regering dan wel doen om participatie goed te borgen?

De heer Rietkerk i (CDA):

Een vraag aan mevrouw Nooren. Het gaat over inspraak en er is een beschouwing over participatie. Dat laatste kan ik overigens een heel eind volgen. Kunt u aangeven hoe de PvdA-fractie aankijkt tegen de inspraakverordening die er nu al is en de gewenste participatieverordening die u nu via een wet wil?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Het gaat ons om het volgende. Er vormt zich ruimte in de Omgevingswet. Er wordt gezegd dat de initiatiefnemer moet aangeven of en hoe participatie heeft plaatsgevonden. Er worden geen afspraken gemaakt over wie je moet spreken, op welke manier het moet gebeuren, in welke fase en op welke wijze mensen benaderd moeten worden. Nu moet de gemeenteraad opletten en zelf bedenken of ze participatie gaat beperken. Eigenlijk willen wij graag dat voor 2021 alle lokale besturen het gesprek voeren over de Omgevingswet en daar een keuze in maken.

De heer Rietkerk (CDA):

Mocht het zo zijn dat de mogelijkheid ook bestaat om via de huidige inspraakverordening, met het beleid dat daaromheen zit, tot hetzelfde doel te komen als met de door u gewenste participatieverordening ...

De voorzitter:

Wilt u het woord richten tot de voorzitter en niet tot de spreker?

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter, dan vraag ik via u aan mevrouw Nooren: als de bedoeling waar u het over heeft nu al in het wettelijk instrumentarium een plek zou kunnen krijgen ...

De voorzitter:

Meneer Rietkerk, als u "u" zegt, hebt u het tegen mij, maar ik kan uw vraag niet beantwoorden.

De heer Rietkerk (CDA):

Mevrouw Nooren, zou u dan deze vraag willen beantwoorden? Als het wel ...

De voorzitter:

Het is heel moeilijk, maar probeert u het nog eens.

De heer Rietkerk (CDA):

U heeft het nu tegen "u", tegen mij. Ik wilde de volgende vraag aan mevrouw Nooren stellen. Wat is het verschil tussen het huidige instrumentarium en de bedoeling in relatie tot de wettelijk af te dwingen participatieverordening?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Waar het mijn fractie om gaat, is dat het vooraf helder is. Nu zit er namelijk ruimte bij de gemeenteraad om de participatie in te vullen. Ze zijn niet verplicht om dat van tevoren in te vullen. Waar het ons om gaat, waar wij belang aan hechten, is dat voor de invoering van de Omgevingswet gemeenteraden en Provinciale Staten met hun lokale bestuurders gaan nadenken over de vormgeving van de participatie, de vormen die ze gaan gebruiken en over de rolverdeling tussen de initiatiefnemers en wat bijvoorbeeld de gemeente zelf gaat doen. Ik weet niet zo goed — dat zou een mooie vraag aan de minister zijn — of dat te regelen is in een nieuwe regeling of dat het nu in de inspraakverordening op orde is. Dan is het goed. Maar op de vragen die mijn fractie heeft gesteld, heeft de minister gezegd dat ze dat volledig vrij laat. Dat vind ik te vrij.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb een vraag aan mevrouw Nooren. Het is nu zo dat een gemeenteraad tijdig, voor het omgevingsplan van de eigen gemeente gereed is, als gemeenteraad kan aangeven hoe hij de participatie wil zien. Wat maakt dat dat voor u niet afdoende is? Iedere gemeenteraad in Nederland kan dus die weging maken hoe hij die participatie in wil richten. Dat kunnen ze precies vastleggen in hun omgevingsplan.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dat is precies het kernpunt. Dat is "kan", waar wij zeggen "moet". Wij zeggen eigenlijk dat wij participatie zo belangrijk vinden, dat het niet van toeval afhangt of een gemeenteraad dit doet. Sterker nog, we hebben gehoord van een collega dijkgraaf die zei als dagelijks bestuur alles te willen voorleggen bij het algemeen bestuur. Hij werd door zijn juristen teruggeroepen met de mededeling dat dat niet de bedoeling was. Eigenlijk vind ik dat het vooraf een bewuste keuze moet zijn hoe participatie wordt vormgegeven.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Voorwaardelijk voor een klantvriendelijke uitvoering van de Omgevingswet is een voor iedereen toegankelijk en eenvoudig te gebruiken digitaal stelsel. De fractie van de PvdA is onder de indruk van de zorgvuldige aanpak die in het afgelopen jaar is gekozen. Tegelijkertijd constateren wij dat nog niet alles af is, dat de invulling van het landelijke DSO nog niet klaar is, de aansluiting van de decentrale overheden nog niet gereed is en dat de vulling met informatie vanuit de decentrale overheden nog een omvangrijke klus is. Wat komt er nu nog terecht van het oefenjaar, zo vragen wij de minister. Wat voor risico's brengt dit met zich mee voor een soepele invoering? Wij hebben vernomen dat de systeemkeuze voor de waterschappen nog niet is gelukt en dat door alle onzekerheden ICT-leveranciers voorzichtig zijn met het ontwikkelen, inrichten en aanpassen van ICT-systemen. Kloppen deze signalen? Brengt dit het realiseren van een werkend systeem per 1 januari 2021 in gevaar, zo vragen wij de minister.

