Verslag van de plenaire vergadering van maandag 7 juli 2025



Parlementair jaar 2024/2025, 37e vergadering

Aanvang: 12.30 uur

Status: deelverslag

Een verslag met de status "deelverslag" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Opening

Voorzitter: Bruijn

Tegenwoordig zijn 57 leden, te weten:

Van Aelst-den Uijl, Bakker-Klein, Van Ballekom, Baumgarten, Van Bijsterveld, Bovens, Bruijn, Croll, Crone, Dittrich, Doornhof, Van Gasteren, Goossen, Van der Goot, Griffioen, Hartog, Van Hattem, Heijnen, Holterhues, Janssen, Janssen-van Helvoort, Jaspers, Kemperman, Van Kesteren, Klip-Martin, Van Knapen, Kroon, Lagas, Lievense, Van der Linden, Marquart Scholtz, Martens, Van Meenen, Meijer, Moonen, Nanninga, Nicolaï, Van den Oetelaar, Oplaat, Panman, Perin-Gopie, Petersen, Ramsodit, Recourt, Van Rooijen, Roovers, Rosenmöller, Van de Sanden, Schalk, Van Strien, Talsma, Thijssen, Van Toorenburg, Veldhoen, Visseren-Hamakers, Vos en Van Wijk,

en mevrouw Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, minister voor Asiel en Migratie, viceminister-president, de heer Van Oostenbruggen, staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming.


De voorzitter:

Ik open de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van maandag 7 juli 2025. Ik heet de leden, de medewerkers, de aanwezigen op de publieke tribune en iedereen die deze vergadering via de livestream volgt van harte welkom. Ook heet ik de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van harte welkom in de Eerste Kamer.


Mededelingen

De voorzitter:

Ingekomen is een bericht van verhindering van het lid:

Vogels, wegens ziekte.

Dit bericht wordt voor kennisgeving aangenomen.


Wijziging begroting Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 2025 samenhangende met de Voorjaarsnota

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (XXII) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (36725-XXII).

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 36725-XXII, Wijziging van de begrotingsstaten van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor het jaar 2025, kortweg de wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Janssen-van Helvoort namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.


Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Op 20 mei 2025 kregen wij deze suppletoire begroting aangeboden. Het is een verwerking van de afspraken uit de Voorjaarsnota in de begroting van 2025. Ik wil graag ingaan op een drietal aspecten.

Het eerste is de huurbevriezing. De inkt van de Voorjaarsnota was nog niet droog of de minister liet ons op 3 juni weten dat een belangrijk onderdeel van de Voorjaarsnota, de huurbevriezing, niet door zou gaan. De afspraak, gemaakt in de nacht van de Voorjaarsnota, bleek ondoordacht en had enorme gevolgen voor het woningbouwprogramma. Huurbevriezing zonder compensatie voor de woningcorporaties was een voorbeeldje van gratis bier, dat achteraf toch niet zo gratis was. Hoe kijkt de minister aan tegen de rolvervaging tussen parlement en regering, waar hier toch zeker wel sprake van was? Heeft de minister ook overwogen om wél voldoende compensatie te zoeken voor de woningcorporaties, zodat de huurbevriezing wél kon doorgaan? Hoe gaat de minister de motie van SP en GroenLinks-PvdA over de winstbelasting en de ATAD voor woningcorporaties uitvoeren? Deze motie is ingediend en aangenomen bij de behandeling van deze wijziging van de begrotingsstaat. Collega Martens vroeg er ook al naar, bij de behandeling van de Voorjaarsnota vorige week. Ik vraag de minister om ook de Eerste Kamer op de hoogte te houden van haar plan hierover, naar aanleiding van die motie uit de Tweede Kamer.

Voorzitter. Het niet doorgaan van de huurbevriezing en het als gevolg hiervan ook niet doorgaan van de boodschappenbonus betekent geen verbetering van de inkomenspositie van de laagste inkomensgroep in onze samenleving. Dat weegt heel zwaar voor GroenLinks-Partij van de Arbeid. In de memorie van toelichting op deze begroting staat dat voor 2025 nog 83,3 miljoen gereserveerd wordt voor de boodschappenbonus. Klopt dat eigenlijk nog wel? Is dat nog actueel? En zo niet, waarom kregen we dan geen update met de juiste, actuele cijfers?

Het tweede punt dat ik wil aansnijden, is de huisvesting van de statushouders. Bij de herverdeling van taken heeft deze minister de verantwoordelijkheid gekregen voor de huisvesting van asielzoekers. De regering vindt dat de statushouders niet meer met voorrang een sociale huurwoning moeten krijgen. Na de stemmingen in de Tweede Kamer vorige week mogen ze zelfs geen voorrang meer hebben als ze om een andere reden in de doelgroep met voorrang vallen. Het lijkt erop dat de statushouders de schuld krijgen van het feit dat er te weinig sociale huurwoningen zijn. Ik kreeg het voorbeeld aangereikt van een statushouder die al lange tijd in een flatje woont in de sociale huursector. Er ontstaat geheel buiten de schuld van de bewoners schade aan dat flatgebouw en iedereen moet verhuizen. Iedereen krijgt dan met urgentie een nieuwe huurwoning. Maar aan de statushouder zou dat op dat moment niet aangeboden mogen worden. Die zou geen voorrang meer mogen krijgen op een sociale huurwoning. Heel concreet vraag ik de minister: is het nou echt de bedoeling dat statushouders onder geen enkel beding meer met urgentie een woning mogen krijgen? Graag een antwoord op deze vraag, ook in het kader van zo'n voorbeeld.

Het plaatst de gemeenten voor een onmogelijke opgave als het gaat om de huisvesting van de statushouders. De azc's blijven volledig op slot. Op welke termijn gaat de minister voldoende doorstroomwoningen realiseren voor deze groep? Hoe staat het daarmee? En wat betekent dit de komende jaren voor de begroting van VRO?

Tot slot de invoeringskosten van de Omgevingswet. Op de suppletoire begroting wordt 80,7 miljoen beschikbaar gesteld voor transitiekosten voor de andere overheden voor de uitvoering van de Omgevingswet. Inmiddels blijkt uit een rapport van de Evaluatiecommissie Omgevingswet dat er ook structureel lastenverzwaring plaatsvindt bij de gemeenten door de invoering van die wet. Hoe gaat de minister deze financiële tegenslagen tot 2031 opvangen? Is zij voornemens om via het Gemeentefonds ook deze extra kosten te vergoeden voor de gemeenten?

Voorzitter. Dit waren mijn vragen. Ik zie uit naar de reactie van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Lievense heeft een vraag namens de BBB-fractie.

De heer Lievense i (BBB):

Even terugkomend op de huisvesting van de statushouders. De fractie van BBB vindt het belangrijk dat iedereen huisvesting krijgt op een eerlijke manier, dus ook statushouders. Maar als we die bijzondere status behouden, hebben onze eigen jongeren minder kans op huisvesting. Ik wil daar graag een reflectie op van mevrouw Janssen. Hoe kijkt de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid daartegen aan? Het is nu feitelijk gelijkgetrokken.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Ik vind het ook eerlijk dat het gelijkgetrokken wordt, zeker als het gaat om statushouders die nu al in een huurwoning zitten en die huurwoning kwijtraken door scheiding of wat dan ook. Als je die daarna niet meer urgent mag noemen, terwijl je dat bij een Nederlands gezin, als het dat overkomt, wel mag doen, dan vind ik dat echt oneerlijk. Ik vraag me af of dat wel standhoudt bij de toetsing op rechtmatigheid.

De heer Lievense (BBB):

Ik ben blij te horen dat het inderdaad eerlijker is. Zo begreep ik het net namelijk niet. Ik wacht de beantwoording van de minister verder af.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kemperman namens de Fractie-Kemperman.


De heer Kemperman i (Fractie-Kemperman):

Voorzitter, minister, collega's, welkom. Ik heb geen vragen aan de minister over de begrotingsaanpassing. Wel heb ik in afstemming met de Griffie en het College van fractievoorzitters vorige week, en met de commissie zojuist, en uit praktische overweging besloten dit debat te gebruiken voor het indienen van een motie inzake de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, de Wkb. Het bespaart ons een interpellatiedebat.

De Kamer heeft de eerste monitoring van de uitvoering van de Wkb ontvangen, alsmede een brief van de minister. Het moet mij van het hart dat ik het geen pas vind geven dat deze Kamer de monitoring pas vrijdag jongstleden heeft ontvangen en de brief en rapportage pas morgen in de commissie behandelt. Het is een rapportage die feitelijk eigenlijk niets zegt, maar wel vertraagt en verwart, en waar het nodige op valt af te dingen. Ik kom hier zo op terug. Bovendien — dat weet deze minister ook — heb ik gedurende de afgelopen vijf tot zes maanden over de Wkb inhoudelijk regelmatig contact gehad. Dat wat betreft het proces.

Nu, kort samengevat, inhoudelijk. De onderzoekers komen in de monitoring tot de conclusie dat er te weinig praktijkinformatie en realisatiegegevens beschikbaar zijn om te kunnen concluderen dat het stelsel werkt, de bouwkwaliteit merkbaar is verbeterd, de positie van de opdrachtgever is verbeterd, de kosten en opbrengsten op langere termijn structureel verbeteren, de kosten van het Wkb-stelsel aanvaardbaar zijn en de interne kwaliteitsprocessen bij bouwbedrijven zijn verbeterd. Er is dus geen informatie om de conclusies te trekken die ik zojuist opsomde. Afgezwakt, eufemistisch en sturend, maar bovenal vertragend en trainerend, waarmee een evident verkeerd uitwerkende wet in stand wordt gehouden.

Van de klankbordgroep Wkb, van een groep gemeenten en van onze relaties uit de praktijk ontvingen wij namelijk de volgende signalen. De beoogde doelen van de Wkb, kwaliteitsverbetering en faalkostenreductie, worden niet gehaald in de praktijk. Het stelsel is niet robuust. De signalen zijn zorgwekkend: fouten die onopgemerkt blijven, onduidelijke rolverdeling, verwarrende positie van het bevoegd gezag, terugval in de kwaliteit van privaat toezicht, extra afstemmingsproblemen, ongewenste marktprikkels, en uiteindelijk daarmee vertraging in de woningbouwopgave. Gemeenten in de klankbordgroep uiten deze signalen, die op onverklaarbare wijze niet zijn geuit door de VNG en die door de onderzoekers zijn vertaald naar de afgezwakt en neutraal geformuleerde conclusies die ik zojuist opsomde.

De minister stelt op voorhand dat zij de Kamer zal negeren. Zo werkt het volgens mij niet wat betreft de rolverdeling tussen de Kamer en de minister. Nog voor de behandeling van een wettelijke evaluatie in de commissie en voor het debat of Kamervragen hierover stellen dat je niks doet met de wens van de Kamer: volgens mij werkt het niet zo. Ik wil erop wijzen dat de minister weliswaar demissionair is, maar gewoon haar bevoegdheden heeft en kan uitvoeren wat de Kamer vraagt. Ze kán dat uitvoeren; ze is er niet toe verplicht.

Het privatiseringsgedeelte van deze Wkb is fout. Het is een wet die ruim negentien jaar geleden ontstond onder toenmalig minister Sybilla Dekker als symboolwet naar aanleiding van een generiek rapport over de wens voor meer marktwerking, niet omdat de kwaliteitsborging in de bouw slecht was. Het is een wet die na goedkeuring van de Tweede Kamer ruim zeven jaar wachtte op behandeling in de Eerste Kamer en die met nipte meerderheid door de toenmalige daadkrachtige minister half door de Eerste Kamer werd geloodst. Het is een wet waarvoor vrijwel alle objectieve en onafhankelijke deskundigen steeds hebben gewaarschuwd en waarvan nu in de praktijk blijkt dat hun zorgen terecht waren. En het is een wet, zo lijkt het, die toch ook kan rekenen op fanatieke steun op het ministerie, dat schijnbaar over andere kennis en signalen uit de praktijk beschikt dan ik en meerdere experts in de bouwwet- en regelgeving, die deze regelgeving door en door kennen en die, nog belangrijker, de praktijk kennen.

Deze fout moet hersteld worden. De minister heeft hiervoor een krachtig signaal nodig van een meerderheid van deze Kamer. Het tijdpad staat niet toe dat dit pas na de verkiezingen en een formatie, en daarna door een nieuwe minister, kan worden opgepakt. Daarom dien ik in de eerste termijn reeds de volgende motie in.

De voorzitter:

Maar meneer Kemperman, in artikel 66, lid 4, van het Reglement van Orde staat dat u dat niet kunt doen in de eerste termijn ...

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Dan doe ik het in de tweede termijn.

De voorzitter:

... tenzij we de Kamer daarvoor om verlof vragen. Dat kan. Zegt u het maar.

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Als ik de Kamer om verlof kan vragen, dan ga ik dat doen.

De voorzitter:

Dan vraag ik de Kamer of zij verlof geeft voor het indienen van een motie in de eerste termijn. Dat is het geval. Niemand heeft bezwaar. Geen insprekers. Gaat uw gang dan.

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

De motie gaat over het buiten gebruik stellen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nog veel onduidelijkheden zijn over de uitwerking van de Wkb in de praktijk;

overwegende dat de kwaliteit van het bouwen in Nederland op orde is en primair een verantwoordelijkheid is van de bouwsector;

overwegende dat het toezicht op de kwaliteit van het bouwen primair een taak hoort te zijn van het bevoegd gezag, dan wel in opdracht van het bevoegd gezag moet worden uitgevoerd;

overwegende dat de Wkb, behoudens het BW-deel daarvan, niet aantoonbaar leidt tot kostenbesparingen;

overwegende dat aanpassing van het BW ingevolge van de Wkb leidt tot vermindering van de kosten omtrent geschillen over de bouwkwaliteit;

overwegende dat de wooncrisis in Nederland vraagt om doelmatige, duidelijke wetgeving die bijdraagt aan efficiënt en effectief bouwen en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en risico's;

overwegende dat het kabinet zelf ook inzet op het schrappen van overbodige wet- en regelgeving in het kader van STOER;

constaterende dat de bezwaren van een meerderheid van de Kamer jegens de Wkb niet zijn weggenomen door de ervaringen uit de praktijk;

verzoekt de regering om door middel van een algemene maatregel van bestuur binnen een redelijke termijn voor de sector de toepassing van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen buiten gebruik te stellen, behoudens de aanpassing van het BW-deel van die wet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kemperman.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.

Zij krijgt letter C (36725-XXII).

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Voorzitter. Nog enkele zinnen. De minister ontraadt in haar brief op voorhand deze motie, of eigenlijk elke actie vanuit de Kamer, omdat volgens haar de uitvoering één tot twee jaar gaat duren en dit — dat is een heel zwaar en oneigenlijk argument — de woningbouwopgave vertraagt. Er is geen enkel bewijs voor de laatste bewering. De uitvoering waar ik in de motie om vraag, is veel eenvoudiger en kan in veel kortere tijd worden gerealiseerd.

Voorzitter. We hebben na morgen reces en dan heeft iedereen de tijd om de monitoring en de werking van de Wkb nog eens goed tot zich te nemen. Daarna kan de Kamer alsnog met de minister schriftelijk of in een overleg in debat, waarna de motie in stemming kan worden gebracht. Ik hoop dat de meerderheid, die zich steeds zeer kritisch tegenover de Wkb toonde, haar inhoudelijke rug rechthoudt en niet zwicht onder verkiezingsdruk, om maar iets willekeurigs te noemen. Van links tot rechts vond en vindt men dat de Wkb een wet is die verkeerd uitpakt. Deze motie roept ertoe op om dit te herstellen en daarnaar te handelen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van Aelst-den Uijl namens de SP, maar niet dan nadat ik mevrouw Janssen-van Helvoort namens GroenLinks-Partij van de Arbeid de gelegenheid geef om nog een korte doch heldere interruptie te plaatsen. Gaat uw gang.

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

De heer Kemperman ging steeds sneller praten. Toen kon ik het niet meer helemaal volgen. U dient nu de motie in, maar zij komt pas na het reces in stemming. Doen we dat dan naar aanleiding van een debat? Hoe ziet u dat? Of wilt u er alleen maar over stemmen?

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Ik heb dat debat en die bedenktijd zelf niet nodig, maar ik heb begrepen dat een aantal collega's die ik hoogacht omdat zij zeer kundig zijn op deze materie, graag nog even wat meer tijd willen hebben. Wat mij betreft komt de motie dus na het reces in stemming, al dan niet na een debat of schriftelijke vragen of weet ik wat. Zo nodig houd ik de motie even aan, maar ik vond het wel belangrijk om nu al het signaal af te geven met deze motie.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kemperman. Dan is het woord aan mevrouw Aelst-den Uijl namens de Socialistische Partij.


Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):

Dank, voorzitter. Zo hoor ik het graag, de volledig uitgesproken naam van onze partij.

Voorzitter. In de behandeling van de begroting voor dit jaar uitten wij als SP onze zorgen over huurders wier bestaanszekerheid op dit moment op de tocht staat. Waar wij toen nog stelden dat het kabinet met de mond iets anders zei dan met acties, namelijk met de mond zei betaalbare woningen te willen en met acties zei dat het dat niet wilde, zijn de acties en uitspraken nu met elkaar in lijn. Dit kabinet wil namelijk geen betaalbare woningen voor huur en koop. Dit kabinet wil ook huurders niet beschermen en ziet huurders via een omweg zelfs wederom als melkkoe. Immers, de huurbevriezing stond als bezuiniging in de Voorjaarsnota vanwege de lagere uitgaven voor de huurtoeslag. We weten inmiddels dat de huurbevriezing niet doorgaat; of nou ja, zij staat nog steeds in de stukken. Ik ben benieuwd hoe de minister dat ziet.

Maar de afweging heeft plaatsgevonden. In plaats van mensen te willen helpen, is er een bezuiniging ingeboekt. Wij vinden dat een pijnlijke constatering. Daarnaast is huurders een worst voorgehouden. Zij worden nu wederom in de portemonnee geraakt. Het kabinet zag de huurbevriezing dus niet als hulp voor huurders, maar als bezuiniging op de huursubsidie. Daarnaast moeten woningcorporaties vooralsnog nog steeds winstbelasting betalen, iets wat ook in de Tweede Kamer bij de behandeling van deze suppletoire begroting aandacht kreeg. Uiteindelijk is daar een motie over ingediend, zoals mevrouw Janssen-van Helvoort ook al zei. We zijn heel benieuwd op welke termijn de minister gaat uitvoeren dat de winstbelasting niet meer hoeft te worden betaald door woningcorporaties.

Boven op dit alles komt dat het kabinet de bescherming van huurders, die wij in deze Kamer zeer recent met de Wet betaalbare huur vastlegden, voortvarend aan het afbreken is ten faveure van zeurende pandjesbazen die meer winst willen maken en ook willen dat de overheid hun rendement garandeert. Wat is dan de volgende stap? Dat we ook van andere aandeelhouders en beleggers hun rendement gaan garanderen? Lobby en kapitaal krijgen bij dit kabinet hun zin en woningzoekenden hebben eigenlijk het nakijken.

Veel van de woningbouwplannen van het kabinet moeten met de financieel uitgemergelde gemeenten als bondgenoot worden uitgevoerd, een bondgenoot die door de bezuinigingen op het Gemeentefonds geen kant op kan. In de suppletoire begroting wordt over bijvoorbeeld de flexwoningen gemeld dat ze later gematcht gaan worden en later geplaatst gaan worden en dat daardoor de ontvangsten later komen. Echter, iedereen die weleens met wethouders praat, weet dat zij lokaal niet op flexwoningen zitten te wachten en dat de kosten voor het plaatsen van een flexwoning nagenoeg gelijk zijn aan het die voor het plaatsen van een reguliere woning. We horen dan ook graag van de minister of en zo ja, waarom de plannen voor plaatsing van flexwoningen nog steeds haalbaar zijn. We horen vooral ook heel graag hoe lokale overheden hiertegen aankijken.

De heer Lievense i (BBB):

Ik kom heel even terug op de korting op het Gemeentefonds. We spraken natuurlijk van een ravijnjaar. We hebben met elkaar geconstateerd dat het een daljaar is geworden. We zijn er nog lang niet, zoals we ook hier met elkaar hebben vastgesteld. Maar het komt op mij nu over alsof de SP doet alsof er het afgelopen jaar niets is gebeurd voor het Gemeentefonds.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Ik ben blij dat de heer Lievense deze vraag stelt. Heel eerlijk gezegd: de volledige krater is niet weggenomen in de begrotingen. De BBB weet ook dat gemeenten langjarig sluitende begrotingen moeten opleveren. Het twee jaar verlichten van de bezuinigingen, en het dus niet volledig wegnemen van die bezuinigingen, betekent dat al die gemeenten alsnog bezuiniging op bezuiniging zullen moeten stapelen om langjarig sluitende begrotingen in te kunnen dienen. Heel eerlijk: deze lichte verlichting zorgt er op dit moment niet voor dat zwembaden, preventie of alle andere voorzieningen die gemeenten zouden moeten verzorgen, niet op de tocht staan. Dus ja, het is een tijdelijke pleister. Maar nee, het is geen oplossing, zeer zeker niet met de grote opgaven die we bijvoorbeeld hebben op het gebied van woningbouw. Ik waardeer dat ook de partij van de heer Lievense zich inzet tegen het ravijnjaar, maar het is geen ravijnjaar; het is een krater die voort blijft duren en nu slechts voor twee jaar een klein beetje een brug heeft gekregen. Daarna vallen gemeenten er weer net zo hard in.

De heer Lievense (BBB):

Ik was pas bij het congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waar Zijne Majesteit zelfs de opening deed. De tendens bij de wethouders, burgemeesters, maar ook de raadsleden die ik gesproken heb, is echt anders.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Ik denk dat de verschillende lokale bestuurders even lucht hebben gekregen en zich wellicht realiseren dat hun termijn eindigt in maart volgend jaar. Maar de problemen zijn zeer zeker nog niet opgelost. Bij volgende colleges gaat dat ook echt nog steeds tot enorme bezuinigingen leiden. Hoewel er dus een klein beetje een brug in het ravijn is gezet, hebben we geen oplossing.

De heer Kemperman i (Fractie-Kemperman):

Ik hoor mevrouw Van Aelst zeggen — het was een vrij stellige uitspraak — dat de kosten van flexwoningen eigenlijk net zo hoog zijn, of nagenoeg even hoog, als het van plaatsen van definitieve woningen. Mag ik vragen waar u deze kennis vandaan haalt?

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

De verschillende lokale bestuurders die ik spreek, zeggen allemaal dat de kosten voor het aanleggen van funderingen, riolering, stroom en gas voor de plaatsing van een tijdelijke woning, nagenoeg gelijk zijn aan die voor de plaatsing van een permanente woning. Die flexwoningen dragen daardoor op geen enkele manier bij aan het verlichten van de problemen. Zij bouwen veel liever reguliere woningen. En als u het aan ons vraagt: mensen zijn niet op zoek naar een tijdelijk huis; mensen zijn op zoek naar een thuis waar ze langdurig kunnen wonen. Die flexwoningen zijn dat gewoonweg niet. We gooien daar, heel eerlijk gezegd, geld mee weg dat we ook hadden kunnen uitgeven aan echte woningen, waarin mensen thuis kunnen zijn en een thuis kunnen opbouwen.

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Dat ben ik overigens niet met u eens, zeg ik via de voorzitter, omdat de fundering en de aansluiting, dus de hele infrastructuur die je nodig hebt om al dan niet flexwoningen te bouwen, er dan al is. Die kun je later weer opnieuw benutten. Maar kunt u mij dan verklaren, mevrouw Van Aelst, waarom de beschikbare flexwoningen die worden gebouwd met een factor tien, zo niet meer, overtekend worden door mensen die daarmee heel graag hun woningnood op dat moment willen ledigen, zodat ze, zij het maar voor tien, soms vijftien jaar, als de gemeente dat toestaat, toch een flexwoning hebben? Er is enorm animo voor. Mensen zijn er verschrikkelijk blij mee. Kunt u mij dan uitleggen waarom mensen die woningen niet zouden willen?

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Wanneer je volledig klem zit en je een caravan aangeboden krijgt, dan zul je zelfs die caravan aannemen. Het feit dat de nood zo hoog is dat mensen ook een "niet daadwerkelijk thuis" aannemen, wil niet zeggen dat mensen dit daadwerkelijk willen. Straks, over tien jaar, als die flexwoning weer weg moet, is het probleem ook niet opgelost, en heeft die flexwoning wél heel veel geld gekost. Dat is in ieder geval waarom wij zeggen dat je beter echte huizen, echte thuizen, kunt bouwen. Nogmaals: wij horen lokaal dat de plaatsing van die flexwoningen dusdanig prijzig is dat je dat geld echt beter kunt besteden aan echte woningen voor de lange termijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Kemperman.

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Er is toch een verschil van opvatting, denk ik. Ik vind het namelijk geen recht doen als je het vergelijkt met een caravan, terwijl mensen in de rij staan voor een flexwoning om hun woningnood te lenigen. Ik zou bijna het voorstel willen doen om een paar flexwoningprojecten te bezoeken, omdat die woningen qua voorzieningen, afwerkingsniveau, veiligheid en comfort niet onderdoen voor echte woningen.

De voorzitter:

Mevrouw Van Aelst, u vervolgt uw betoog.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Ik hoorde geen vraag, dus: waarvan akte.

Voorzitter. Nog een aantal andere vragen. Wij zien in de stukken dat er meer geld naar de Huurcommissie moet, omdat er een hogere zaaklast is. Wij vragen ons daarbij af: is dat omdat verhuurders zich minder aan de regels houden, of zijn huurders ineens mondiger geworden? Waarom heeft de Huurcommissie het op dit moment drukker, vragen wij de minister. Hoe kunnen we voorkomen dat het nodig is dat huurders naar de Huurcommissie stappen?

Voorzitter. Ik vroeg bij de behandeling van de begroting 2025 aan de minister hoe het Rijksvastgoedbedrijf behalve financiële winst, ook maatschappelijke winst zou kunnen boeken. Wij zijn inmiddels een halfjaar verder. We zijn benieuwd of de minister daar wat meer over kan zeggen. Op welke manier bevordert het Rijksvastgoedbedrijf met zijn gronden op dit moment betaalbare woningen?

Voorzitter. Een laatste punt, waarvan ik na de problemen met het toeslagenschandaal eigenlijk wel schrok. Er worden namelijk in deze suppletoire begroting meer inkomsten verwacht uit terugvordering van huurtoeslag. Mensen die op het randje zitten van wel of geen huurtoeslag krijgen, zijn kwetsbaar. Hen inboeken als inkomen in plaats van actie te ondernemen om te voorkomen dat zij te veel huurtoeslag ontvangen, is wat ons betreft niet de juiste keuze. Wij horen dus graag hoe deze minister voorkomt dat bij deze toch al kwetsbare mensen teruggevorderd moet worden en hoe daarmee al het leed dat met terugvordering gepaard gaat, namelijk schulden en stress, voorkomen gaat worden in plaats van ze slechts in te boeken als een stukje inkomsten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Aelst. Dan is het woord aan de heer Lievense, namens de BBB-fractie.


De heer Lievense i (BBB):

Voorzitter. Namens de BoerBurgerBeweging, zoals u net zo mooi de SP voluit de Socialistische Partij noemde. Ik vond dat erg mooi klinken, dus ik dacht "als u het bij mij niet voluit noemt, dan herhaal ik hem even: de BoerBurgerBeweging."

Voorzitter, leden van de Kamer, belangstellenden en toch ook even in het bijzonder mijn oma van 86 die altijd trouw meekijkt via de iPad. Ik wil haar toch ook even welkom heten bij mijn betoog. Vandaag bespreken we de eerste suppletoire begroting 2025 van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De fractie van de BBB heeft zich ingezet voor een eigen ministerie voor Volkshuisvesting. Dat is gelukt en daar zit de minister van dit mooie ministerie. Sinds 2025 heeft het ministerie van VRO een eigen begroting. Daarvóór waren de artikelen van VRO nog onderdeel van Binnenlandse Zaken. We hebben ook een bewindspersoon, zoals ik net al aangaf, die vol energie samen met betrokken partijen en al haar ambtenaren bezig is met het aanjagen van de woningbouw. Dat is heel hard nodig. Namens de fractie van de BBB zal ik een paar zaken noemen die gerealiseerd zijn: meer mogelijkheden om in vakantiehuizen te blijven wonen, de oprichting van de commissie STOER — het lid Kemperman begon daar ook net al over — het schrappen van tegenstrijdige en overbodige regelgeving, en een denktank om die overbodige regels te schrappen.

Voorzitter. Of het nou de over Wet kwaliteitsborging gaat of niet, het begint en het staat of valt natuurlijk gewoon met de regels, en vooral met het dereguleren. Het idee dat we te veel regels hebben waarbij je vraagtekens kunt zetten, leeft volgens mij in iedere fractie, zowel in de Tweede Kamer als bij ons. Maar dit leeft natuurlijk ook bij de regering en bij deze minister. We hebben goede hoop op de uitkomsten van de commissie. We hopen dat die snel tot een echt resultaat gaat leiden. De bouwbedrijven, die we in deze wooncrisis zo hard nodig hebben, snakken naar lucht, niet alleen bij het aanvraagproces bij gemeenten, maar ook bij de controle, het toezicht en de handhaving. Bij een aantal gemeenten in Nederland, zoals bijvoorbeeld Amsterdam en Schiedam, is de druk door die processen buitenproportioneel te noemen. Daar zet ik gelijk tegenover dat als er regels zijn, we dit natuurlijk zelf in de hand werken. De fractie van BBB spoort de minister dus alleen nog maar meer aan om hier snelheid in te brengen. We hebben er natuurlijk gewoon alle vertrouwen in.

Ook kleine woningen in de achtertuin worden overal toegestaan, zodat vooral op het platteland er meer woningen komen en "familiewonen" wordt aangemoedigd. Fabrieksmatige en tijdelijke woningbouw worden gestimuleerd om nog sneller te kunnen bouwen. Welkom, allemaal, zeg ik even tegen de mensen die nu de publieke tribune op komen. Er komen tijdelijke doorstroomwoningen voor starters, gescheiden mensen en statushouders. De voorrang voor de statushouders vervalt. Ik interrumpeerde net al bij mevrouw Janssen van GroenLinks-Partij van de Arbeid, die zich afvraagt of een statushouder die al in een sociale huurwoning zit, daarna bij bijvoorbeeld een scheiding ook nog gebruik kan maken van die tijdelijke doorstroomwoning. Zo heb ik het opgevat. Ik ben, zoals ik net al aangaf, erg benieuwd naar het antwoord van de minister op de vragen. Dat wachten we af.

Nieuwe uitbreidings- en versnellingslocaties. Hierover hoor ik graag nog van de minister — misschien heeft ze dat niet zo paraat maar ze heeft daar vast wel een idee van — hoeveel dat er nu inmiddels al zijn. In deze suppletoire begroting wordt geld vrijgemaakt voor de woningbouwimpuls. Met deze suppletoire begroting zijn middelen toegevoegd aan het budget van de woningbouwimpuls. Dit is ingezet voor langjarige kerntaken die de relatie met de woningbouwopgave ondersteunen. Het totale budget voor de Woningbouwimpuls komt hiermee op 515 miljoen euro voor de jaren 2025 tot en met 2029.

Ondertussen verdwijnen er steeds meer particuliere huurwoningen van de markt; ik hoorde mevrouw Van Aelst van de SP dit ook al aangeven. De fractie van BBB ziet hiermee helaas — ik benadruk echt het woord "helaas"— haar voorspelling uitkomen dat een wet die te mooi is om waar te zijn, meestal ook een sprookje blijkt te zijn. Daarmee kom ik op mijn vraag aan de minister hoe zij gaat voorkomen dat deze wet uitpakt als de wet ónbetaalbare huur.

Dan de verduurzamingsaanpak Nij begun, Groningen en Noord-Drenthe. Het mag duidelijk zijn dat de fractie van de BBB een heel groot voorstander van deze aanpak is. Een behoorlijk bedrag, 910 miljoen euro, is aanvullend beschikbaar gesteld op de begroting van VRO voor de periode 2025 tot en met 2030. Dit bedrag maakt deel uit van in totaal bijna 1,5 miljard voor de verduurzamingsaanpak en de uitvoering daarvan in deze regio. Het doel is om alle woningen in de provincie Groningen en in drie gemeenten in Noord-Drenthe te isoleren. Dit geld verduurzaamt niet alleen heel veel woningen, het komt ook ten goede aan de economie in Groningen en Noord-Drenthe en daaromheen. Ik vraag de minister of het gaat lukken om dit geld daadwerkelijk uit te geven aan de Groningers en Noord-Drenten en niet aan allerlei adviseurs.

Dan de invoeringskosten van de Omgevingswet. De middelen worden via het Gemeentefonds ter beschikking gesteld aan gemeenten in de meicirculaire 2025. Dit is een bijdrage in de transitiekosten voor bevoegd gezagen om de invoering van die Omgevingswet niet in gevaar te brengen. Er is een zorgvuldig monitoringsproces overeengekomen en vijf jaar na inwerkingtreding worden er integrale financiële evaluaties opgeleverd, zodat we kunnen beoordelen of overheden financieel neutraal blijven.

Dit kabinet heeft er bij de Voorjaarsnota een begin mee gemaakt om gemeenten tegemoet te komen, zodat de middelen en taken beter in balans komen. Ook daar hoorde ik mevrouw Van Aelst van de SP al over. Het is inderdaad zo een begin; we zijn er nog lang niet, maar daar hoeven we hier de discussie niet over te voeren, dat komt vast nog aan de orde bij de Gemeentefondsbegroting van 2026. Deze post is hier een voorbeeld van. Wij vrezen dat er nog heel wat in de Omgevingswet geïnvesteerd zal moeten worden voordat die wet ooit gaat doen wat wij erin beloofd hebben. Ik vraag de minister of zij nog steeds achter het beëindigen van de tijdelijke alternatieve maatregel via het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening per 1 januari aanstaande staat.

Er zijn ook middelen beschikbaar die ervoor moeten zorgen dat we er op een duurzame manier warmpjes bij zitten. Er wordt vanuit het Klimaatfonds namelijk extra budget beschikbaar gesteld voor de voortzetting van het Warmtefonds. Dat fonds biedt mogelijkheden voor de verduurzaming van woningen, met daarbij speciale aandacht voor de lage inkomens. De fractie van de BBB vindt dit erg belangrijk. We moeten zorgen dat de mensen met de kleinste portemonnee zo snel mogelijk verduurzamen en dat onze overheden — wat mij betreft gaat het dan om alle lagen van de overheid — daar ondersteuning in bieden, zodat de dure energierekening zo snel mogelijk naar beneden kan. Daarnaast is er geld voor biobased bouwen, bouwen met duurzame en natuurlijke materialen. Kan de minister ons wat meer vertellen over de ontwikkeling van het biobased bouwen? Neemt die toe? Wat zijn eventueel de knelpunten?

Verder hebben we kunnen lezen dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet zal worden ingediend; ook daar heb ik een aantal collega's al over gehoord. Gezien de geschetste gevolgen kon de minister wat onze fractie betreft niet anders. Er is ook goed nieuws. De verwachte werkloosheid is naar beneden bijgesteld, wat volgens het Centraal Planbureau leidt tot een daling van de huurtoeslaguitgaven. Het CPB gaf eerder al aan dat de economie meer groeit dan voorspeld werd. De minister van Financiën heeft het voorgenomen inverdieneffect op de huurtoeslag, dat structureel oploopt tot 492 miljoen, iets te enthousiast direct benut. Hiervoor zal dus een alternatieve dekking nodig zijn. Het is in de ogen van de fractie van de BBB niet realistisch om dat op deze termijn binnen deze begroting te zoeken. De ambities voor dit nieuwe ministerie zijn immers torenhoog. Dat is ook keihard nodig, gezien de woningnood. Deze middelen zijn een voorwaarde om ervoor te zorgen dat we 100.000 woningen per jaar kunnen gaan bouwen: woningen voor starters, voor spoedzoekers, voor statushouders en voor onze senioren. De vraag aan de minister: hoe verloopt het overleg hierover binnen het demissionaire kabinet?

