T03285

Toezegging Kopie aangifte bij zedendelicten (35.349)



De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van de vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en Dittrich (D66), toe om met de politie en het OM te praten betreffende het meegeven van een kopie van de aangifte bij zedendelicten. Hij zal erop toezien dat dit – bij het niet verstrekken van een kopie - niet leidt tot een standaardafdoening in een nieuw jasje.


Kerngegevens

Nummer T03285
Status voldaan
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Kopie aangifte
slachtofferrechten
zedendelicten
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘Ik komt bij het volgende onderdeel van de wet. Als een aangever geen kopie van de aangifte ontvangt, zal in de bevestiging van de aangifte worden vermeld waarom niet. In de memorie van toelichting staat dat deze motivering op de zaak moet zijn toegesneden. In antwoord op onze schriftelijke vragen, antwoordde de regering echter dat de toelichting niet helemaal op de feiten van de zaak hoeft worden toegesneden, maar dat bijvoorbeeld volstaan kan worden met een toelichting dat in de betreffende zaak het slachtoffer ook getuige is en dat omwille van het opsporingsbelang een kopie van de aangifte niet verstrekt kan worden. Met dit antwoord maakt de regering deze bepaling bij voorbaat tot een dode letter, want slachtoffers zijn vrijwel altijd getuige. En als het opsporingsbelang niet nader gemotiveerd hoeft te worden, is het een dooddoener die altijd gebruikt kan worden; ik zie de standaardbrieven alweer tegemoet. Ik ga ervan uit dat deze minister geen dode letters wil produceren, maar betekenisvolle wetgeving. Daarom probeer ik het nog een keer. Mogen we ervan uitgaan dat deze wet iets beoogt te veranderen, dat in beginsel ook slachtoffers van zedenzaken een kopie van hun aangifte – hun eigen verhaal immers – ontvangen en dat daar slechts bij uitzondering en gemotiveerd van wordt afgeweken?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 7

De heer Dittrich (D66):

(…)

‘In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij zedenzaken, geeft de politie aan de aangever van het misdrijf geen kopie van de aangifte mee naar huis. De redengeving is volgens de minister, zo staat in de stukken, als volgt. Het kan de aangever die vaak ook getuige is, beïnvloeden bij de verdere behandeling van de strafzaak. Het wetsvoorstel regelt dat de afwijzing om zo’n kopie mee te geven inhoudelijk gemotiveerd moet zijn. Op zichzelf is die inhoudelijke motivering een verbetering, als het een echt inhoudelijke, concreet op de zaak toeziende motivering betreft. Maar ik blijf het eigenlijk wel vreemd vinden dat de aangever niet gewoon een kopie van zijn of haar aangifte mee kan krijgen. De aangifte zelf, het verhaal dat de aangever bij de politie doet, is natuurlijk al een bepaalde inkleuring van dat verhaal. Dat geldt bovendien voor de manier waarop de opsporingsambtenaar het opschrijft. Het lijkt alsof wij als overheid de aangever, het slachtoffer, niet helemaal vertrouwen en we daarom de aangifte niet willen meegeven. Kan de minister in dit debat nog eens gedetailleerd uitleggen waarom mensen geen kopie van hun eigen aangifte, van het misdrijf dat hen is overkomen, kunnen meekrijgen?’

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34

Minister Dekker:

(…)

