T01722

Toezegging Onder aandacht brengen van belangen winkeliers in winkelcentra bij VNG, mkb en VNO-NCW (32.412)



De Minister van Economische Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Faber-van de Klashorst, De Graaf, Huijbregts-Schiedon en Terpstra toe om het meewegen van de belangen van winkeliers in winkelcentra, die een contract hebben gesloten waarin staat dat de winkel op koopzondagen open moet en die nu kunnen worden geconfronteerd met een veel groter aantal koopzondagen, nog eens onder de aandacht te brengen van de VNG en goed na te gaan of hij in zijn reguliere contacten met het mkb en voornamelijk met VNO-NCW dit als een gespreksonderwerp kan agenderen.


Kerngegevens

Nummer T01722
Status voldaan
Datum toezegging 14 mei 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden M.H.M. Faber-van de Klashorst (PVV)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
W.H. Huijbregts-Schiedon (VVD)
drs. G.H. Terpstra (CDA)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen koopzondagen
winkelcentra
winkeliers
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Verhoeven en Van Tongeren Beslissing koopzondagen bij gemeenten (32.412)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, item 4, blz. 39-40.

Minister Kamp:

(...)

Ik zal op een aantal gemaakte opmerkingen en gestelde vragen ingaan. Verdere algemene beschouwingen zal ik achterwege laten. De leden Terpstra, Huijbregts en Faber hebben gesproken over de mogelijkheden voor een winkelier die een huurovereenkomst heeft gesloten toen er in de desbetreffende gemeente 12 koopzondagen waren. Door dit initiatiefwetsvoorstel kan de winkelier geconfronteerd worden met het feit dat er straks 52 koopzondagen zijn. In zijn huurcontract staat dat hij op zondag open moet zijn. Hij dacht dat het om 12 zondagen ging, maar het worden er nu 52. Wat moet zo'n winkelier dan doen? Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen en bekrachtigd en indien een gemeente vervolgens besluit om meer koopzondagen toe te staan dan voorheen, kan dat gevolgen hebben voor die winkeliers. Als die winkeliers een huurovereenkomst hebben gesloten waarin staat dat zij een boete moeten gaan betalen voor elke toegestane koopzondag waarop het winkelcentrum opengaat maar die winkeliers niet willen opengaan, dan hebben zij een probleem. Of winkeliers in zo'n geval kunnen worden verplicht tot een ruimere openstelling op zondag, is afhankelijk van de precieze bewoordingen van de huurovereenkomst. Die huurovereenkomst is de winkelier zelf aangegaan met de eigenaar van het winkelcentrum. Ik ken de precieze bewoordingen van die huurovereenkomst niet, want dat is tussen huurder en verhuurder overeengekomen. Het kan echter zijn dat men er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat het beperkt zou blijven tot twaalf koopzondagen. Afhankelijk van de formuleringen die precies in zo'n huurovereenkomst zijn gekozen, zou men in het geval van een nieuwe situatie waarin verwacht wordt dat men 52 zondagen per jaar opengaat en waarin men een boete krijgt als men dat niet doet, een beroep kunnen doen op de rechter. Bij de rechter kan de winkelier aangeven dat hij afwijkt van het huurcontract, omdat hij destijds het huurcontract heeft afgesloten op basis van andere voorwaarden dan de nu geldende voorwaarden. Omdat de omstandigheden anders zijn, kan de winkelier aangeven dat hij wil dat het contract wordt ontbonden of dat hij niet wil dat hij verplicht wordt om op zondagen open te gaan. Dat kan hij aan de rechter voorleggen, die zich daar vervolgens over zal uitspreken.

In het geval een gemeente straks zou besluiten om het aantal koopzondagen te vergroten, zal de gemeente een afweging maken van alle belangen; ik kom daar zo dadelijk op terug. De belangen van de winkeliers in zo'n winkelcentrum zal de gemeente dan dus ook meewegen. Ik zal dit punt trouwens nog eens extra onder de aandacht brengen van de VNG, want het is natuurlijk een reëel punt. Het zou ook goed zijn als dit punt expliciet wordt meegenomen in de leidraad, waar de VNG aan het eind van deze maand of begin juni mee komt.

De heer Thom de Graaf (D66):

Het is heel goed dat de minister dit toezegt, maar het probleem van dit soort "wurgcontracten" heeft te maken met de relatie tussen de verhuurder en de huurder. Dat zijn vaak exploitatiemaatschappijen, projectontwikkelaars et cetera, en de kleine ondernemingen. Zou het niet verstandiger zijn dat de minister van Economische Zaken dit aan de orde stelt binnen VNO-NCW? De VNG gaat daar namelijk niet over; het is geen probleem van de gemeenten. Via VNO-NCW vind ik eigenlijk een betere route dan via de overheid. De desbetreffende gemeente kan dat huurcontract niet beïnvloeden.

Minister Kamp:

Ik noemde de VNG, omdat de gemeente kan besluiten tot meer koopzondagen. Dat hoeft de gemeente niet te doen, dat kan de gemeente doen. De gemeente moet een afweging maken van alle direct betrokken belangen. Aangezien dit een direct betrokken belang is, zou het goed zijn als de gemeente dat bij de afweging zou betrekken. Dat wil ik graag bij de VNG naar voren brengen. Het gaat hier om een relatie tussen verhuurder en huurder. Die hebben een contract gesloten. De huurder heeft dat getekend. Als er een nieuwe situatie intreedt waarin de huurder zou kunnen stellen dat de omstandigheden dusdanig gewijzigd zijn dat hij redelijkerwijs niet aan dat contract kan worden gehouden, moet hij dat aan de rechter voorleggen en kijken wat daar uitkomt. Ik denk dat dat reëel is. Het gaat hierbij om huurcontracten, om de relatie tussen huurder en verhuurder. Het is een civiele relatie. Als daarover onenigheid bestaat, hebben we in ons land rechters om daar een uitspraak over te doen.

De heer Thom de Graaf (D66):

Daarover ben ik het volledig met de minister eens. Daarom ben ik geen voorstander van aanvullende wettelijke regels op dit moment. Mij ging het erom dat het een reëel probleem is dat her en der al bestaat. Ik vind het op zichzelf niet onverstandig als de regering dat als een punt van zorg zou zien, vooral ook omdat het gaat om een situatie waarin we meer koopzondagen krijgen. Ik heb daar persoonlijk geen bezwaar tegen, maar dan gelden wel overwegingen die voor individuele ondernemers relevant zijn, bijvoorbeeld hun recht op het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Juist omdat ik niet pleit voor wettelijke maatregelen, vind ik dat ik wel moet pleiten voor aandacht daarvoor van de zijde van deze Kamer maar ook van de zijde van de regering. Een van de mogelijkheden waarover de minister beschikt, is om dit punt ook in kringen van het bedrijfsleven aan de orde te stellen.

Minister Kamp:

Het is moeilijk voor mij om tot twee keer toe nee te moeten zeggen tegen de heer De Graaf. Ik heb vele uren met hem in de Trêveszaal mogen delen toen hij vicepremier was. Ik moet dus eens goed nagaan of ik in mijn reguliere contacten met het mkb en voornamelijk met VNO-NCW dit als een gespreksonderwerp kan agenderen, om daar in de geest van de heer De Graaf over van gedachten te wisselen.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik dank de minister zeer voor zijn bereidheid.


Brondocumenten


Historie