Verder wil ik namens de fractie van de BBB de aandacht vestigen op onderuitputting, vaak veroorzaakt door krapte op de arbeidsmarkt of door vertraging bij de uitvoering van projecten. Dit laat zien dat de uitvoering van beleid onder druk staat. Dit is een aandachtspunt voor ons allen. Zo is er minder grond gekocht door het Rijksvastgoedbedrijf. Grote projecten liepen in minder dan de helft van de gevallen vertraging op door het stikstofbeleid — daar wordt op dit moment hard aan gewerkt door onze minister Femke Wiersma — en in overige gevallen bijvoorbeeld door te weinig beschikbaarheid van zero-emissie en materiaal en door netcongestie. Dat laatste leidt tot steeds grotere vertragingen. Voor een stabiele toevoer van stroom is kernenergie naar de mening van de fractie van de BBB nog steeds de beste oplossing. Ook kregen wij signalen van onderbezetting bij het Rijksvastgoedbedrijf, naast de Belastingdienst een van de weinige overheidsorganisaties die het Rijk gewoonweg geld opleveren. Graag hoor ik van de minister of er inderdaad onderbezetting is en wat haar eventuele acties daarop zijn.

Voorzitter. Regeldruk is, zoals ik eerder in mijn betoog al aangaf, een belangrijk aandachtspunt voor de fractie van de BBB. Overigens geldt dat, zoals ik al aangaf, volgens mij voor elke politieke partij. We hebben diverse vragen gesteld over de MilieuPrestatie Gebouwen. We zijn blij met het besluit van de minister dat de eisen voor woningen niet verder worden aangescherpt. We zullen de aangescherpte eisen voor niet-woningen kritisch blijven volgen, zoals we dat doen met alle wetten waarbij we twijfels hebben over de regeldruk. Dit heeft namelijk gevolgen voor de uitvoerbaarheid, de handhaafbaarheid en de kosten voor de consument. Wij wachten de reactie van de minister af.

Tot slot. De BBB vindt het belangrijk dat we als Kamer tijdig worden geïnformeerd en scherp blijven op de leesbaarheid en toegankelijkheid van alle stukken, dus ook de begrotingsstukken. Dit is natuurlijk een technisch stuk, maar ook daarvoor geldt dat ook iemand zonder financiële achtergrond het moet kunnen volgen. De Algemene Rekenkamer en deze Kamer hebben in het verleden kritiek geuit op de beleidsinformatie in de begroting en in de verantwoording. De vraag aan de minister: gaat u de leesbaarheid en toegankelijkheid van dit stuk en andere stukken verder verbeteren?

Wij willen onze minister en haar ambtenaren in ieder geval bedanken voor hun inzet in de afgelopen periode. We zitten toch weer bijna in het zomerreces. Iedereen in elke kamer, vooral al die ondersteuners, werkt zo hard voor ons allemaal. Het is ook eens goed om aan te geven dat we ze daar dankbaar voor zijn.

Voorzitter. Er is net een motie-Kemperman aangekondigd in de eerste termijn, waar ik gelijk een vraag bij heb.

De voorzitter:

Die is ingediend.

De heer Lievense (BBB):

Die is ingediend. Excuses, u heeft helemaal gelijk. Dus ik mag er een vraag over stellen. Nu de stemming over deze motie na de zomer is, zo ik net begreep, zou ik graag van de minister deze zomer de voordelen en nadelen op een rijtje hebben van intrekking dan wel buitenwerkingstelling van de Wkb. Kan de minister toezeggen om dit ruim voor de stemming aan ons te doen toekomen?

Voorzitter, dit was het.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Lievense. Als voorzitter doet het me altijd deugd dat de debatten in deze Kamer op brede belangstelling kunnen rekenen. Mocht uw oma de iPad na uw bijdrage hebben uitgezet, misschien wilt u dat dan aan haar overbrengen?

De heer Lievense (BBB):

Zal ik doen!

De voorzitter:

Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is niet het geval. U wenst schorsing van één minuut, twee minuten? Hoeveel tijd wenst u geschorst te hebben? Tien minuten? Dan schorsen we tot 13.17 uur.

De vergadering wordt van 13.08 uur tot 13.17 uur geschorst.


De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.


Minister Keijzer i:

Dank, voorzitter. We behandelen vandaag de eerste suppletoire begroting 2025 van het ministerie van VRO. Ja, we hebben weer een ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dat is goed, want ze behoren tot de grootste uitdagingen voor ons land. Niet voor niets zijn dit speerpunten geweest van het kabinet maar zeker ook sinds we demissionair zijn. Gelukkig heeft de Tweede Kamer besloten daarvan niets controversieel te verklaren, dus mag ik gewoon verdergaan met proberen de woningnood op te lossen en de keuzes te maken die nodig zijn in de Nota Ruimte. Voldoende woningen bouwen voor iedereen en ruimte op zo'n manier gebruiken dat we functies kunnen gaan combineren: dat is kort gezegd wat ik aan het doen ben.

In de Voorjaarsnota zijn, zoals u allemaal heeft kunnen lezen, een aantal zaken ook echt wel goed geregeld voor dat nieuwe ministerie. Neem het borgen van de tijdelijke capaciteit in structurele middelen. Dat is een goede zaak. Neem de 10 miljoen extra voor de Huurcommissie. Een aantal van u vroeg daar ook naar. Ook zullen we de Nationale Geo-informatie Infrastructuur van voldoende middelen voorzien. Verder betreft het de structurele financiering van programma's zoals NOVEX en Mooi Nederland. Want als je dan bouwt en inricht, moet je dat wel op een mooie manier doen. En we hebben een begin gemaakt met het huurregister, wat ook van belang is.

Maar daarmee zijn we er nog niet. Voor het nieuwe kabinet is het echt zaak om na te denken over structurele financiering van woningbouwaantallen. Want als je allerlei eisen stelt aan betaalbaarheid en het gebruik van de openbare ruimte, dan moet je er ook wel voor zorgen dat je de middelen die daarvoor nodig zijn, ter beschikking stelt. We werken aan de realisatiestimulans voor de Woningbouwimpuls en het beter benutten van de bestaande voorraad. Als je die aantallen, althans zoals ze op papier zijn doorgerekend, ziet, dan loopt dat in de tien-, en tienduizenden extra woningruimtes die je kunt realiseren in bestaande voorraad, door splitsen, woningdelen, optoppen, wonen boven winkels. Maar dan moet je wel zorgen dat het gebeurt.

Dan is er de Nieuwe Nota Ruimte, waar we ook de NOVEX-opgave een plek in gaan geven. En uiteraard moeten we ook goed kijken hoe we de mensen in Groningen en Noord-Drenthe kunnen helpen met een rechtvaardige verduurzamingsaanpak.

Voorzitter. Ik denk dat ik, dit in de inleiding gezegd hebbende, nu over kan gaan tot de vragen die aan mij gesteld zijn. De huurbevriezing is door een aantal van u genoemd. Mevrouw Van Aelst sprak daar nog het meest uitgebreid over. Die gaat daar ook een plek in krijgen.

Voorzitter. Ik begin met de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Deze wet is nu effectief een ruim jaar in werking. Dank aan de heer Kemperman voor de geschiedenis hiervan, want die gaat heel erg lang terug. Maar die wet is er nu. Ook uw Kamer is daar meerdere keren over in gesprek gegaan en heeft uiteindelijk meerdere keren groen licht gegeven voor het invoeren daarvan. Vorige week heeft u de monitoring van mij gekregen. U wilde die voor de zomer hebben. Ik had alleen niet op het netvlies staan dat u daarmee de datum van 21 juni bedoelde. Maar toen mij duidelijk werd dat u het er graag over wilde hebben, heb ik alles op alles gezet om u van de stukken te voorzien.

De conclusie van die monitor is dat er signalen zijn dat nog niet alles goed loopt — dat is ook niet gek bij een nieuw systeem — maar dat er ook sprake is van een voorzichtig positief effect op de bouwkwaliteit. De belangrijkste conclusie is dat er nu nog te weinig ervaring is met deze wet om al uitspraken te doen. In 2024 zijn er 33 bouwplannen door het nieuwe systeem gehaald. De VNG, de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland, Bouwend Nederland en de Vereniging Eigen Huis zijn dan ook van mening dat het gewoon te vroeg is om conclusies te trekken. Als ik nu tegen uw Kamer zou zeggen "nou, als u dat zo graag wilt, wil ik het wel gaan intrekken", gaat dat leiden tot onzekerheid en heeft het daarmee effect op de woningbouwproductie. Ambtenaren zitten niet in een blik dat je open kunt trekken om ze eruit te halen. Dat betekent dat de beperkte capaciteit die er ook op gemeentelijk niveau is, ingezet zal moeten gaan worden voor een nieuw systeem. Dat heeft dus wel degelijk effecten. Als je af wilt van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, betekent dat dat je moet gaan nadenken. De grondgebonden woningen en gebouwen — want daar hebben we het uiteindelijk over — worden dan weer vergunningsplichtig, niet meldingsplichtig maar vergunningsplichtig. Dan zullen gemeentes dus weer over moeten gaan tot het aannemen of inhuren van mensen die die taak kunnen verrichten.

Voorzitter, tot slot. Het is helder en duidelijk als uw Kamer vindt dat dit onderdeel van deze wet moet worden ingetrokken, maar ik heb ook nog te maken met de Tweede Kamer. Dat heb ik ook gezegd in het overleg dat ik met uw Kamer gehad heb. Afgelopen donderdag had ik in de Tweede Kamer een tweeminutendebat. Ik dacht: nou, gezien de debatten die ik in de Eerste Kamer gehad heb, zullen die fracties, waaronder de PvdA-fractie, hier ook wel een motie indienen, zodat ik duidelijk kan krijgen wat de Tweede Kamer vindt. Maar dat is niet gebeurd. Alles afwegend kan ik nu dus niet anders dan de motie met letter C ontraden. Daarnaast vind ik: als je zo'n wet aanneemt, moet je goed kijken hoe de uitvoering in elkaar zit en moet je goed bezien hoe het nu gaat. Er was sprake van 33 bouwplannen en de betrokken organisaties hebben alles afwegend uiteindelijk toch de conclusie getrokken: ga hier nog een tijdje mee door. Dat is voor mij reden om dat standpunt hier vandaag in te nemen.

De heer Kemperman i (Fractie-Kemperman):

Dank, minister, voor de duidelijke antwoorden. Het is op zich, denk ik, ook al een signaal dat er slechts 33 projecten, dossiers, onder deze wet vallen, terwijl we in Nederland massaal moeten gaan nieuwbouwen. Dat zegt misschien ook al iets, maar ik kan daar geen conclusie uit trekken.

Minister Keijzer:

Nee, dat zeg niets.

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Ik heb als eerste een vraag over de capaciteit. Als een gemeente in haar rol tekortschiet in capaciteit, deskundigheid, kennis en ervaring, is het eigenlijk gebruikelijk dat we de regionale omgevingsdiensten die rol toebedelen. Mijn stelling is dat de kennis, ervaring en inzet van deze mensen, die nu kwaliteitsborger zijn en die nu als zzp'er binnen het systeem als het ware een vage rol vervullen, niet weg is als zij zich bijvoorbeeld bij omgevingsdiensten zouden aansluiten. Het gaat mij om de rolduidelijkheid die er nu niet is, wat tot problemen leidt. Is de minister het met mij eens dat deze mensen bij de omgevingsdiensten, als bevoegd gezag, die rol voor de gemeenten uitstekend zouden kunnen gaan uitvoeren?

Minister Keijzer:

Ja, maar we leven in een vrij land. Als jij nu een zelfstandige bent binnen de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en je zou weer teruggaan naar de gemeente, dan zou je op macroniveau gesproken — dat is wat wij hier doen — dus kunnen zeggen dat je daar aan het werk kan, maar dat is uiteindelijk een afweging die mensen zelf maken. Dit zeg ik over de eerste paar zinnen van de heer Kemperman.

Twee. Dat het maar over drie bouwplannen gaat, is geen teken. Dat is logisch. Tot 1 januari 2024 gold nog het andere, oude systeem. Toen zijn heel veel bouwplannen net even wat naar voren gehaald, zodat ze nog onder het oude systeem zouden vallen. Dat is trouwens ook logisch, want je weet wel wat je hebt, maar je weet niet wat je krijgt, dus dan zet je er maar op in om ervoor te zorgen dat je snel door kan in het oude systeem. Voor 2025 zijn het er inmiddels al meer.

Tot slot. Dit gaat over grondgebonden woningen. Dit gaat dus niet over de grote appartementencomplexen, waarvan ik in ieder geval de afgelopen tijd zie dat er ontzettend veel voortgang is, want die vallen nog onder het oude systeem.

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Ik heb nog een vraag, of eigenlijk een constatering die ik vanzelfsprekend als vraag ga vertalen. Het zou kunnen zijn dat een meerderheid van de Tweede Kamer, die u nodig heeft, nog steeds vindt dat dit eigenlijk niet zo'n handige beslissing is geweest van de vorige Tweede Kamer, in 2019. Ik heb dat zelf wel nagevraagd. Het zou kunnen zijn dat er een meerderheid is voor de buitengebruikstelling van een deel van de Wkb, waar ik u om vraag.

Het tweede is dat de motie in het verzoek aan de regering nadrukkelijk vraagt om een redelijke termijn voor de sector aan te houden. Dan kunnen de particuliere Wkb'ers, die nu zzp'er zijn, inderdaad prima met hun kennis, de schaarse kennis en ervaring die we hartstikke hard nodig hebben, emplooi vinden waar ze willen, dus bij een bouwbedrijf of bij een omgevingsdienst. Eigenlijk vraag ik u dus om een beetje om orde te scheppen in deze wet, die wij in de praktijk slecht zien uitwerken. Dat is dus mijn vraag: hoe kijkt u naar de Tweede Kamer en naar de redelijke termijn om het voor de sector te regelen, die ik in de motie vraag?

Minister Keijzer:

Die is er inherent aan. Als je dit doet, moet je zorgen dat er een overgangstermijn is voor gemeenten om dit te gaan organiseren. Maar ik wil toch even terug. Ik kan best gevoel hebben voor de argumenten die de heer Kemperman aandraagt voor de stelling dat dit in zijn ogen een wet is die er niet had moeten komen. Ik heb een creatieve geest, dus ik probeer me altijd te verplaatsen in wat mensen vinden. Voor een groot gedeelte kan ik mij die principieel andere aanvliegroute dus voorstellen. Tegelijkertijd is dit nu een wet. Daar is járen over gedaan. In meerdere instanties, ook in deze Kamer, is er uiteindelijk, alles afwegende, besloten om het te doen. Ik heb afgelopen vrijdag een brief van dertien kantjes aan u gestuurd over de Monitoringsrapportage Wet kwaliteitsborging van het bouwen. Wat je daar zo tussen de oogharen door in leest, is: men moet wennen aan een nieuw systeem. Dat staat erin. Als je dan nu, omdat je altijd al tegen dit wetsvoorstel was, zegt dat het terug moet en dat het niet werkt, vind ik dat ook wat te snel gaan. Dat is waarom ik, alles afwegende, tegen u zeg: ik ontraad deze motie. Zelfs als uw Kamer de motie aanneemt, dan nog vindt de Tweede Kamer dat niet ook vanzelfsprekend. Ook heb ik geen blik met ambtenaren op de plank staan. Ik heb dus liever dat ze hun tijd nu besteden aan, even simpel gezegd, ervoor zorgen dat er bestemmingsplannen en bouwvergunningen komen dan dat ze bezig zijn met het schrijven van een Algemene Maatregel van Bestuur. Want daar komt een gigantisch uitvoeringscircus achter weg, terwijl degenen die hierbij betrokken zijn, zoals VNG, Bouwend Nederland, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht en de Vereniging Eigen Huis, alles afwegende zeggen: ga nou nog maar een tijdje hiermee verder, want dan hebben we op een gegeven moment wat meer informatie en kunnen we over een jaar of twee — de termijn is volgens mij drie jaar — met elkaar gaan bekijken of er nou echt een probleem wordt opgelost met het terugdraaien van dit private stelsel.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Kemperman.

De heer Kemperman (Fractie-Kemperman):

Tot slot een vraag aan de minister. Stel dat deze motie toch op een meerderheid van deze Kamer kan rekenen. Is de minister dan bereid om aan de Tweede Kamer te vragen wat die hiervan vindt?

Minister Keijzer:

Ja, dat gaat volgens mij wel automatisch. Dat stel ik me zo voor, als ik kijk naar degenen die in deze Kamer zitten. Ik stel mij zo voor ... Ik had eigenlijk gedacht dat u dat al allemaal had gedaan, dus dat u dat allemaal had besproken met uw evenknie in de Tweede Kamer. Ik stel mij zo voor dat die motie via een procedurevergadering gewoon daar op de agenda komt en dan ga ik het meemaken.

De voorzitter:

Minister, vervolgt u uw betoog.

Minister Keijzer:

Dank u wel, voorzitter. Dan kom ik bij het andere grote punt: de huurbevriezing. Mevrouw Van Aelst van de SP en mevrouw Janssen van de PvdA spraken daar ook over. Het is best een bijzonder proces geweest; laten we het daar maar op houden. Alles afwegende, kijkend naar het politieke draagvlak, de onzekerheid in de sector en de moeizame weg die ik voor mij zag om compensatie te vinden, heb ik uiteindelijk op de ochtend dat het kabinet viel een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin staat dat ik niet verderga met het wetsvoorstel over huurbevriezing. Dat heeft nogal wat consequenties — dat heeft een aantal van u hier goed naar voren gebracht — en dan vooral ook in de Voorjaarsnota. Wat het kabinet nu gaat doen, is richting de augustusbesluitvorming goed wegen wat alle verschillende maatregelen betekenen voor de inkomenspositie van de verschillende groepen in de samenleving: de koopkrachtplaatjes. Daar gaat dit dan ook een plek krijgen.

Even vooropgesteld: uit onderzoeken door vooral het Nibud, volgens mij, bleek dat de huurquote, dus het geld dat mensen besteden aan huur, het probleem niet is. Ook met de verhogingen van de huur vanwege inflatie of vanwege de consumptie-index konden mensen het betalen, gezien het feit dat daar vaak ook een verhoging van inkomen of van uitkeringen die daaraan gekoppeld zijn, aan de orde was. Wat is het allergrootste probleem? Dat zijn energielasten en levensonderhoud, de boodschappen. Daar zit het probleem. Dat gaat het kabinet wegen in de augustusbesluitvorming. Dit is allemaal nog niet verwerkt in de Voorjaarsnota. Daar heeft u gewoon gelijk in. Maar het is tegelijkertijd wel heel duidelijk waar het de komende tijd pijn doet voor de rijksbegroting en dat er dus een opgave ligt voor het kabinet om dit straks in de augustusbesluitvorming weer op een goede manier te verwerken. Daarbij worden heel nadrukkelijk de inkomensposities van de verschillende groepen in de samenleving in meegenomen.

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

De minister geeft aan dat het 'm niet in de huurlasten zit, maar in de energiekosten. Dat zal die alleenstaande moeder die niet kan rondkomen worst wezen. Zij merkt gewoon dat ze te weinig eurootjes in haar portemonnee heeft aan het eind van de maand om nog eten te kopen of om de kinderen een keer op schoolreis te laten gaan. Daar zit het probleem. Dan kun je niet zeggen: het zit 'm niet in de huur, maar in de energiekosten. Het zit 'm natuurlijk in het totaalplaatje. De minister heeft gelijk erin dat dit in z'n context gezien moet worden. Maar deze mensen is wel die huurbevriezing in het vooruitzicht gesteld door de regering. Je kon geen krant openslaan of het werd als triomf gezien van deze regering, ook van u, dat er een huurbevriezing zou komen. Voor die mensen is het wel heel wrang dat er niet echt gezocht is naar een manier om daar wel voor te zorgen. U zegt: die heb ik niet kunnen vinden. Er is niet gezocht naar een manier om dat wel te doen. Ze moeten nu maar wachten wat er in augustus in de Miljoenennota komt. Vindt u niet dat er echt andere verwachtingen zijn gewekt bij deze mensen?

Minister Keijzer:

Ik zeg toch even het volgende. Als je moeilijk rond kan komen, zal het je worst wezen; zonder meer. Dat ben ik volledig met mevrouw Janssen eens. Maar wij zijn hier wel degenen die ook de rijksbegroting in de gaten moeten houden. Wij moeten wel met z'n allen kijken waar je dat belastinggeld — daar hebben we het uiteindelijk over: belastinggeld van alles en iedereen — nou op een verstandige manier inzet. Dat is één.

Twee. Ik heb gelijk de ochtend dat dit naar buiten kwam ... Nee, volgens mij was het een dag later. Toen hadden wij het erover binnen dit kabinet hoe we het akkoord tussen de fractievoorzitters zouden gaan verwerken in de Voorjaarsnota. Toen heb ik meteen vanaf dag één gezegd: ik zou het zo niet gedaan hebben. Daarbij heb ik absoluut ook uitgesproken dat mensen met lagere inkomens moeilijk rond kunnen komen. Maar het instrument dat hier was gekozen, had gewoon grote nadelige effecten voor de woningbouwproductie, dus voor alle mensen die niet een eigen sociale huurwoning hebben. En het zou een negatief effect hebben op al die mensen die met smart wachten op het isoleren en verduurzamen van hun huis. Daar had het ook effect op. Door de huurbevriezing dalen de huurpenningenopbrengsten voor corporaties, waardoor die vervolgens minder geld hebben om te investeren in nieuwbouw en verduurzaming. Dat heb ik meteen vanaf dag één gezegd. Heb ik gezocht naar compensatie? Ja. Twee weken later heb ik een zogenaamde dilemmanotitie verstuurd, waar precies in staat wat de consequenties zijn en hoe je het zou kunnen oplossen. Maar ik zag gewoon dat de politiek daarover verdeeld was. In mijn verantwoordelijkheid als minister voor de volkshuisvesting heb ik toen besloten om dit voorstel niet verder brengen om weer rust en voortgang in de volkshuisvesting te krijgen.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

Door triomfantelijke uitingen, zo van "o die huren; wij gaan nu echt iets doen voor de mensen met de lagere inkomens" zijn verwachtingen gewekt. De minister zegt dat zij meteen heeft gezegd dat het een onverstandige maatregel was, maar is de minister het niet met mij eens dat dit toch wel echt een voorbeeld is van hoe een regering het land niet zou moeten regeren? Ik denk dan ook aan de coalitiepartijen en de Voorjaarsnota en aan al die chaos daaromheen.

Minister Keijzer:

Dat was volgens mij op 24 april. Eén à twee weken daarvoor is in de Tweede Kamer nog een initiatiefwetsvoorstel van de fractie van GroenLinks-PvdA besproken. Daar is uiteindelijk tegen gestemd. Voor dat initiatiefwetsvoorstel was er aanvankelijk ook geen dekking of compensatie. Later is die er wel in gezet: dat corporaties minder huurpenningen kregen en daardoor lagere opbrengsten hadden, moest opgelost worden door het afschaffen van de vennootschapsbelasting. Nou, dat is makkelijk gezegd, maar dat veroorzaakt weer een derving van inkomsten voor de rijksbegroting. Daar was geen dekking voor. Wat we hier misschien met z'n allen moeten leren — "leren" klinkt weer zo uit de hoogte; zo bedoel ik het niet — of tot ons door moeten laten dringen, is dat je wel kunt proberen om mensen op zo'n manier te helpen, maar ook altijd even verder zult moeten kijken, naar de consequentie van het voorstel voor andere onderdelen van het beleid. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Van Aelst. Nou, ja, dat heb ik uiteindelijk gedaan op de ochtend dat het kabinet viel. Toen heb ik mijn verantwoordelijkheid genomen. In augustus gaan we kijken wat we kunnen doen voor mensen met lagere inkomens die niet rond kunnen komen. En daarbij moet werken natuurlijk lonen. Het beste wat iemand met een uitkering kan gebeuren, is immers dat hij een baan vindt die beter betaalt en die het perspectief biedt om in de toekomst misschien zelfs nog wat meer te gaan verdienen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Janssen.

Mevrouw Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA):

De minister suggereert nu dat mensen in een sociale huurwoning allemaal mensen zijn met een bijstandsuitkering. Dat is natuurlijk niet zo. Er zijn een heleboel mensen met een baan die blij zijn dat ze in een sociale huurwoning zitten. De minister doet alsof nog harder werken voor hen misschien een oplossing is, maar dat vind ik wel een heel makkelijke constatering.

Minister Keijzer:

Zo heb ik het volgens mij niet gezegd en zo heb ik het zeker niet bedoeld. Binnen het kabinet werken wij ook aan het toeslagenstelsel. Mevrouw Van Aelst stelde nog een vraag over de huurtoeslag. We hebben wel een toeslagenstelsel opgebouwd dat mensen eigenlijk in kleine deeltijdbanen gevangenhoudt. Want als je meer gaat verdienen, raak je toeslagen kwijt. Dat moeten wij echt allemaal tegen het licht gaan houden om met z'n allen in een betere situatie te komen. De voorzitter kijkt mij altijd heel scherp aan; ik kan de hele wereld er wel bij halen, maar dat kost zo ontzettend veel tijd. Toen het in deze debatten ging over de doorrekening van het Nibud, heb ik steeds gezegd dat er natuurlijk mensen zijn die geen kant op kunnen, bijvoorbeeld doordat zij arbeidsgehandicapt zijn. Die zijn er ook. Maar je probeert om niet uren te praten en toch zo'n beetje de grote lijn neer te zetten.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):

Ook ik sloeg aan op het laatste punt waar mevrouw Janssen-van Helvoort over sprak. Heel veel mensen die op dit moment huurtoeslag, zorgtoeslag of wat voor toeslag dan ook krijgen, werken gewoon. Die werken soms zelfs fulltime voor een minimumloon. De Commissie sociaal minimum heeft daarover geconstateerd dat die lonen te laag zijn. Het zou het kabinet sieren als ook in de overweging wordt meegenomen dat werken daadwerkelijk lonend moet zijn en dat een deel van de huursubsidie en een deel van de zorgtoeslag op dit moment subsidies voor bedrijven zijn om mensen onvoldoende te betalen en daarmee geen leefbaar inkomen te betalen.

Minister Keijzer:

Dat zie ik niet zo.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Wanneer mensen fulltime voor een minimuminkomen werken en nog steeds afhankelijk zijn van zorgtoeslag en huurtoeslag, betekent dat dus dat een bedrijf ze geen leefbaar inkomen kan betalen en dat huurtoeslag een subsidie is om te zorgen dat dat bedrijf blijkbaar onvoldoende loon kan blijven betalen voor een leefbaar inkomen.

Minister Keijzer:

Dat ligt er maar net aan wat voor bedrijf het is. Met welke bedrijven uit het buitenland concurreert zo'n bedrijf bijvoorbeeld? Ik weet dus niet of deze stelling in zijn algemeenheid klopt.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Van Aelst.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Ik hoop dat we nog een keer met elkaar een stevige discussie kunnen voeren over de situatie waarin een bedrijf kennelijk niet voldoende winst kan genereren om mensen een leefbaar inkomen te betalen en wij dan als overheid moeten bijspringen met toeslagen om hun bedrijfsvoering te bekostigen, zodat zij onvoldoende inkomen kunnen betalen. Wij vinden in ieder geval niet dat wij daar als overheid voor zijn.

Minister Keijzer:

Dat klinkt in die redenering consequent, alleen hier zit gewoon de vraag aan vast wat voor soort bedrijf het is. Als dat bedrijf concurreert met bedrijven in het buitenland waar nog minder wordt betaald, dan betekent dat dat bedrijven de concurrentie niet meer aankunnen als de kosten voor arbeid gaan stijgen. Of als dat bedrijven in de dienstverlening zijn, bijvoorbeeld horeca — ik noem maar wat — betekent dat dan dat wij met z'n allen meer moeten gaan betalen voor ons kopje koffie en daarom wegblijven? Daar moet je ook naar kijken. In zijn algemeenheid wil ik daarover het volgende zeggen. Ik heb ooit een buitengewoon interessant artikel over de Amerikaanse arbeidsmarkt gelezen. Daar geldt geen minimumloon. In dat artikel werd gediscussieerd over de vraag of er een minimumloon moest worden ingevoerd. In die situatie kon ik mij dat heel erg goed voorstellen, trouwens ook omdat mensen die voldoende geld hebben ook mee kunnen doen aan de samenleving en aan de economie. Maar dat is natuurlijk niet te vergelijken met hoe het in Nederland is.

Voorzitter. Mevrouw Van Aelst had ook nog een vraag over het terugvorderen van huurtoeslag en vroeg hoe ik voorkom dat bij mensen in penibele situaties teruggevorderd moet worden. Allereerst vertel ik waarom er meer inkomsten worden verwacht. Na de incassostop, ingesteld in de coronatijd, komen meer ontvangsten binnen dan verwacht. Ook omdat het gemiddelde toeslagbedrag oploopt, lopen ontvangsten na terugvorderingen ook op. Meer terugvorderingen moeten natuurlijk zo veel mogelijk beperkt worden, precies om de reden die mevrouw Van Aelst aandroeg. Daarom zet de Dienst Toeslagen zich op verschillende manieren in om terugvorderingen zo veel mogelijk te voorkomen. Dienst Toeslagen ondersteunt mensen actief bij het actueel houden van hun gegevens, zodat het voorschot zo goed als mogelijk aansluit bij de daadwerkelijke situatie. Dit doen ze door gegevens daar waar het kan vooraf te checken bij nieuwe aanvragen, meer inzicht te geven in de opbouw van de toeslag en het aanpassen van gegevens voor mensen zo eenvoudig mogelijk te maken, bijvoorbeeld via een app. Op basis van contra-informatie attendeert Dienst Toeslagen de toeslagenaanvragers op verschillen met de aanvraag. Hierop volgt dan het verzoek dit te checken en zo nodig een wijziging door te geven. Daarnaast grijpt de Dienst Toeslagen in waar dat kan, bijvoorbeeld door aanvragen aan te passen als betrouwbare informatie van derden laat zien dat de opgegeven gegevens aanzienlijk afwijken en een grote terugvordering dreigt te ontstaan, zodat mensen de mogelijkheid hebben om dit zelf aan te pakken.

Mevrouw Janssen had het over de motie-Beckerman/De Hoop over het afschaffen van de vpb en ATAD. Mijn informatie is dat deze motie is verworpen, dus misschien is het goed om dat even te controleren.

De fractie van de SP vroeg ook aan mij waarom de Huurcommissie extra geld nodig heeft. Het bereik en de bekendheid van de Huurcommissie zijn de laatste jaren gegroeid. Er is een hogere instroom van zaken. Sinds 2021 zijn er inhoudelijk veel meer zaken behandeld. Dit alles heeft geleid tot een hogere werklast en een noodzakelijke groei van de organisatie. Daarnaast zijn er door aangenomen amendementen op wetgeving ook meer taken naar de Huurcommissie toegekomen.

Dan nog vragen over de Wet betaalbare huur. Op 10 april heb ik de Kamer een brief gestuurd over de aanpassingen aan de Wet betaalbare huur die ik wil voorstellen om particuliere verhuurders meer lucht te geven, zeg ik in antwoord op de vraag van BBB.

Voorzitter. Mij moet toch wel iets van het hart. Ik hoorde mevrouw Van Aelst iets zeggen en ze had daarbij een bepaalde tekst waarvan ik echt dacht: moet dat nou zo? "Zeurende pandjesbazen, die alleen maar winst willen maken." Het moet wel uit kunnen. Als jij geld overhebt, omdat je bijvoorbeeld je zaak verkocht hebt of omdat je gespaard hebt, en je besluit een bijdrage te leveren aan Nederland door een pand te kopen en dat dan vervolgens te gaan verhuren, dan moet het wel uit kunnen. Anders gezegd: je moet er wat aan overhouden aan het eind van een jaar. Als dat niet zo is, stop je je geld namelijk in iets anders.

We zijn inmiddels met z'n allen, met alle wet- en regelgeving die we hebben gemaakt, in deze situatie gekomen. Het stond vanochtend ook nog groot op de site van de NOS. Daar waar het gaat over verhuur aan studenten, hebben we, alles bij elkaar, een systeem georganiseerd waardoor eigenaren van vastgoed zeggen: "Ik verkoop. Ik verkoop gewoon. Het is teveel gedoe. Ik mag niks meer. De huuropbrengst die ik kan krijgen, is steeds lager geworden. Vervolgens moet ik ook nog afdragen aan de Belastingdienst." Ik ben dus goed aan het kijken: waar kan ik nou wat lucht geven, om ervoor te zorgen dat er niet verkocht wordt, maar dat er verhuurd blijft worden?

Op 10 april heb ik dus een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, en met het pakket in die brief ga ik door. Daarin zit een zwaardere waardering van de WOZ-waarde. Dat moet. Een eigenaar van een pand betaalt namelijk WOZ-belasting aan de gemeente. Dat telt mee in het vaststellen van de waarde voor de box 3-belasting. In het pakket zit ook een zwaardere waardering van kleinere rijksmonumenten — die zijn nou eenmaal duurder om te onderhouden en te renoveren — en het schrappen van minpunten voor ontbrekende buitenruimte en het mogelijk maken van tijdelijke contracten voor studenten. Nou wordt er gezegd dat dat geen goede zaak is, omdat het dan voor studenten onzeker wordt. Nee, we maken er geen wildwestsituatie van, maar we zorgen er wel voor dat studenten, ongeacht hun vorige woonplaats, overal in Nederland een plek kunnen krijgen op basis van tijdelijke contracten, die vervolgens wel weer aansluiten bij de duur van hun studie. Ik ga met dit voorstel op zeer korte termijn een internetconsultatie in, omdat ik er echt naar streef om dit pakket op 1 januari 2026 in werking te laten treden.

Voorzitter. Tot slot de statushouders. In dit blokje heb ik nog de onderwerpen woningbouw en Omgevingswet, maar dat zijn twee kleintjes. Ja, voorzitter, uw Kamer stelt vele vragen. Nu gaat het over het amendement-Mooiman, dat de Wet regie in is geamendeerd, waardoor er geen urgentie meer gegeven mag worden aan vreemdelingen. Dat is wat er in de tekst staat. In de toelichting op dat amendement gaat het over statushouders. Dat is weer een andere categorie van vreemdelingen. Maar het gaat vrij ver.

Ik ben namelijk bezig met een wetsvoorstel over de voorrang op huurwoningen voor statushouders gebaseerd op enkel het feit dat ze statushouders zijn. Dat is ook precies waar mevrouw Janssen het over had in haar betoog. Op zichzelf is dat ook niet meer uit te leggen. Je komt hier, je krijgt na een jaar of twee, drie een status en vervolgens krijg je binnen een halfjaar met voorrang een sociale huurwoning. Althans, het was nog eerder op papier, maar inmiddels stroopt dat natuurlijk ook allemaal op. En dat terwijl onze eigen twintigers en dertigers — ik zeg er maar weer even bij: ongeacht de kleur van hun huid of het geloof dat ze aanhangen — tien, twaalf, dertien jaar moeten wachten, afhankelijk van waar ze wonen. Daar ben ik mee bezig.

Het amendement-Mooiman gaat zo ver dat, stel dat je hier legaal in Nederland verblijft en je bijvoorbeeld voorrang krijgt omdat je uit een blijf-van-mijn-lijfhuis komt, die voorrang wel geldt voor mensen die Nederlander zijn, maar niet voor vreemdelingen, ongeacht de reden waarom ze hier zijn en hoe lang ze hier al zijn. Ik ben aan het kijken of dit überhaupt uitvoerbaar is of dat het bij de eerste de beste rechter strandt omdat dit discriminatoir is. Dan hebben we namelijk gewoon een probleem met elkaar. Ik ben bezig met een wetsvoorstel om dat op een goede, ordentelijke manier te regelen, en trouwens ook op zo'n manier dat de statushouders niet op straat belanden. Ik ben dus bezig met VNG, IPO en Aedes om dat een plek te geven, om daar verstandig beleid op te zetten. Ik ben ook bezig met een brief, een zogenaamd samenhangend pakket, om dit allemaal goed te regelen. Gezien de vragen van mevrouw Janssen denk ik dat het verstandig is om die ook naar uw Kamer te sturen. We willen dit op een goede manier regelen, zodat het overeind blijft bij de rechter en we niet in de situatie belanden dat alle statushouders op straat belanden.

De voorzitter:

Minister, u had nog een aantal blokjes? Want we hebben vanmiddag niet de tijd voor een heel beleidsdebat over alle onderwerpen. Hoeveel onderwerpen heeft u nog?

Minister Keijzer:

Twee hele kleintjes, voorzitter.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat we de minister eerst haar betoog laten afmaken. Dan kijken we even hoeveel tijd we nog hebben. Anders verwijs ik u naar uw tweede termijn. Minister, vervolgt u uw betoog.

Minister Keijzer:

O, ik vervolg mijn betoog. Oké, voorzitter. Even zien. Er zijn trouwens nog wel een paar zaken het wetsvoorstel in geamendeerd die bij mij vragen oproepen, hoor. Denk aan het amendement over fatale termijnen, het amendement over voorkeursrechten en het geven van urgentie aan dakloze gezinnen met minderjarigen, want daar zit ook nog wel een uitvoeringsvraagstuk achter. Wordt vervolgd, voorzitter. Het wetsvoorstel is zo belangrijk dat ik er wel mee door wil.