‘Voorzitter. Dan heb ik nog een slotblok met een aantal overige thema’s. Er waren een aantal vragen over het meegeven van aangiften, met name in zedenzaken. Er zijn uitzonderingen waarbij de aangifte niet wordt meegegeven. Mevrouw De Boer, en ik geloof ook de heer Dittrich, vroegen daar heel nadrukkelijk naar. Dat gebeurt in bepaalde gevallen in het belang van de opsporing en de vervolging. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als het bewijs vrijwel volledig afhankelijk is van de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte, bijvoorbeeld las dingen zich met name in de privésfeer hebben afgespeeld. De instanties, de politie en het Openbaar Ministerie, zeggen dan: we willen bij een verhoor vermijden dat het slachtoffer zijn ervaring en herinneringen baseert op het proces-verbaal in plaats van op zijn of haar eigen herinnering aan het feit. Dat gebeurt niet zozeer o het extra ingewikkeld te maken voor het slachtoffer, maar omdat het belangrijk is voor de bewijsvoering en de waarheidsvinding. Ik kan me voorstellen dat de verdediging van de beklaagde er grif gebruik van zal maken als een pv wordt meegegeven en daar flink uit wordt geput bij het verhoor, omdat daarmee ook de betrouwbaarheid van het verhoor op het spel staat. De reden dat zo’n aangifte niet wordt meegegeven is in het opsporingsbelang en in het belang van de waarheidsvinding. Het enige punt is dat dat nu heel vaak gebeurt, en ook zonder redenen omkleed, zonder verdere motivatie. In dit wetsvoorstel hebben wij opgenomen dat het in alle gevallen gemotiveerd moet worden en schriftelijk aan het slachtoffer moet worden meegegeven.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

‘Het is nu niet in heel veel gevallen; het is in álle zedenzaken zo. Volgens mij staat het nu ook gewoon in de aanwijzing, daar wil ik af zijn, of in de interne regelgeving van het OM. Ik blijf het heel vreemd vinden. Bij een verhoor, of bij de rechter-commissaris, is het eerste wat de rechter-commissaris vraagt: heeft u uw aangifte gelezen? Nee, want die heb ik niet. Soms heb je die wel, namelijk als je het strafdossier van tevoren hebt gehad. Dan heb je die dus wel. Ik hoor al jaren het bezwaar dat een zaak hierop stuk zou kunnen gaan. Ik heb nog nooit gehoord van een zaak die daadwerkelijk hierop stuk is gegaan. Volgens mij is het dus ok een soort angst voor de situatie dat een slachtoffer zou gaan voorlezen wat er in de verklaring staat. Dat is natuurlijk niet aan de orde.

Aan de andere kant worden slachtoffers tijdens een verhoor heel vaak geconfronteerd met ‘ja maar bij de politie heeft u dit gezegd’, Dan helpt het juist wel als je weet wat je bij de politie hebt gezegd, zodat je kunt uitleggen wat er wordt gevraagd. Eerlijk gezegd begrijp ik de algemeenheid dat het nu in zedenzaken niet wordt meegegeven echt niet. Ik begrijp het ook niet vanuit een opsporingsbelang. Als ik uw antwoord zo hoor, dan denk ik nog steeds dat het in plaats van in de aanwijzing, nu in een standaardbrief komt te staan. Bij de aangifte weet je nog niet of er aanvullend bewijs is, omdat het bij zedenzaken vaak om een een-op-een verklaring gaat. Je gaat mogelijk nog gehoord worden en vanuit het opsporingsbelang krijg je het niet. Per saldo verandert er dan dus niets. Ik neem toch aan dat het de bedoeling is dat er iets verandert.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34

Minister Dekker:

‘Zeker. Het is niet de bedoeling van het wetsvoorstel dat wat nu een standaardpraktijk is, straks leidt tot een standaardpraktijk met een standaardbrief. Het idee is dat het specifieker wordt, dat de politie en het Openbaar Ministerie kijken in welke gevallen het kan en in welke gevallen niet, en dat dat tot een individuele afweging leidt. Dat is de bedoeling van het wetsvoorstel. U heeft een terecht punt dat als we over een paar jaar het wetsvoorstel gaan evalueren en het niet op die manier uitpakt, we daar echt opnieuw grondig naar moeten kijken. Maar ik heb er nog wel vertrouwen in dat we met deze aanscherping, die ik ook wel terecht vind, in de praktijk wat veranderen. Ik zeg u toe dat ik daar werk van ga maken en erop zal toezien dat dit niet leidt tot een standaardafdoening in een nieuw jasje.