In zijn algemeenheid is de vraag of het DSO gaat werken zoals beoogd op dit moment nog niet te beantwoorden. In het licht van onze verantwoordelijkheid om de uitvoerbaarheid van de wet te beoordelen, is dat een lastige kwestie. We gaan ervan uit dat we bij het bespreken van het invoerings-KB in deze Kamer expliciet stil zullen staan bij de werking van het DSO, zowel op landelijk als op decentraal niveau. Voor de planning zeg ik het volgende. Voor de PvdA is dat debat pas zinvol als het BIT-advies er ligt, om een beeld te kunnen vormen over de doorontwikkeling van het DSO.

Voor nu is er wat betreft het DSO nog één punt dat niet tot dan kan wachten. Dat is zorgdragen dat er een toegankelijk stelsel wordt gebouwd op alle niveaus en voor alle mensen in de samenleving, met bijzondere aandacht voor ouderen, mensen die laaggeletterd zijn en mensen met een beperking, en dat die toegankelijkheid periodiek wordt beoordeeld. In de schriftelijke beantwoording geeft de regering aan dat de WCAG-richtlijn voor alle overheden geldt. Dit is het goede nieuws. Het slechte nieuws is echter dat zij er niet op gaat toezien of die wordt toegepast. Dat lijkt mijn fractie een slechte zaak. De ervaringen met gemeenten wat betreft toegankelijke informatie zijn niet gunstig, zo blijkt onder andere uit het promotieonderzoek van Velleman. Geen van de door deze onderzoeker onderzochte websites van gemeenten voldeed aan de toegankelijkheidsrichtlijn. Wij verzoeken de minister toe te zeggen dat het onderzoek naar de toegankelijkheid wordt verbreed, dat de toegankelijkheid van de decentrale onderdelen wordt gemonitord en dat wordt gezorgd voor aanvullende maatregelen als de toegankelijkheid van het DSO niet gewaarborgd kan worden.

Voorzitter. De implementatie van de Omgevingswet vergt een forse inspanning van mensen en middelen van alle betrokken organisaties. Willen en kunnen zij daarin investeren, vraagt mijn fractie zich af. Gemeenten krijgen minder leges als er meer elementen in de ruimtelijke ordening vergunningsvrij zijn. Wordt hier met de rijksfinanciering van de gemeenten rekening mee gehouden? Bovendien zitten veel gemeenten op dit moment krap bij kas, omdat de kosten in het sociaal domein zo hoog worden dat zelfs bibliotheken gesloten worden. De vraag die ons puzzelt, is hoe gezorgd wordt dat gemeenten niet vanwege geldgebrek de implementatie van de Omgevingswet vertragen of gebrekkig invullen. Is de minister voornemens om geoormerkte middelen voor de implementatie beschikbaar te stellen? Of ziet zij andere manieren om te voorkomen dat geldproblemen een zorgvuldige implementatie in de weg staan? Hoe wordt dit dan gemonitord?