Dan heb ik nog een paar vragen. Is het plaatsen van flexwoningen nog steeds haalbaar? Ja, het is een volwaardig alternatief. Ze zijn niet tijdelijk, maar verplaatsbaar. Het roept wel een paar vragen op, maar het is nog steeds haalbaar.

Mevrouw Van Aelst vroeg ook aan mij hoe het Rijksvastgoedbedrijf maatschappelijke winst behaalt, zoals betaalbare woningen. Volgens mij behaalt het RVB uitsluitend maatschappelijke winst. Alles wat ze doen komt Nederland uiteindelijk ten goede.

Mij is nog een vraag gesteld over biobased bouwen. Dat neemt toe. Het heeft nog wel een aantal knelpunten, namelijk dat het in de opbouwfase zit. We moeten nog een aantal jaren geduld hebben om een echt volwaardige markt te bereiken, zeg ik richting de heer Lievense van de BBB-fractie, met voldoende volume aan biobased materiaal en met een concurrerende prijs.

Dan heb ik nog vragen van de heer Lievense over Groningen en Nij begun. De staatssecretaris is met alles wat in hem zit — en dat is veel — bezig met de uitvoering. Van de 1,65 miljard is 150 miljoen beschikbaar voor de uitvoering. Dit geld gaat naar de isolatieadviseurs die woningeigenaren helpen met het opstellen van plannen om te verduurzamen. Het grootste gedeelte, namelijk 1,5 miljard, gaat naar de isolatie- en ventilatiemaatregelen zelf.

Voorzitter. Dan alleen nog de Omgevingswet. Hoe ga ik om met de financiële tegenslagen door de invoeringskosten van de Omgevingswet voor andere overheden tot 2031? Ik heb in eerdere brieven uitgebreid informatie verschaft over hoe ik daarmee omga. Dit is gebaseerd op de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord en de financiële afspraken stelselherziening omgevingsrecht. Dit gebeurt één jaar en vijf jaar na inwerkingtreding. De eerste rapportages heeft u gehad.

Sta ik achter mijn besluit om per 1 januari 2026 de TAM, de tijdelijke alternatieve maatregelen — we hebben veel te veel afkortingen — te beëindigen? Ja, ik wil die nog steeds definitief beëindigen. Deze beslissing heb ik samen met de bestuurlijke partners genomen. De overwegingen heb ik u gemeld bij de voortgangsbrief over het eerste kwartaal van '25. De reden om vast te houden aan mijn beslissing is dat alle bevoegde gezagen in staat zijn om via het hoofdspoor, namelijk STOP en TPOD — dat zijn ook twee afkortingen — te werken in het DSO, het Digitaal Stelsel Omgevingswet, en steeds meer bevoegde gezagen dit ook gaan doen. Je moet gewoon een keer stoppen met zo'n maatregel, ook om iedereen te stimuleren om het via de — ik zou bijna zeggen "keizerlijke weg", maar laat ik mezelf bescheiden opstellen — koninklijke weg te gaan doen.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank aan de minister. Dan gaan we door met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Is dat akkoord? Ja. Dan geef ik het woord aan mevrouw Janssen-van Helvoort namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.


Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Over de motie en of die al of niet is aangenomen: ik heb het net geprobeerd na te zoeken. Dat zat bij onze stukken, maar ik kan het niet vinden, dus ik geef de minister het voordeel van de twijfel. Anders komen we er bij een volgend debat vast nog een keer op terug.

Ik heb nog twee opmerkingen. De eerste opmerking is dat ik blij ben dat de heer Kemperman heeft besloten om zijn motie in september, of in ieder geval na het reces, in stemming te brengen. Ik hoop dat dan ook alle informatie er is. Zoals u weet is GroenLinks-Partij van de Arbeid met de heer Kemperman kritisch over dat stukje privatisering dat in de Wkb is terechtgekomen.

Ten slotte, in plaats van mijn interruptie daarnet. Ik begrijp dat de minister toch ook een beetje perplex staat van de amendementen die zijn aangenomen bij de wet over de regie in de volkshuisvesting. Ik begrijp dat ze advies gaat vragen over de rechtmatigheid en de uitvoerbaarheid. Mijn vraag aan de minister is even of dat een advies is van de Raad van State of dat het een ambtelijk advies is. Ik zou er erg voor willen pleiten om de Raad van State ernaar te laten kijken. Nou is die wet, inclusief amendementen, al aan ons aangeboden. Ik zou de minister willen vragen of zij het resultaat van dat advies zo snel mogelijk aan ons wil doen toekomen, zodat wij dat ook bij de besluitvorming kunnen betrekken en wij, eventueel samen met de minister, wegen kunnen zoeken voor hoe wij deze wet wél rechtmatig en uitvoerbaar krijgen. Ik zie graag uit naar het antwoord van de minister op dit vraagstuk en met name naar de positie van de Raad van State daarover.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van Aelst namens de SP.


Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):

Voorzitter, dank. Nog een paar kleine punten van onze kant. Ik moet u bekennen dat ik zelden zo verbaasd ben geweest in mijn anderhalf jaar in deze Kamer als toen ik de minister zojuist hoorde zeggen dat pandjesbazen min of meer uit de goedheid van hun hart hebben geïnvesteerd in woningen, en daarmee bijdragen aan de samenleving.

Voorzitter. De indruk die de eigenaren van particuliere huurwoningen wekken, in de krant en in hun gedrag, is dat zij investeren in woningen vanwege rendement, voor hun pensioen of anderszins. Maar dat zij dat vanuit de goedheid van hun hart doen, zoals iemand die vrijwilligerswerk doet bij een voedselbank, vinden wij hetzelfde als zeggen dat Shell-aandeelhouders zouden moeten worden gezien als belangrijke investeerders in duurzaamheid in Nederland dan wel de wereld.

Voorzitter. Wat betreft de verkoop van de betreffende woningen zijn we benieuwd naar het volgende. Klopt het dat de verkoop van woningen door particuliere pandjesbazen er op dit moment voor zorgt dat koopstarters eindelijk een kans hebben op de woningmarkt? De verkoop van panden vanwege deze wet was wat ons betreft namelijk een van de positieve effecten van deze wet.

De voorzitter:

Maakt u eerst uw verhaal af, want u bent bijna door de tijd.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Dank, voorzitter. Als laatste een punt over het Rijksvastgoedbedrijf, waarvan de minister lachend zei dat zij "alleen maar maatschappelijke waarden toevoegen". Uit mijn politieke tijd ken ik in ieder geval twee casussen waarbij zij juist contraproductief hebben gewerkt, namelijk de casus-Valkenburg, waarbij de torenhoge grondprijs die werd gevraagd ervoor zorgde dat er veel minder betaalbare woningen gebouwd konden worden, en de casus-belastingkantoor Gorinchem, die liet zien dat het Rijksvastgoedbedrijf niet wilde bijdragen aan de lokale woningbouwopgave, zelfs toen de gemeente er uitgebreid om vroeg. Dat is dus niet het beeld dat wij hebben van het Rijksvastgoedbedrijf.

Ik ben dan precies binnen de tijd.

De heer Lievense i (BBB):

Even een vraag. Ik weet van mevrouw Van Aelst en van de SP dat je sommige dingetjes op het scherpst van de snede moet doen, maar nu kwam het op mij over alsof alle particuliere verhurende pandeigenaren die geen woningbouwstichting zijn, slechte mensen zouden zijn. Het kwam heel negatief over. Ik ken namelijk zo verschrikkelijk veel voorbeelden van goede particuliere woningverhuurders. Ik hoor dus graag van mevrouw Van Aelst.

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

Jammer dat u het dan toch niet "de Socialistische Partij" noemt, maar dat eventjes als persoonlijke bijdrage. Nee, mensen die een pandje in eigendom hebben, zijn niet automatisch slecht. Echter, bij ons wordt niet de indruk gewekt dat zij dat doen vanuit een maatschappelijke opgave. Wij zien dat zij dit doen omdat zij rendement willen, net zoals mensen met aandelen rendement willen. Zij nemen daarmee risico, maar blijkbaar willen zij nu dat de overheid dat risico voor hen afdekt en winst garandeert. De indruk dat er puur en alleen in pandjes wordt geïnvesteerd vanwege de maatschappelijke opgave — het spijt me oprecht — is simpelweg niet de indruk die zij zelf wekken met hun gedrag.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Lievense namens de BBB-fractie.


De heer Lievense i (BBB):

Voorzitter, dank u wel. Om gelijk even bij het laatste te beginnen: ik ken eigenlijk meer goede voorbeelden van particuliere woningeigenaren. Die willen daar inderdaad rendement over behalen. De fractie van de BBB volgt de redenering van de minister dat je je geld dan ook ergens anders in zou stoppen. Ik ken ook slechte voorbeelden; gelukkig zijn dat er maar weinig. Daar kan ik mevrouw Van Aelst van de Socialistische Partij dus wél in volgen.

Wat mij wel bevreemd — dat ging net nog even door mijn hoofd — is het volgende. Er is een heel raar stelsel, dat inmiddels trouwens is bijgesteld. Het huurtoeslagstelsel tot 23 jaar wordt het huurtoeslagstelsel tot 21 jaar. Jongeren tot 21 mogen een lagere huur hebben. Hebben ze die niet, dan krijgen ze geen huurtoeslag. Ik geloof dat die huur rond de €500 zit. Er is bijna geen woningbouwstichting meer die in dit soort woningen investeert. Ik ben heel erg blij, hoor, dat het kabinet nu in het Belastingplan heeft aangekondigd om de leeftijd van 23 naar 21 te verlagen. Daartegenover staat dat ik particuliere woningbouwinvesteerders ken die wél dat gat vullen, zodat jongeren tot 21 in ieder geval wél kunnen huren en in aanmerking komen voor huurtoeslag. Ik geef het nog maar even mee. Ik schrok echt. Ik zei het net terwijl we bij de microfoon stonden te wachten: ik ben echt geschrokken. Mevrouw Janssen stelde de vraag namens GroenLinks-Partij van de Arbeid over het amendement-Mooiman dat de minister net aangaf, en ik hoor de minister aangeven dat ze zelf laat onderzoeken of er geen discriminatoir facet aan zit. Het kan natuurlijk nooit discriminatoir zijn, dus wij zijn ook zelf erg benieuwd naar de stukken. Mevrouw Janssen gaf het al aan en wij sluiten ons ook bij die vraagstelling aan, en bij de vraag hoe we dat dan moeten oplossen. Ik wilde mevrouw Janssen dus eigenlijk complimenteren met de vraag, want ik schrok van het antwoord, maar daarom is de vraag nog wel goed gesteld.

Zoals ik in de eerste termijn eigenlijk al aangaf voor de mensen die het minder hebben: we moeten voor hen investeren om de energierekening omlaag te krijgen. Dit is een ander onderwerp.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor de heer Lievense van de BBB zeggen dat hij zich aansluit bij de vraag over het discriminatoire aspect, maar het huidige stelsel, waarbij juist woningen met voorrang naar statushouders gaan, is toch bij uitstek discriminatoir? Dat moet toch worden aangepakt?

De heer Lievense (BBB):

Dat ben ik helemaal met u eens. Volgens mij waren mevrouw Janssen en ik het daar net ook over eens. Ik sta er geheel achter dat we nu iedereen als gelijk beschouwen. Maar als we nu een stelsel invoeren waarmee we een andere groep toch minder rechten geven — als we hen dus niet hetzelfde behandelen als iedereen — dan doen we weer het omgekeerde. Het moet gewoon voor iedereen hetzelfde zijn. Dat is eigenlijk wat ik zeg. En het is eigenlijk heel simpel: wij staan voor honderd procent achter dat opheffen van de voorrangregeling. Maar als het door een amendement discriminatoir wordt, dan zijn we met elkaar fout bezig. Ik denk ook niet dat dat de bedoeling is geweest van de schrijver van het amendement.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Lievense van BBB gaat er nu al van uit dat het discriminatoir zou zijn. Ik hoor de minister ook zoiets zeggen, zonder enige onderbouwing. Dan vraag ik me toch het volgende af. Ik hoorde de heer Lievense in zijn eerste termijn ook al zeggen: we gaan ook bouwen voor statushouders. Dat betekent dus dat mensen die hier nieuw in Nederland als statushouder binnenkomen, hier nog geen rechten hebben opgebouwd en nog niet op een wachtlijst hebben gestaan, op die manier dus toch nog een woning toegewezen krijgen.

De heer Lievense (BBB):

Ik denk dat de heer Van Hattem mij dan in mijn eerste termijn echt totaal verkeerd begrepen heeft, want dat is namelijk totaal niet zo uitgesproken.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu, gezien de tijd, door. Meneer Lievense, rondt u uw verhaal af.

De heer Lievense (BBB):

Ik zal daar straks nog eens met de heer Van Hattem over praten. We hebben dezelfde mening. Ik wilde in mijn tweede termijn alleen maar het volgende aangeven. Als het zo is — ik zeg ook niet dat het zo is, want ik had het zelf helemaal nooit zo gelezen in het amendement-Mooiman — dan moeten we dat van de zomer met elkaar onderzoeken en dan moeten we kijken hoe we dat kunnen rechtzetten zodat het wel is zoals we het allemaal bedoeld hebben en zoals we het in de wet willen krijgen. Dat is de reden dat ik het aangegeven heb.

Voorzitter. De energierekening omlaag. Ik gaf al aan in mijn eerste termijn dat de hele discussie over de huurbevriezing … De huurbevriezing had een totaal andere uitwerking dan de bedoeling was. Ik ben het wel met mevrouw Janssen van GroenLinks-Partij van de Arbeid eens dat je mensen bijna echt wel eerst een soort toezegging hebt gedaan, namelijk dat ze iets minder huur gaan betalen, en dat je als Rijk daar zo snel mogelijk een antwoord op moet geven, namelijk hoe het dan wel zit. Met "Rijk" bedoel ik dat het de verantwoordelijkheid van ons allemaal is. Ik volg de minister er geheel in dat we beter kunnen investeren in bijvoorbeeld het verduurzamen van sociale huurwoningen. Het is overigens niet alleen belangrijk voor sociale huurwoningen. Als sociale huurwoningen verduurzaamd worden en de energierekening naar beneden gaat, dan zullen de huurders dat gebruiken voor hun levensonderhoud. Dat ben ik ook wel met mevrouw Janssen eens. Dan kunnen ze meer boodschappen doen dan daarvoor. Maar als we de energierekening van mensen met een middeninkomen omlaagbrengen, dan scheelt dat niet alleen in de kosten van het levensonderhoud, want ze kunnen dan ook eerder de keuze maken om één keer in de maand een restaurant te bezoeken. En dat is weer goed voor de economie. Ik bekijk 'm altijd maar economisch en daarin kan ik de minister daarom geheel volgen.

Voorzitter. Ik heb een belangrijke vraag gesteld, waar ik geen antwoord op heb gekregen. Dat betreft een vraag over de motie-Kemperman en wel of de minister kan toezeggen dat ze ons van de zomer een brief doet toekomen, waarin zij de voor- en nadelen van intrekking dan wel buitenwerkingstelling … In ieder geval: wat zijn de voor- en de nadelen als het in de Tweede Kamer of de Eerste Kamer wordt aangenomen?

Voorzitter. Dat was 'm in tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Twee minuten schorsing? Dan schors ik tot 14.11 uur.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.


Minister Keijzer i:

Voorzitter, volgens mij liggen er eigenlijk nog maar twee vragen en één opmerking. Een van de vragen ging over de voor- en nadelen van de motie-Kemperman. De heer Lievense stelde die vraag, maar het zit eigenlijk al in de brief van afgelopen vrijdag en daarin kan hij het dan ook al mooi zien. Daarbij is het ook wel belangrijk dat als u een motie aanneemt, ik natuurlijk nog steeds sowieso langs de Tweede Kamer moet. Ik vind het gewoon zonde om ambtenaren aan het werk te zetten als ik niet weet wat de Tweede Kamer ervan vindt. Dus vandaar "ontraden", voorzitter.

Mevrouw Janssen vroeg hoe het nou zit met het amendement-Mooiman. "Gaat u om een advies vragen aan de Raad van State?" Mijn wetsvoorstel over de voorrang voor statushouders op grond van het enkele feit dat ze statushouders zijn, ligt nu bij de Raad van State. Als dat terugkomt, ga ik dat samen met het amendement van de heer Mooiman goed wegen om uiteindelijk ook aan uw Kamer te laten weten hoe ik daarmee omga. Ik kijk dan ook even richting PVV, PvdA en BBB.

Mevrouw Janssen-van Helvoort i (GroenLinks-PvdA):

Allereerst even naar de minister toe: u had gelijk, want ik heb de motie gevonden en die was inderdaad verworpen. Maar dat terzijde.

Het is wel een amendement, hè. Dus de wet, zoals die nu aan ons aangeboden is, is daardoor veranderd. De minister zegt dan: ik ga kijken wat ik daarmee ga doen. Bij een motie kan ik me dat voorstellen, maar bij een amendement is zij toch wel erg beperkt in wat zij kan doen.

Minister Keijzer:

En toch. Helemaal puur langs de lijnen van wetsvoorstellen klopt dat. Maar ik ben bezig met een wetsvoorstel waarin voorrang voor statushouders op grond van het enkele feit dat ze statushouders zijn, wordt verboden. Daarom heb ik trouwens ook bij het oordeel over het amendement-Mooiman gezegd: wacht daar nou even op, want hier komt nog wel het een en ander achter weg. Dat is niet gebeurd. Het was overigens een bijzondere stemming! Ik voorzie dat uw Kamer er nogal wat vragen over heeft langs de lijnen van dit debat. Dit debat gaat er overigens niet over, maar ik heb beeld bij wat u ervan vindt.

Ik maak me er zelf trouwens ook zorgen om. Ik vind echt dat we iets moeten doen aan de voorrang aan statushouders op grond van het simpele feit dat ze statushouder zijn. Die mensen zijn hier pas één, twee, drie jaar en krijgen dan met voorrang een eigen sociale huurwoning toegewezen. Ik vind ook dat dat moet worden verboden. In de toelichting van dit amendement staat echter het feit van die statushouders, maar de tekst van de wet zegt dat niet. Dus ik wil gewoon goed kijken of ik via dat wetsvoorstel over het verbod op voorrang voor statushouders iets kan regelen dat dit amendement als dat nodig is kan repareren. Ik denk namelijk dat het net een beetje te ver gaat en daarmee in de uitvoerbaarheid en het overeind blijven bij de rechter ingewikkeld kan worden.

De voorzitter:

Helaas, we kunnen hier niet de hele dag over praten. Ik moet door naar het volgende debat; de woordvoerders en de minister staan al klaar. Ik wil de minister dus graag vragen om af te ronden.

Minister Keijzer:

We drinken zeker een keer koffie hierover, stel ik mij zo voor.

Tot slot. Mevrouw Van Aelst vroeg of het klopt dat koopstarters door de verkoop van huurwoningen vanwege de Wet betaalbare huur nu een kans krijgen. Ja, dat klopt. Die woningen worden verkocht. Het beeld is dat ook starters zo de markt betreden. De vraag is alleen wel voor welke kwaliteit woningen dat geldt en of de hypotheek niet zo hoog is dat ze eigenlijk tot híér zitten en de verduurzaming van het pand niet meer kunnen betalen. Daarvan kun je echter nog zeggen dat ze dat weten op het moment dat ze de woning kopen. Punt hier is alleen het volgende. De Wet betaalbare huur was bedoeld om ervoor te zorgen dat huurprijzen niet meer exorbitant zouden zijn — dat vind ik ook belangrijk — maar daarnaast ook om ervoor te zorgen dat er een bepaalde voorraad betaalbare huurwoningen is. Maar die woningen raken we in rap tempo kwijt. Dat lijkt mij niet de bedoeling. En ja, investeerders investeren vanwege het rendement, maar ze kiezen wel altijd voor de investering die aansluit bij wat ze willen bereiken in de samenleving. Het is alle twee waar.

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Ik sluit de beraadslaging en kom tot afronding van het wetsvoorstel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is geval. Dan stel ik voor om morgen — dat is dus op 8 juli — aan het einde van de vergadering te stemmen over het wetsvoorstel. Kan de Kamer zich daarin vinden? Dat is het geval.

Ik stel voor om dan ook te stemmen over de ingediende motie, ware het niet dat de heer Kemperman heeft aangegeven over zijn motie met letter C op een later moment te willen stemmen, oftewel die motie te willen aanhouden.

Op verzoek van de heer Kemperman stel ik voor zijn motie (36725-XXII, letter C) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering enkele minuten, waarna wij verdergaan met het wetsvoorstel inzake de tegenbewijsregeling box 3. Ik schors de vergadering

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Wet tegenbewijsregeling box 3

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 36706, Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, kortweg de Wet tegenbewijsregeling box 3. Ik heet de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik wil het woord geven aan de heer Crone namens GroenLinks-Partij van de Arbeid, maar meneer Crone is nog niet helemaal klaar, dus ik geef het woord aan de heer Holterhues namens de ChristenUnie.


De heer Holterhues i (ChristenUnie):

Dank u, voorzitter. Vandaag behandelen we de Wet tegenbewijsregeling box 3. Het is een goede zaak dat het kabinet in deze wet zorgt voor rechtsherstel. Sinds het Kerstarrest zijn belastingplichtigen in afwachting van een eerlijker box 3-regime, dat niet langer schuurt met het eigendomsrecht. De Wet werkelijk rendement box 3 zit inmiddels al in de parlementaire pijplijn, maar vandaag komt eerst de tussenoplossing aan de orde: de tegenbewijsregeling.

Voorzitter. Mijn fractie heeft een dilemma bij dit wetsvoorstel. Enerzijds begrijpen we de staatssecretaris en hebben we begrip voor de situatie waarin hij verkeert. Wet of niet, de Belastingdienst moet nu eenmaal compensatie bieden aan iedere belastingplichtige die kan aantonen dat zijn werkelijke rendement onder het fictieve rendement uitvalt. Een codificatie van de arresten van de Hoge Raad biedt een beter juridisch fundament om dit op grote schaal te kunnen uitvoeren. Anderzijds vindt mijn fractie dat dit wetsvoorstel nogal wat vragen oproept. Met name het niet meenemen van de mogelijkheid tot kostenaftrek en de stevige gevolgen voor de uitvoering bij de Belastingdienst vormen een dilemma voor mijn fractie.

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel is voor een groot deel een voortvloeisel uit de gestelde eisen van de Hoge Raad. Aan de hand daarvan kan het werkelijke rendement worden vastgesteld. Toch is hier een cruciaal punt weggelaten. Bij het bepalen van het werkelijke rendement moet namelijk wel de waardestijging van een pand worden opgeteld bij de huurinkomsten, maar kosten als onderhoud en lokale belastingen mogen hier niet van afgetrokken worden. Dat wringt voor mijn fractie, want daarmee is het berekende werkelijke rendement geen complete, kloppende schets van het werkelijke rendement in de praktijk. Bezitters van huurwoningen schieten met dit wetsvoorstel dus niets op, hetgeen consequenties kan hebben voor de beschikbaarheid van huurwoningen. Ook kan het leiden tot huurprijsstijgingen. Als verhuurders hogere belastingkosten willen compenseren, kunnen ze immers proberen de huren te verhogen, voor zover dat binnen de regelgeving mogelijk is. In de Wet werkelijk rendement box 3 wordt de mogelijkheid tot kostenaftrek wel opgenomen, maar pogingen om deze toe te voegen aan de voorliggende tegenbewijsregeling zijn door de staatssecretaris ontraden, "met hoofdletters, dikgedrukt en onderstreept", zo zei hij. Het argument dat dit zou leiden tot vertraging door extra complexiteit in de uitvoering omdat ICT-systemen hier niet op voorbereid zijn, kan mijn fractie goed begrijpen, maar het argument dat er geen dekking beschikbaar is voor de budgettaire derving voelt scheef. Dat zou volgens mijn fractie geen reden zijn om wel of geen volledige mogelijkheid tot rechtsherstel te bieden. Hoe zien de gevolgen van het weglaten van de mogelijkheid tot kostenaftrek in voorliggend voorstel eruit voor beleggers, die dankzij deze methodiek met hun werkelijke rendement wellicht onterecht uitkomen boven het fictieve rendement, zo vraagt mijn fractie. Kan de staatssecretaris aangeven wat het mogelijke effect kan zijn van dit voorstel op huurprijsstijgingen?

Voorzitter. Mijn fractie heeft grote zorgen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De uitvoeringstoets schetst geen positief beeld. Bij elk van de vijf getoetste terreinen heeft de Belastingdienst een rode vlag geplaatst. Het risico op procesverstoringen is groot en er is een groot aantal nieuwe medewerkers nodig. Zo leest mijn fractie in de uitvoeringstoets: "Indien onvoldoende medewerkers kunnen worden geworven, leidt dit mogelijk tot verdringing van werkzaamheden dan wel complexe herprioritiseringskeuzes binnen de uitvoeringsdirecties en heeft dit aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening en het toezicht".

Mijn fractie leest in de beantwoording van onze schriftelijke vragen dat er inmiddels grote stappen zijn gezet. Er wordt rekening gehouden met een tijdelijke overbezetting van de BelastingTelefoon om belastingplichtigen te helpen en de werving van nieuwe medewerkers is in volle gang. Voorts vraagt dit wetsvoorstel ook veel van de belastingplichtigen. Zij of hij moet immers zelf het tegenbewijs aanleveren en berekenen wat het werkelijk rendement is. Anders dan bij de reguliere belastingaangifte moet alles zelf door de burger aangeleverd en ingevuld worden. Iets wat ze in het systeem van het forfaitaire rendement niet gewend waren. Het risico op fouten is dus groot, zo wordt ook gesignaleerd in de uitvoeringstoets. Dat baart mijn fractie zorgen. Kan de staatssecretaris nog eens op de uitvoeringstoets reflecteren? Hoe wordt er omgegaan met de gesignaleerde risico's? Verwacht de staatssecretaris de volledige beoogde bezetting bij de Belastingdienst op orde te hebben voor de inwerkingtreding van deze wet? Is de Belastingdienst qua personele capaciteit volgens de staatssecretaris dan voldoende voorbereid op de uitvoering van de tegenbewijsregeling?

Voorzitter. Mijn fractie ziet uit naar de beantwoording van onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Holterhues. Dan is het woord aan de heer Crone van GroenLinks-Partij van de Arbeid.


De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Dit is een belangrijk debat. Het gaat om een wet die een overgang vormt naar een definitieve regeling voor box 3. Wij staan hier wel met gemengde gevoelens. We moeten straks tegen heug en meug voor iets gaan stemmen wat misschien anders had gekund. En dan zijn er ook nog uitvoeringsproblemen, waar net al naar werd gevraagd.

Voorzitter. De overgangswet bepaalt dat we nu naar een ander systeem overgaan dan we hadden. We hadden sinds 2001 een eenvoudig stelsel. De aanname was: iedereen kan een rendement van 4% halen; daarover heffen we 30% belasting en dan betaal je de facto 1,2%. Maar inmiddels hebben we jarenlang ervaring gehad met een rendement van 0% of bijna 0% voor sommige spaarrekeningen. We kunnen dus niet meer op een werkelijk rendement van 4% rekenen. Maar daarmee is het nog niet automatisch een aantasting van het eigendomsrecht. Overigens zijn de verschillen zeer groot. Sommigen haalden veel méér rendement, met name bij aandelen en vastgoed. Iedereen die normale ETF-beleggingen had, heeft de afgelopen jaren een gemiddeld rendement van 10% gehad. In 2019 was het 31% en in 2020 18%. In 2022 was het minder: -18%. Maar daarna werd het toch weer 25% en 26%. Wij vinden dan ook dat het recht overeind moet blijven dat ook vermogenden bijdragen aan maatschappelijke voorzieningen en een vergelijkbare belasting betalen als werkenden met een inkomen uit arbeid. 30% is een heel laag tarief voor mensen die werken. Die betalen allemaal meer, tot zelfs bijna 50%. Er wordt nu veel minder belasting geheven op rendement uit vermogen. Lage inkomens betalen dus veel meer aan de maatschappelijke voorzieningen dan vermogenden. Die dragen hun steentje niet bij. Overigens is het goed om te weten dat box 3 niet over de gewone mensen gaat. Dat denken mensen vaak: nou heb ik eens een paar duizend euro op mijn rekening staan en dan moet ik betalen. Nee, de meeste mensen — de helft, geloof ik — hebben een rekening met niet eens een paar duizend euro. Die vallen buiten alle heffingen van box 3, want er is een vrijstelling van €115.000 voor partners. Daarnaast telt het eigen huis niet mee en de pensioenen ook niet. Het is dus een heffing die alleen geldt voor de echt vermogenden. En naarmate je meer vermogen hebt, is je draagkracht natuurlijk groter. Als je bijvoorbeeld twee ton vermogen hebt na de vrijstelling, betaal je uiteindelijk maar €1.200, namelijk 1,2% over het tweede ton. Dat is dus helemaal niet zo veel: twee ton hebben en dan €1.200 betalen.

Voorzitter. Daarom is mijn eerste vraag aan de staatssecretaris: heeft de Hoge Raad niet strikt juridisch eenzijdig geredeneerd vanuit het eigendomsrecht? We moeten het natuurlijk doen met de uitspraak van de Hoge Raad, maar het is toch een algemeen aanvaard fiscaal beginsel dat je niet alleen naar de techniek kijkt, maar ook naar de draagkracht, naar wie wat kan dragen? Dat doen we bij alle belastingen. De draagkracht van vermogenden speelt nu helemaal niet meer mee. Ik zou aan de staatssecretaris willen vragen of hij ook heeft overwogen om op grond van draagkracht weliswaar te accepteren dat er een lager, meer marktconform forfait is, maar daarbij te kiezen voor bijvoorbeeld een hoger tarief, zeg van 40%. Die draagkracht is er bij grote vermogens. Voor nog grotere vermogens kan er misschien zelfs een tarief van 50% gelden. Kan dit niet alsnog mee worden genomen voor het jaar 2026, en misschien voor 2027 en 2028 als er meer uitstel komt voor het nieuwe stelsel?

Over draagkracht gesproken: heeft de staatssecretaris ook gekeken naar box 2? Dat is natuurlijk de echte pretbox voor vermogen. Alleen al het feit dat iedereen hem aanduidt met die naam, geeft wel aan dat dat zo is. In de pretbox, box 2, zit 500 miljard. Dat is niet ondernemersvermogen; dat is in veel gevallen vermogen van mensen die hun geld parkeren waar het goedkoper is, waarover dus geen belasting of uitgestelde belasting wordt betaald. Met alleen een kleine tariefaanpassing is daar de laatste twee jaar al 5 miljard en 6 miljard, bij elkaar 11 miljard, boven de raming binnengehaald. Een kleine tariefaanpassing in 2026 zou dus misschien wel weer 5 of 6 miljard uitlokken van mensen die hun uitgestelde belasting naar voren halen en daarmee een bijdrage leveren in plaats van te blijven beleggen of consumeren. Staatssecretaris, bent u dus bereid om het geld te halen waar het zit? Dit is namelijk een deugdelijke dekking. Minister Heinen en u hamerden er vorig jaar in de Voorjaarsnotadiscussie nog keer op keer op: als er maar een deugdelijke dekking is. Nou, dit is er één, naast de tariefaanpassing die ik net noemde. Maar de kern is nu dat we in ieder geval voorlopig bij een stelsel met forfaits blijven, maar dan met meer gesplitste forfaits, die laag zijn voor spaargeld en hoger voor andere beleggingen, zoals vastgoed en huurinkomsten. Op basis daarvan gaan de mensen nu geld terugkrijgen vanaf het jaar 2017 totdat de nieuwe wet er zal zijn. Dit is een eenzijdige aanpak, want wie minder dan het forfaitaire rendement heeft gehaald, krijgt een digitaal formulier en kan zijn geld terugkrijgen, mits hij dat kan aantonen, maar wie meer rendement heeft gehaald dan het forfait, heeft geluk, want die hoeft niks bij te betalen. De staatssecretaris zal dat wel bevestigen. Maar daarmee hebben we wel weer een eenzijdige aanpak, die toch vooral nuttig zal zijn voor de mensen met de hoogste vermogens. Dat blijkt overigens ook uit de cijfers, want de staatssecretaris geeft in de antwoorden keurig aan dat meer dan de helft van de kleinste groep ontvangers van de miljarden die we hiervoor uittrekken hoog vermogend is.

Voorzitter. Dit kan dan helaas niet eens een breedgedragen voorstel worden, want tot mijn grote verbazing hebben CDA, PVV, ik geloof zelfs ook de ChristenUnie, en CDA tegengestemd. Ik wilde dus aan u vragen: hoe breed is het draagvlak in het kabinet voor dit soort eerlijke maatregelen? Dit zijn toch geen wonderlijke dingen? Ze slaan een enorm gat in de begroting als ze tegenstemmen. Door onze steun heeft u natuurlijk toch een meerderheid gehaald. Dat moet wat waard zijn. Maar het verbaast me heel erg. Ik heb er in elk geval niks over gehoord van de ChristenUnie, maar ik hoop het straks wel van deze partijen te horen. Zij slaan een gat van miljarden in de begroting door hiertegen te stemmen. Voor andere punten, waar ook al veel bezuinigingen zijn, is dan geen geld. Ik zou zeggen: haal het geld waar het is; dan zou u hier best wat meer kunnen halen.

Voorzitter. Dan is de uitvoering van het geheel natuurlijk nog een bijzonder geval. Rode vlaggen betekenen niet per se dat het niet mag, want wij mogen alles overrulen als politiek, ook rode vlaggen van de uitvoering. Maar er is toch ook veel verzet. Laat ik maar beginnen bij de vastgoedsector. Daar denken ze allemaal dat het niet kan. Ik wilde er dus nog een toelichting op vragen waarom de kosten van verhuur enzovoort niet kunnen worden afgetrokken. Ik vind dat verder niet nodig, want ik zou er dan tegenover stellen: als u die kosten aftrekbaar wilt maken van het forfaitair rendement, gaat u dan wel meer betalen als u er meer uithaalt dan het forfaitair rendement? Misschien kan ik de staatssecretaris vragen om een beetje out of the box te denken, out of box 3 en 2. Als de vastgoedsector die kostenaftrek dus wil, moeten ze ook accepteren dat ze meer betalen dan het forfaitair rendement als ze hoge rendementen hebben. Het is niet van twee walletjes eten, maar het is gelijk oversteken. Ik ben dus benieuwd naar uw reactie hierop. Die rendementen zijn natuurlijk wel hoog, want je kunt natuurlijk naar de huren kijken en naar de nieuwe Huurwet, maar de waarde van het vastgoed is natuurlijk gigantisch gestegen, met vele procenten per jaar, en dat nu al twintig jaar lang. Er is dus wel wat te halen.

Ik heb nog een andere vraag. Wat verwacht u van een eventuele massaclaim, of van de claim vanuit een aantal belastingadviseurs? Hebben die kans of hebben die geen kans? Ik denk dat ze niet zo'n grote kans hebben, want het wetsvoorstel is nu gunstiger dan als u de strakke lijn van de Hoge Raad had gevolgd. Ik denk dan dus: al gaan ze procederen — dan kunnen ze weer jaren tijd rekken en heel veel kosten maken — ze kunnen uiteindelijk niet over dit voorstel heen, omdat u nog onder de Hoge Raad zit.

Voorzitter. Het is onbegrijpelijk dat we nu dus miljarden aan belastinggeld gaan overmaken naar de meest vermogenden, waarbij het grootste deel terechtkomt bij de kleinste groep. Het herstel kost 16,6 miljard, waarvan slechts de helft wordt teruggehaald bij de vermogenden. De andere helft komt uit de inkomstenbelasting, die iedereen betaalt, en uit de staatsschuld, die uiteindelijk ook iedereen moet terugbetalen. Dat is de consequentie van het relatief te laag belasten van de vermogens.

Ik ben echt stomverbaasd. Er is een motie aangenomen van D66 en mijn partij, van Stultiens en Vijlbrief, om die onrechtvaardigheid te herstellen: laat de vermogenden de lasten niet afwentelen op de werkende mensen. Ik kijk nou toevallig naar de VVD, als ik het heb over de werkende mensen. Wat gebeurt er? Het gebeurt dus wel. Nota bene de VVD, de BBB, het CDA en de ChristenUnie hebben tégen deze motie gestemd, die gelukkig wel is aangenomen. Ik neem aan dat u zo dadelijk bij de Miljoenennota ook hier wel degelijk de steun heeft. Ik verwacht straks natuurlijk een reactie van de VVD, van het CDA, van de BBB en de ChristenUnie, op de vraag of zij ook hier kiezen voor de werkende mensen en zeggen: er moet inderdaad een groter deel van die 16 miljard teruggehaald worden bij de vermogenden. Ik heb wat suggesties gedaan over de tarieven in box 2. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarop reageert.

