T01617

Toezegging Brief met visie op de rol van het strafrecht in de samenleving (32.890)



De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Broekers-Knol en Ruers, toe dat hij een brief zal sturen aan de Kamer met een samenhangende visie van het kabinet op de rol van het strafrecht in de samenleving. 


Kerngegevens

Nummer T01617
Status voldaan
Datum toezegging 6 november 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
mr.dr. R.F. Ruers (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen strafrecht
visie
Kamerstukken Aanpassing verjaringstermijn voor misdrijven (32.890)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 23-24

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Mijn eerste punt is de wenselijkheid van een wetenschappelijk onderbouwde visie over doel, nut en effect van het strafrecht. Namens mijn fractie heb ik daarover een vraag gesteld in het voorlopig verslag, mede in het licht van enkele andere wetsvoorstellen op het terrein van het strafrecht, zoals de herziening ten nadele en tot voor kort nog de minimumstraffen. De minister komt met een uitgebreid antwoord en verwijst daarbij naar de lijn die is ingezet met recente wetgeving, met name als gevolg van gewijzigde inzichten over de positie van het slachtoffer en de grotere mogelijkheden van DNA-onderzoek en andere technische ontwikkelingen. Daarmee is de vraag van mijn fractie slechts gedeeltelijk beantwoord. De VVD-fractie heeft behoefte aan een brede, samenhangende visie op het strafrecht in het licht van gewijzigde opvattingen en ontwikkelingen. Die brede, samenhangende visie kan dragend zijn voor toekomstige wetsvoorstellen op het terrein van het strafrecht. Daarbij wordt gestreefd naar een balans tussen het belang van de samenleving als geheel bij de bescherming van de rechtsorde, de belangen van slachtoffers respectievelijk hun nabestaanden en de rechtspositie van verdachten en daders. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 42-43

Minister Opstelten: Voordat ik de vragen beantwoord, geef ik graag kort een schets van de inhoud en achtergrond van dit wetsvoorstel. Ik zal daarbij op verzoek van mevrouw Beuving, mevrouw Broekers en mevrouw Scholten ingaan op mijn visie op het strafrecht en dit wetsvoorstel. Daar hebben zij nadrukkelijk om gevraagd. Ik doe dat natuurlijk in een nutshell, maar toch.

Met het wetsvoorstel worden verjaringstermijnen verlengd voor misdrijven waarop acht tot tien jaar gevangenisstraf is gesteld, van twaalf tot twintig jaar. Voorbeelden van dergelijke misdrijven zijn diefstal met geweldplegingen zware mishandeling. Daarnaast wordt de verjaring afgeschaft voor misdrijven waarop twaalf jaar of meer gevangenisstraf is gesteld en voor ernstige zedenmisdrijven gepleegd tegen kinderen. Bij deze laatste misdrijven kan gedacht worden aan gemeenschap met een persoon beneden de leeftijd van 16 jaar.

Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, vloeit voort uit twee ontwikkelingen: de veranderde maatschappelijke context en de toegenomen mogelijkheden tot het leveren van bewijs na verloop van veel tijd. Het strafrecht is geen rustig bezit en mag ook geen dogma zijn. Het recht reguleert onze samenleving en onze samenleving is voortdurend in ontwikkeling. Daarom is ook het recht voortdurend in ontwikkeling. Strafrecht is ingrijpend recht. Enerzijds beschermt het belangrijke rechtsgoederen van burgers: hun leven, hun vrijheid, hun vermogen en hun eer. Anderzijds treft het burgers in diezelfde rechtsgoederen. Om die reden biedt het strafrecht rechtsbescherming, zowel aan de verdachte als aan het slachtofferen de maatschappij als geheel. De opvattingen over hoe dit ingevuld moet worden, verschillen naar tijd en plaats.

De maatschappelijke context waarbinnen het strafrecht zich beweegt, is sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht ingrijpend veranderd. De rol van het strafrecht is binnen deze veranderde context ook enigszins anders. Niet alleen is sprake van meer criminaliteit dan ten tijde van de invoering van het Wetboek van Strafrecht, maar ook is de criminaliteit van aard veranderd. Verder is sprake van minder sociale cohesie, algemeen gedeelde normen en waarden en sociale controle. Daarnaast is de tolerantie van criminaliteit afgenomen. Wij kunnen dat aangrijpen om het criminaliteitsprobleem te relativeren, maar het is de vraag of dat gerechtvaardigd is. Een grotere gevoeligheid voor bepaalde gedragingen kan ook duiden op een legitieme verschuiving in de definitie van leed en schade.

Ook is het strafrecht niet langer een marginaal gebeuren in maatschappelijke zin. De strafrechtspleging was lange tijd vooral iets voor specialisten en justitiabelen, maar vanaf midden jaren tachtig is dat drastisch gewijzigd. Belangrijke strafrechtelijke gebeurtenissen worden via de media onder de aandacht gebracht van het grote publiek. Het optreden van politie en justitie wordt nauwlettend gevolgd en bekritiseerd. In mijn ogen kan het strafrechtelijk beleid zich niet onttrekken aan de gevoelens van het slachtoffer en het rechtsgevoel van het publiek. Dit zou afbreuk doen aan de legitimiteit en geloofwaardigheid van het strafrecht.