Voorzitter. Net als de PvdA hebben verschillende fracties gevraagd hoe initiatiefnemers en andere betrokkenen geïnformeerd worden over de komst van de Omgevingswet en begeleid worden in het werken ermee. Ik begin met het eerste punt. De regering legt de volledige verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening in handen van de decentrale overheden en de waterschappen. De PvdA vindt dit te mager en te versnipperd. Ons voorstel is dat de regering — net als bij stelselwijzigingen in het sociaal domein en, onlangs en nu nog, bij de Wet arbeidsmarkt in balans — haar eigen verantwoordelijkheid neemt en zorgt voor een adequate landelijke voorlichtingscampagne. Is de minister bereid dit te doen?

Dan het tweede punt, wat dichter bij huis. Waar kunnen mensen terecht als ze vragen hebben die verband houden met de invoering van en het werken met de Omgevingswet? In de schriftelijke antwoorden geeft de regering aan dat er in de meeste gemeenten een fysieke plek is waar mensen terechtkunnen. Het lijkt de PvdA evident dat geregeld moet worden — of misschien is het zelfs al geregeld — dat dit in alle gemeenten kan. Wil de minister dit toezeggen en hierop toezien?

Daarmee kom ik op het laatste inhoudelijke punt van mijn fractie. Wij vinden het niet alleen belangrijk dat de invoering de komende jaren wordt begeleid door een nationaal programma. Ik had het er eerder over. Wij vinden het ook cruciaal dat er een onafhankelijke commissie komt die de voortgang van de invoering en de implementatie monitort en daarbij aandacht heeft voor zaken die ik eerder in mijn betoog aan de orde heb gesteld. Ik noem de cultuurverandering, de manier van participatie vormgeven, het omgaan met de lokale ruimte van de Omgevingswet, het DSO et cetera, et cetera. Is de minister bereid zo'n commissie in te stellen en hun bevindingen ter beschikking te stellen aan de beide Kamers van de Staten-Generaal?

Voorzitter, ik rond af. De PvdA is zich ervan bewust dat het gesprek tussen deze Kamer en de regering over de invoering van de Omgevingswet niet beperkt blijft tot het debat van vandaag en morgen. Als de invoeringswet volgende week in deze Kamer zou worden aanvaard, zal het finale oordeel over de invoering van de wet per 1 januari 2021 aan de orde komen als de voorhang van het ontwerp van de inwerkingtredings-KB van de Omgevingswet in de loop van dit jaar aan de orde is. Een jaar dat door alle vertragingen niet het oefenjaar is zoals wij dat eerder in de gedachtewisseling met de minister en haar voorgangers voor ogen hadden. Juist dat baart de PvdA zorgen. Het gaat om een enorme investering van menskracht en geld. Die is alleen maar zinvol als de ruimtelijke ordening met de Omgevingswet echt beter wordt en het gaat om een doenlijk invoeringstraject. Wij laten ons graag in het vervolg van het debat door de minister hiervan overtuigen. Toezeggingen op de punten van sturing geven op het gebied van vormgeven aan de participatie en de rol van de gemeenteraden, een fysieke plek binnen de gemeente waar inwoners terechtkunnen, prominente invulling van de verantwoordelijkheid van het Rijk als stelselverantwoordelijke en een landelijke campagne om mensen te informeren over wat er gaat veranderen, zullen belangrijk zijn voor de beoordeling door mijn fractie.

Wij zien uit naar de antwoorden van de minister. Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Dan is het woord aan mevrouw Baay-Timmerman namens de fractie van 50PLUS.