Dan nog even de uitvoering. Dat kan heel kort, want ik wil graag een toelichting hebben op de vraag of u voldoende mensen binnenhaalt voor de 1.800 die nodig zijn. Ligt u op schema met de uitvoering? Gaat dit niet ten koste — vraag ik zeer nadrukkelijk — van de uitvoering van het oplossen van de toeslagenaffaire? Het zou natuurlijk helemaal dramatisch zijn als de mensen met meer dan twee of drie ton, of met miljoenen nu een enorme belastingteruggave geserveerd krijgen ten koste van het tempo dat toch al zo laag ligt bij de toeslagenaffaire. Hoe ligt uw prioritering op dit punt? Nogmaals, het is wel bijzonder dat wij het kabinet wederom aan een meerderheid moeten helpen. Ik kan er niet genoeg van krijgen. Ik ben heel benieuwd of de staatssecretaris mede namens collega Heinen een antwoord kan geven op de vraag: hier was een deugdelijke dekking voor, dus waarom hebben de coalitiepartijen er dan toch nog tegengestemd? Ik ben heel benieuwd naar het antwoord.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Moonen namens D66.


Mevrouw Moonen i (D66):

Voorzitter. Wetgeving is niet altijd een uitdrukking van politieke ambitie. Soms is het vooral een juridische reparatie, ingegeven door noodzaak. Deze tegenbewijsregeling is daar eigenlijk een voorbeeld van. Het is geen richtinggevend nieuw beleid, maar een soort tijdelijke voorziening, een compromis tussen rechtsherstel en uitvoerbaarheid, bedoeld om de tijd te overbruggen totdat zich de structurele oplossing aandient in 2028.

We moeten eerlijk zijn. De staatssecretaris heeft weinig keuze. Sinds het kerstarrest van de Hoge Raad uit 2021 weten we dat het oude box 3-stelsel, gebaseerd op forfaitair rendement, in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. We konden dus ook niet doorgaan op die voet. De definitieve hervorming, de wet werkelijk rendement, laat nog even op zich wachten. Die wet is té complex, té technisch en ook te veel om nu te vragen van burgers en van de Belastingdienst. Dat hebben we zelf gehoord tijdens een werkbezoek aan de Belastingdienst. We staan hier dus vandaag met deze tijdelijke regeling; tijdelijk, maar niet vrijblijvend, want ook in een tussenfase geldt dat rechtvaardigheid niet uitgesteld mag worden.

Voorzitter. D66 begrijpt deze regeling in de kern. Ook steunen we in de kern het streven om uit te gaan van werkelijk rendement. We zijn het ermee eens dat dat eigenlijk het uitgangspunt zou moeten zijn. Toch dient zich de volgende vraag aan: wie kan straks echt gebruikmaken van deze tegenbewijsregeling? In theorie mag iedereen dat doen. Iedereen mag zeggen: ik gebruik dat formulier en dien een tegenbewijs in. Maar laten we wel wezen: we hebben een groep mensen met beleggingsportefeuilles, belastingadviseurs, financieel adviseurs, tijd en geld. Voor hen is het allemaal niet zo heel ingewikkeld, want met geld is veel te koop, zeker een goed belastingadvies. Maar hoe is het dan voor de financieel minder vaardige belastingplichtigen? Is voor hen deze regeling niet te complex of, op z'n slechtst, misschien wel ontoegankelijk?

Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen blijkt het volgende. Hier heb ik veel vragen over gesteld, want dit raakt aan rechtvaardigheid. Is de entree voor de tegenbewijsregeling voor iedereen even toegankelijk? Dan blijkt uit de beantwoording dat er geen enkele tegemoetkoming is voor eventuele kosten die gemaakt moeten worden om het tegenbewijs aan te leveren. Er is geen hulp. Er is geen ondersteuning. Er is geen enkele uitzondering, ook niet voor de mensen die het nodig hebben. Niet iedereen heeft het nodig, maar het gaat me om de groep die het wel nodig heeft. Die staat er dus alleen voor. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook: is dit nu wel rechtvaardig? Is dit het rechtvaardige gezicht van deze regeling?

Voorzitter. Bovendien blijven we voorlopig belasting heffen op fictieve inkomsten, tenzij je dus met die tegenbewijsregeling daar bezwaar tegen maakt. De bewijsplicht ligt dus bij de burger. Je zou ook de vraag, die een beetje filosofisch is, kunnen stellen: waarom eisen we nog steeds dat mensen zelf hun recht halen? Het is natuurlijk veel mooier als je niet zelf dat recht hoeft te halen, maar dit al vooraf is ingevuld en klopt. Nu moet je achteraf alsnog je recht zien te halen. Dan wijs ik er dus op dat je niet allemaal gelijk aan die streep verschijnt.

Voorzitter. Daar komt bij — de heer Holterhues sprak daar net ook uitgebreid over — dat we te maken hebben met een Belastingdienst die al jaren piept en kraakt. Ze zeggen daarom ook dat dit heel goed is. Ze zeggen: die structurele regeling kunnen we pas invoeren in 2028. Maar zelfs voor die tijdelijke regeling, zo blijkt uit de uitvoeringstoets, zijn er meer dan 1.700 extra fte nodig. Op dit moment is slechts een derde van die vacatures ingevuld. Tegelijkertijd schat de Belastingdienst de gemiste inkomsten op bijna 6 miljard euro tussen 2025 en 2027. Dus het gaat over veel gederfde inkomsten. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: is het reëel om te denken dat we dat allemaal kunnen opvangen, dat er genoeg mensen zijn? Holterhues en Crone begonnen er ook over: is het eigenlijk wel uitvoerbaar door de uitvoerende dienst, de Belastingdienst?

Dan het formulier. Er is een formulier waarmee belastingplichtigen tegenbewijs kunnen leveren. Nu zegt het kabinet dat dit eenvoudig is. Maar we weten allemaal, en misschien zeggen de ambtenaren van Financiën dat ook, dat daar de slimste mensen van Nederland werken. Dat is ook een compliment voor uw hele staf. Het zijn de slimste mensen van Nederland die zeggen: dit is eenvoudig. Maar dat is natuurlijk niet de gemiddelde Nederlander. In de technische beantwoording staat: veel van die gegevens zijn al grotendeels digitaal beschikbaar; dat is allemaal al ingevuld. Dankzij de heer Stoffer van de SGP, die in de Tweede Kamer een amendement heeft ingediend — ik denk dat heel verstandig van hem is — is vastgelegd dat je aanvullingen op de stukken tot zes weken na indiening nog kunt aanleveren. Dat is het amendement-Stoffer. Dat roept tegelijkertijd de vraag op hoe eenvoudig het dan is. Als er zo nadrukkelijk ruimte geboden moet worden om tot zes weken nadien aanvullende stukken in te leveren, dan vraag je je toch af: is het dan wel zo'n eenvoudig formulier? Als het zo eenvoudig zou zijn, zou je kunnen zeggen: niemand heeft die zes weken nodig, want het is allemaal heel eenvoudig.

Het is goed voor u om te weten, staatssecretaris, zeg ik via de voorzitter, omdat u er toen nog niet zat maar ik wel, dat mijn maidenspeech ongeveer zeven jaar geleden hierover ging. Die ging over duidelijke taal. Een belangrijk deel van mijn motivatie om de Eerste Kamer in te gaan was en is dat iedereen mee kan doen in Nederland en dat wij als overheid heel toegankelijke taal gebruiken, toegankelijke formulieren, en dat er geen barrières zijn. Daar ging mijn maidenspeech over. Dat weet de voorzitter. Hij knikt; hij kan het zich nog heel goed herinneren. Dat is precies waar het bij dat formulier ook over gaat. Is het complex of is het toegankelijk? Ik ben blij dat de heer Stoffer het voorstel heeft gedaan, maar tegelijkertijd komt het door die zes weken extra niet over alsof het allemaal zo heel simpel is. Ik hecht eraan dat de staatssecretaris daar straks in zijn beantwoording heel serieus op ingaat. De eenvoud van formulieren is voor D66 een serieuze kwestie, zodat ze door iedereen kunnen worden ingevuld en er voor iedereen een gelijk speelveld is om dat tegenbewijs te kunnen leveren.

De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Het amendement van Stoffer is in de Tweede Kamer ook door mijn partij ondersteund.

Mevrouw Moonen (D66):

Fijn! Dank.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Als iedereen het formulier invult, heb je een gelijk speelveld. Dat was het doel. Het is ook echt simpel. We hebben er bij een werkbezoek met een aantal mensen mee geoefend. Natuurlijk is niet voor iedereen alles simpel. Men mag sowieso aanvullende informatie aanleveren die niet op het formulier staat en men mag altijd nog contact opnemen met de Belastingdienst. Ik vond dat wel het beste van twee werelden. Je begint eenvoudig. Soms zie je dan al dat je helemaal geen recht hebt op rendement en dus ook niks hoeft in te leveren. Als mensen dat niet hebben, moeten ze met een schoenendoos vol bonnetjes gaan komen. En ja, wie kan er dan nog wijs uit? Ik vond het dus eigenlijk een elegante oplossing voor dit "woud aan moeilijkheden", want dat blijft wel zo. Daarom zou ik zeggen: ondersteunt u dat alstublieft.

Mevrouw Moonen (D66):

Dank, meneer Crone. Mijn vraag is ook gericht aan de staatssecretaris en aan de Belastingdienst zelf. Het is sympathiek dat u zegt dat u dat steunt. Ik zie er ook heel veel in dat je de gelegenheid hebt om nadien nog iets in te dienen. Dat kan als zeer sympathiek overkomen. Maar de vraag die ik hier stel is deze: als je die zes weken misschien nodig hebt, is het dan wel zo'n simpel formulier en zo'n simpele regeling? Dat is de vraag die ik stel aan de staatssecretaris waar ik graag een reactie op krijg, ook van de staatssecretaris.

Dan hebben we natuurlijk ook nog belastingplichtigen met een buitenlands vermogen en met vastgoed. De vraag is dan ook in hoeverre dit voor hen eenvoudig is.

Voorzitter. Het debat over deze regeling gaat niet alleen over rechtmatigheid. Het gaat ook over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Juist die drie vormen de kern van onze toets, van de toets door de Eerste Kamer. Een regeling kan juridisch gezien in orde zijn, terwijl de uitvoering ervan alsnog leidt tot ongelijkheid, tot frustratie. In het ergste geval kan die leiden tot een verlies van vertrouwen van mensen die het overzicht verliezen. Vandaar dat ik hier zo op doorga. Dit — kan ik daarmee uit de voeten? — gaat ook over het vertrouwen van mensen in de politiek.

De uitvoeringstoets van de Belastingdienst wijst op vijf kritieke risico's. De Belastingdienst zegt niet dat de uitvoering onmogelijk is, maar de risico's waar de Belastingdienst op wijst, dwingen ons wel tot alertheid. Tijdelijke wetgeving mag niet uitmonden in tijdelijk rechtsherstel. Dit vraagt om een constante evaluatie. En daar gaat ook mijn laatste vraag over. Als we met deze tijdelijke regeling, de tegenbewijsregeling, aan de slag gaan, hoe wordt er dan gemonitord, zodat we de vinger aan de pols houden bij wat zich werkelijk aan het voltrekken is? Is daar in het wetsvoorstel in voorzien? Is de staatssecretaris bereid om bij te sturen als bijvoorbeeld blijkt dat het voor bepaalde mensen toch te ingewikkeld is, en wel die zin dat wél hulp ter beschikking wordt gesteld voor degenen die deze het hardst nodig hebben?

Tot slot. Wij zijn in de kern voor deze wet, omdat niet handelen nog erger zou zijn. We begrijpen dus dat u binnen alle mogelijkheden die er zijn, voor dit pad kiest. Maar laten we ons geen illusies maken: deze regeling kent ook imperfecties. Het is een oplossing met een aantal rafelranden. Precies daarom verdienen de mensen voor wie dit geldt of zou moeten gelden, en zeker degenen met minder middelen en mogelijkheden, onze volle aandacht, niet alleen voor wat betreft de wettekst, maar ook voor wat betreft de uitvoering. Want alleen dan is deze regeling meer dan een tussenstation. En dan kan het ook juist een stap zijn op weg naar vertrouwen.

We zien de antwoorden van de staatssecretaris met belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Strien van de PVV.


De heer Van Strien i (PVV):

Dank u wel, voorzitter. We bespreken vandaag de wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarmee een tegenbewijsregeling wordt geïntroduceerd bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, ofwel de Wet tegenbewijsregeling box 3.

Het wetsvoorstel Wet inkomstenbelasting 2001 werd op 9 mei 2000 in deze Kamer aangenomen. De invoering van een nieuw belastingstelsel was daarmee een feit. Nieuw in de Wet inkomstenbelasting 2001 was de introductie van het boxenstelsel: box 1 voor inkomen uit werk en woning, box 2 voor aanmerkelijk belang en box 3 voor inkomen uit sparen en beleggen. De verwachting was destijds dat van de totaal verwachte belastingopbrengsten van 405 miljard gulden circa 97% in box 1 zou worden geheven, 0,7% in box 2 en 2,3% in box 3. Dat zou uit box 3 ongeveer 9 miljard gulden zijn, oftewel 4,1 miljard euro. De opbrengst van de vermogensbestanddelen in box 3 werd forfaitair vastgesteld op 4% van het gemiddelde netto vermogen. Als de werkelijke inkomsten meer of minder dan die 4% bedroegen, dan werd daar geen rekening mee gehouden. Tegenbewijs was niet mogelijk. Het tarief voor box 3 werd vastgesteld op 30% van die 4% en daarmee was de vermogensrendementsheffing van 1,2% geïntroduceerd. Dat was een enorme stijging ten opzichte van de oude vermogensbelasting van 0,7%, te weten een stijging van 71%. Volgens de toenmalige minister Zalm was het behalen van 4% rendement voor elke sukkel haalbaar. Dat waren de woorden van de heer Zalm. Hij verwees daarbij naar staatsobligaties, die op dat moment 6% rendement opleverden. Het was voor de Staat een prachtige, constante inkomstenpost, onafhankelijk van beurs, inflatie of rente.

Het probleem voor de belastingbetaler met een spaarpotje daarentegen, was dat vanaf dat moment de rente structureel omlaagging, tot vrijwel 0% in 2016, om nog maar niet te spreken over de reële rente, die al in 2012 negatief werd. Door datzelfde probleem werd overigens ook de gepensioneerde getroffen, wiens pensioen niet meer geïndexeerd werd vanwege de lage rekenrente. Ik ben vandaag collega Van Rooijen maar eens even voor, die dit punt ook nog weleens naar voren pleegt te brengen. Het moet gezegd worden dat dat terecht is.

De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Een korte vraag. Mensen hebben dus tientallen jaren te weinig betaald, want het rendement was al die jaren hoger dan 4%, tot de laatste paar jaar.

De heer Van Strien (PVV):

Sorry, wilt u uw vraag nog even herhalen?

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Ja. Bent u het met mij eens dat er dus jarenlang te weinig is betaald? Het forfaitaire rendement van 4% was namelijk toen veel lager dan obligatierendementen en al die andere rendementen. Jarenlang is er dus te weinig betaald.

De heer Van Strien (PVV):

Nee, dat ben ik niet met u eens. Vrijwel gelijk na de introductie van het boxenstelsel is de rente namelijk omlaag gegaan. Dat is ongeveer gelijktijdig gebeurd met de invoering van de euro, maar daar kom ik nog op. Ik weet niet wat u verstaat onder "te weinig betaald", maar de vermogensbelasting is gestegen van 0,7% naar 1,2%. Hoezo "te weinig betaald"?

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Ik was er toen bij, maar dan u moet u er ook bij zeggen …

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Crone.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Dan moet u erbij zeggen hoe hoog de vermogensvrijstelling was. Die noemt u niet. Daarnaast is mijn punt het volgende. U zegt dat 4% makkelijk haalbaar was. Dat was toen zo en dat vonden wij een minpunt. Maar dat betekent dat heel veel mensen dus veel te weinig betaalden, want die haalden alleen al op obligaties een rendement van 6%. Het duurde toen nog twintig jaar voor de rente echt zo ver omlaagging.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb net gezegd dat dat helemaal geen twintig jaar duurde. In 2008 hadden we al een financiële crisis waarbij een van de grootste dalingen van de beurs van de afgelopen 100 jaar heeft plaatsgevonden. Dus als het gaat om te weinig betaald: er zijn heel veel mensen die in die periode heel veel te veel betaald hebben.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Van Strien (PVV):

Ongeveer gelijktijdig met het nieuwe belastingstelsel — ik zei het al — werd de euro ingevoerd. Met name onder de Italiaan Mario Draghi, als voorzitter van de Europese Centrale Bank, van 2011 tot 2019, ging de rente naar historische dieptepunten. Dat alles omdat de zuidelijke landen van de EU zich niet aan afspraken hielden en gigantische staatsschulden opbouwden die alleen konden worden gecontinueerd met een extreem lage rente.

Ondertussen had de Staat een constante inkomstenbron in box 3. Zelfs tijdens de kredietcrisis, van 2008 tot ongeveer medio 2011, toen alle beleggers zwaar onderuitgingen, had de overheid een mooie constante inkomstenstroom. Ik merk hierbij tussendoor even op dat als de heilige graal van de heffing op werkelijk rendement ooit zou worden gevonden en ingevoerd, dit betekent dat juist in perioden waarin de overheid echt geld nodig heeft, namelijk in tijden van crisis, de inkomsten uit box 3 ook nog weleens negatief zouden kunnen zijn. Ik voorspel dan ook nu al dat als die heffing op werkelijk rendement ooit zal worden ingevoerd, dat systeem bij de eerste de beste daaropvolgende financiële crisis weer wordt afgeschaft. Is de staatssecretaris het met die voorspelling eens, vraag ik bij dezen.

In 2017 kwam de eerste grote wijziging in de box 3-heffing. Voor spaargeld en andere vermogenscomponenten gingen aparte forfaitaire rendementen gelden. Voorts werd meer geheven naarmate een belastingplichtige meer box 3-vermogen had. Ook nu werd niet uitgegaan van het werkelijk rendement dat iemand had behaald op zijn vermogen, maar van een opeenstapeling van ficties.

Voorzitter. De wetgever realiseerde zich toen al dat het systeem niet deugde, want ongeveer vanaf deze tijd wordt jaarlijks voorgehouden dat op werkelijk rendement geheven zal gaan worden. Vanaf die tijd is de voorspelling ieder jaar: nog een paar jaar, en dan zijn we zover. Ik zei het al: net als de heilige graal is het een ideaal, maar onbereikbaar doel. Ondertussen zitten we met de gebakken peren. De Hoge Raad heeft ingegrepen en de staatssecretaris moet wat. En het moet gezegd: hij heeft een vrijwel onmogelijke opdracht. Dat is de reden dat wij vandaag de Wet tegenbewijsregeling behandelen.

Het is een gevaarlijke wet, want er ligt een gevaarlijk axioma aan ten grondslag, namelijk dat het eerlijk is als je zelf mag aantonen dat je minder rendement hebt gemaakt dan waarvoor je in het forfaitaire systeem wordt aangeslagen. Ik zeg u: dat is niet eerlijk en dat is niet rechtsstatelijk. Ik heb me er dan ook over verbaasd dat ik van met name de diverse partijen die normaal de mond vol hebben van rechtsstatelijkheid, in het debat in de Tweede Kamer niets gehoord heb over dit punt.

Er is hier namelijk sprake van een soort omgekeerde bewijslast: de fiscus stelt met een behoorlijke willekeur vast dat je een zekere hoeveelheid inkomsten hebt genoten en de belastingbetaler mag bewijzen dat het niet zo is. Bij dat tegenbewijs mag de belastingbetaler, met name de particuliere vastgoedbelegger, zijn aanmerkelijke kosten niet aftrekken. Dat leidt tot een ernstige aantasting van het rechtsgevoel. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Dat rechtsgevoel is al eerder ernstig aangetast, toen na het kerstarrest in 2022 de niet-bezwaarmakers in box 3 niet gecompenseerd werden en de wel-bezwaarmakers wel. Dit komt er nog eens bovenop, en dat is niet goed voor de belastingmoraal.

Een ander serieus probleem met deze wet is dat de overheid bij de invoering haar fictieve rendementen nog wat verder kan gaan opschroeven, met als argument dat je toch tegenbewijs mag leveren. Dat lijkt me een onwenselijke situatie. Zo blijft het kabinet voorlopig uitgaan van een aandelenrendement van 7,4% en een verhuurrendement van 5,1%. Graag hoor ik hoe deze demissionaire staatssecretaris hiertegen aankijkt. Tot die werkelijkrendementsfictie hebben we namelijk nog minimaal één kabinet te gaan.

Het argument dat de tegenbewijsregeling alleen maar positief kan uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitair rendement lijkt me dus onjuist. Ik vrees dat met name de particuliere vastgoedbeleggers worden gedupeerd. Die zijn de afgelopen jaren al zwaar aangepakt, met desastreuze gevolgen voor de huurmarkt, en het lijkt er met deze wet niet beter op te worden. Meestal hebben we het hier over verhuurders die afkomstig zijn uit het midden- en kleinbedrijf of zzp'er zijn geweest. Deze mensen hebben het verhuren van een of meer panden bedacht als pensioen, als aanvulling op hun AOW. De tegenbewijsregeling levert voor hen onvoldoende verlichting, omdat de kosten niet aftrekbaar zijn. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter. De taak van de Eerste Kamer is om wetsvoorstellen te controleren op onder meer juridische kwaliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Welnu, een punt dat in de Tweede Kamer ook al uitgebreid aan de orde is geweest, is dat er in de uitvoeringstoets door de Belastingdienst maar liefst vijf rode vlaggen zijn gezet. Ik vind dat vooralsnog een ernstige handicap om ja tegen deze wet te zeggen. Ik wacht echter graag op de reactie van de staatssecretaris alvorens tot een definitief oordeel te komen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Strien. Dan is het woord aan de heer Heijnen namens de BBB-fractie.


De heer Heijnen i (BBB):

Voorzitter. Wie belasting heft, hoort dat te doen op een rechtvaardige en uitvoerbare manier: niet op basis van ficties en aannames, maar op basis van de werkelijkheid. Daar draait dit debat eigenlijk in de kern om vandaag. Deze wet biedt weliswaar rechtsherstel, maar doet dat op een manier die wat ons betreft tekortschiet. Er worden namelijk werkelijke kosten buiten beschouwing gelaten. Ik zal in mijn bijdrage achtereenvolgens kort de volgende onderwerpen behandelen: waarom deze wet volgens BBB tekortschiet, de uitvoerbaarheid van de wet, het niet-aangenomen amendement-Vermeer, twee specifieke pijnpunten van de wet, volgens ons, en wat het betekent als deze wet niet door onze Kamer zou worden aangenomen. Ik sluit mijn bijdrage af met mijn conclusie.

Voorzitter. Waarom schiet deze wet tekort volgens ons? De Hoge Raad heeft geoordeeld dat belastingheffing over fictief rendement strijdig is met het eigendomsrecht. Deze wet biedt een tegenbewijsregeling. Dat is in theorie een stap vooruit, maar in de praktijk slechts een halve. Zelfs bij geleverd bewijs worden essentiële kosten, zoals die voor onderhoud, verzekeringen en onroerende zaakbelasting bij verhuurd vastgoed, namelijk niet erkend. Dit is alsof je een bakker belast over de prijs van zijn brood, maar zijn kosten voor meel, gas en de oven negeert. Dat is geen werkelijk rendement; dat is boekhoudfictie.

De Hoge Raad heeft in zijn arresten gekozen voor een strikte uitleg van het werkelijk rendement volgens doel en strekking van het huidige box 3-stelsel, met een forfaitaire rendementsheffing, en dat is zijn goed recht. Het is aan de wetgever om bij het vormgeven van rechtsherstel een bredere afweging te maken. Juist die ruimte lijkt hier nu niet benut. Men had ook kunnen kiezen voor het aansluiten bij de systematiek van het nieuwe box 3-stelsel, dat vanaf 2028 gaat gelden, waarin kostenaftrek wel is toegestaan. En ja, dat kost geld, maar zal deze wet uiteindelijk niet veel duurder worden? Hij zal leiden tot procedures wegens massaal bezwaar, eerst bij de Nederlandse rechter en uiteindelijk bij het Europees Hof. De uitvoeringskosten van dergelijke procedures van nieuw massaal bezwaar plus rente over jaren aan terug te betalen belastingen zullen fors oplopen en misschien uiteindelijk zelfs wel hoger zijn. Dit nog los van de verdere verstopping van de Belastingdienst en de rechterlijke macht. Ondertussen worden steeds meer huurwoningen versneld verkocht. Dit leidt tot minder aanbod, hogere huren en meer starters die niet kunnen kopen. Kortom: penny wise, pound foolish.

Deze wet is ook praktisch, qua uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, een groot risico; verschillende andere sprekers gingen daar al op in. De Belastingdienst zelf luidt de noodklok: vijf rode vlaggen. Vijf! Zoals collega Stoffer in de Tweede Kamer al treffend zei, ik citeer: "Bij vijf rode vlaggen leg je in de Formule 1 de race stil." Volgens mij is dat het geval bij zelfs één rode vlag. Als Limburger voeg ik daaraan nog toe: zelfs Max Verstappen zou op de rem trappen.

Op 5 juni en 27 juni geeft de staatssecretaris aan, ik citeer: "Dat betekent niet dat bij één of meerdere rode vlaggen een voorstel onuitvoerbaar is. De rode vlaggen geven wel aan dat er een of meer risico's zijn die voor de Belastingdienst niet of in beperkte mate beheersbaar zijn."

De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Volgens mij is er na een rode vlag een safety car.

De heer Heijnen (BBB):

Sorry?

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Een safety car. Dan wordt de race niet stilgelegd, maar ga je daarna weer een nieuwe start maken.

De heer Heijnen (BBB):

Ik laat mij in dezen graag leiden door de heer Crone, voorzitter.

De voorzitter:

De staatssecretaris gaat hier straks antwoord op geven. Vervolgt u uw betoog.

De heer Heijnen (BBB):

De staatssecretaris erkent dus de grote risico's van deze wet en geeft aan, zo lezen wij zijn antwoord, dat pas na invoering echt duidelijk wordt of de wet wel uitvoerbaar is. Dat stelt ons niet echt gerust. Daarom heb ik drie vragen aan de staatssecretaris. Wanneer weten we of deze wet uitvoerbaar is? Is dat volgend jaar, in 2027 of pas in 2028? Wat gebeurt er als de wet toch onuitvoerbaar is, bijvoorbeeld tegelijk met de invoering van het nieuwe box 3-stelsel en de vele procedures die gevoerd gaan worden? Tot slot: is dit geen extra reden om nu alles op alles te zetten om dat nieuwe stelsel naar 2028 of eerder te halen en deze wet los te laten? Professor Heithuis was in de Tweede Kamer heel helder. Hij zei: doe het niet.

Voorzitter. Dan het amendement-Vermeer. Dat zit niet in de wet, maar wat ons betreft is dat een gemiste kans.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb net geluisterd naar het betoog van de heer Heijnen. De volgende vraag komt bij mij op. We weten dat het oude stelsel ook in strijd is met de rechten van de mens. We weten dat de Belastingdienst het gewenste stelsel niet kan laten ingaan. Wat zou dan uw voorstel zijn? We kunnen allemaal kritisch zijn over wat er nu voorligt, maar heeft u zelf een beter alternatief? Gaat u dat nog toelichten?

De heer Heijnen (BBB):

Zeker, ik heb een beter alternatief, dat ik zo meteen ga toelichten. Daar kom ik op terug.

Mevrouw Moonen (D66):

Goed zo. Dat wachten we af.

De voorzitter:

Dank u voor deze bijdrage. Vervolgt u uw betoog.

De heer Heijnen (BBB):

Het amendement-Vermeer biedt huurders de mogelijkheid tot een eenmalige overheveling van woningen van box 3 naar de eigen bv — de pretbox, zoals de heer Crone zei — in box 2 tegen 2% overdrachtsbelasting. De bezwaren hiertegen van de staatssecretaris overtuigen ons niet. Van boxhoppen is geen sprake; dit is een eenmalige, onomkeerbare overstap. Staatssteun is niet aan de orde. Aan minstens twee van de vier cumulatieve EU-criteria wordt niet voldaan. Ook de uitvoerbaarheid is wat ons betreft geen probleem. Hier hoeft niets te worden geautomatiseerd of aangepast binnen de systemen van de Belastingdienst. Er hoeft geen apart bakje te worden aangemaakt voor een ander tarief in de overdrachtsbelasting. Het bestaande 2%-bakje bestaat en werkt al. De notaris legt de overdracht vast, past het bestaande tarief toe, draagt de belasting af en is hoofdelijk aansprakelijk. Er is dus geen sprake van extra uitvoeringslasten, alleen van het tijdelijk openstellen van een bestaande route.

Ik heb de volgende vragen aan de staatssecretaris. Waarom moet de Belastingdienst onderscheid maken tussen de verkrijging van een eigen woning en verkrijging van een woning door de eigen bv en de achterliggende systemen? Dit is de enige reden waarom er sprake zou zijn van een structuurwijziging. Begrijpen we dat goed? Een aanpassing van het aangifteformulier zal toch niet zo'n groot probleem zijn, nemen we aan.

Dan de vermeende budgettaire derving van 2 miljard in dit amendement. Volgens ons klopt de gedachtegang daarbij niet. Er worden appels met peren vergeleken. Zo werkt het niet in de praktijk. Er wordt namelijk gerekend alsof verhuurders blijven verhuren in box 3, terwijl er juist zonder faciliteit veel woningen worden verkocht. Dat gebeurt nu al. Om in cijfervoorbeeld van de staatssecretaris te blijven: dit betreft minimaal 250.000 woningen, oftewel de verhuurde woningen van bijna 80.000 huishoudens met drie of meer woningen in box 3. Deze woningen worden dan ook deels verkocht aan starters — dit is al genoemd — tegen 0% overdrachtsbelasting. De Staat ontvangt door deze verkoop ook geen box 3-heffing meer, net zoals bij de faciliteit. Tevens zal deze verkoop leiden tot meer hypotheken, en dus tot meer hypotheekrenteaftrek en lagere belastinginkomsten in box 1. Het amendement, dat helaas niet is aangenomen, leidt juist tot meer belastingopbrengsten dan het wetsvoorstel: meer overdrachtsbelasting, extra vennootschapsbelasting en meer box 1-belasting.

Alles overziende, vinden wij de negatieve appreciatie van het amendement echt een gemiste kans. We bieden de staatssecretaris graag een herkansing aan — een kans voor open doel — in de vorm van een toezegging die wij graag van hem zouden willen ontvangen. Wij vragen de staatssecretaris om, in lijn met het amendement-Vermeer, in het Belastingplan 2026 een regeling op te nemen die het voor particuliere vastgoedbeleggers mogelijk maakt om op tijdelijke, eenmalige basis verhuurde woningen over te hevelen, met als doel: het herstel van vertrouwen in ons belastingstelsel, het voorkomen van een stortvloed aan procedures en het voorkomen van verdere uitponding van huurwoningen. Dit zou het grootste deel van de ongewenste gevolgen van het eigenlijke box 3-stelsel verminderen. Mocht de staatssecretaris niet voor de geboden herkansing gaan, dan is dat weer een gemiste kans. In dat geval zal ik in mijn tweede termijn een motie van soortgelijke strekking indienen.

Voorzitter. Een tweetal specifieke pijnpunten van de wet. Op de eerste plaats de bijtelling voor de tweede woning, de vakantiewoning. Vanaf volgend jaar geldt voor deze woningen een bijtelling, ook als die niet worden verhuurd. Vanaf 2028 komt er weer een andere regeling. Had het nu echt niet anders gekund voor deze twee jaren, vraag ik de staatssecretaris. Ik neem toch aan dat het budgettaire belang relatief klein zal zijn, terwijl de irritatiegraad van een dergelijke heffing heel groot is. Graag een toezegging van de staatssecretaris dat hier nog eens goed naar wordt gekeken en dat deze bijtelling, indien mogelijk, geschrapt wordt in het Belastingplan 2026.

Het tweede punt betreft een verduidelijking ten opzichte van de vrije verdeling van box 3-vermogen tussen fiscale partners. Naar wij begrijpen gaat de Belastingdienst ervan uit dat voor het tegenbewijs dezelfde verdeling als in de aangifte moet worden aangehouden. De rechtbank Den Haag is daar niet zo zeker van en heeft in een vergelijkbare kwestie vragen gesteld aan de Hoge Raad. Wij zouden graag van de staatssecretaris de toezegging ontvangen dat belastingplichtigen, als dat voordeliger is, voor het leveren van tegenbewijs kunnen afwijken van de verdeling in de aangifte.

Voorzitter. Wat betekent het als deze wet niet wordt aangenomen? Een aantal vorige sprekers ging daar ook al op in.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb vooral een toelichtende vraag: op welke wijze zouden al deze toezeggingen gestalte moeten krijgen? Het klinkt namelijk bijna alsof daar nieuwe wetsvoorstellen voor nodig zouden zijn.

De heer Heijnen (BBB):

Dank aan de heer Schalk voor deze vraag. Er komt een Belastingplan aan. Daar kun je natuurlijk een aantal wijzigingen in opnemen. Dat zou mijn reactie zijn.

De heer Schalk (SGP):

Ja, maar u stelt zulke specifieke vragen over de situatie in de Wet tegenbewijsregeling box 3 dat er een soort tegengestelde beweging komt binnen het Belastingplan ten opzichte van de wet. Moeten we dat de staatssecretaris en onze medeburger aandoen?

De heer Heijnen (BBB):

Dat is een goede vraag. Het tweede punt betreft een verduidelijking. Volgens mij kan dat punt, de verdeling tussen partners, in de uitvoering opgelost worden. Het eerste punt zou een wetswijziging betekenen, vandaar dat ik in mijn vraag "indien mogelijk" zei.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Heijnen (BBB):

Voorzitter. Wat betekent het als deze wet niet wordt aangenomen? Een aantal sprekers had het daar ook al over. De staatssecretaris geeft als antwoord op onze vragen op 27 juni aan dat de wet zorgt voor duidelijkheid en rechtszekerheid. Daarnaast worden er nadere regels gegeven voor een aantal gedetailleerde vraagstukken waarover de Hoge Raad geen uitspraken heeft gedaan. De staatssecretaris geeft zelf echter al aan dat rechtsherstel sowieso moet plaatsvinden op basis van de uitspraak van de Hoge Raad, met of zonder wet. Ik stel de volgende vraag aan de staatssecretaris: is hij het met ons eens dat voor het toepassen van de verduidelijkingen over het genietingstijdstip, de schuldendrempel en de vrijstelling met een grens of drempel, eveneens geen wet nodig is? Is hij het ermee eens dat dat ook zonder wet geregeld kan worden?

Voorzitter. Als deze wet wordt aangenomen, zijn de gevolgen voor belastingplichtigen dus naar onze mening niet zo groot. De wet vormt immers een codificatie van de uitspraken van de Hoge Raad. De gedachte dat met deze wet nu alle mogelijke situaties die de Hoge Raad heeft opengelaten, wél zijn geregeld, is ook niet juist. Ook met dit wetsvoorstel worden allerlei zaken niet geregeld.

Voor de Belastingdienst verandert er mogelijk iets meer aan de uitvoerbaarheid, maar hier geldt: zonder de wet is de hersteloperatie niet wezenlijk slechter uitvoerbaar dan mét de wet. De Belastingdienst beschikt al over het formulier — mevrouw Moonen noemde het "Opgaaf werkelijk rendement" — waarmee belastingplichtigen hun werkelijk rendement op gestandaardiseerde wijze kunnen aangeven. Dit formulier maakt geautomatiseerde verwerking mogelijk. Ook zonder wet kan rechtsherstel dus individueel, juridisch zuiver en uitvoerbaar plaatsvinden.

Tot slot is een nieuwe wet ook juridisch niet nodig om rechtsherstel mogelijk te maken. We blijven in de kern echter pleiten voor rechtsherstel volgens het nieuwe box 3-regime dat vanaf 2028 geldt. Dat is volgens BBB rechtvaardig en ook logisch, vooruitlopend op het nieuw in te voeren stelsel.

Voorzitter. Mijn conclusie en afsluiting. Onze taak als Eerste Kamer is glashelder. Wij toetsen wetten op drie punten: rechtmatigheid, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid. Deze wet scoort op geen van de drie punten positief. Ze is juridisch kwetsbaar, slecht uitvoerbaar en moeilijk te handhaven.