Ik heb in mijn college in Groningen gepleit voor een strafrecht dat herkenbaar, krachtig en op maat is. Ongetwijfeld hebben de leden kennis genomen van deze visie, die is na te lezen in het Nederlands Juristenblad. In april is daarin een artikel van mijn hand verschenen waarin ik mijn agenda voor het strafrecht heb aangegeven. Ik ben van plan om dat in dit kabinet voort te zetten. Dit betekent niet dat er steeds moet worden toegegeven aan de waan van de dag, maar wel dat het strafrecht moet aansluiten bij de opvattingen die in de maatschappij leven. In relatie tot dit voorstel is dan relevant dat steeds moeilijker aan de samenleving, de maatschappij, is uit te leggen dat plegers van ernstige misdrijven hun straf ontlopen enkel en alleen in verband met het verstrijken van een bepaalde termijn.

De tweede ontwikkeling die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt, is die van het forensisch bewijs, met name het DNA-bewijs. De mogelijkheden tot het verkrijgen van aanknopingspunten en het leveren van bewijs ten aanzien van feiten die in een ver verleden zijn gepleegd, zijn daardoor enorm toegenomen. Hierdoor vervalt het argument dat in verjaringstermijnen dient te worden voorzien in verband met het feit dat het na verloop van tijd moeilijk zo niet onmogelijk is om een strafbaar feit nog te bewijzen. Daarbij teken ik meteen aan dat DNA en ander technisch bewijs niet altijd zaligmakend zal zijn. De rechter zal dan ook grote behoedzaamheid moeten betrachten bij de beoordeling van de bewijsbaarheid van een strafbaar feit dat in een ver verleden is gepleegd. In de memorie van antwoord die ik de Kamer toezond, is een aantal voorbeelden opgenomen waaruit kan worden afgeleid dat de rechter zijn taak nauwgezet uitvoert.

De verwachtingen bij dit wetsvoorstel moeten dan ook bescheiden zijn. Het enkele opheffen van de verjaring betekent nog niet dat ernstige misdrijven altijd vervolgd zullen worden. Daarvoor zijn ook andere factoren van belang, zoals de bewijsbaarheid van het feit. Wel wordt met dit wetsvoorstel meer maatwerk mogelijk. Indien sprake is van een ernstig misdrijf dat in een ver verleden heeft plaatsgevonden en er voldoende bewijs is tegen een bepaalde verdachte, bestaat de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan. Het Openbaar Ministerie zal daarvoor alle – ik zeg: alle – in het geding zijnde belangen afwegen. Juist doordat sprake is van maatwerk in een concreet geval kan een evenwicht worden bereikt tussen alle in het geding zijnde belangen. Met dit wetsvoorstel wordt voorkomen dat de belangen van het slachtoffer en de maatschappij het na verloop van de verjaringstermijn altijd van de belangen van de verdachte verliezen. Cruciaal is dat het met dit wetsvoorstel mogelijk wordt om met alle belangen rekening te houden. (...)Met het voorgaande heb ik een paar achtergronden van het wetsvoorstel kort aangestipt, omdat daarnaar werd gevraagd. Ook ben ik ingegaan op mijn visie op het strafrecht, natuurlijk in een nutshell. Ik verwijs ook naar het NJB.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 54

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Over een brede samenhangende visie over doel, nut en effect van het strafrecht heeft de minister wel iets gezegd, maar tegelijkertijd wil hij zijn handen politiek vrijhouden. Ik beveel hem van harte aan, juist vanwege het draagvlak van een belangrijk onderdeel van onze rechtsordening, namelijk het strafrecht, om dat toch eens een keer goed te entameren en een onderzoek te doen om zo'n brede, samenhangende visie te ontwerpen.

De heer Ruers (SP): De minister heeft een algemene visie weergegeven. Naast al hetgeen wij eerder hebben kunnen lezen in de stukken is daaraan niet veel toegevoegd. Ik sluit mij volledig aan bij de laatste opmerking van mevrouw Broekers dat er een keer een alomvattende en diepgaande visie moet worden ontwikkeld op basis van uitgebreid onderzoek.

Handelingen I 2012-2013, nr. 6- blz. 55

Minister Opstelten: Ik dank de leden voor hun interventies in tweede termijn. Tegen mevrouw Broekers zeg ik dat ik van tijd tot tijd college geef over de samenhangende visie op de rol van het strafrecht in de huidige samenleving. Ik vind het goed, gelet op dit debat, dat het kabinet die samenhangende visie formuleert. Ik zeg toe dat ik de Kamer een brief zal doen toekomen over de rol van het strafrecht inde huidige samenleving. Dat is voor ons goed en het is een mooie uitdaging om daarover met de Kamer in debat te gaan.


Brondocumenten


Historie