(…)

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 34

De heer Dittrich (D66):

Ik dacht dat de minister doorging op de zedenzaken, maar dit is toch weer een ander punt. Ik kom dus toch even terug op het vorige punt. Waarom draaien we het niet om? Waarom wordt niet in zijn algemeenheid in zedenzaken de aangifte meegegeven, tenzij er specifieke, op de zaak betrekking hebbende redenen zijn om dat niet te doen? Dat maakt het in de praktijk veel moeilijker om te weigeren dat de aangiften worden meegenomen. Ik ben eigenlijk wel met mevrouw De Boer eens dat er niet zo veel gaat veranderen in de praktijk als we deze regeling volgen die u nu hebt voorgesteld.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35

Minister Dekker:

‘Ik denk dat ik daar iets optimistischer over ben. Ik heb zojuist al aangegeven dat ik er echt wel op wil toezien. Ik wil best het gesprek aangaan met de politie en OM om te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het niet een soort nieuw automatisme wordt. Kijk, het voorstel is nu het voorstel. Ik kan me voorstellen dat we na de evaluatie van de wet weer een stap verder moeten zetten als dit in de praktijk onvoldoende soelaas biedt. We kunnen de wet nu ook niet meer veranderen en de vraag is ook of het nodig is. De praktijk moet dit gewoon uitwijzen.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35

De heer Dittrich (D66):

‘Misschien kunt u toch wat concreter toezeggen wat u nu precies gaat doen, zodat wij weten dat er in de praktijk een vinger aan de pols wordt gehouden en dat er ook daadwerkelijk veranderingen worden doorgevoerd. Want dat is mij nog niet helemaal duidelijk.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35

Minister Dekker:

‘De wet schrijft nu voor dat je het straks specifiek moet motiveren wanneer je een aangifte niet meegeeft. Bij u leeft de zorg, althans dat hoor ik, dat het leidt tot een soort standaardbrief, waarbij er feitelijk niets verandert aan de situatie. Ik ga het gesprek aan met politie en OM om te zeggen dat dat niet de bedoeling is van deze wet en om te kijken hoe we dat ook meer specifiek kunnen doen. Er zullen dan zaken zijn waarbij er toch gezegd wordt dat het vanuit opsporingsbelang en voor de waarheidsvinding belangrijk is om het niet mee te geven, omdat er anders te veel wordt geput uit het proces-verbaal bij een verhoor. Maar dat moet dan wel om specifieke zaken gaan, en het moet leiden tot een schifting van zedenzaken waarbij de aangifte wel wordt meegegeven en zedenzaken waarbij dat niet het geval is.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35

De voorzitter:

‘De heer Dittrich, de derde interruptie.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35

De heer Dittrich (D66):

‘Ja, maar het principiële punt is natuurlijk dat iemand een misdrijf is overkomen. Diegene gaat naar de politie en doet daar aangifte van. Dat is het verhaal van de aangever. Dat wordt allemaal opgetikt in een proces- verbaal, en vervolgens krijg je het niet mee naar huis, want er is een opsporingsbelang. Maar het is als slachtoffer-aangever jouw eigen verhaal. Dus principieel vind ik het heel raar dat die kopieën van aangiftes niet meegegeven worden. Daarom denk ik dat het veel handiger en beter is om een algemene regel te hebben die goed omschrijft: ja, dat doen we, tenzij in een heel specifiek geval. Dat is toch net iets anders dan wat de minister met de uitvoeringsorganisaties gaat bespreken.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35

Minister Dekker:

‘‘Ja, dat klopt, maar dat komt doordat het nu niet in de wet zit. Dan zou ik terug moeten naar de Tweede Kamer en daarop de wet moeten aanpassen. Dan zou ik ook eerst in gesprek willen gaan met het Openbaar Ministerie en de politie om te weten waar we wijs aan doen. Ik heb niet de indruk dat politie en OM nu zeggen "we geven dat niet mee, omdat we het slachtoffer niet geloven" of anderszins. Dat zijn toch instanties die uiteindelijk ook willen dat mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan een zedendelict, de straf krijgen die ze hebben verdiend. Maar er is kennelijk een opsporingsbelang en een risico dat als je aangifte hebt gedaan, daar een proces-verbaal van wordt opgemaakt en je dat meegeeft, uiteindelijk bij een ondervraging een slachtoffer meer gaat putten uit het proces-verbaal zelf dan uit zijn eigen herinneringen, wat uiteindelijk niet leidt tot goede waarheidsvinding. Sterker nog, daarmee zou je een zaak ook kwetsbaar kunnen maken. De verdediging zal namelijk zeggen: nou goed, dat is een soort verhaal; dat heeft iemand toen in emotie op het kantoor aangegeven en nu krijgen we datzelfde verhaal opnieuw. Dat kan zo'n zaak kwetsbaar maken. Dat is volgens mij de redenering achter dat vraagstuk van het onderzoeksbelang.