Voorzitter, tot slot. In de Tweede Kamer is op 5 juni een breedgesteunde motie van het lid Inge van Dijk aangenomen, waarin wordt opgeroepen om de invoering van het werkelijkrendementstelsel te versnellen, desnoods door de tijdelijk vooringevulde aangifte los te laten. In deze motie wordt expliciet erkend, ook door de partijen die voor de wet hebben gestemd, dat dit wetsvoorstel niet eerlijk is en juridisch kwetsbaar blijft en dat het de schatkist op termijn juist schade berokkent. Begrijp ik uit zijn brief van 3 juli goed dat de staatssecretaris deze motie niet zal of kan uitvoeren, vraag ik hem via de voorzitter.

Voorzitter. Ik rond af. Ik dank u allen voor uw aandacht. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris en ik wens mevrouw Van der Linden alvast heel veel succes met haar maidenspeech.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Schalk, namens de SGP.


De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, dank voor het woord. Ook dank aan alle collega's die al prijzende woorden hebben gesproken ten aanzien van mijn collega Chris Stoffer in de Tweede Kamer. Ik zal de prijzende woorden van voor- en tegenstanders van dit wetsvoorstel natuurlijk doorgeleiden.

Voorzitter. Laat ik nu eens niet beginnen met toe te lichten hoe we de laatste jaren zijn gevaren met box 3 en het forfaitaire rendement. Dat mag genoegzaam bekend zijn. Ik concentreert me graag alleen op de tegenbewijsregeling. Want ook met dit wetsvoorstel blijven mensen met een hoger werkelijk rendement nog steeds het fictieve forfaitaire rendement betalen, terwijl mensen met een lager werkelijk rendement in staat zijn om de belasting over dat lagere werkelijk rendement te berekenen. Men moet nog steeds zelf in bezwaar gaan om het werkelijk rendement aan te tonen. Mensen met een lager rendement dan het fictieve rendement kunnen middels dit voorstel tegenbewijs leveren en zo tot een belasting komen die klopt met het werkelijke rendement. Mensen die te veel betalen kunnen daardoor dus minder gaan betalen. Mensen met een hoger rendement worden echter niet verplicht om dat hogere rendement aan te geven. Ze zouden in werkelijkheid eigenlijk meer belasting moeten gaan betalen. Nu ontstaat dus de situatie dat als je verhoudingsgewijs minder rendement hebt, je steeds meer belasting kunt gaan betalen. Immers, als je meer rendement hebt en dus meer belasting zou moeten betalen, krijg je voordeel, want die werkelijke belasting hoeft niet te worden betaald. Hoe verhoudt deze wet zich tot het verbod op willekeur, vraag ik aan de staatssecretaris. Kom je niet een beetje in de buurt van inkomensdiscriminatie? En laat dat dus niet zien dat we zo snel mogelijk moeten naar een stelsel van werkelijk rendement?

De uitvoering van dit wetsvoorstel zorgt voor een enorme toename van complexiteit. Dat is niet te voorkomen, omdat belasting op het werkelijk rendement veronderstelt dat het werkelijk rendement juist wordt opgegeven door de belastingplichtige en daarna ter controle wordt nagerekend door de Belastingdienst. Hierbij zal ongetwijfeld een complexe en zware administratie worden gevoerd. Bij deze tijdelijke wet geldt die bewijsplicht alleen voor hen die tegenbewijs willen leveren van een lager rendement en niet voor hen die eigenlijk een hoger rendement hebben.

De vraag is welke uitgangspunten nu worden gehanteerd om het leveren van tegenbewijs zo eenvoudig mogelijk te maken in de uitvoering en de administratieve druk bij de belastingplichtige zo laag mogelijk te maken. Of anders gezegd, hoe laagdrempelig wordt het om het tegenbewijs te leveren? Collega's hebben dat overigens ook al gevraagd. Gaat het verplicht gestelde formulier, het document "opgave werkelijk rendement", hierbij helpen? Het is overigens verplicht dankzij het amendement van Chris Stoffer in de Tweede Kamer.

De gedupeerden van het forfaitaire rendement krijgen te maken met twee herstelregelingen voor aparte periodes. Er zijn vervolgens drie berekeningsmethodes geïntroduceerd: het oude forfaitaire rendement, de nieuwe berekeningssystematiek, waarbij ieder bestanddeel een eigen forfaitair rendement heeft, en de berekening van het werkelijk rendement, dat men moet aantonen door in bezwaar te gaan. Met andere woorden, er gelden straks eigenlijk drie verschillende regimes met drie verschillende berekeningsmethoden, die verschillend worden toegepast op twee herstelperiodes, waarbij één periode wordt onderscheiden in twee groepen belastingplichtigen, namelijk de bezwaarmakers en de niet-bezwaarmakers. En daarbij is voor die laatste groep onduidelijk of ze al dan niet rechtsherstel zullen ontvangen.

Uitgangspunt van de jurisprudentie, en ook van deze wetgeving, is dat het vanuit het oogpunt van rechtseenheid en rechtszekerheid wenselijk is dat het rendementsbegrip voor alle belastingplichtigen én voor de Belastingdienst duidelijk is en uniform wordt toegepast. Hoe verhoudt zich nu het hanteren van drie berekeningsmethoden in verschillende wetten, over verschillende periodes en voor verschillende groepen, waarbij voor een buiten de boot vallende doelgroep een aparte procedure wordt ingericht, zich tot de beginselen van rechtseenheid en rechtszekerheid?

Voorzitter. We leven in een tijd dat de ene na de andere herstelregeling of compensatiewet in het leven wordt geroepen vanwege foutief overheidshandelen. Helaas blijkt uit de praktijk dat de compensatieregeling een lappendeken wordt van loshangende regelingen, berekeningen, doelgroepen en periodes. Welke algemene kaders zouden er nu moeten gelden voor het opstellen van een compensatieregeling?

Voorzitter. Het is algemeen bekend dat de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst enorm complex en verouderd is. Hoe gaat dat met dat deze tegenbewijsregeling lopen? Kunnen de systemen dit moeiteloos verwerken? Hoe dan ook zal vernieuwing een grote en dure opgave zijn, maar met het oog op de toekomst wel de moeite waard.

Voorzitter. Ik zie uit naar de reactie van de regering en uiteraard ook naar de maidenspeech van mevrouw Van der Linden.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan de heer Van Rooijen. Hij spreekt namens 50PLUS.


De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. We spreken op de valreep van het reces nog over het wetsvoorstel Tegenbewijsregeling box 3, dat op 13 maart werd ingediend.

Op de vraag van de BBB-fractie wat eigenlijk de voordelen van dit wetsvoorstel zijn in vergelijking met de situatie dat er helemaal geen tegenbewijsregeling is of komt, antwoordde de staatssecretaris als volgt. Ik citeer: "Het geeft ons nadere regels voor gedetailleerde vraagstukken waarover de Hoge Raad geen uitspraken heeft gedaan. Zonder dit voorstel ontstaat onduidelijkheid bij belastingplichtigen en komen er meer vragen bij de Belastingdienst binnen, waarop de kans op vervolgprocedures toeneemt om maar duidelijkheid te krijgen van de rechter. De nadere regels gaan bijvoorbeeld over genietingstijdstip van het inkomen, het buiten toepassing blijven van de schuldendrempel en de toepassing van vrijstellingen met een grens of een drempel."

Kan de staatssecretaris onze fractie uitleggen waarom dat een voldoende onderbouwing van dit wetsvoorstel zou zijn? Rechtsherstel kan immers toch ook zonder dit wetsvoorstel voor de belastingplichtigen?

In mijn bijdrage bij de Voorjaarsnota vorige week merkte ik het volgende op, ik citeer: "Op 12 december 2023 nam de Eerste Kamer de motie-Van Rooijen aan met de volgende strekking: 'verzoekt het kabinet primair de vermogenswinstbelasting onderdeel te laten zijn van de belastinghervorming.' Een glasheldere inzet op een vermogensheffing waar de mensen belasting betalen op basis van het daadwerkelijk gerealiseerde rendement. Het kabinetsplan voor de nieuwe box 3 is in de ogen van onze fractie een ramp. Bij box 1 en 2 wordt enkel gerealiseerd rendement belast en wordt gewacht op een moment van verkoop. De belasting kan dus uitgesteld worden. Kijk naar box 2. Voor directeur-grootaandeelhouders blijft dat gewoon zo; 500 miljard bevroren, niet-uitgedeeld in de pretbox van box 2. De echte reden van de huidige inzet ten aanzien van box 3 is naar mijn stellige mening vooral budgettair. De zware kritiek van de Raad van State is terzijde geschoven. Het voorstel van voormalig staatssecretaris Van Rij uit het kabinet-Rutte IV is gewoon overgenomen, 'want bestaanszekerheid' of zoiets."

Waarom wordt de aangenomen motie-Van Rooijen niet uitgevoerd? Waarom wordt bij het wetsvoorstel Werkelijk rendement box 3 niet uitgegaan van realisatie, zoals dat het geval is bij box 1 en box 2? Is er niet toch het budgettaire argument van 10 miljard uitstel van belastingen? Waarom wordt in dat nieuwe box 3-stelsel zo ingrijpend afgeweken van de zware kritiek van de Raad van State? Waarom zijn de argumenten van de Raad van State zo slecht behandeld? Kan de staatssecretaris dit alsnog gaan doen? Ten slotte: waarom wordt zo gemakkelijk het voorstel van voormalig staatssecretaris Van Rij gewoon overgenomen? Was dat allicht gewoon om tijd te winnen? Want er was haast geboden, ook alweer een budgettair punt. Graag een antwoord.

Voorzitter. De ChristenUnie stelde vragen bij de schriftelijke voorbereiding van dit wetsontwerp, onder andere over de vermogenswinstbelasting en het heffen op vermogen in internationaal verband. Wordt erkend dat heffing bij realisatie de hoofdregel is? Immers, de staatssecretaris antwoordde op vragen van de ChristenUnie vorige week dat, ik citeer: "vermogenswinsten doorgaans worden belast op basis van realisatie, vermogenswinstbelasting. Veel landen belasten tegen een lager tarief dan het algemene tarief op inkomen." Wordt erkend dat een vermogensaanwasbelasting in internationaal perspectief een uitzondering is? Waarom wordt er dan toch eigenwijs afgeweken van die internationale trend, l'exception néerlandaise? Graag een duidelijk antwoord. Dit gebeurde ook in 2000 al, met een fictief rendement dat nergens bestond en ook deerlijk mislukt is.

We hebben blijkbaar onvoldoende leergeld betaald voor de internationaal eveneens ongekende regel van fictief rendement; een bizarre uitvinding van VVD'er Gerrit Zalm en PvdA'er Willem Vermeend. Minister Zalm lachte als een boer die kiespijn heeft; Heinen en Van Oostenbruggen hebben nu echte kiespijn. Zalm zei toen: sukkels, koop gewoon staatsobligaties, dan haal je makkelijk 4%. Nou, de sukkels zijn echt de sukkel. Wordt erkend dat hier destijds ook het budgettaire aspect speelde of zelfs leidend was? De belastinginkomsten waren verzekerd terwijl de belastingplichtigen bloedden. De werkelijke rente werd steeds lager en lager — het werd al eerder genoemd — ten opzichte van het fictieve rendement van 4% over alles. Het werd onhoudbaar. Onteigening; de Hoge Raad heeft het uiteindelijk ook genadeloos afgestraft.

Mijn fractie vond en vindt dat de kabinetten-Rutte eerder hadden moeten ingrijpen door het verlagen van het fictief percentage of verbetering van de regels omtrent het fictief rendement zelf. Wiebes deed echter juist het omgekeerde. Hij maakte de regeling nog fictiever met gedifferentieerde fictieve rendementen. Toen moest de Hoge Raad wel ingrijpen. Het was echt wel genoeg. De budgettaire gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad: 12,5 miljard. De kosten van de voorlopige tegenbewijsregeling: 2,5 miljard. Een budgettaire ramp van 15 miljard kon zich toen voltrekken. Het voorstel voor het nieuwe box 3-stelsel gaat uit van het werkelijk rendement. Het kabinet merkt daarbij op: een volledige vermogenswinstbelasting hebben we wel onderzocht. Het kabinet noemt zowaar drie voordelen: het sluit aan bij het realisatiebeginsel, het voorkomt liquiditeitsproblemen en voor een vermogenswinstbelasting is het helemaal niet nodig om jaarlijks de bezittingen te waarderen, want de heffing over een waardeontwikkeling vindt eenmalig plaats en wel bij verkoop. Voor mijn fractie zijn deze drie voordelen zo groot dat bij voorbaat, ook toen al, want ik kende die voordelen, onze voorkeur bleef en blijft uitgaan naar een algemene vermogenswinstbelasting. Waarom weegt de staatssecretaris die voordelen zo anders dan wij? Graag een reactie.

Een vermogenswinstbelasting kent volgens de staatssecretaris diverse nadelen. Ik noem ze uiteraard: de prikkel om belastingheffing uit te stellen, de fors negatieve budgettaire gevolgen voor de eerste jaren, het is complex voor de burgers, ingrijpende gevolgen voor de Belastingdienst en ten slotte bepalen belastingplichtigen nu zelf of en wanneer ze een vermogensbestanddeel verkopen, op economische gronden. Als dat voortaan op fiscale gronden wordt besloten, kan dat economisch zeer verstorend werken. Kan de staatssecretaris op elk van die vijf door hem genoemde nadelen nader ingaan? Vanuit de burger is het toch logisch dat hij zelf bepaalt wanneer hij verkoopt? Dat is toch geen uitstel? Waarom is dit uitstel? Uitstel van wat? Het betekent dat de belastingplichtige met een boeteheffing wordt gestraft voor dat beweerde uitstel omdat hij in de ogen van het kabinet gewoon niet verkoopt. Wat als de belastingplichtige dan in liquiditeitsproblemen komt? Waar haalt de belastingplichtige die verkoop uitstelt dan het geld vandaan om de belasting op de papieren, niet-gerealiseerde waardestijging te betalen? De staatssecretaris weet het wel. Die komt dan met de dooddoener van uitstel van betaling. Maar dat biedt geen soelaas als je het geld niet hebt. Het wordt gedwongen verkoop, gedwongen door jezelf. In wat voor land leven we?

Waarom komt het kabinet alles afwegende tot de conclusie dat de nadelen groter zijn dan de door de staatssecretaris zelf genoemde voordelen? Graag een uitvoerig antwoord. Mijn fractie komt tot het oordeel dat de afweging vooral plaatsvindt op budgettaire gronden en vanuit het gemak van de uitvoering voor de Belastingdienst. Klopt dat?

Voor mijn fractie telt het zwaarst dat er voor de belastingplichtigen een rechtvaardig belastingstelsel is wat betreft draagkracht, fiscaalrechtelijke onderbouwing en juridische houdbaarheid. Het gaat om een realisatiemoment in plaats van een fictief waarderingsmoment, zo zeggen wij. Voor box 3 is gekozen voor een hybride variant. Nou ja, gekozen … Er wordt juist niet gekozen. Er wordt gehinkt op twee benen. Dat is doorgaans nogal gevaarlijk.

Dan kom ik bij het wetsvoorstel Tegenbewijsregeling. Ik begin met de volgende vier vragen. Is het voorstel EVRM-bestendig en rechtvaardig? Twee: wordt alleen het uitgangspunt van de Hoge Raad gekozen en wordt er niet getoetst op het EVRM en rechtvaardigheid? Waarom niet? Komen er veel nieuwe rechtszaken, gelet op de gevoelde onrechtvaardigheid? Dat gevoel neemt toe naarmate bekendheid met de nieuwe voorwaarden bij belastingbetalers toeneemt. Kan de kans hierop realistisch worden ingeschat? Leidt dit voorstel tot verstoring op de woningmarkt, dan wel de onroerendgoedmarkt? Exploitatie van vastgoed wordt immers minder rendabel of zelfs onrendabel, hetgeen leidt tot verkopen, waardoor het aanbod van huurwoningen daalt en woningnood toeneemt. Deze trend is bovendien al aanwezig. Minister Keijzer wees daar in het vorige debat ook nog eens op. In De Telegraaf van vanochtend stond een artikel over het boxshoppen van box 3 naar box 2. Kan de staatssecretaris daar een reactie op geven? Hoe groot is dat gevaar of die kans? In Nieuwsuur van gisteravond — u ziet dat ik het nogal volg; ik heb toch niet zoveel te doen, soms — kwam de kamernood van studenten aan de orde. De student uit Tilburg die aan het woord kwam, vertelde hoe moeilijk het is voor studenten om aan een woning te komen. Het programma liet een straat zien met een heel groot beleggingspand, waar tientallen studenten wonen. Dat pand wordt nu verkocht en de studenten staan letterlijk op straat. In wat voor een land leven wij? Als oorzaak werd door Nieuwsuur, heel groot op een scherm te zien, gewezen op de samenloop van box 3 en de Wet betaalbare huur. Dit moeten we toch niet willen met z'n allen?

Voorzitter. Het wetsvoorstel bevat de volgende toelichting. "Er wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de voorgenomen bepalingen uit het wetsvoorstel Werkelijk rendement box 3, voor zover dat overeenkomt met de regels die de Hoge Raad heeft geformuleerd, om te zorgen voor een consistente bepaling van het werkelijke rendement. Voor zover er verschillen bestaan tussen de arresten van de Hoge Raad en het nieuwe stelsel box 3, zijn de arresten leidend. Het niet toestaan van kostenaftrek zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad is hiervan een voorbeeld." De toevoeging van een kostenaftrek kost 1,1 miljard.

Voorzitter. De kostenaftrek. Waardestijgingen behoren wel tot het rendement maar de uitgaven van werkelijk gemaakte kosten niet. Dat is toch vreemd? De 50PLUS-fractie vraagt om een uitvoerige uitleg van het niet-toestaan van de kostenaftrek. Uit de wetsgeschiedenis van box 3 blijkt dat het forfaitaire rendement van 4% netto-inkomsten beoogt. Kosten zijn globaal verwerkt, aldus de toelichting destijds. Het is dus het nettoforfait. De Hoge Raad heeft aangegeven dat het werkelijke rendement moet worden belast, waarbij zo veel mogelijk rekening moet worden gehouden met wat de wetgever beoogde bij het geven van inhoud aan het forfaitaire stelsel van box 3. In het gebruikelijke inkomensbegrip wordt nooit — let wel, nooit — het brutoinkomen belast, maar het nettoinkomen. Dat past in het draagkrachtbeginsel. Inkomen is immers altijd opbrengst min kosten. Ook het nieuwe box 3-stelsel gaat terecht weer uit van een netto-inkomensbegrip. Het budgettaire argument is volgens 50PLUS pas aan de orde als er een goede onderbouwing is voor het ontbreken van een kostenaftrek. Pas daarna zou de budgettaire afweging moeten volgen.

Als andere argumenten voor de keuze voor geen kostenaftrek, los van het budgettaire, worden genoemd: extra complexiteit in de uitvoering en structuuraanpassingen in het ICT-systeem. Dat is wel mager. Kan worden toegelicht waarom het ontbreken van een kostenaftrek rechtvaardig is jegens belastingplichtigen? Ik lees daar namelijk geen woord over. Wel horen we van het kabinet verdere vertraging van de hersteloperatie en verdere vertraging van de invoering van het werkelijk rendement in box 3 als argument. Per jaar uitstel ontstaat er een budgettaire derving van 1,7 miljard vanaf 2028. Vanwege deze nadelen komt er geen kostenaftrek. Is het kabinet alsnog bereid tot een kostenaftrek? Dat zou in het Belastingplan van 2026 kunnen. Het verdere uitstel vanwege de kosten leidt nu tot het absurde percentage van 8% fictief rendement. Het is nu dus 36% over 8%. Dat is 2,1% belasting. We hadden 30% over 4%. Dat was 1,2%. Nu hebben we dus 36% over 8%, dus 2,1%. Dat is een verdubbeling, zeg ik ook maar in de richting van PvdA-GroenLinks.

Voorzitter. Dan het eigen gebruik van een tweede woning. Bij het vaststellen van het werkelijk rendement van onroerende zaken houdt de Hoge Raad geen rekening met een voordeel wegens eigen gebruik. Het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak behoort in beginsel tot het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen stond bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3, en daarmee ook het werkelijk rendement. Bij de vaststelling van de omvang van het voordeel wegens eigen gebruik moeten echter diverse keuzes worden gemaakt. De Hoge Raad vindt dat het maken van die keuzes meer een taak is voor de wetgever. De Hoge Raad heeft bepaald dat voor de jaren tot en met 2025 geen inkomen bij eigen gebruik van tweede woningen in aanmerking mag worden genomen. Vanaf 2026 wordt een inkomen bij eigen gebruik wel in aanmerking genomen op basis van de economische huurwaarde van box 1. Bij eigen gebruik van roerende en onroerende zaken geldt in het algemeen dat dat vermogensbestanddeel juist geen inkomen genereert. Alleen waardemutatie van vastgoed behoort tot het forfaitaire inkomen. Eigen gebruik is eigenlijk een keuze van de belastingplichtige voor consumptieve aanwending die niet tot inkomen leidt. Het kerstarrest van 2021 sprak over de aan daadwerkelijk genoten inkomen ontleende draagkracht, terwijl het arrest van 2024 aangeeft dat eigen gebruik van de woning wel tot het rendementsbegrip van het forfait behoort. Is de staatssecretaris bereid om alsnog af te zien van inkomen bij eigen gebruik van de tweede woning?

Voorzitter. Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris met belangstelling af, evenals de woorden, de maidenspeech, van collega Van der Linden van de VVD-fractie, die dadelijk spreekt. Ik wens haar succes.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van den Oetelaar van Forum voor Democratie.


De heer Van den Oetelaar i (FVD):

Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid. Ik wil graag beginnen met een vraag aan de staatssecretaris. Mijn fractie heeft het hier al vaker gezegd: er vindt een trek plaats van succesvolle Nederlanders uit ons land. Dit zijn de mensen die de meeste belastingen betalen en zorgen voor werkgelegenheid. Vlogger Mees Wijnants stelde afgelopen week in een kort, pakkend filmpje de volgende vraag: hoe lang duurt het voordat een land instort wanneer de mensen die de meeste belastingen betalen het land verlaten en er mensen bij komen die naar dat land gaan vanwege de gunstige welvaartsstaat en profiteren van alle toeslagen? Ik heb het filmpje zojuist gedeeld op X en de staatssecretaris getagd, zodat hij het straks in de schorsing kan bekijken. Ik zou van de staatssecretaris graag wat reflectie willen horen op deze vraag. Erkent de regering überhaupt dat dit iets is wat speelt? En ziet zij het als een serieus probleem?

Forum voor Democratie steunt desondanks vooralsnog de Wet tegenbewijsregeling box 3, die belastingplichtigen, en dus met name ondernemers en privébeleggers, de kans biedt om via de opgaaf werkelijk rendement aan te tonen dat hun werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. Dit is een stap naar een eerlijker systeem, dat de onrechtvaardigheid van belasting over fictieve inkomsten corrigeert.

Ondanks de voorlopige verbetering maken we ons grote zorgen over de overgang naar de Wet werkelijk rendement box 3 die in 2028 wordt verwacht en deels wordt voorbereid met deze regeling. Vooral zelfstandige ondernemers, die vastgoed vaak als pensioenvoorziening gebruiken, omdat zij geen toegang hebben tot traditionele pensioenen of in het verleden nou eenmaal andere keuzes hebben gemaakt, worden getroffen. De onduidelijkheid over de manier waarop rendement, kosten en verkoopwinsten vanaf 2028 worden belast, creëert onrust en belemmert langetermijnplanning. Ondernemers verdienen snel duidelijkheid over tarieven en aftrekposten.

Het huidige systeem legt een te zware last op, met hoge WOZ-waarden en beperkte huurinkomsten door regulering, zoals de Wet betaalbare huur. De tegenbewijsregeling biedt verlichting, maar met de toekomstige wet dreigen nieuwe problemen te ontstaan. Bij verkoop van vastgoed, bijvoorbeeld om een pensioen liquide te maken, kan belasting op forse verkoopwinsten het pensioen van ondernemers uithollen. Daarnaast vereist het nieuwe systeem een nauwkeurige administratie van huurinkomsten, kosten en rente, wat voor ondernemers zonder boekhouder een onevenredige last kan zijn. Vastgoed kun je bovendien niet zomaar omzetten in geld, maar de box 3-belasting moet je elk jaar direct betalen, wat je financiële situatie in gevaar kan brengen.

Wij stellen voor om onderhoudskosten voor woningen in box 3 fiscaal aftrekbaar te maken, omdat deze maatregel niet alleen verhuurders stimuleert om in hun panden te investeren, maar ook de samenleving als geheel verrijkt. Door eigenaren te belonen voor onderhoud en verduurzaming bestrijden we zwartwerk, creëren we banen, verbeteren we de leefbaarheid van huurders en maken we buurten mooier en duurzamer. Deze investering betaalt zichzelf deels terug door extra btw-inkomsten uit legaal werk, terwijl het Nederland helpt duurzaamheidsdoelen te halen. Een aftrek met een flink plafond van bijvoorbeeld €10.000 per pand en strenge controles kan de schatkist ontzien, terwijl hij een krachtig signaal afgeeft: wie investeert in kwaliteit, bouwt aan de toekomst van ons land. Staat de staatssecretaris open voor een dergelijk voorstel?

Wij zien deze wet, nogmaals, slechts als een tijdelijke tussenstap. Alles staat of valt met het vertrouwen dat in de toekomst wordt gegeven. Daarom roepen wij ertoe op om snel met duidelijkheid te komen over de plannen voor 2028. Vereenvoudig de administratie met gestandaardiseerde aftrekposten en houd rekening met de impact op ondernemers en beleggers. Zij zijn geen melkkoe en zullen alleen in dit land blijven investeren als de voorwaarden eerlijk zijn. Een verdere kapitaalvlucht zal dit land uiteindelijk enorm schaden. Neem dit probleem alstublieft serieus. Alleen zo behouden zelfstandigen, de ruggengraat van onze economie, hun financiële zekerheid voor de oude dag en houden we welvaart in Nederland.

Tot slot, voorzitter. Wij zijn blij dat de Hoge Raad, gegeven de wet die nu voorligt, zich hard heeft gemaakt voor het ongestoorde genot van eigendom. FVD vindt dit alleen niet ver genoeg gaan. Wij willen over de gehele linie lagere belastingen door de overheid te verkleinen en overheidsuitgaven te verlagen, door erf- en schenkbelastingen af te schaffen, door te stoppen met buitensporige vermogensrendementsheffing voor spaarders en door het heffingsvrije vermogen te verhogen naar 1 miljoen euro. Forum voor Democratie is de enige partij die het eigendomsrecht in Nederland echt wil herstellen.

Dank u wel. Alvast alle succes aan mevrouw Van der Linden voor haar maidenspeech.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van den Oetelaar. Dan is het woord aan mevrouw Bakker-Klein namens het CDA.


Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Voorzitter. De Wet tegenbewijsregeling box 3, die we vandaag behandelen, heeft als doel om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van de Hoge Raad. In de specifieke situatie van de box 3-arresten heeft de Hoge Raad bepaald dat de schending van het EVRM opgeheven kan worden door de mogelijkheid van het kunnen leveren van tegenbewijs. Het is vandaag dus niet de vraag óf deze wet nodig is, maar of we met deze wet herstellen wat naar de mening van de Hoge Raad in strijd was met het discriminatieverbod en de bescherming van het eigendomsrecht, zoals vastgelegd in het EVRM.

Voorzitter. Onze fractie in de Tweede Kamer heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Ook de Raad van State, de NOB en diverse wetenschappers hebben daar twijfels bij. Er wordt immers nog steeds belasting geheven over ongerealiseerde waardestijgingen, bijvoorbeeld van vastgoed of effecten, dus over boekwinsten die in de praktijk helemaal niet zijn vrijgevallen. Volgens vaste jurisprudentie moet belastingheffing proportioneel, voorzienbaar en billijk zijn. Belastingen over papieren waardevermeerdering zonder reëel inkomen en zonder aftrek van kosten zijn dat niet. Ik heb een vraag hierover aan de staatssecretaris. In dit wetsvoorstel wordt nog steeds vastgehouden aan een vermogensaanwasbelasting naast een vermogenswinstbelasting voor onder meer onroerend goed. Hoe schat de staatssecretaris de kans in dat wordt geoordeeld dat een vermogensaanwasbelasting in strijd is met het EVRM, omdat dan inkomen wordt belast dat niet is gerealiseerd?

Voorzitter. Voor onze fractie is het feit dat de kosten niet voor aftrek in aanmerking kunnen komen moeilijk verteerbaar. Alleen directe financieringsrente komt in aanmerking voor aftrek. Cruciale lasten zoals onderhoud, verzekeringen, vve-bijdragen, beheervergoedingen, afschrijvingen en zelfs belastingen zoals ozb en waterschapslasten, die het rendement feitelijk drukken, worden volledig genegeerd. Voor veel belastingplichtigen en met name kleine vastgoedbeleggers leidt dit tot disproportionele belastingdruk. Ik heb in dit verband een vraag aan de staatssecretaris. Een verbod op kostenaftrek is in strijd met de gedachte van belastingheffing naar werkelijk rendement. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de kostenaftrek niet hoeft te worden toegepast op basis van de systematiek in 2001, maar op die visie bestaat veel kritiek. Zou de wetgever in 2001 ook hebben ingestemd met een verbod op kostenaftrek als die had geweten dat het toenmalige stelsel van vermogensrendementsheffing in strijd zou zijn met het EVRM?

Voorzitter. De CDA-fractie heeft in het overleg met de staatssecretaris vragen gesteld over de stapeling van maatregelen op de woningmarkt, waar deze fiscale maatregel er slechts een van is. Grote vastgoedbeleggers verkopen hun panden als die niet langer rendabel zijn, met nog niet te voorziene gevolgen voor de woningmarkt. Maar met name kleine vastgoedbeleggers, die een of twee panden verhuren en daarmee hun pensioen aan willen vullen, komen in de problemen. Zij zijn niet altijd in staat om de woningen te verkopen, ook vanwege de huurbescherming. De kleine vastgoedbeleggers die ik heb gesproken — dat zijn over het algemeen kleine ondernemers — willen dat ook helemaal niet, omdat ze een band hebben met hun huurders. Ze geven aan dat ze de kosten straks moeten verrekenen door een hogere huur te vragen. Ze zien het ook voor hun verhuurders als pijnlijk dat ze dat moeten doen.

Ik heb vernomen dat ze van hun belastingadviseurs het advies krijgen om te gaan beleggen in het buitenland, maar dat is vooral voor grotere ondernemingen haalbaar. Wel gaan zij op hoop van zegen voor slechts een paar honderd euro meedoen aan massaclaims die momenteel al in voorbereiding zijn. De staatssecretaris gaf aan dat mensen met een vermogen in box 3 in de afgelopen jaren weinig hebben bijgedragen aan de maatschappij en dat daar nu een correctie op komt. Dat zijn harde woorden, vooral voor kleine vastgoedbeleggers, die veelal ook lokale ondernemers zijn die altijd keurig belasting hebben afgedragen en zich op tal van manieren voor de samenleving inzetten.

Ik heb een vraag aan de staatssecretaris hierover. Voorziet de staatssecretaris ook het weglekken van vermogen naar het buitenland ten gevolge van dit wetsvoorstel? Is bij de uitvoering van dit wetsvoorstel, die volgens de uitvoeringstoets toch al zeer problematisch is, voorzien in de verwerking van mogelijke massaclaims? Dat hebben andere partijen ook al gevraagd. En krijgen we nu niet weer een wet waarvan we later zeggen: dit hadden we niet moeten doen? Hoe gaat de staatssecretaris met de collega van Volkshuisvesting de wenselijke en onwenselijke gevolgen van dit wetsvoorstel voor de woningmarkt monitoren?

Voorzitter. Dit wetsvoorstel stelt ons voor een dilemma. In het wetsvoorstel Werkelijk rendement box 3 komt hopelijk in 2028 een nieuw stelsel op basis van werkelijk gerealiseerd netto rendement en wordt wel de kostenaftrek opgenomen. Dat laatste zit er nu al in, dat eerste nog niet. Het gaat dus met dit wetsvoorstel over een overbruggingsperiode. We moeten concluderen dat met dit wetsvoorstel, waarin niet wordt uitgegaan van werkelijk rendement en dus ook van vermogensaanwasbelasting en waarin geen oog is voor de kosten, in die overbruggingsperiode hoogstwaarschijnlijk geen sprake is van werkelijk rechtsstatelijk herstel. Als we kostenaftrek zouden toevoegen aan dit wetsvoorstel, dan zou dat deze wet in ieder geval al rechtvaardiger maken. Aan de budgettaire derving die daarvan het gevolg zou zijn, is met enige politieke wil ook nog wel een mouw te passen. Een veel groter probleem is dat de structuuraanpassing die hiervoor nodig is, zou leiden tot een vertraging en dat ieder jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement box 3 vanaf 2028 de Staat 1,7 miljard euro kost.

Voorzitter. Is dat voldoende reden voor het aannemen van een niet eerlijke wet? Dat is de afweging die we als Eerste Kamerfractie moeten maken. Ik zie uit naar de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris. Ik wens uiteraard ook mevrouw Van der Linden veel succes met haar maidenspeech.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bakker-Klein. Er is een interruptie voor u van de heer Crone namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.

De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Ik heb al geponeerd in mijn termijn dat het CDA, maar overigens ook andere partijen, zomaar tegen dit wetsontwerp hebben gestemd. Het CDA heeft zelfs ook tegen een amendement gestemd om, nu het zo ten koste gaat van het arbeidsinkomen, dat te corrigeren om het meer in balans te maken. Het CDA is toch een wat progressievere partij die de sterkste schouders de zwaarste lasten wil laten dragen? Dus als u hiertegen stemt, waar komt dan het geld vandaan?

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Bij het wetsvoorstel waar het hier over gaat, hebben we gekeken: kan dit ook de toets van het EVRM doorstaan? Hoe zit het met de uitvoeringsrisico's? Dat zijn vragen die we bij de behandeling van dit wetsvoorstel hebben geagendeerd. We zijn er in ieder geval in de Tweede Kamer niet voldoende gerust op gesteld dat dit goedkomt. De vraag die u stelt, gaat veel verder. Dat gaat over wat nou echt een evenwichtige en rechtvaardige manier van belasting heffen is en wie de zwaarste lasten moet dragen. Daar kan ik met u een politiek debat over beginnen. Daar hebben we ook heel veel opvattingen over. Maar dat gaat denk ik te ver voor de behandeling van dit wetsvoorstel.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Dat hoort hier onverbrekelijk bij. Nu wordt er dus 16 miljard uitgetrokken voor de reparatie, waarvan de helft door vermogenden wordt betaald. Dat zijn overigens voor een deel de kleine vermogenden, want er komt een lagere vermogensvrijstelling. Dat betekent dat de helft van die 16 miljard wordt betaald door mensen met een werkend middeninkomen. Een motie is aangenomen in de Tweede Kamer om dit zo mogelijk te corrigeren. Dat horen we straks van de staatssecretaris. Maar daar heeft u niet voor gestemd. En in de tweede plaats slaat u een enorm gat als u nu tegenstemt.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Dat enorme gat heb ik net ook geproblematiseerd. Dat is zo. Dat realiseren we ons ook. Maar moet je hier dan alleen maar vanwege financiële gronden onrechtvaardige wetten vaststellen? Overigens zien we nog wel andere risico's van het niet aannemen van de wet. Maar het is wel een weging. Daar wil ik graag de reactie van de staatssecretaris op horen.

U zegt dat het hier om vermogende mensen gaat. Deels is dat waar, maar hier wordt het beeld neergezet dat het om heel rijke mensen gaat die al jarenlang veel te weinig bijdragen en dat we dat nu eens even gaan corrigeren. Ik heb ondernemers gesproken die in één of twee en soms in drie panden hebben geïnvesteerd, zodat ze daar huur uit krijgen waarmee ze hun pensioenvoorziening zekerstellen. Dat zijn niet de rijkste mensen op aarde. Dat zijn hardwerkende ondernemers die hun hele leven niet alleen via de belastingen hebben bijgedragen aan de schatkist, maar ook op andere manieren hebben bijgedragen aan de samenleving. Zij voelen zich hierdoor enorm gepakt. Dat gevoel van onrechtvaardigheid begrijpen we ook. Die zit in dit systeem, bijvoorbeeld al omdat zij hun kosten niet mogen aftrekken. Zij willen hun huisjes niet meteen verkopen, want daar zitten mensen in die daar al jaren in zitten en die ze er ook helemaal niet uit willen hebben. Er zit dus echt wel een onrechtvaardigheid in dit systeem waar we naar moeten kijken. Dat wil niet zeggen dat wij niet ook voor een evenwichtig belastingstelsel zijn. Dat betekent dat we niet alleen kijken naar de economische gevolgen, maar ook kijken of het een sociaal rechtvaardig stelsel is. Daar staat het CDA ook voor.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

De helft van het geld gaat naar de degenen met het hoogste vermogen, zoals in de stukken staat. Meer dan de helft van het geld gaat naar de mensen met meer dan twee keer modaal. Dat is een hele kleine groep. Die krijgt het grootste deel van die miljarden. Dat steunt u. In de tweede plaats heeft u geen dekking bij tegenstemmen. Dus ik zou de heer Bontenbal kunnen citeren: gratis bier. Het CDA is voor gratis bier, want het stemt in de Tweede Kamer tegen een wetsontwerp, dat dan niet door zou gaan.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Overigens is in de Tweede Kamer een motie ingediend om de wet in ieder geval rechtvaardiger te maken. Daar is ook tegen gestemd. Daar zat een deugdelijke dekking onder. Daar kunt u van alles van vinden, maar die was er wel. De discussie gaat hier niet om de vraag welke bevolkingsgroep de meeste belasting moet betalen. Nogmaals, daar hebben we allemaal verschillende opvattingen over. Dat het evenwichtig moet zijn en dat we het over een sociale belastingheffing hebben, daar zijn we het met elkaar over eens. Maar over wat sociaal rechtvaardig en ook economisch verstandig is, hebben we verschillende politieke opvattingen. Hier gaat het om een wet waarin elementen zitten waarover wij zeggen: dit is niet rechtvaardig; dit kunnen we zo niet doen. De vraag is of dit het haalt bij het EHRM en de vraag is of dit het haalt bij de uitvoering. Dat zijn aspecten die wij hier aan de orde willen stellen voordat we een wet aannemen, want anders krijgen we daar later misschien spijt van.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Crone.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Het is helaas een keuze uit twee kwaden. Daar heeft u gelijk in. Maar als u tegen de wet stemt, dan slaat u een gat van nog een paar miljard extra in de begroting. Dat komt ten gunste van de meest verdienenden en meest vermogenden in Nederland. En het is gratis bier. Ons wordt altijd verweten dat wij dingen doen die niet gedekt zijn. Wij hebben hier voorgestemd, en dit is een gedekt systeem. Het valt me tegen: gratis bier van Bontenbal.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Hier staat een Eerste Kamerfractie. Wij zijn op dit moment helemaal niet bezig met discussies over gratis bier. We behandelen een wet en we kijken of die wet doelmatig, rechtmatig en uitvoerbaar is. Dat is ook de rol van de Eerste Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bakker-Klein. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Linden van de VVD-fractie voor haar maidenspeech.


Mevrouw Van der Linden i (VVD):

Voorzitter. Het is een voorrecht om vandaag het woord te mogen voeren in deze Kamer. Een maidenspeech. Een traditie die ruimte biedt voor reflectie, nuance en, zo heb ik me laten vertellen, een zekere mildheid van collega's. En niet onbelangrijk: vrij van interrupties. Ik ga er dankbaar gebruik van maken. Want als je dan toch voor het eerst mag spreken, waarom dan niet meteen over iets luchtigs als box 3?

Voorzitter. Ik geef het eerlijk toe: toen ik hoorde dat ik mijn maidenspeech over de tegenbewijsregeling box 3 zou gaan, dacht ik even dat ik per ongeluk was ingedeeld bij de commissie voor fiscale zelfkastijding. Want laten we eerlijk zijn, het dossier box 3 is het fiscale equivalent van een Russische roman: omvangrijk, complex en met een plot dat zich niet laat samenvatten. Maar zoals bij elke goede roman schuilt juist in die complexiteit de kern van het verhaal. Het gaat over vertrouwen. Het gaat over vertrouwen van burgers in een overheid die niet alleen rechtvaardig wil zijn, maar dat ook daadwerkelijk kan waarmaken.

Voorzitter. Ik spreek vandaag niet alleen als senator, maar ook als bestuurder. Als chief operating officer bij een groot mediabedrijf, dat sinds vorige week nog veel groter is geworden, weet ik hoe belangrijk het is dat systemen werken, dat regels niet alleen kloppen op papier, maar ook uitvoerbaar zijn in de praktijk en dat je mensen niet opzadelt met een doolhof aan uitzonderingen, formulieren en onzekerheid. Precies daar wringt deze wet. De Raad van State waarschuwt voor de complexiteit. Het Adviescollege toetsing regeldruk zegt: houd het simpel. De Belastingdienst trekt vijf rode vlaggen. Vijf! Om met meneer Heijnen te spreken: als dit een formule 1-race was, hadden we allang de pitstraat in gemoeten.

Voorzitter. Mijn partij heeft in de Tweede Kamer consistent gepleit voor uitvoerbaarheid, rechtszekerheid en fiscale redelijkheid. Onze partijgenoten in de Tweede Kamer hebben moties gesteund die oproepen tot monitoring, het beperken van negatieve effecten en het prioriteren van het nieuwe stelsel op basis van werkelijk rendement. Ook hebben ze voorstellen verworpen die het systeem nodeloos zouden compliceren of de lasten zouden herverdelen, zonder heldere dekking. Dit draait om verantwoordelijkheid. Herstel van recht moet niet tot chaos leiden.

Voorzitter. Sta mij toe een korte persoonlijke noot toe te voegen. Mijn drijfveren om namens de VVD in deze Kamer plaats te nemen, zijn diepgeworteld in de overtuiging dat vrijheid en verantwoordelijkheid onlosmakelijk verbonden zijn. In mijn loopbaan heb ik ervaren hoe essentieel het is dat wetgeving niet alleen rechtvaardig is, maar ook uitvoerbaar en begrijpelijk voor de mensen die ermee te maken krijgen. Het is ironisch hoe vooruitziende blikken zich door mijn leven heen hebben gemanifesteerd. Op het gymnasium voorspelde mijn conrector met profetisch enthousiasme dat ik ooit bij de televisie zou gaan werken. Dat toekomstbeeld verwierp ik destijds met het grootse afgrijzen. Toch bracht het leven mij via studies in de US, werk als advocaat op de Zuidas en als general counsel in het bedrijfsleven uiteindelijk naar de directiekamer van de grootse commerciële televisieomroep van Nederland, die sinds vorige week nog ietsje groter is. Toen een collega daar mij jaren later influisterde dat ik ooit de politiek in zou gaan, kon ik niet anders dan opnieuw glimlachen om zo veel visionaire overmoed. Die voorspelling kwam overigens niet uit de lucht vallen. In die periode reisde ik met grote regelmaat af naar Den Haag, vastbesloten om beleidsmakers uit te leggen hoezeer mijn bedrijf onnodig werd belast door een woud aan regels en administratieve verplichtingen. Het was een intellectuele uitdaging om, gewapend met argumenten en gezond verstand, de complexiteit en soms zelfs de ondoelmatigheid van regelgeving onder de aandacht te brengen. Juist die ervaringen hebben mijn liberale drijfveren versterkt. Wetten moeten mensen ruimte geven om hun eigen keuzes te maken, niet mensen onnodig belemmeren. Misschien had ik die visionairs destijds toch wat serieuzer moeten nemen. Maar gelukkig is relativering altijd mijn kompas gebleken.

Voorzitter. Die ervaringen kleuren ook mijn blik op de praktijk. Ik weet namelijk hoe het voelt om te werken in een organisatie waar de druk om te presteren binnen strakke deadlines enorm is, waar mensen hun uiterste best doen, maar de rek eruit is, waar je weet "dit moet anders", maar je vandaag ook gewoon je werk te doen hebt. Dat is precies de situatie waarin de Belastingdienst zich bevindt. We vragen het onmogelijke van een organisatie die al jarenlang onder druk staat. Dat moeten we erkennen, niet door retoriek, maar door concrete actie: met beleid dat uitvoerbaar is, met wetten die niet alleen recht doen, maar ook gedaan kunnen worden. En eerlijk is eerlijk: als ik als COO een plan zou presenteren dat leidt tot 2,6 miljoen extra dossiers, zonder extra budget, zonder extra mensen en met een deadline die gisteren al was, dan zou mijn team vriendelijk vragen of het niet tijd werd voor een weekje vakantie. Misschien is het mijn ervaring als moeder van vier kinderen, maar ik heb geleerd dat als de regels niet duidelijk zijn, de chaos nooit ver weg is. Dat geldt thuis, maar dat geldt ook hier.

Voorzitter. De politieke context is helder. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het oude box 3-stelsel in strijd is met het discriminatieverbod en het eigendomsrecht. Rechtsherstel is dus noodzakelijk. Maar over hoe dat herstel eruitziet, verschillen de meningen. Sommige partijen willen verder gaan: zwaardere regimes, vermogensaanwasbelasting. Andere willen juist minder: meer forfait, minder maatwerk. Intussen zitten burgers te wachten op duidelijkheid, op rechtvaardigheid, op een overheid die zegt: we hebben het begrepen en we lossen het op. En dan zijn er de financiële implicaties: een jaarlijkse derving van meer dan een miljard euro, geen aparte dekking, geen compensatie en een EU-korting van 600 miljoen als we te vroeg draaien aan de knoppen. Dit is geen begroting. Dit is een trapezeact zonder vangnet.

Ten slotte wil ik ook niet voorbijgaan aan enkele knelpunten die het vertrouwen van burgers in het stelsel op de proef stellen. Een van die punten verdient bijzondere aandacht: de kostenaftrek. Het niet toestaan van kostenaftrek in deze tijdelijke regeling is voor velen een bron van frustratie en onbegrip. Het raakt aan het hart van het debat over rechtvaardigheid. Als we werkelijk rendement willen belasten, hoe rechtvaardigen we dan dat werkelijk gemaakte kosten buiten beschouwing blijven? Hoewel dit op het eerste gezicht wringt, begrijpt mijn fractie de keuze. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat alleen de rente op schulden in box 3 hoeft te worden meegenomen. Dat is juridisch helder. Maar belangrijker nog, het toestaan van kostenaftrek zou de regeling aanzienlijk complexer maken en de kostenderving nog omvangrijker maken.

Maar, voorzitter, mijn fractie begrijpt: dit is geen definitieve afwijzing van de kostenaftrek. In het nieuwe stelsel, dat in 2028 wordt ingevoerd, zal kostenaftrek wél mogelijk zijn. Vandaag kiezen we voor rechtszekerheid. Mijn fractie doet dat echter met een belangrijke kanttekening, want deze regeling is geen blauwdruk voor de toekomst. Dit is een pleister, geen genezing, een noodverband in afwachting van een structurele oplossing.

Voorzitter. Toch wil ik ook het positieve benoemen. Deze wet is namelijk een stap: een stap in de richting van een eerlijker belastingstelsel, een stap richting het herstel van vertrouwen en een stap richting een systeem waarin we niet langer fictieve rendementen belasten, maar werkelijke inkomsten. Laat dit wetsvoorstel een les zijn, niet alleen in fiscale rechtvaardigheid, maar ook in bestuurlijke bescheidenheid.

Voorzitter. Ik wil afsluiten met een aantal vragen aan de staatssecretaris, die hopelijk helderheid kan bieden in dit complexe, maar essentiële debat. Deelt de staatssecretaris de visie van mijn fractie dat het belasten van werkelijk genoten inkomsten uit vermogen de enige rechtvaardige keuze is? Hoe gaat de staatssecretaris de uitvoerbaarheid van deze regeling monitoren, vereenvoudigen waar mogelijk en daarbij het advies van de Raad van State ter harte nemen? Kan hij toezeggen dat er jaarlijks gerapporteerd wordt over de uitvoering en de gevolgen voor belastingplichten en de Belastingdienst, zodat we dit proces transparant kunnen volgen? Tot slot, kan de staatssecretaris toelichten hoe hij ervoor zorgt dat deze wetgeving zo eenvoudig en zo toegankelijk mogelijk blijft voor alle betrokkenen? Deze vragen dienen niet slechts ter verduidelijking, maar als kompas voor een belastingstelsel dat rechtvaardig is en vertrouwen herstelt.

Ten slotte. Laat mijn maidenspeech, hoe technisch het onderwerp ook is, een pleidooi zijn voor iets wat we in deze Kamer allemaal delen: de wil om het goede te doen, voor burgers, voor uitvoerders en voor het vertrouwen in onze democratische rechtsstaat.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van der Linden. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Blijft u nog even staan en staat u mij toe iets van uw achtergrond te schetsen, zoals gebruikelijk is na een maidenspeech.

U studeerde rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam en vennootschapsrecht aan de Grotius Academie. Later volgden nog verschillende postacademische opleidingen op het gebied van human resources en organisatieverandering in Londen, Boston en Parijs.

Na uw studie ging u aan de slag als advocaat bij NautaDutilh. Acht jaar later maakte u de overstap naar de media, toen u hoofd van de juridische afdeling van Endemol Holding werd. Sinds 2004 bent u werkzaam bij RTL Nederland, waarvan de laatste twee jaar als COO, chief operating officer, in goed Nederlands. U combineert uw werk voor RTL met bestuursfuncties bij NLZIET, de Stichting Collectieve Gelden Omroepen, NDP Nieuwsmedia en Eurosonic Noorderslag. Zeven maanden geleden bent u geïnstalleerd als lid van de Eerste Kamer, tijdens de eerste vergadering na het kerstreces, en vandaag houdt u uw maidenspeech in de laatste vergadering voor het zomerreces.

Over uw motivatie om actief te zijn als volksvertegenwoordiger zegt u op de website van de VVD: "Een laatste controle op wetgeving, op inhoud en samenhang met andere wetten, is een rol die ik als jurist bij uitstek beheers. In mijn dagelijkse werk manoeuvreer ik tussen digitale disruptie, verouderde regelgeving en maatschappelijke thema's en verantwoordelijkheid. Ik ben daardoor in staat verder te kijken dan uitsluitend de letter van de wet, terwijl ik tegelijkertijd goed doordrongen ben van het belang daarvan." Vandaag hebt u daarvan een proeve gegeven bij de behandeling van deze wet, die bij uitstek een voorbeeld is van de complexe materie die hoort bij het belastingrecht.

Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Ik schors zo dadelijk de vergadering, zodat de collega's u kunnen feliciteren, maar niet dan nadat ik u als eerste feliciteer.

Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Dan verzoek ik u zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties.

Ik schors de vergadering voor de dinerpauze tot 18.00 uur.

De vergadering wordt van 16.06 uur tot 18.00 uur geschorst.

Voorzitter: Vos


De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Nu is aan de orde het antwoord van de regering in de eerste termijn. Ik geef het woord aan de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane.


Staatssecretaris Van Oostenbruggen i:

Voorzitter, dank u wel. Box 3, de zogenaamde tegenbewijsregeling, is een belangrijk onderwerp waar we al heel lang mee bezig zijn. Ik ben blij dat we dit vandaag kunnen bespreken, want sommige onderwerpen kunnen niet wachten. Box 3 is de spreekwoordelijke steen in mijn schoen in deze portefeuille. Het is mijn stellige ambitie om box 3 na acht jaar ellende in rustiger vaarwater te brengen. Dit wetsvoorstel is daarvoor de eerste stap.

Hoe zijn we hier gekomen? De Hoge Raad heeft in 2015, tien jaar geleden, al het eerste signaal gegeven dat het forfaitaire box 3-stelsel niet meer kon. Vanaf dat moment hadden we alles op alles moeten zetten om werkelijk rendement in box 3 in te voeren, maar achteraf is het makkelijk praten. Ik zeg daarbij: achteraf is ook mooi wonen, maar dat is meer omdat ik die grap altijd maak als we het hebben over "achteraf". Vanaf 2017 is de hoogte van het forfait afhankelijk gemaakt van de omvang van het box 3-vermogen. In 2021 heeft de Hoge Raad in het Kerstarrest gezegd dat het forfait te veel afweek van de werkelijkheid en dat dit een schending was van het eigendomsrecht. Per 2023 is het forfaitaire rendement afhankelijk gemaakt van het daadwerkelijk aangehouden vermogen in de categorieën "banktegoeden", "overige bezittingen" en "schulden". Afgelopen juni heeft de Hoge Raad hierover geoordeeld dat dit stelsel nog steeds tot een schending leidt van het eigendomsrecht. Door de uitspraak van de Hoge Raad in juni vorig jaar moeten belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement de gelegenheid krijgen om dit aannemelijk te maken.

Dit is het typische voorbeeld van "zachte heelmeesters maken stinkende wonden". Het is al stuk in 2015. We repareren het een beetje, we plakken er nog een pleister op en twee jaar later is het weer nodig en weer en weer. We krijgen jaar na jaar uitspraken van de rechter dat dit stelsel stuk is. Het moet gerepareerd worden.

Over spaargeld heeft de Hoge Raad gezegd dat de forfaits meestal goed aansluiten op de werkelijkheid. Het kan dus vooral voor beleggers gunstig zijn om gebruik te maken van deze regeling. De arresten van de Hoge Raad zijn geldend recht. Dat is voor mij ook een uitdaging, want elk bezwaar, elk verzoek om tegenbewijs aan te leveren, dien ik op dit moment te behandelen. Dit is geen uitlokking. Ik hoop niet dat ik morgen heel veel van dat soort verzoeken krijg, maar het is wel de juridische werkelijkheid waarin ik leef. Mensen mogen nu, op basis van wat de Hoge Raad zegt, bij ons, bij de Belastingdienst, een verzoek doen tot het mogen leveren van tegenbewijs om uiteindelijk eerlijker belasting te betalen.

Met het wetsvoorstel wordt de wetgeving in lijn gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft regels gegeven voor het bepalen van het werkelijk rendement. Die zijn, niet voor mij, niet voor burgers, voor niemand vrijblijvend. Ze zijn wat we nu moeten volgen. Het is net geen wet, maar de Hoge Raad heeft gesproken en de regels van de Hoge Raad moeten we volgen. Ze zijn misschien duidelijk, maar niet volledig. Neem ik dat de Hoge Raad kwalijk? Het antwoord daarop is direct: nee. De Hoge Raad is geen wetgever. Die hoeft niet elk detail uit te werken. Toch, voor het behandelen van een herstelregeling van honderdduizenden, misschien wel meer dan een miljoen mensen, is het wel heel erg belangrijk dat elk puntje en kommaatje in de wet is uitgewerkt om uiteindelijk weer nieuwe procedures te voorkomen.

De Hoge Raad heeft niet geoordeeld over de volgende vijf vraagstukken. We codificeren met deze wet dus de uitspraken van de Hoge Raad. "Klik, klik, klik" zegt de fotograaf. We codificeren de uitspraken van de Hoge Raad, maar we moeten voor een fatsoenlijke uitvoering nog vijf zaken extra regelen. Ik wil die vijf zaken even benoemen. In het debat met de Tweede Kamer merkte ik dat dit bij heel weinig mensen in hun spreektekst en vragen zat, maar ik vind het belangrijk dat dit meegewogen wordt. Dat gaat ten eerste over het genietingstijdstip, over het vraagstuk op welk moment je nou rendement moet berekenen. Dat is nogal wat. Spaargeld kennen we allemaal. In 2022 heb je geld op de bank staan en de rente krijg je op 3 januari op je rekening gestort. Kan je dat nou toekennen aan een te laat betaalde verplichting van het jaar ervoor, zoals ze dat bij bedrijven doen? Of, zoals we dat bij de overheid doen met het kasstelsel, aan het moment van ontvangst? Bij de inkomstenbelasting of eigenlijk bij alle belastingmiddelen binnen de inkomstenbelasting doen we dat laatste: op het moment van ontvangst. Voor box 3 geef je op de peildatum van 1 januari je vermogen weer en dan komt daar op 3 januari de rente bij die je ontvangt. Het is van wezenlijk belang of het die datum is of dat je dat mag toerekenen aan het vorige jaar. Bij bedrijven is dat heel normaal; bij burgers is dat in de ib niet zo. U kent dat; u vult ook uw belastingaangifte in. Maar over dit soort dingen kun je in de eeuwigheid procederen. Daarom hebben we dat in deze wet vastgelegd.

Twee: het buiten toepassing blijven van de schuldendrempel. Op het moment dat je een schuldendrempel hanteert, zoals we dat nu standaard doen, betekent dat dat je bij het tegenbewijs discussie kunt krijgen over welk deel van de schuld van toepassing is op welk deel van je vermogensbestanddeel. Daarom hebben we ervoor gekozen dat op nul te zetten, zodat er in ieder geval geen discussie over kan bestaan. Dat is overigens ook in het voordeel van de belastingplichtige, want wij mogen niet negatief afwijken van de uitspraken van de Hoge Raad. Wij mogen niet een hogere schuldendrempel hanteren. Als wij afwijken van wat de Hoge Raad zegt, mag dit nooit in het nadeel zijn van de burger.

Drie: toepassing van vrijstellingen met een grens of een drempel, zoals de vrijstelling voor groene beleggingen. Hoe ga je nou om met een verleende vrijstelling? Het is heel goed om daar in de wet wat over op te nemen.

Vier: waarderingsregels. Hoe ga je nou om met de waardering van bepaalde vermogensbestanddelen met betrekking tot het bepalen van het werkelijke rendement? Als je daar discussie over krijgt — u voelt het komen — wordt dat weer een batterij aan rechtszaken. Het gaat mij er niet eens om of we meer of minder belasting kunnen binnenhalen of dat er meer of minder herstel geboden moet worden, maar dit soort details moet je wel scherp hebben, want anders kun je het niet digitaliseren en automatisch uitvoeren bij de Belastingdienst.

En dan de laatste: regels over het voordeel van eigen gebruik vanaf 2026. Deze wet is codificering en biedt duidelijkheid aan belastingplichtigen en de Belastingdienst. Het kabinet ziet het wetsvoorstel als een noodzakelijke stap om recht te doen en rechtsherstel te bieden. Maar als duurzame oplossing ziet het kabinet echt iets anders. Dat is namelijk vanaf 2028 het wetsvoorstel voor werkelijk rendement, dat recent bij de Tweede Kamer is ingediend. Graag ga ik daarover met u in gesprek bij de behandeling van het wetsvoorstel. Het ligt nu niet voor, maar veel van de kritiekpunten die ik hoorde ten aanzien van de tegenbewijsregeling gaan we oplossen in de Wet werkelijk rendement. En dat moet, want ik denk dat voor Nederland zo'n tegenbewijsregeling de beste van alle slechte opties is.

Voor de definities van werkelijk rendement en de tegenbewijsregeling sluiten we dus aan bij het oordeel van de Hoge Raad. Vanaf 2028 — we hebben tijd nodig om dit goed in een wet uit te werken en goed te verwerken in ICT-systemen- - zullen we kostenaftrek toevoegen en komen we met een vermogenswinstbelasting om tegemoet te komen aan de bezwaren van vastgoedbeleggers voor alle illiquide vastgoedvermogensbestanddelen. Dat geldt ook voor start-ups. Dat is hetzelfde probleem. Een start-up is op dag één geen klap waard. En waarschijnlijk is die een aantal jaren geen klap waard. Totdat dat bedrijf ooit een keer verkocht wordt en dan is het heel veel geld waard, en heel vaak ook niet. Het is heel moeilijk om een waardering te geven van een bedrijf in de opstartfase. En dus wordt daarvoor in de nieuwe wet een vermogenswinstbelasting georganiseerd.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer Heijnen van BBB.

De heer Heijnen i (BBB):

Dank aan de staatssecretaris voor de toelichting.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

We zijn er nog niet, hoor.

De heer Heijnen (BBB):

Op dit punt dan. Twee vragen. Eén: zijn nu alle onduidelijkheden in de wet geregeld, of zijn er nog wel andere onduidelijkheden? Ik ben daar als fiscalist nieuwsgierig naar. Ik heb er al een drietal weten op te sommen, dus ik denk dat de staatssecretaris het met mij eens is dat niet alle onduidelijkheden met deze aanvullingen opgelost zijn. Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is de volgende. Ik denk dat het heel goed is dat deze oplossingen gekozen zijn, maar die zouden ook gekozen kunnen worden zonder deze wet. Of klopt dat niet?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Allereerst denk ik dat we geen fiscaal adviseurs meer nodig hebben, als er in fiscale wetten geen onduidelijkheden meer zouden zijn. Ik denk dat er vast nog wel ergens een onduidelijkheidje zou kunnen zijn. Ik zou die nu even niet kunnen noemen, maar u gaat mij er vast en zeker bij helpen. U vraagt of we dit op een andere manier kunnen regelen. Ik denk dat het heel goed is dat we dit in de wet vastleggen. Volgens mij is het heel goed om scherp vast te leggen dat het wet is dat het genietingstijdstip op deze manier moet worden toegepast bij de herstelregeling. Dus ja, voor deze vijf punten moeten wij dit in de wet vastleggen.

De heer Heijnen (BBB):

Het is goed, maar het is niet nodig. Begrijp ik de staatssecretaris zo goed?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Zeker niet. Het is nodig en dat vind ik goed.

De heer Heijnen (BBB):

Kan dit, naar de mening van de staatssecretaris, niet geregeld worden op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Het punt met jurisprudentie is dat het zich soms tegenspreekt. Soms zijn er ander knelpunten, bijvoorbeeld dat dit specifieke punt nog niet behandeld is. Juist door het nu op te schrijven in een wet verschaffen we duidelijkheid over hoe je dit moet toepassen. Als de toepassing zo scherp en duidelijk is, kan ze ook geautomatiseerd worden. We hebben er goede ervaring mee dat we voor tienduizenden mensen met het handje een hersteloperatie toeslagen opzetten. Dit gaat over een veelvoud van het aantal burgers dat herstel moet krijgen. Dat met het handje doen, lijkt mij heel, heel onverstandig. Ik sta voor uitvoerbare wetgeving. Ik zal er zo in mijn inbreng nog het een en ander over vertellen. Ik vind dat we dit zo goed en zo automatiseerbaar mogelijk moeten maken.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Heijnen.

De heer Heijnen (BBB):

Bedoelt de staatssecretaris dat het zonder wet niet geautomatiseerd kan worden? Of begrijp ik het verkeerd?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik denk dat we het moeten automatiseren. Ik denk dat je vooraf de afweging moet maken over bijvoorbeeld de vraag of je het genietingstijdstip volgens het kasstelsel gaat doen of volgens de manier zoals bedrijven dat doen. Ik denk dat je dat van te voren moet kiezen om dat uiteindelijk te kunnen verwerken in de systemen. Zo kun je ervoor zorgen dat het automatisch werkt voor iedereen. Het antwoord is dus ja, ik denk dat het noodzakelijk is – dat het nodig is, in uw woorden – voor een fatsoenlijke uitvoering.

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat er nu nog geen duurzame oplossing is. We sluiten nu aan bij de definities van de Hoge Raad, maar straks komt de Wet werkelijk rendement en dan wordt daarin de kostenverrekening opgenomen, maar ook de vermogenswinstbelasting. Betekent dit dat er in de nieuwe wet geen vermogensaanwasbelasting meer is en dat we echt uitgaan van vermogenswinstbelasting?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Het antwoord is nee. Het is de toekomstige wet. In de toekomstige wet zetten we in op een vermogensaanwasbelasting voor de redelijk liquide vermogensbestanddelen, zoals sparen en beleggen. Voor de illiquide vermogensbestanddelen, vastgoed en startups, wordt aangesloten bij de vermogenswinstbelasting. Helaas kan dat niet op een andere manier. Dat heeft te maken met het feit dat de Nederlandse Vereniging van Banken op dit moment aangeeft dat zij een vermogenswinstbelasting voor sparen en beleggen niet kunnen aanbieden.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Dat betekent dus dat er in 2028 nog steeds geen oplossing is en dat we dan nog steeds met dit hybride systeem te maken zullen hebben?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Exact. Ik denk dat je uiteindelijk een systeem moet kiezen binnen de mogelijkheden. Niemand is gehouden tot het onmogelijke; ik ook niet, volgens mij. In het nieuwe systeem gaan we over tot een aanwassysteem voor vermogensbestanddelen die redelijk liquide zijn en de vermogenswinstbelasting voor vastgoed en start-ups. Met dat laatste ben ik heel blij, want de kern van de ellende uit de Wet tegenbewijsregeling zit juist in het feit dat we een forfaitaire belasting hebben over illiquide vermogensbestanddelen.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Uit de stukken is mij bekend dat de Nederlandse Vereniging van Banken het allemaal ingewikkeld vindt. Maar de Nederlandse Vereniging van Banken gaat niet over de vraag of wij voor de komende tien à twintig jaar belasting gaan heffen in box 3 over het werkelijke rendement of over het papieren rendement, bijvoorbeeld op aandelen. Om een voorbeeld te geven: ouderen, gepensioneerden, hebben vaak hun hele leven lang al aandelen Koninklijke Olie. Die zullen ze nooit verkopen. Maar als die aandelen straks zouden stijgen, moeten ze ieder jaar belasting betalen over een papieren waardestijging van aandelen die ze nooit willen en zouden verkopen. Dat is volgens mij het beste voorbeeld. De Nederlandse Vereniging van Banken moet toch in staat zijn, misschien een jaar later, om al die gegevens aan te leveren? Die levert nu met de vooringevulde aangiften alles al aan wat ze heeft. Dan maken de banken mij niet wijs dat ze niet in staat zijn om die gegevens — ze hebben al heel veel — te leveren. Dan kost dan misschien iets meer tijd, of de computers moeten sneller draaien, maar het moet kunnen. Ik heb ook nog nergens zwart-op-wit gelezen, behalve misschien in een of andere inbreng die de NVB aan u gestuurd heeft, dat het absoluut onmogelijk is.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Volgens mij geeft u in uw vraag eigenlijk al het antwoord; het was trouwens niet echt een vraag. Maar u geeft in ieder geval het antwoord: niet nu. Misschien dat het een jaar, twee jaar of drie jaar later, of nog verder in de toekomst, wel mogelijk is. Goedbeschouwd kunnen we nu ook veel meer dingen op IT-gebied dan twintig jaar geleden. Maar dit is echt voor de verdere toekomst. Ik ben wel gehouden aan de gegevensaanlevering van banken, wil ik dit soort dingen mogelijk maken. Of we moeten naar een systeem toe gaan waarin iedereen zelf met een schoenendoos met bonnetjes, afschriften en weet ik wat allemaal moet gaan aantonen wat het werkelijk rendement is. Dat kan natuurlijk ook, maar dat is op uitvoeringsvlak en doenvermogenvlak voor de burgers echt heel slecht.

Ik wil nog één ding zeggen over het voorbeeld van Koninklijke Olie. Dat ken ik en dat snap ik. Ik ken ook mensen die om die reden die aandelen houden, omdat er "Koninklijke" voor de naam staat, zodat dat wel goede aandelen zullen zijn. Maar dat is ook een aandeel dat elk jaar netjes dividend uitkeert. Dat is ook een inkomstenstroom, dus is niet een geheel illiquide aandeel. We zetten als het goed is elk jaar netjes een dividendstroom op. Uiteindelijk zien we dan de waardeontwikkeling van die aandelen, plus de dividendstroom, als rendement. Ik zou niet willen dat we die niet gaan belasten.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

In het najaar zullen we weer over het Belastingplan gaan praten. Twee jaar geleden heb ik een motie over box 3 ingediend. Die werd toen aangenomen. Ik vraag iedere keer, ook vandaag weer, waarom die niet wordt uitgevoerd. Box 3 is alweer een jaar uitgesteld vanwege de tegenbewijsregeling die eerst moet komen. Daardoor schuift alles op. Dat extra jaar had voor u misschien al een reden kunnen zijn om tegen de Nederlandse Vereniging van Banken te zeggen: die nieuwe wet komt weer een jaar langer, dus ik wil dat jullie absoluut jullie systemen zo gaan inregelen dat die gegevens komen. Bent u daartoe bereid? Ik ben blij met de steun van de CDA op dit punt, al heel lang, en met de steun van de andere fracties die mijn motie steunden. Wij willen een algemene vermogenswinstbelasting. Er is bijna geen land in Europa dat een vermogensaanwasbelasting heeft, net zoals niemand fictief rendement had. En we weten wat daarmee gebeurd is.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Volgens mij zijn we ook het enige land met een Afsluitdijk en Deltawerken, dus het feit dat je iets als enige hebt, maakt niet dat je land ineens onderaan bungelt op de lijstjes met landen die gekke dingen kunnen doen. Volgens mij hebben wij een heel mooi systeem bij de Belastingdienst, met vooringevulde aangiften, een zeer laag nalevingsgat en een fantastische, geweldige groep mensen die dat allemaal voor ons uitvoert. Dat willen we graag een beetje beheersbaar houden. Andere landen gaan op een heel andere manier om met het belasten van vastgoed of het belasten van rendementen. Wij doen dat in Nederland op onze eigen manier. Nederland is gewend aan een soort aanwasbelasting. Feitelijk is het forfaitaire systeem van de afgelopen twintig jaar ook een soort aanwasbelasting. Dat heeft tot nu toe altijd heel goed gewerkt in de aangiftes en in de verwerking bij de Belastingdienst.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De Hoge Raad in het arrest en de Raad van State in de reactie op het box 3-wetsvoorstel hebben aangegeven dat het realisatiebeginsel — dus de verkoop, de realisatie — in box 1 en 2 geldend is. In box 2 is dat in extremis: daarin kun je 500 miljard niet uitkeren en oppotten. Dat is uitstel van belastingheffing. Bij box 3 wordt nu gezegd: als uw aandeel in welk fonds dan ook op papier stijgt, moet u aan het eind van het jaar over de stijging van dat aandeel belasting gaan betalen. Als er geen dividend is uitgekeerd op dat aandeel, stijgt het eerder in waarde. Dan moet je daar belasting over betalen. De staatssecretaris zegt uitstel van belasting te kunnen geven, maar dan zijn allemaal doekjes voor het verkeerde bloeden. Het gaat om het feit dat een belastingplichtige het recht moet hebben om zelf te bepalen wanneer hij zijn aandelen verkoopt. En als hij ze verkoopt, moet hij belasting betalen. Maar je kunt niet zeggen: wij willen niet dat u ze niet verkoopt en als u ze niet verkoopt, krijgt u een boete van box 3; u gaat gewoon over papier belasting betalen en zoek het verder maar uit.

De voorzitter:

Tot slot, de staatssecretaris op dit punt.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik mis de vraag.

De voorzitter:

Die miste ik ook. Meneer Van Rooijen, als u een vraag heeft, kunt u die dan kort stellen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, die kan ik heel kort stellen.

De voorzitter:

Zonder inleiding.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Als de staatssecretaris mij in één woord probeert af te kappen door een grap te maken over de Afsluitdijk, moet ik hem weer bij de les brengen door uit te leggen wat de strekking van mijn betoog was. In de twee eerste antwoorden gaf hij ook geen antwoord. Ik herhaal de vraag: bent u bereid om voor box 3 alsnog een algemene vermogenswinstbelasting in te voeren? Het CDA pleit daar allang voor — dat weet u ook — en daar ben ik dolblij mee.

De voorzitter:

Dat was een heldere vraag.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Iets wat op dit moment niet uitvoerbaar is, kan ik niet toezeggen. Dat zou ik echt zeer onverantwoord vinden. Als het niet kan, kan het niet. En over de Afsluitdijk: daar is weinig grappigs aan. Het is een cruciale verbinding, een cruciale …

De voorzitter:

Dat was uitlokking, meneer de staatssecretaris. Ik vraag u om verder te gaan met uw betoog. Maar eerst heeft de heer Crone een vraag.

De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Iemand heeft recht op vermogenswinst en hoeft niet te verkopen, maar moet wel belasting betalen. Ik vind het heel normaal dat iemand die vermogen heeft, rekening houdt met de planning van zijn vermogen: ik moet ooit iets betalen voor mijn pensioen of aan belasting. Ik vind het dus heel normaal dat een vermogensbelegger rekening houdt met toekomstige verplichtingen, of het nu pensioen is of wat dan ook. Niemand heeft recht op onbeperkte bescherming van zijn aandelen, maar wel op het eigendom van zijn geld.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Is de staatssecretaris het daarmee eens? Dat is precies de sleutel tussen deze twee visies. Je hebt recht op vermogen en je hebt recht op vermogenswinst. Maar je kan niet zeggen: omdat ik mijn aandelen niet verkoop, hoef ik geen belasting te betalen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

In de context van de wet die we vandaag behandelen, zeg ik tegen de voorzitter, hebben we het heel specifiek over de regels van de Hoge Raad voor het vaststellen van het rendement. Daar horen het gerealiseerde rendement en het ongerealiseerde rendement bij. Beide bestandsdelen worden door de Hoge Raad gezien als werkelijk rendement.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Ja, dus daarmee bevestigt u wat ik mijn eerste termijn heb gevraagd.

De voorzitter:

Spreekt u via de voorzitter?