Als u mij vraagt om dat aan te scherpen, dan ga ik eerst terug om met politie en OM te praten over de vraag wat dat zou betekenen voor de uitvoeringspraktijk en hoe we die hele trits opzetten et cetera. Ik weet niet of dat nu nodig is. Volgens mij kunnen we ook vooruitkijken. Deze wet bevat een aanscherping die om een specifieke motivering vraagt. Het vraagt om een verandering van de praktijk. Daarover ga ik graag in gesprek. Dat zeg ik u ook toe. Het moet niet een soort tweede automatisme worden. Ik heb de hoop dat dat echt tot verbetering leidt.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

‘Ik kom toch even terug op het punt dat de heer Dittrich maakte. Het antwoord van de minister verbaast mij een beetje, want volgens mij staat er nou juist wel in de wet dat het uitgangspunt is, ook op basis van de Europese slachtofferrichtlijnen, dat die aangifte wordt meegegeven. De uitzondering is dat die aangifte niét wordt meegegeven. De heer Dittrich vraagt daarnaar en u zegt eigenlijk: dan zouden we de wet moeten veranderen. Dat is volgens mij niet zo, want het uitgangspunt is: het komt mee, en als het niet gebeurt, wordt er gemotiveerd aangegeven waarom niet. Dus volgens mij had de vraag van de heer Dittrich volmondig beantwoord moeten worden met: ja, dat is het geval; dat gebeurt in principe wel en als niet, dan volgt er een toelichting.

Nog even op het punt van de waarheidsvinding. Ik denk dat ook de waarheidsvinding erbij gebaat is als slachtoffers wel een kopie van hun aangifte krijgen. Met name in zedenzaken duurt een aangifte over het algemeen een uur of vijf. Na afloop van die vijf uur wordt iemand gevraagd: wil je het nog even doorlezen en je handtekening zetten? Niemand leest dat dan van a tot z door, kan ik u vertellen. Na vijf uur heb je daar de puf niet meer voor. Dus het kan heel nuttig zijn dat het slachtoffer het meekrijgt en het thuis nog even kan doorlezen. Dan kan hij zeggen "hé, dit is opgeschreven, maar dit is niet wat ik bedoelde", in plaats van dat er vijf maanden of een halfjaar later bij een verhoor van de rechter-commissaris wordt gezegd: u heeft bij de aangifte dit gezegd; wat bedoelde u daarmee? Dan denkt diegene: heb ik dat gezegd? Dus ook vanuit het belang van die waarheidsvinding denk ik dat we in zijn algemeenheid ja zouden moeten zeggen en dat er echt wat aan de hand moet zijn om nee te zeggen.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 35/36

Minister Dekker:

‘Het idee is: laat hier nou het gesprek over ontstaan. Want volgens mij zijn we het dan ook niet zo vreselijk oneens met elkaar. Of het dan al zo scherp in de wet staat of dat we dat dan verder kunnen aanscherpen: de praktijk is nu dat de aangifte standaard niet wordt meegegeven, of in ieder geval heel vaak niet wordt meegegeven. We hebben met z'n allen gezegd dat de aanpassing in dit wetsvoorstel er is om dat nader te motiveren. Dus dan moet er echt wat aan de hand zijn en moeten er aanvullende redenen zijn om dat niet te willen meegeven. Dat zou in de praktijk dan toch moeten leiden tot een verandering. Althans, dat is beoogd met dit wetsvoorstel.’

(…)


Brondocumenten


Historie