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Is goed. Er speelt een soort eigendomsrecht, naast een draagkrachtbeginsel. Als je vermogen hebt, word je geacht belasting te betalen. Het liquiditeitsvraagstuk is daaraan wat mij betreft ondergeschikt. Want anders kan iedereen wel zeggen: ik blijf mijn vermogen oppotten, want dan hoef ik lekker nooit belasting te betalen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik ga zo meteen nog heel wat vragen beantwoorden. Maar het feit dat mensen hun belasting kunnen betalen, vind ik wel relevant. Ik zou als Belastingdienst mensen niet onnodig met belastingschulden willen opzadelen. Om die reden hebben wij, naast deze wet, ook maatregelen getroffen voor vermogende mensen die hun belasting niet kunnen betalen omdat het vermogen vastzit in vastgoed. Deze maatregel houdt in dat mensen uitstel van betaling of een betalingsregeling kunnen aanvragen tot 72 maanden. Daardoor wordt een belastingschuld betaalbaarder. Normaliter komen dat soort burgers niet in aanmerking voor zo'n regeling vanwege de toets of er vermogen is. Het antwoord daarop is natuurlijk: ja, dat is er; mensen hebben in box 3 vermogen. Ze zouden dus niet in aanmerking komen voor een betalingsregeling, maar met deze maatregel wel, precies omdat ze zich daar toch zorgen over maken. Ook vermogende mensen kunnen soms klem komen te zitten, met stenen die niet verkoopbaar zijn.

De tegenbewijsregeling, waarover we het vandaag hebben, zal flink wat vragen van zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst. De Belastingdienst doet er alles aan om het herstel in goede banen te leiden. Ik heb zelf werkbezoeken daaromtrent afgelegd. Volgens mij hebben jullie dat ook gedaan. Er is hard gewerkt om de tegenbewijsregeling in de systemen in te bouwen, zodat mensen snel rechtsherstel kunnen krijgen. Als mensen het formulier gebruiken dat jullie gezien hebben, zijn ze in staat om dat in te vullen op een namiddag of een avond, met misschien wat ondersteuning. Dan volgt enkele maanden later per automatische verwerking het definitief vaststellen van aangiftes. Als je recht hebt op geld terug, dan krijg je geld terug. Het formulier is ontwikkeld om mensen te helpen.

Belastingplichtigen kunnen per jaar kiezen of ze gebruikmaken van de tegenbewijsregeling. In een van de inbrengen werd hiernaar gevraagd; ik weet niet meer wie dat vroeg. Ja, er zijn goede beursjaren geweest, maar er zat ook een heel slecht jaar tussen. Dat was 2022, maar daarna waren het weer goede jaren. Voor de goede jaren is de kans dat je aanspraak zult doen op de tegenbewijsregeling vrij klein. Voor 2022 is die kans vrij groot, vanwege het feit dat het gewoon een heel beroerd jaar was.

De formulieren komen zo snel mogelijk na dit debat en jullie stemming online. Dat is vanwege het feit dat we van start moeten met die operatie. Eigenlijk moeten we het herstel al leveren. Wij kunnen als organisatie geen uitstel hebben. Vanaf medio juli ontvangen belastingplichtigen die in aanmerking komen voor rechtsherstel alsdan gefaseerd een brief van de Belastingdienst. Er wordt deze zomer gestart met de oudste jaren. Dat zijn 2017 tot en met 2022. Ook in het uitnodigen voor het doen van een tegenbewijsactie zorgen we dat het gefaseerd binnenkomt, om de workload bij de Belastingdienst beheersbaar te houden.

In deze brief staat belangrijke informatie die belastingplichtigen helpt bij het invullen van het formulier. Dit is bijvoorbeeld het forfaitaire rendement waarmee zij hun werkelijke rendement moeten vergelijken. Daarom is het handig als belastingplichtigen het formulier invullen nadat ze de brief gehad hebben. In de brief staat natuurlijk heel veel informatie. Andere benodigde gegevens moet de belastingplichtige zelf verzamelen. Hier kunnen zij nu al mee beginnen. Wij hebben daarvoor al maanden dingen op de website van de Belastingdienst staan. Er zijn checklists van wat voor gegevens je nodig hebt.

Dan vraagt men direct: waarom doen wij dat niet? Het antwoord daarop is supersimpel: wij hebben niet alle gegevens, dus wij kunnen niet voorinvullen. Op basis van de gegevens uit de aangiftes van de afgelopen jaren hebben wij onvoldoende gegevens om het werkelijke rendement te bepalen. Hadden wij dat kunnen doen, dan hadden wij dat gedaan.

Het is ook goed om af te wegen of het werkelijke rendement per jaar lager lag dan het rendement waarvoor men is aangeslagen. Als je weet dat je een superhoog rendement hebt gehaald — dat is bijvoorbeeld 20% omdat je in die trekkers zit waarover meneer Crone net vertelde — dan kan je misschien wel op je vingers natellen dat je heel weinig geld terugkrijgt als je de tegenbewijsregeling invult.

Zoals gezegd moet er hoe dan ook herstel geboden worden. Dit wetsvoorstel zorgt voor duidelijkheid voor belastingplichtigen en de Belastingdienst. Ik waardeer het overigens zeer dat uw Kamer tijd heeft vrijgemaakt zodat we dit nu, nog voor het zomerreces, kunnen behandelen. Ik hoop uiteraard dat uw Kamer akkoord gaat met dit wetsvoorstel, want alleen dan kunnen we zorgen voor een zo vloeiend mogelijk herstelproces.

Dan de laatste opmerking die ik hierover wil maken. Die is ook echt belangrijk voor het debat dat we hierover hebben. Het gaat hier over het heden, over de jaren 2027, 2026 en 2025, en over het verleden, over 2024 en alles wat daarvoor zit, tot 2000. De toekomst gaan we nog behandelen. Dat wordt de Wet werkelijk rendement, maar die moet eerst door de Tweede Kamer.

De heer Van Strien i (PVV):

Ik heb een praktische vraag. Misschien had ik het moeten weten, maar de staatssecretaris weet het ongetwijfeld. Moet de belastingbetaler om aan de tegenbewijsregeling te voldoen beginnen met 2017, of mag hij ook in een later jaar beginnen? Hoe gaat dat? Of ... Nou ja, ik denk dat de vraag duidelijk is.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Mensen worden per jaar uitgenodigd en per jaar kun je de afweging maken of je dat doet of niet. Niet iedereen heeft al die jaren een vermogen dat boven de drempel uitkomt en als je een vermogen hebt dat eronder zat, dan hoef je de tegenbewijsregeling natuurlijk niet in te vullen, want je betaalt geen belasting over je box 3-vermogen als je onder de drempel valt. Zo kun je dat dus per jaar afwegen en per jaar kun je dan ook kiezen of je dit formulier invult en het tegenbewijs aanlevert om uiteindelijk misschien een vergoeding te krijgen.

De voorzitter:

Nog één punt. U zei net dat deze wet tot 2000 gold. Maar klopt het dat het "tot 2017" moet zijn? Ik vraag dat even voor de Handelingen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Volgens mij is het inderdaad 2017. Als dat verkeerd is, dan ...

De voorzitter:

… willen we dat even voor de Handelingen gecorrigeerd hebben. Mevrouw Moonen.

Mevrouw Moonen i (D66):

De staatssecretaris veronderstelt dat zaken als "drempel", "vermogen" en het "verzamelen van gegevens" eenvoudig zijn. Ik heb betoogd dat dat voor de staatssecretaris en zijn ambtenaren wellicht zo is, maar dat het door een groot deel van de Nederlandse bevolking toch als ingewikkeld gezien kan worden. Mijn vraag is daarom waar deze mensen terechtkunnen. Is er bijvoorbeeld de BelastingTelefoon of een andere telefoonlijn? Kan je een fysieke afspraak maken bij je Belastingkantoor? Waar is dus de hulp voor de mensen die dit het hardste nodig hebben?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Allereerst kan dat via de reguliere kanalen. Wij geven veel informatie op websites en via de social media. We hebben verder de BelastingTelefoon. Mensen kunnen daarnaartoe bellen en vragen om hulp of hun vraag voorleggen. Dat kan allemaal op de normale manier. En uiteraard kunnen ze ook naar hun accountant gaan.

Naarmate je vermogen complexer wordt, wordt het ook ingewikkelder. Als je alleen spaargeld hebt, dan is het vrij eenvoudig om de rente erbij te zoeken die je over de jaren hebt betaald. Heb je alleen Nederlandse beleggingsfondsen, dan is dat een stuk makkelijker dan wanneer je ook beleggingsfondsen van buiten de Europese Unie hebt.

Ik zie verder ook dat het doenvermogen van burgers toeneemt naarmate het complexer wordt. Goedbeschouwd: als je vastgoed hebt en je verhuurt, dan moet je huurcontracten opstellen, het onderhoud uitvoeren, verzekeringen regelen, belasting betalen voor dat pand, klusjes doen en lekkages verhelpen. Je mag dan ook wel verwachten dat deze mensen voldoende doenvermogen hebben om hun administratie bij te houden.

Het is dus een beetje een wisselwerking tussen hoe complex het voor de een en hoe complex het voor de ander is. Ik denk dat het voor de een wat meevalt en voor de ander wat tegen, maar je hoeft toch niet van elke burger hetzelfde te verwachten? Dat is het antwoord daarop.

Mevrouw Moonen (D66):

Misschien gaat de staatssecretaris straks nog in op mijn vraag hoe we dit gaan monitoren en volgen. Ik was overigens niet de enige die hiernaar vroeg, want ik dacht dat mevrouw Van der Linden er ook naar vroeg. We kunnen wel van alles denken, maar uiteindelijk gaat het erom hoe het straks in de praktijk functioneert. Het viel me op dat deze tijdelijke wet niet voorziet in een monitor of een evaluatie. Ik hoor straks daarom graag een toezegging of in ieder geval een heel duidelijk antwoord. Hoe gaat het straks daadwerkelijk functioneren? En het gaat mij er dan dus niet om hoe we denken dat het gaat functioneren.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Sta mij toe deze vragen later even te beantwoorden, want ik heb deze antwoorden netjes in mijn set zitten.

Dan ga ik nu over op het beantwoorden van de individuele vragen. De heer Crone vraagt: heeft de Hoge Raad niet te strikt geredeneerd vanuit het eigendomsrecht? De heer Crone geeft daarbij aan dat vermogenden immers ook meer daadkracht hebben. Het huidige forfaitaire stelsel behandelt succesvolle beleggers en beleggers met slechte resultaten hetzelfde. Hiervoor bestaat volgens de Hoge Raad niet voldoende rechtvaardiging. Daarom heeft de Hoge Raad geoordeeld dat mensen met een lager werkelijk rendement tegenbewijs moeten kunnen leveren. Ik ben het ermee eens dat het wenselijk is om bij de heffing aan te sluiten bij de daadkracht. Daarom werkt het kabinet aan het zo snel mogelijk invoeren van een nieuw stelsel op basis van dat werkelijke rendement. Daarbij zullen ook belastingplichtigen met een hoger rendement belasting betalen over hun volledige werkelijke rendement.

Nog een vraag van de heer Crone: heeft de staatssecretaris overwogen om een hoger box 3-tarief in te voeren, omdat het forfait lager vastgesteld kan worden, of om een dekking te zoeken in box 2? Het kabinet heeft ervoor gekozen om de derving die ontstaat door het jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement te dekken met het verhogen van het forfait op overige bezittingen en het verlagen van het heffingsvrije vermogen. Dat laatste is gedaan om het dervingstechnisch precies op het juiste bedrag te stellen.

Het kabinet vindt dit een evenwichtige verdeling en vindt de dekking bij voorkeur binnen het eigen domein, dus niet in box 3. Indien er zou worden gekozen voor een hoger tarief, bijvoorbeeld 38% of 40% — ik hoorde net zelfs 50% voorbijkomen — dan kan het forfait inderdaad omlaag. Maar het forfait is geen beleidsmatige knop waar zomaar aan gedraaid kan worden. Dit moet wel inhoudelijk onderbouwd kunnen worden. Het is geen nattevingerwerk. Daar zit een analyse achter van wat er precies meegenomen wordt in het forfait en wat niet.

Het verhogen van het forfait is daadwerkelijk onderbouwd vanwege het feit dat huurinkomsten nu worden meegerekend tot het behaalde rendement. Daarnaast betekent een verhoging van het tarief dat alle belastingplichtigen in box 3, dus ook de kleine spaarders, opdraaien voor het verlagen van het forfait op overige bezittingen. Als we het hebben over rechtsgevoel: ik heb er zelf voor gewaakt om te gaan draaien aan het percentage, vanwege het feit dat we nu globaal evenwicht hebben, zoals we dat in fiscale termen noemen. Ik vind het gewoon heel goed dat dat een stabiel, helder en duidelijk percentage is. Het wordt een heel gek stijlfiguur als je uitslagen gaat maken van 36% naar 50% en je, als die twee jaar daarna voorbij zijn, weer teruggaat naar 36%. Dat staat voor mij wel een beetje haaks op hoe je stabiel en voorspelbaar fiscaal beleid voert.

De heer Heijnen vraagt waarom de Belastingdienst onderscheid maakt tussen vastgoed en de rest. Dat is niet het geval. Bij de regels voor het bepalen van het werkelijk rendement gelden in de tegenbewijsregeling in beginsel dezelfde regels voor vastgoed als voor andere vermogensbestanddelen. Wel heeft de Hoge Raad een aantal specifieke regels gegeven voor vastgoed, bijvoorbeeld over de waardering. Deze regels zijn opgenomen in het wetsvoorstel.

De heer Van Strien constateert dat de regering na invoering van de wet de fictieve rendementen zou kunnen ... Zullen we eerst even teruggaan naar de vorige vraag?

De voorzitter:

Gaat het over het vorige punt? Ja. Dan willen we even terug naar het vorige punt. De heer Heijnen.

De heer Heijnen (BBB):

Dank u, voorzitter. Het duurde wat langer omdat ik even door mijn plenaire bijdrage moest lopen. Maar volgens mij heb ik niet de vraag gesteld of er een verschil is tussen de behandeling van vastgoed en overige beleggingen, maar of er een verschil is tussen de verkrijging van vastgoed door een particulier tegen 2% en de verkrijging van vastgoed door de eigen bv tegen 2%. Maar ik kan me vergissen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik herken die 2% niet eens en ik herken ook niet dat we een vraag hebben gekregen over de bv, want uiteindelijk is box 3 alleen maar particulier vermogen. Ik denk dus dat we even verwarring hebben over de vraag waarover het gaat. Als u even uitzoekt wat uw vraag is, dan ga ik even door met de volgende.

De voorzitter:

Dan krijgt u van mij een interruptie.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Cadeau. De heer Van Strien constateert dat de regering na invoering van de wet de fictieve rendementen zou kunnen opschroeven met als argument dat men toch tegenbewijs kan leveren. Hij vroeg hoe ik daartegen aankijk. Zoals in de wet van het overbruggingsstelsel is opgenomen, is het forfait gebaseerd op de werkelijke, gemiddelde rendementen, en dat is een langjarig gemiddelde. Het is dus een goed onderbouwd forfait, dat niet zomaar opgeschroefd kan worden. Achter de bepaling van het forfait zit een hele analyse. Er is natuurlijk ook het idee om dat forfait naar 100% te doen, waarna eigenlijk iedereen tegenbewijs moet leveren. Dat is uitvoeringstechnisch lelijk en die 100% kunnen wij natuurlijk ook niet onderbouwen. Uiteindelijk sluiten wij dus echt aan bij langjarige rekendatasets om tot het forfait te komen dat nu voorligt.

De heer Van Rooijen vraagt hoe groot het risico op boxhoppen is. Op basis van het wetsvoorstel dat hier nu voorligt, gaat geen enkele belastingplichtige méér belasting in box 3 betalen. Op basis van de tegenbewijsregeling kunnen belastingplichtigen alleen minder belasting gaan betalen ten opzichte van het huidige box 3-stelsel, en met terugwerkende kracht herstel krijgen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat het vermogen door de Wet tegenbewijsregeling box 3 zou worden verplaatst naar box 2.

Een vraag van de heer Heijnen. Wat gebeurt er als het wetsvoorstel voor de tegenbewijsregeling niet wordt aangenomen? De heer Heijnen en ik kennen elkaar al een tijdje. Dit is precies de vraag die ik op mijn tweede werkdag — op mijn eerste werkdag zat ik in het Catshuis; dat weten jullie nog, 15 november — heb gesteld aan mijn collega's op het ministerie. Wat gebeurt er als we dit niet doen? Dat vind ik altijd heel belangrijk. Belastingplichtigen kunnen zich beroepen op de arresten van de Hoge Raad. De Belastingdienst moet mensen dus hoe dan ook de mogelijkheid geven om hun werkelijk rendement op te geven. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de wetgeving in lijn wordt gebracht met de arresten. De gedetailleerde vraagstukken die net benoemd zijn, moeten daaraan toegevoegd worden. Het wetsvoorstel bevat extra regels voor deze vraagstukken; dat biedt duidelijkheid voor burgers en voor de Belastingdienst. Als het wetsvoorstel niet wordt aangenomen, zal dat dus tot onduidelijkheid en gedoe in de uitvoering leiden. Denk bijvoorbeeld aan wat ik net toelichtte over dat genietingstijdstip en denk aan de vraag hoe je omgaat met aftrekposten voor groen beleggen. In het beste geval kan dat leiden tot allerlei vragen, maar waarschijnlijk leidt dat ook tot procedures. Procedures zetten alles weer on hold, met nog langer onzekerheid tot gevolg. Dat is niet in het belang van de burger, niet in het belang van de Belastingdienst en daarmee de facto ook niet in het belang van Nederland. Dat is wat ik daarover kan zeggen.

De heer Van Rooijen vroeg wat de voordelen zijn van het wetsvoorstel. Hij zei: het kan toch ook zonder wet? De Hoge Raad heeft aangegeven dat het huidige stelsel in strijd kan komen met het EVRM. Als blijkt dat onze wetgeving in strijd is met verdragen, is het voor mij duidelijk dat we wetgeving moeten aanpassen. Ook de Raad van State geeft in zijn advies aan dat de regering terecht haar verantwoordelijkheid neemt door de arresten van de Hoge Raad om te zetten in een wettelijke regeling. Het klopt dat de Hoge Raad duidelijk heeft aangegeven hoe de schendingen opgeheven moeten worden. Deze regels volgen we dus ook in het wetsvoorstel. Maar de arresten zijn gewoon niet volledig. Over een aantal detailvraagstukken moet er gewoon meer duidelijkheid zijn om dit te kunnen uitvoeren. Daarmee ontstaat er ook een beter fundament voor de hersteloperatie.

Mevrouw Van der Linden vraagt of de staatssecretaris de mening deelt dat het belasten van de werkelijk genoten inkomsten uit vermogen de enige rechtvaardige optie is. Het antwoord daarop is: ja, daar ben ik het mee eens. Daarom wil ik ook zo snel als mogelijk toe naar de Wet werkelijk rendement box 3, vanwege het feit dat dit rechtvaardiger is dan een forfaitair stelsel. Je kan namelijk wel zeggen dat het een forfaitair stelsel is, maar het blijft nattevingerwerk.

Daarnaast heb ik recent het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 ingediend bij de Tweede Kamer. Daar staan alle afwegingen in die we uiteindelijk maken om tot een eerlijk systeem te komen.

De heer Van Rooijen vraagt of het wetsvoorstel EVRM-bestendig en rechtvaardig is. Ook vraagt hij wat het risico is wat betreft nieuwe rechtszaken. Precies vanwege het risico dat dit niet het geval zou zijn, hebben wij dit wetsvoorstel geheel in lijn gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad over het EVRM. Belastingplichtigen met een werkelijk rendement dat lager is dan het forfait, krijgen, conform de regels van de Hoge Raad, de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs. Er is geen reden om aan te nemen dat er bij nieuwe rechtszaken een ander oordeel volgt. Het wetsvoorstel is een noodzakelijke stap om de uitspraken van de Hoge Raad uit te kunnen voeren. Als duurzame oplossing zetten we in op de Wet werkelijk rendement box 3. We komen nog veelvuldig te spreken over dit toekomstige stelsel.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Via de media, maar ook op een andere manier, is mij bekend dat veel mensen overwegen om met massaclaims naar de rechter te gaan, omdat er bijvoorbeeld geen kostenaftrek is, omdat het eigen gebruik van de eigen woning wordt belast of om andere redenen. De Hoge Raad vindt dat ook de papieren waardestijgingen meetellen, maar heel veel mensen vinden dat onrechtvaardig; dat gaf ik daarstraks al even aan. Alle waardestijgingen op papier tellen mee als rendement. Mijn inschatting is dat die rechtszaken er op vrij grote schaal hoe dan ook gaan komen. U zegt: dat valt waarschijnlijk mee, juist door dit wetsontwerp. Ik heb juist het idee dat door dit wetsontwerp de belastingplichtige duidelijk wordt wat hier allemaal ten slechte wordt geregeld. Ik heb het idee dat die dit niet zal accepteren.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

En uw vraag?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

U gaat toch dadelijk niet weer iets zeggen over de Afsluitdijk, hè? Want dan kan ik beter gaan zitten. Mijn vraag is natuurlijk: verwacht u geen rechtszaken? Ik noem het ontbreken van kostenaftrek, het belasten van eigen gebruik en de papieren waardestijgingen. Die worden door mensen als onrechtvaardig beschouwd. Die mensen zullen proberen … Ik zeg niet dat het zal lukken. Misschien lukt het niet wat betreft die waardemutatie. Of het wat betreft de kosten zal lukken, weet ik ook niet. Wat betreft het eigen gebruik lijkt me die kans veel groter. Maar ze gaan dus gewoon naar de rechter. Dan kunt u zeggen: ja, wat is uw vraag? Mijn vraag was uiteraard of u het niet met mij eens bent dat dat een groot risico is. Dan krijgt u weer een heleboel onzekerheid en grote problemen voor de uitvoering en de Belastingdienst. Dat is toch een duidelijke vraag?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Als u vraagt of ik dat een groot risico vind, is het antwoord nee.

De voorzitter:

De heer Van Rooijen, tot slot.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dat is een variant op de Afsluitdijk; kennelijk begrijp ik het niet. Het is gewoon nee, maar kunt u dat dan minstens onderbouwen? Ik heb een verwachting en u zegt: die verwachting van u slaat nergens op.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Op het moment dat je nieuwe wetten maakt, is er natuurlijk altijd een risico dat deze gechallenged worden in de rechtbank. Tegelijkertijd, als dat het codificeren is van wat onze hoogste rechter al heeft uitgesproken, dan vind ik — laat ik het zo zeggen — dat wij echt de kleinst mogelijke kans hebben dat dat uiteindelijk weer leidt tot rechtszaken waarbij de Hoge Raad zegt: o ja, inderdaad, we hebben ons eigen arrest eigenlijk verkeerd uitgeroepen. Het feit is dat de Hoge Raad deze uitspraak heeft gedaan en dat wij heel dicht bij de Hoge Raad blijven. Sterker nog, we codificeren wat ze hebben gezegd en bij een paar punten waar ze het niet over gehad hebben in hun arrest, geven we nog een aanvullende toelichting. Daarom denk ik dat wij de juridische risico's tot een minimum beperken. Als u dan vraagt "zijn ze groot?", dan zeg ik nee. En als u vraagt "zijn ze er?", dan zeg ik: nou, wellicht.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

U zei eerder al in uw inleiding dat zonder deze wet iedere belastingplichtige naar de rechter kan gaan. Dat zei u; "een miljoen" zei u zelfs. Waar is het dan op gebaseerd dat als deze wet wordt aangenomen, eigenlijk niemand meer van dat recht gebruikmaakt, terwijl als die wet er niet is en deze wet alleen maar vastlegt wat de Hoge Raad vindt met een kleinigheid erbij, niemand meer gaat procederen? U gaf aan dat nu 1 miljoen mensen anders zonder wet naar de rechter stappen. Mijn inschatting is dat ondanks deze wet, die inderdaad meer duidelijkheid geeft, mensen het onrechtvaardig blijven voelen op de drie punten die ik net noemde en dus zeggen: we gaan hoe dan ook weer naar de rechter en we zien wel waar het schip strandt.

De voorzitter:

Tot slot de staatssecretaris. Ik denk dat u het nu niet hierover eens wordt, dus misschien kan het korter.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

U geeft aan dat ik heb gezegd dat met deze wet niemand naar de rechter gaat. Dat heb ik niet gezegd. Bijvoorbeeld met het genietingstijdstip leggen wij de keuze uit het een of het ander nu scherp vast zodat dat weg is. Op dat punt verwachten wij dus geen rechtsgang, omdat duidelijk in de wet staat, netjes onderbouwd, waarom wij kiezen voor het kasstelsel. Daarmee wordt het aantal rechtszaken beperkt. Dat er uiteindelijk iemand is die het niet eerlijk vindt en het gaat proberen, prima. Tegelijkertijd kan procederen tegen een codificatie van wetgeving van de Hoge Raad zelf heel duur zijn.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Ik wil toch aansluiten op deze vraag. Als ik het heb gehoord, heeft u ongetwijfeld ook gehoord dat er al behoorlijk wat bureaus, onder andere op de Zuidas, bezig zijn met het voorbereiden van massaclaims en dat ondernemers die ook kleine beleggers zijn worden uitgenodigd om daar voor een paar honderd euro bij in te stappen. Dat gaat dan niet over de discussie of deze wet qua beginselen et cetera rechtmatig is, maar over de persoonlijke situaties van mensen en vooral ook over de manier waarop een aantal berekeningen dan worden gedaan. Er is dus echt wel een groot risico op massaclaims, dat zich nu eigenlijk al aan het voordoen is. U kunt zeggen dat die allemaal gaan stuklopen, maar wat betekent dat voor de uitvoeringskracht van de organisaties die hiermee aan de slag moeten?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Allereerst staat het elke burger natuurlijk vrij om een rechtszaak te beginnen. Ik heb niet gezegd dat een rechtszaak bij voorbaat volledig kansloos is. Maar ik denk dat procederen tegen de regels zoals vastgesteld door de Hoge Raad … Ja, jongens. De Hoge Raad heeft een uitspraak gedaan over hoe je werkelijk rendement moet bepalen. Dat hebben ze, voor de Hoge Raad, bijzonder gedetailleerd uitgewerkt. Ik wijk daar bewust niet van af om het juridisch risico zo klein mogelijk te maken. Dat u het daarna zo classificeert dat er toch nog een groot risico overblijft, ja, dan … Ik zou niet weten hoe je het nog kleiner kan maken.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Mijn vraag ging vooral over de uitvoeringskracht, over wat dit niet alleen voor de rechterlijke macht maar ook voor de organisaties die dit moeten uitzoeken, betekent. Ik mag toch hopen dat er wel rekening wordt gehouden met de werkelijkheid die zich nu aan het voordoen is.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Nou, uiteindelijk is de Belastingdienst, zeg ik via de voorzitter, een organisatie die vrij veel procedeert, vanwege het feit dat mensen en bedrijven toch ook regelmatig een zaak beginnen tegen een besluit van de Belastingdienst. Je ziet wel dat die natuurlijk het meest kansrijk zijn op het moment dat het gaat over iets waarbij er een open norm is of er gewogen moet worden hoe iets zit. Juist deze uitspraak van de Hoge Raad schrijft bijzonder gedetailleerd voor hoe je werkelijk rendement moet vaststellen. Juist omwille van juridische houdbaarheid wijken wij dus niet af van die uitspraak.

De voorzitter:

Een nieuwe vraag van de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, aansluitend op de vraag van de CDA-collega. U zegt: een belastingplichtige maakt weinig kans als hij in beroep gaat tegen codificatie van de Hoge Raad. Maar we hebben ook nog zoiets als het EVRM. De Hoge Raad heeft juist gezegd dat die regelingen voor box 3 in strijd waren met het eigendomsrecht van het EVRM. Dus mensen zullen gaan procederen, niet over deze wet van u rechtstreeks tegen de Hoge Raad. Nee, die zullen zeggen: wij gaan ons beroepen op het eigendomsrecht, beschermd door het EVRM. Dat was ook mijn eerste vraag over het wetsvoorstel. Het gaat dus niet over procederen tegen de Hoge Raad. Het gaat erom dat mensen procederen met een beroep op het EVRM. Ik ben benieuwd wat de Hoge Raad vindt van deze nieuwe regeling.

De voorzitter:

De staatssecretaris, als dit voldoende een vraag is.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Dat begrijp ik goed. Tegelijkertijd is dat precies de reden geweest dat de Hoge Raad zich hierover heeft gebogen in meerdere zaken en uiteindelijk is gekomen met: beste overheid, op deze wijze moet u een tegenbewijsregeling vormgeven en op deze wijze moet u herstel bieden. Ja, als dan dit herstel tegen het EVRM zou zijn, zou dat bijzonder spijtig zijn. Wij doen er alles aan om die risico's tot een minimum te beperken.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Een vraag van de heer Heijnen: kunt u toezeggen dat belastingplichtigen voor het leveren van tegenbewijs kunnen afwijken van de verdeling in de aangifte van partners? De verdeling van de gezamenlijke rendementsgrondslag, en daarmee het box 3-inkomen tussen partners, kan worden aangepast tot het moment waarop de aanslag van de belastingplichtige en van zijn partner onherroepelijk vaststaan. Als partners de verdeling van de gezamenlijke rendementsgrondslag willen wijzigen, kan dat door het indienen van een aangepaste aangifte inkomstenbelasting of via een apart schriftelijk verzoek bij het belastingkantoor. Het kan dus niet in het formulier zelf, maar elke burger heeft hier recht op. Het goede nieuws voor de burger is dat de aangifte van iedereen met box 3-vermogen nog niet definitief is, dus dat je een nieuwe aangifte kan doen.

Dan een vraag van de heer Schalk: "Mensen met een lager rendement kunnen dit aantonen. Mensen met een hoger rendement hoeven dit niet aan te geven. Hoe verhoudt dit zich tot het verbod op willekeur?" Dat is een hele leuke. Het antwoord daarop is: iedereen, íedereen, mensen met een laag en mensen met een hoog rendement, mag gebruikmaken van dit formulier. Het hoeft niet; het mag. Niemand moet het. Ook als je een laag rendement hebt en recht hebt op herstel, hoef je het formulier niet in te vullen en herstel te vragen. Dat is een keuze. Ook als je een rendement hebt van weet ik veel — net vloog 20% door de zaal — mag je het formulier nog steeds invullen. Dan is het daarna: streep eronder, u krijgt geen herstel. Maar het mag allemaal. De Hoge Raad heeft in de uitspraken van juni 2024 aangegeven dat het eigendomsrecht wordt geschonden als belastingplichtigen belast worden over een forfaitair rendement dat hoger is dan hun werkelijk behaalde rendement. Ik kan me niet voorstellen dat mensen heel graag dat formulier invullen als ze geen recht hebben op herstel, maar het zou kunnen gebeuren. Het mag in ieder geval wel.

De heer Schalk i (SGP):

Ik snap het. Je mag een formulier invullen. Als daarmee mijn vraag beantwoord was … Maar het ging mij er natuurlijk om dat als je een hoger rendement hebt, je eigenlijk meer zou moeten gaan betalen, maar dat dat dan niet gebeurt, omdat het dan gewoon het forfaitaire bedrag wordt.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Helder. Dat is een iets andere vraag. Nou ja, dat betekent dus dat mensen op basis van wetgeving die we nu gaan aannemen, zo meteen misschien meer belasting moeten betalen dan het forfait waarvoor ze in het verleden zijn aangeslagen. Dat betekent dus dat we met terugwerkende kracht extra belasting gaan heffen. Dat is juridisch buitengewoon risicovol. Sterker nog, ik denk dat het kansloos is om dat te handhaven. Het is goed gebruik bij wetgeving dat je niet met terugwerkende kracht belasting heft bij mensen over een paar jaar geleden. Is daarmee uw vraag voldoende beantwoord? Ja, begrijp ik.

Nog een vraag van de heer Schalk: welke kaders zouden er moeten gelden voor het openstellen van een compensatieregeling? Iedereen die recht heeft op herstel, krijgt rechtsherstel. Bij het bepalen van de doelgroep voor het rechtsherstel volgen we de uitspraak die de Hoge Raad hierover heeft gedaan. Voor de belastingplichtigen van 2021 en later geldt dat in principe alle belastingplichtigen in aanmerking komen voor rechtsherstel. Belastingplichtigen moeten wel altijd tijdig, binnen de vijfjaarstermijn, een verzoek doen. Voor de belastingjaren 2017 tot en met 2020 komt niet iedereen in aanmerking voor rechtsherstel. Voor de oudere jaren gaat het alleen om belastingplichtigen met een aanslag die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond die tijdig bezwaar hebben gemaakt. 24 december 2021 is de datum van het zogenoemde "Kerstarrest". Op die dag besloot de Hoge Raad dat het box 3-stelsel in bepaalde gevallen in strijd was met het EVRM.

Mevrouw Bakker vraagt hoe ik de kans inschat dat een vermogensaanwasbelasting in strijd wordt geoordeeld met het EVRM. Nogmaals, in het wetsvoorstel Tegenbewijsregeling sluiten we voor de definitie van "werkelijk rendement" volledig aan bij de uitspraken van de Hoge Raad om het juridisch zo sterk mogelijk te houden. De Hoge Raad heeft over de tegenbewijsregeling geoordeeld dat zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardeontwikkeling tot het werkelijk rendement hoort. Het wetsvoorstel is daarmee dus in lijn. De tegenbewijsregeling kan er overigens alleen voor zorgen dat iemand minder box 3-belasting betaalt dan onder het forfaitaire stelsel. Niemand betaalt meer, echt niemand; het kan alleen minder zijn. Hoogst theoretisch kan het zo zijn dat een paar mensen precies op het forfait zaten en op nul uitkomen. Maar je betaalt alleen maar minder en nooit meer met deze wet.

Nog een vraag van mevrouw Bakker: de Hoge Raad heeft geoordeeld dat kostenaftrek niet hoeft te worden toegepast op basis van de systematiek van box 3 uit 2001, maar zou de wetgever in 2001 ook hebben ingestemd met een verbod op kostenaftrek als hij had geweten dat het stelsel in strijd zou zijn met het EVRM? Als de wetgever in 2001 had geweten dat de Hoge Raad zou oordelen dat het stelsel in strijd is met het EVRM, dan had de wetgever de forfaitaire systematiek waarschijnlijk überhaupt niet ingevoerd. Ik kan natuurlijk niet weten wat de wetgever dan wél had gedaan. Misschien was er in dat geval al in 2001 werkelijk rendement ingevoerd voor box 3, op de een of andere manier. Ik weet wel dat kostenaftrek niet noodzakelijk is om de schending van het EVRM ongedaan te maken, want dat heeft de Hoge Raad duidelijk gezegd in zijn arrest. Als we de kostenaftrek zouden invoeren in de tegenbewijsregeling, dan zitten daar dus ook budgettaire gevolgen aan en ook gevolgen voor de uitvoering. Uiteindelijk zijn wij de wetgever. Wij kunnen dus stelsels waar mensen beter van worden altijd invoeren.

Kostenaftrek zorgt in 2026 en 2027 voor een budgettaire derving van cumulatief 1,1 miljard. Dit leidt ook tot vertraging bij het bieden van rechtsherstel. Verdere vertraging leidt bovendien weer tot een verdere vertraging van de Wet werkelijk rendement box 3. Het opnemen van de kostenaftrek zorgt voor extra complexiteit in de uitvoering. Het is namelijk een structuuraanpassing in de ICT-systemen. Per jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement box 3 ontstaat alsdan een aanvullende derving van ongeveer 1,7 miljard vanaf 2028. Daarom zetten wij in op een zo snel mogelijke invoering van de Wet werkelijk rendement box 3. In dat stelsel is kostenaftrek wel mogelijk.

Ik ben ook heel blij met de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen om box 3 blijvend op de hoogste trede van prioritering bij de Belastingdienst te zetten, vanwege het feit dat we zo snel mogelijk uit dit moeras moeten komen. Ik heb daar in het FD en ook een maand geleden in de Kamer de opmerking over gemaakt van Winston Churchill. We zitten hier in een herstelactie en we moeten door: "If you're going through hell, keep going"; ga niet stilstaan. We moeten echt toe naar een nieuw systeem. Alleen, de Belastingdienst kan dat gewoon niet aan voor 2028.

Een vraag van de heer Schalk: er gelden straks meerdere regimes met verschillende berekeningsmethodes over twee periodes; hoe verhoudt dit zich tot de rechtseenheid en rechtszekerheid? Dit is de tweede keer dat we rechtsherstel geven voor box 3. Door dit aanvullende rechtsherstel wordt het er inderdaad niet eenvoudiger op. Voor spaarders sluiten de forfaits goed aan op de werkelijkheid. Zij hoeven dan ook geen gebruik te maken van de tegenbewijsregeling. De tegenbewijsregeling zal vooral gunstig zijn voor beleggers. Juist vanwege de rechtseenheid en rechtszekerheid is het belangrijk om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de arresten van de Hoge Raad, en ook niet tegen de Hoge Raad in te gaan. In de arresten van juni 2024 heeft de Hoge Raad duidelijke regels gegeven voor hoe we dit moeten doen. Met de tegenbewijsregeling sluiten we aan bij de regels van de Hoge Raad en brengen we wetgeving weer in overeenstemmening met het EVRM. Ik herhaal het nog maar een keer: er is geen twijfel dat wij keihard werken om zo snel mogelijk te komen met een stelsel waarin wij op basis van werkelijk rendement belasten, namelijk het stelsel dat we vanaf 2028 kunnen invoeren.

Ik zou graag wat willen zeggen over de uitvoering. Ik voel dat dit voor jullie ook zwaar weegt. Dat zeg ik uiteraard via de voorzitter. Ik krijg altijd teksten mee, maar heb bovenaan staan: zachte heelmeesters, stinkende wonden. Wij hadden dit eerder moeten doen. Het gerommel van de afgelopen acht à tien jaar heeft ons niet vooruitgeholpen. De tegenbewijsregeling zal flink wat vragen van belastingplichtigen en de Belastingdienst. Dat heeft de uitvoeringstoets duidelijk laten zien. De rode vlaggen in de uitvoeringstoets duiden erop dat de hersteloperatie die nodig is om de arresten ten uitvoer te brengen grote impact heeft. Maar de uitvoeringstoets gaat over de arresten en het wetsvoorstel samen. Normaal gaat een uitvoeringstoets alleen over een nieuwe wet, over het punt waar we vandaag staan. We maken dan een uitvoeringstoets om te bezien wat het effect van de wet is die we voorstellen. Maar hier hebben we een herstelactie uit te voeren van de Hoge Raad. De uitvoeringstoets gaat over allebei. De uitvoeringstoets gaat dus niet alleen over de wet. De uitvoeringstoets is verschrikkelijk waar het gaat over het herstel bieden voor de Hoge Raad. Dat is hartstikke moeilijk, maar het is dus niet volledig. Met deze wet wordt het simpeler. Tegen mijn collega's op het ministerie heb ik ook gezegd: jongens, dan moeten de vlaggen voor dit wetsvoorstel toch groen zijn, want het wordt met dit wetsvoorstel toch makkelijker? Ja, maar uitvoeringstoetsen werken zo niet. Het gaat om de hersteloperatie plus de wet ineen. Dat de hersteloperatie een hoop chagrijn en heel veel werk oplevert ... Ja, hersteloperaties doe je ook liever niet. Het is dus wel ingewikkeld. Dat is het probleem met die uitvoeringstoets. Deze wet maakt het wel makkelijker.

De heer Schalk (SGP):

Moeten we het dan zo zien dat die rode vlaggen alleen maar te maken hebben met het feit dat er iets hersteld moet worden? Als dat er niet meer bij zou zitten en er alleen gekeken zou zijn naar de voorliggende wet, zou het dan allemaal groen zijn?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Nou, dit is filosoferen over de uitvoeringstoets, maar je zou er ook twee gedaan kunnen hebben. Bij een uitvoeringstoets voor de uitspraak van de Hoge Raad is alles rood, want je moet herstel bieden conform de regels van de Hoge Raad. Daarna zou je een uitvoeringstoets kunnen doen, specifiek voor deze wet. Wat is dan het verschil met wat je al hebt? Helemaal niks, plus vijf verduidelijkingen waar het makkelijker van wordt. Dan durf ik er nu geen kleur aan te geven, maar ik zou 'm groen maken.

De heer Schalk (SGP):

Je zou kunnen zeggen: als je het sec bekijkt, zou het allemaal groen kunnen zijn.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Dat zou kunnen, ja.

De heer Schalk (SGP):

Maar dat kunt u dus niet van tevoren aangeven, want hier zitten dus ook nog haken en hogen aan, uitvoeringstechnisch gezien?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Nou, ik wil heel helder zijn. De arresten van de Hoge Raad plus deze wetgeving gaan een majeure operatie voor de Belastingdienst zijn. Mensen zitten met zwetende handjes te hopen dat deze wet erdoorheen komt, omdat het anders echt heel ingewikkeld wordt. Met deze wet kunnen we het automatiseren. Of je daarna 1 miljoen of 1,5 miljoen keer herstel moet bieden, maakt niet meer uit als je het kunt digitaliseren. Maar dat dit heel veel vraagt van de ontwikkelorganisatie, de IT-organisatie en de mensen die daarna de handhaving, het toezicht en de controles moeten doen, mag duidelijk zijn. Daar ga ik zo meteen nog het een en ander over zeggen.

In het voorliggende wetsvoorstel zijn er dus uitvoeringsrisico's, maar zonder dit wetsvoorstel zijn die groter. Dit wetsvoorstel geeft duidelijkheid aan de Belastingdienst, de belastingplichtigen en ook aan alle ketenpartners. Wij ondersteunen belastingplichtigen bij het invullen van het formulier Opgaaf werkelijk rendement. Wij verstrekken algemene informatie op websites, social media en we beantwoorden korte inhoudelijke vragen via de BelastingTelefoon. Wij versturen attentiebrieven. Op die attentiebrieven leggen we van alles uit. Voor meer ondersteuning kunnen mensen altijd contact leggen en een afspraak maken bij balies in een belastingkantoor of eventueel middels videobellen. Dat doen we tegenwoordig ook. Ik ben daar overigens vorige week geweest. Er kwam toen iemand. Dat ging niet over dit onderwerp, maar over een ander onderwerp. We hebben samen een belastingaangifte over twee jaar geleden gedaan. Het was een hartstikke ingewikkelde, complexe situatie. Mevrouw vond het bijzonder spannend om in te voeren en wilde geen fouten maken. De Belastingdienst hielp. Ik ben echt positief verrast over de kundigheid waarmee deze dame te woord werd gestaan door de collega die daar achter de balie zat. Dat doen wij op dit moment voor alle belastingplichtigen in Nederland.

Een vraag van de heer Holterhues: is de Belastingdienst qua personele capaciteit nu voldoende voorbereid op de uitvoering van de tegenbewijsregeling? Ja. Wij zouden graag nog deze maand van start willen gaan. De Belastingdienst heeft al een derde van de benodigde nieuwe medewerkers geworven. Hier komt nog een klein beetje kritiek van mij op de uitvoeringstoets. Ik hoop niet dat die negatief wordt opgepakt. In de Tweede Kamer hebben we dit gesprek ook gehad. In de uitvoeringstoets stond dat er voor dit traject 1.758 mensen nodig zijn. Ik vond dat veel. Ik viel daarvan van m'n stoel. Dat is, als je het zo bekijkt, meer dan 5% van de totale belastingdienst. Dat is nogal wat. Het is in drie jaar tijd. Het is gemiddeld 600 fte over drie jaar. Die worden bij elkaar opgeteld in manjaren. Het zijn 600 mensen, met een piek in 2026, want dat is het eerste jaar waarin we beginnen met het herstel en dat ook daadwerkelijk uitvoeren en in definitieve aangiftes laten landen. 600 is vele malen beter behapbaar en geen 5% van het totaal. Zo zie je ook weer dat een uitvoeringstoets ook mij op een verkeerd been zet.

Van die mensen is een derde al geworven. Wij hebben op dit moment een wervingscapaciteit van enkele honderden per maand. Ik ben vandaag bij de start geweest van de mensen die vandaag gestart zijn bij de Belastingdienst, een dikke 200 man. Dit was de derde keer dat ik daarbij was. De eerste keer waren er 400. Ik ben een keer geweest toen er 300 waren. Nu waren het er 200. Ik ben ook weer gevraagd of ik er in september wil zijn. In september starten er naar schatting iets meer dan 450 mensen. Dat heeft ook te maken met het feit dat we geen startersdag hebben op 1 augustus. We nemen grote aantallen mensen aan.

Ik dacht dat er een personeelstekort was bij de Belastingdienst. Wij zitten tussen de 99% en de 100% vulling. Dat wil niet zeggen dat we geen uitdaging hebben om de meest schaarse IT-profielen te vinden, zoals elke organisatie die heeft in dit land, maar de Belastingdienst heeft gewoon zijn formatie op orde. Natuurlijk gaan er mensen uit dienst en pensioneren er mensen. Dat kan allemaal. We hebben op dit moment meer capaciteit dan er vertrekt bij de Belastingdienst. Dat is op orde. Natuurlijk: een schaap met vijf poten is altijd moeilijk te vinden, maar daar hebben we heel kundige recruiters voor.

De Belastingdienst zegt — dat hebben ze ook in een brief bevestigd aan de Tweede Kamer — dat de hersteloperatie conform planning kan worden gestart. Voor de wervingsopgave worden ook gericht medewerkers benaderd van afdelingen binnen en buiten de rijksoverheid die gaan afschalen. Momenteel kijkt de Belastingdienst ook of werkprocessen nog verder kunnen worden vereenvoudigd of worden geautomatiseerd om de hersteloperatie minder arbeidsintensief te maken. Het wervingsbeleid van de Belastingdienst is over het geheel succesvol geweest de afgelopen jaren. Ik herhaal nog een keer: de verhalen van vijf jaar geleden zijn echt niet meer aan de orde. Daar ben ik blij mee en trots op. De credits daarvoor liggen bij mijn collega's. Dit geeft mij in ieder geval het vertrouwen dat dit deze maand nog van start zou kunnen gaan.

Een vraag die werd gesteld door mevrouw Bakker en de heer Crone: "Is bij de uitvoering van dit wetsvoorstel voorzien in de verwerking van mogelijke massaclaims? Krijgen we nu niet weer een wet waarvan we later zeggen dat we die niet hadden moeten invoeren? Wat verwacht de staatssecretaris van een massaclaim?" Dat zijn meedere vragen. Nee, in de uitvoeringstoets is geen rekening gehouden met de verwerking van mogelijke massaclaims, omdat er bij het opstellen ervan geen reden was om ervan uit te gaan dat deze zullen worden toegewezen. Het wetsvoorstel volgt de eerdere arresten van de Hoge Raad van mei 2022. Er is geen reden om aan te nemen dat op een later moment een ander juridisch oordeel volgt. Met het wetsvoorstel wordt herstel geboden aan belastingplichtigen die hiervoor in aanmerking komen en wordt de schending van het EVRM opgeheven. Mocht een dergelijke claim uiteindelijk toch worden toegewezen, dan zal hiermee in de herijking van de toets rekening worden gehouden om te bepalen hoe deze kan worden verwerkt, wat de benodigde capaciteit is en wat de aard van de nieuwe massaclaim is. De eerste herijking van de uitvoeringstoets wordt vanaf het derde kwartaal van dit jaar uitgevoerd. We gaan dus eerst een kwartaal formulieren binnenharken waarop mensen hun tegenbewijs aanleveren. Als die formulieren binnen zijn, zullen we in het vierde kwartaal beginnen met het verwerken en komen tot definitieve aangiftes. Daar zullen we uiteraard u en ook de Tweede Kamer over informeren.

Dan een vraag van mevrouw Moonen en de heer Schalk. Is het formulier Opgaaf werkelijk rendement wel zo eenvoudig? Waarom is er nog zes weken nodig om aanvullende stukken aan te leveren en welke uitgangspunten worden gehanteerd om de levering van de tegenbewijsplicht in de uitvoering mogelijk te maken? Hoe laagdrempelig gaat de administratiedruk zijn en gaat het formulier daarbij helpen? De tegenbewijsregeling vraagt inderdaad dat belastingplichtigen nog wat moeten doen, want je hebt inderdaad informatie nodig over wat dan je werkelijk rendement is. Vooraf invullen is niet mogelijk, want wij hebben een belangrijk deel van die gegevens niet. Het formulier Opgaaf werkelijk rendement is zo begrijpelijk mogelijk opgezet zodat een burger op een gestructureerde manier, zoals bij een normale belastingaangifte, opgave van dat rendement kan doen. Net als bij de aangifte inkomstenbelasting zitten er helpteksten in. Het lijkt eigenlijk heel erg op de jaarlijkse ib-aangifte. Jullie hebben het gezien en gedaan en ik heb het ook gedaan. Zelfs ik kon het! Ik moet er wel bij grappen dat mijn voorgangers Idsinga en Van Rij fouten maakten in het formulier, maar toen was het formulier nog niet af en waren de helpteksten nog niet gereed; ik vind het wel leuk om dat even te noemen. Tegelijkertijd moet ik ook nog even zeggen — want ik noemde de heer Van Rij — dat ik zou willen dat dit mijn wet was, maar de heer Van Rij is hiervan de grondlegger. Ik heb een klein beetje het gevoel dat ik sta te pronken met zijn veren. Maar goed, dat is nou eenmaal het lot dat je als staatssecretaris hebt: je neemt het werk van je voorganger mee. Ik denk dat hij hier hele wijze en juiste dingen heeft gedaan.

Ik kom op een vraag van mevrouw Moonen en mevrouw Van der Linden: hoe maken we de tegenbewijsregeling zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk voor alle betrokkenen? Mevrouw Moonen vraagt ook naar de financieel minder vaardige belastingplichtigen. Ze zegt dat de schriftelijke beantwoording niet overtuigt en vraagt of we niet het risico lopen om het vertrouwen te verliezen van mensen die het overzicht verliezen. Als staatssecretaris wil je niet dat mensen het vertrouwen in de overheid verliezen. Daarvan hebben we er al genoeg. We hebben als overheid een trackrecord waar je in het bedrijfsleven niet heel ver mee komt. Tegelijkertijd vind ik dat je elke dag je bed uit moet stappen om te proberen het beter te doen, en dat proberen we hiermee. We hebben ook geleerd van eerdere hersteloperaties. In de schriftelijke beantwoording is aangegeven dat er geen tegemoetkoming is voor belastingplichtigen die kosten maken voor het inschakelen van een adviseur. Maar uw zorgen zitten juist bij de belastingplichtigen zonder adviseur die het allemaal zelf moeten doen. Op dat punt kan ik u wel geruststellen. Het formulier Opgaaf werkelijk rendement is zo ontworpen dat het zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk is. En als onderdeel van de werkwijze van de Belastingdienst als je dit soort zaken opzet, testen we dit op gebruikerspanels. Het blijft natuurlijk ingewikkelde materie, maar dat is belasting betalen sowieso. De Belastingdienst verleent ondersteuning. Ik heb daar net het een en ander over genoemd. En ik zeg nog een keer: dat is niet alleen de BelastingTelefoon. Dat is ook langskomen bij het belastingkantoor en dat is ook videobellen. En er zijn allerhande vrijwilligersorganisaties die mensen helpen met het doen van de belastingaangifte. Het zijn ook juist de wat kleinere vermogens die doorgaans op spaarrekeningen staan en misschien op normale beleggingsproducten. Maar ja, wat is "kleiner vermogen"? Vinden we € 115.000 een klein vermogen? Het zijn juist de mensen met een paar ton, zeg ik er even bij, die de grootste groep vormen van mensen die box 3-vermogen hebben. De gekke vermogens die daar ruim boven gaan — mensen met 1 miljoen plus, hoorde ik net roepen — zijn de mensen die volgens mij in staat moeten zijn om hun eigen advies te organiseren. Dat zijn ook de mensen die echt complexe beleggingsproducten hebben in binnen- en buitenland, en misschien ook wel buiten de Europese Unie. Ik bedoel: hoe verder van Nederland, hoe gekker het wordt. En tegelijkertijd hebben we die gegevens wel nodig om het werkelijke rendement te bepalen.

Dan een vraag van de heer Crone. Waarom kunnen de kosten niet worden afgetrokken en waarom is dit lastig voor de uitvoering? Kunnen we als belastingplichtige meer vragen als er een hoger rendement wordt behaald dan het forfait? Volgens mij heb ik die al beantwoord, dus ik ga deze direct omslaan.

Nog een vraag. De heer Heijnen vraagt: begrijp ik goed dat de staatssecretaris de motie-Van Dijk niet kan of zal uitvoeren? Allereerst ligt er een vrij hoge drempel voor de regering om een motie niet uit te voeren. De motie van Inge van Dijk verzocht om voor het zomerreces een brief te sturen, waarin de mogelijkheid is uitgewerkt om bij de invoering van het nieuwe stelsel van box 3 op basis van werkelijk rendement de vooraf ingevulde aangifte tijdelijk los te laten, en vroeg hoeveel sneller het stelsel in dat geval kan worden ingevoerd. Deze brief heb ik verstuurd. Ik heb de motie dus uitgevoerd. Het nieuwe stelsel kan niet sneller worden ingevoerd als we de vooraf ingevulde aangifte loslaten. Zoals ik in de brief heb toegelicht, moet de Belastingdienst eerst de verouderde software Cool:Gen uitfaseren voordat een nieuw stelsel kan worden ingevuld. Het loslaten van de vooraf ingevulde aangifte levert geen snelheidswinst op. De vooraf ingevulde aangifte verbetert ook nog eens een keer de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst en de doenbaarheid voor de burger. Ik zie echt geen aanleiding om de vooraf ingevulde aangifte tijdelijk los te laten. Ik heb overigens ook, mede omdat ik mevrouw Van Dijk hoog heb zitten, lang en uitvoerig besproken met onze collega's of hierin niet iets van een loophole zit om dit te versnellen. Het antwoord daarop is negatief.

De heer Crone vraagt: ligt u op schema met de uitvoering? Gaat dit niet ten koste van het herstel van de toeslagenaffaire? De uitvoering ligt op schema. We zouden het liefst deze week beginnen. U ziet dat ook in beslisnota's. Alles wordt voor mij ingescand. Mensen staan te trappelen. We kunnen deze week beginnen. Hiervoor is het formulier ontwikkeld. Het staat klaar. Het is echt een kwestie van nu gaan. Dit staat geheel los van de Dienst Toeslagen en daarmee van de hersteloperatie toeslagen. Er is geen verband tussen de twee.

Nog een vraag van de heer Heijnen, namelijk: aanpassing van het huidige formulier zou toch geen probleem moeten zijn? Ik heb gezegd dat ik het zou zeggen als er zo'n vraag zou komen. Dit klinkt als "een vakje erbij". In de ICT-ontwikkeling denken alle niet-ICT'ers: met een vakje erbij wordt alles opgelost. En ja, dat heb ik inderdaad meermalen gevraagd, gezegd en inmiddels grap ik erover. Als je IT'ers echt over de kling wil jagen, vraag je om een vakje erbij, want achter dat vakje zit een wereld van ellende met betrekking tot de correcte verwerking in aangiftes en de correcte verwerking van de hele hersteloperatie. We hebben het hier over zeer complexe systemen. Honderdduizenden mensen zullen dit formulier straks gebruiken. Het is uitvoerig getest. We moeten echt beginnen. Time is ticking. En nu nog even een vakje erbij is op z'n zachtst gezegd riskant. En fouten maken … Ik zie de koppen in de krant al staan: "Box 3-hersteloperatie loopt in de soep door softwarematige aanpassingen in de laatste week voordat die live gaat." Dat is echt te ingewikkeld.

Nog vraag van mevrouw Moonen. Hoe is in het wetsvoorstel voorzien dat bij de uitvoering wordt gemonitord wat er gebeurt en kan er bijgestuurd worden als het te moeilijk wordt voor mensen die het niet meer snappen? Volgens mij heb ik daar net antwoord op gegeven.

Mevrouw Moonen (D66):

De staatssecretaris heeft gezegd welke mogelijkheden er allemaal zijn voor hulp. Hij noemde de Belastingtelefoon, het videobellen en langsgaan bij een kantoor. Die vraag heeft hij duidelijk beantwoord. Maar het gaat mij om het volgende. Dit is allemaal wat je vooraf in stelling brengt. Bij monitoring volg je echter hoe het in de praktijk gaat. Dat is een verschil. Vervolgens begon mevrouw Van der Linden daar ook over in haar betoog. En ik dus ook. Straks hebben we de werking. U start het liefst volgende week. Als het straks werkt, wie volgt dan hoe het in de praktijk gaat? Wordt dat gemonitord en kun je dan zien of er iets extra's nodig is of niet? Het gaat dus over de werking.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik heb me natuurlijk voorbereid. Ik heb hier twee vragen staan. De volgende vraag is die van mevrouw Van der Linden: hoe gaat de staatssecretaris de uitvoerbaarheid monitoren? Kan hij toezeggen jaarlijks te rapporteren over de uitvoerbaarheid en over de gevolgen voor burgers en de Belastingdienst? Nu snap ik dat deze twee bij elkaar staan. Ik legde zelf even de klemtoon verkeerd. Ja, ik zal jaarlijks rapporteren over de hersteloperatie. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is deze vraag ook gesteld. De motie-Kouwenhoven/Grinwis is aangenomen. De Belastingdienst zal jaarlijks een integrale impactanalyse opstellen. Daarin wordt informatie opgenomen over het gebruik van de regeling, effecten op burgers, uitvoering en realisatie ten opzichte van de raming. Ook het financiële aspect wordt dus meegewogen. Deze rapportage zal ik u toesturen, samen met de herijking van de uitvoeringstoets. Nogmaals, die herijking zal starten tegen het einde van het derde kwartaal en zal eind dit jaar klaar zijn. Dan zal deze naar uw Kamer toe komen.

Mevrouw Moonen (D66):

Dank, staatssecretaris. Dat is een mooie toezegging aan mevrouw Van der Linden en aan mevrouw Moonen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Zeker. Ik heb nog een vraag van mevrouw Moonen. Kunnen belastingplichtigen met vastgoed in het buitenland eenvoudigweg het formulier gebruiken? In het formulier Opgaaf werkelijk rendement is het mogelijk om een opgaaf van werkelijk rendement te doen als er sprake is van vastgoed in het buitenland. Het opgeven van werkelijk rendement gaat op een vergelijkbare manier als voor vastgoed in Nederland. Er zitten wel enkele verschillen in. Zo zal de belastingplichtige de waarde van het object in het economische verkeer moeten opgeven, in plaats van de WOZ-waarde, zoals die in Nederland geldt. En nee, zo'n strak en keurig kadaster met WOZ-waarden zoals wij hebben, is geen gemeengoed in het buitenland. Ook in delen van de Europese Unie hebben ze niet zo'n geweldig kadaster als wij hebben. Om de belastingplichtige zo goed mogelijk te ondersteunen wordt in de hulptekst van het formulier uitgelegd welke gegevens de belastingplichtige nodig heeft en wanneer er sprake is van vastgoed in het buitenland.

Dan ga ik naar de budgettaire vragen en de economische effecten. Ik begin met een vraag van de heer Crone. Er is een motie van GroenLinks-PvdA en D66 aangenomen door de Tweede Kamer, waarin staat dat een groter deel van de herstelkosten moet worden teruggehaald bij vermogenden in plaats van verhaald op arbeid. Wat vindt de staatssecretaris daarvan, wordt gevraagd. Het meeste geld van het rechtsherstel komt naar verwachting terecht bij belastingplichtigen met een hoog inkomen en een groot vermogen. Ook is duidelijk dat dit rechtsherstel, anders dan het rechtsherstel naar aanleiding van het Kerstarrest ...

De voorzitter:

Er wordt voetbal gekeken!

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik word nu wel benieuwd naar de tussenstand, maar die vraag ik straks wel even.

Ik begin even opnieuw met het beantwoorden van de vraag. Het meeste geld van het rechtsherstel komt naar verwachting terecht bij de belastingplichtigen met een hoog inkomen en een groot vermogen. Ook is duidelijk dat dit rechtsherstel, anders dan het rechtsherstel naar aanleiding van het Kerstarrest, met name terechtkomt bij beleggers, vanwege het feit dat de situatie voor mensen met spaargeld waarschijnlijk weinig afwijkt van het forfaitair rendement dat zij moeten betalen. Het huidige en het voorgaande kabinet zijn op diverse momenten geconfronteerd met budgettaire kosten als gevolg van de verschillende Hoge Raadarresten over box 3. Deze kosten zijn dan ook op verschillende momenten betrokken in de budgettaire besluitvorming. Ik heb eerder zo goed mogelijk uiteengezet bij wie de dekking is neergelegd. Van de 10 miljard aan dekking is 7 miljard gezocht bij kapitaal en 3 miljard bij arbeid. Circa 6 miljard is in het saldo gelopen. Het kabinet vindt dit een evenwichtige en haalbare verdeling.

Dan de vraag van de heren Van Strien en Van Rooijen. Vastgoedbeleggers zijn nu niet geholpen met de tegenbewijsregeling en zijn de dupe, aldus de leden Van Strien en Van Rooijen. Wat zijn de effecten op de huurmarkt en kunt u een reactie geven op de uitzending van Nieuwsuur, waarin aangegeven werd dat studentenkamers verdwijnen? Hier geef ik direct een disclaimer bij. Jullie hebben net al een debat gehad met mevrouw Keijzer. Dit is natuurlijk ook deels het beleidsterrein van mevrouw Keijzer. Als het heel goede antwoorden zijn, zeg vooral tegen mevrouw Keijzer dat ik ze heb gegeven. Als het slechte antwoorden zijn, dan heb ik ze niet gegeven; dan moet u dat maar een keer met mevrouw Keijzer bespreken. Dat was een grapje, meneer Van Rooijen.

De voorzitter:

Desalniettemin toch nog een interruptie van de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik heb gisteravond Nieuwsuur gezien. Ik was erg geschokt door die student uit Tilburg die tweeënhalf uur moet rijden om naar zijn opleidingsplek te gaan. Hij zei: je kunt daar nergens iets vinden en als er iets is, is het onbetaalbaar. Toen kwam op het scherm te staan — ik kijk altijd goed — box 3 en de Wet betaalbare huur. Met andere woorden: beide zijn daar de oorzaak van en zorgen voor een samenloop. U gaat over box 3 en mevrouw Keijzer gaat over de Wet betaalbare huur. Mijn vraag is: erkent u dat de combinatie waarvoor twee verschillende bewindslieden verantwoordelijk zijn, de combinatie van box 3 en de Wet betaalbare huur, ertoe leidt dat er een steeds grotere uitponding komt van kleinere beleggers, zoals mevrouw Bakker ook zei, waarover we al eerder onze zorgen hebben geuit? Dit leidt tot een woningnood onder studenten op veel grotere schaal. Er is veel vraag en minder aanbod.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik erken zeker dat er samenloop is van onze beide beleidsterreinen. Dat is overigens een van de redenen om in het najaar nog een debat te plannen over het onderwerp woningmarkt en fiscaliteit. Dat debat zal ik samen met mevrouw Keijzer doen — ik heb er nu al zin in! U bent van harte uitgenodigd om daar te komen kijken.

Zoals ik eerder heb aangegeven, is het doel van het wetsvoorstel dat niemand te veel belasting gaat betalen. Veel belastingplichtigen gaan dan ook minder belasting betalen. Ook beleggers in verhuurd vastgoed kunnen gebruikmaken van de tegenbewijsregeling indien zij van mening zijn dat het rendement over het hele vermogen lager is dan het forfaitair berekende rendement in de betreffende jaren.

In bepaalde gevallen zal een box 3-belegger misschien de afweging maken om de woning te verkopen. In dat geval komt de woning beschikbaar voor andere verhuurders of bijvoorbeeld koopstarters op de woningmarkt. Naar verwachting zal in 2028 het stelsel van werkelijk rendement voor box 3 in werking treden. Voor beleggers in vastgoed zal dan de vermogenswinstsystematiek van toepassing zijn, een systematiek waarvan de sector duidelijk heeft aangegeven hier goed mee uit de voeten te kunnen.

Wat betreft de effecten op de huurmarkt: inderdaad was in het eerste kwartaal van 2025 het aantal verkochte huurwoningen onder private verhuurders hoger dan het aantal aangekochte huurwoningen. De daling van het aantal huurwoningen van private verhuurders wordt beperkt door toevoeging van nieuwbouw en door transformatie en splitsingen. Daardoor daalde de private huurvoorraad in het eerste kwartaal van 2025 met 183 woningen in heel Nederland. Ik merk daarbij nogmaals op dat woningen die verkocht worden, niet van de aardbodem verdwijnen, maar voor een heel groot deel terechtkomen bij starters of andere huurders.

Ten aanzien van de uitzending van Nieuwsuur, waarin ook wordt gesproken over de effecten van de Wet betaalbare huur op de beschikbaarheid van studentenkamers, kan ik u het volgende melden. Op 10 april heeft de minister van VRO met uw Kamer haar analyse gedeeld van de situatie op de huurmarkt. In deze Kamerbrief deed ze ook enkele voorstellen voor het verlichten van knelpunten in de huurregulering voor verhuurders. De minister van VRO zal u op zeer korte termijn nader informeren over haar vervolgaanpak.

De voorzitter:

Is dit een voldoende antwoord, meneer Van Rooijen?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, voorzitter, het is beter dan de Afsluitdijk. Zeer veel dank. Het is goed dat de staatssecretaris hier zo goed op ingaat. Maar ik heb met mevrouw Bakker onze zorg gedeeld. Ook eerder, bij de Wet betaalbare huur, heeft het CDA gewezen op het feit dat vooral kleine beleggers — ondernemers, boeren, zelfstandigen — die geen pensioen hebben opgebouwd, leven van de huuropbrengsten. Je ziet nu dat sinds de Wet betaalbare huur is aangenomen beleggers massaal hun panden verkopen. Box 3 helpt daar uiteraard ook niet bij; die drukt de rendementen ook. Kleine beleggers, de grote ook maar vooral de kleine beleggers die de enkele pandjes die ze hebben verhuren en daarvan leven, verkopen die pandjes. Alle cijfers die u net noemde zullen ongetwijfeld waar zijn, maar een feit is dat kleine beleggers massaal kleine pandjes verkopen om in ieder geval van dat negatieve rendement af te zijn. Ik zie dat in mijn eigen omgeving bij ouderen die geen pensioen hebben. Box 3 en betaalbare huur, en ook alles daaromheen, leiden tot negatieve rendementen, ook door de kosten die niet meer aftrekbaar zijn.

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag. Het hoeft niet, hoor

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Heel kort: erkent u dat dit een grote zorg is? Als we dat samen delen, heb ik er alle vertrouwen in dat u samen met minister Keijzer daar nog eens heel grondig naar gaat kijken voor het debat dat u aankondigde.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

We hebben zeker met elkaar afgesproken dat we hier samen naar kijken. Ik vind dat fiscaal beleid en woningmarktbeleid hand in hand gaan en elkaar niet moeten tegenwerken. Er gebeurt veel op de woningmarkt. We missen niet alleen studentenhuizen, maar we missen een kleine 400.000 woningen in Nederland. Ik citeer mevrouw Keijzer als ik zeg dat het "probleem nummer één" in Nederland is. Ik kan daar helemaal niets aan afdoen. Tegelijkertijd is dat precies de reden waarom ik zo snel mogelijk naar de Wet werkelijk rendement-situatie in 2028 wil.

De voorzitter:

Ik heb een vraag, namelijk: hoeveel vragen heeft u nog? Wij willen om 20.30 uur starten met het volgende debat en we hebben nog een tweede termijn te gaan, waarop ruim is ingeschreven door de geachte afgevaardigden. Dus hoeveel vragen heeft u nog?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Ik denk een vraag of zes.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u de antwoorden daarop geeft en dat we dan nog een veegronde hebben voor vragen daarover. Daarna gaan we snel door naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Helder. Ik heb een vraag van mevrouw Bakker. Hoe gaat de staatssecretaris met de collega van VRO de gewenste en ongewenste gevolgen van het wetsvoorstel monitoren? Die vraag heb ik eigenlijk net behandeld. Er zitten volgens mij ook nog allerlei voortgangsrapportages in en een onderzoek naar de huurmarkt, waar beide ministeries mee bezig zijn. Dat gaat goed komen.

Dan was er een vraag van de heer Van Strien. Door het belasten van het werkelijk rendement in de nieuwe box 3, zal de inkomstenbron voor de overheid vanaf 2028 minder stabiel worden. Wordt het stelsel dan, bij derving door een slechte economie, gelijk weer afgeschaft bij een eerstvolgende crisis? Ik begrijp de vraag goed, maar de Wet werkelijk rendement, het nieuwe box 3-stelsel, is eigenlijk een geniale systematiek voor juist trendmatig begroten. Je zal zien dat in goede tijden de opbrengsten veel hoger zijn en de Belastingdienst meeprofiteert van de hogere rendementen, en in slechte tijden juist niet. Dat past in hoe wij omgaan met trendmatig begroten. De raming bij het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement is vastgesteld bij het indienen van het wetsvoorstel. Het is ook gecertificeerd door het CPB. Eventuele mee- en tegenvallers lopen in het saldo. Tegenvallers hoeven dus ook niet gedekt te worden. Eveneens biedt een meevaller geen ruimte om het forfait te verlagen. Dit geldt voor alle ramingen van de fiscale maatregelen. Dat draagt bij aan stabiel fiscaal beleid. Wat betreft de vraag of het bij de eerstvolgende crisis wordt afgeschaft, denk ik dat de mensen dan de debatten wel even zullen terugkijken en dat ze zullen zien dat dit een heel slecht idee is. Maar dat dacht meneer Zalm in 2001 ook.

Dan een vraag van de heer Van Rooijen. Speelden met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 budgettaire redenen een rol bij het bepalen van het forfait? Het hoofddoel van belastingheffing is het ophalen van budgettaire opbrengsten. Budgettaire redenen spelen dus altijd een rol bij de vormgeving van belastingwetgeving.

Dan heb ik nog een vraag van mevrouw Bakker. Voorziet de staatssecretaris het weglekken van vermogen naar het buitenland ten gevolge van dit wetsvoorstel? Op basis van dit wetsvoorstel gaat geen enkele belastingplichtige in box 3 meer betalen. Op basis van de tegenbewijsregeling kunnen belastingplichtigen alleen minder belasting gaan betalen ten opzichte van het huidige box 3-stelsel. Er is dus geen reden om aan te nemen dat vanwege deze wet vermogen verplaatst zal worden naar het buitenland. Zelfs als je je als particulier gaat vestigen in het buitenland, wordt vastgoed in Nederland gewoon in Nederland belast. Wij verwachten dus niet dat dat in grote mate zal gebeuren. Ik kan me wel voorstellen dat grote beleggers misschien de overstap zullen maken naar box 2, maar dat moet iedereen voor zichzelf weten.

Dan vroeg de heer Holterhues: hoe zien de gevolgen van het ontbreken van kostenaftrek voor beleggers eruit en wat is het mogelijke effect van het wetsvoorstel op huurprijsstijgingen? Op basis van de tegenbewijsregeling kunnen belastingplichtigen alleen minder belasting gaan betalen en niet meer. Het doel van het wetsvoorstel is het opheffen van de EVRM-schending van het forfaitaire stelsel. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij het bepalen van het werkelijk rendement in het kader van het verlenen van rechtsherstel, kosten niet afgetrokken mogen worden. Ik ga er dus van uit dat dat niet verder tot problemen leidt. Op 10 april heeft de minister de analyse van de situatie op de huurmarkt met uw Kamer gedeeld. In deze Kamerbrief deed zij ook enkele voorstellen voor hoe zij knelpunten in de huurregulering wil verlichten voor verhuurders. De minister van VRO zal u daarover op zeer korte termijn informeren.

De voorzitter:

Meneer Holterhues, ik wil de interrupties aan het eind van het rijtje doen, maar dan bent u als eerste aan de beurt.

De heer Holterhues i (ChristenUnie):

Ik kan het ook in mijn tweede termijn doen.

De voorzitter:

Dat kan ook. Dan gaat het wel wat sneller, maar we hadden net afgesproken dat de staatssecretaris eerst zijn antwoorden afmaakt.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:

Dan een vraag van de heren Van Strien, Heijnen en Van Rooijen. De heer Van Strien en de heer Van Rooijen vroegen of het niet onrechtvaardig is dat er geen kostenaftrek is. De heer Heijnen vroeg waarom kostenaftrek niet mogelijk is en of de wet niet duurder wordt door de procedures. Volgens mij hebben we het hierover al uitvoerig gehad. De laatste bullet is ook hier weer: we moeten echt zo snel mogelijk naar de Wet werkelijk rendement voor het belasten van de werkelijke rendementen in box 3 en de vermogenswinstbelasting voor vastgoed.

Dan nog een vraag van de heer Heijnen. De heer Heijnen verwees naar het amendement-Vermeer in de Tweede Kamer om de overdrachtsbelasting aan te passen. Hij vroeg of ik bereid ben dit op te nemen in het Belastingplan 2026. Ik heb het amendement om inhoudelijke en budgettaire redenen ontraden. Het amendement is ook verworpen door de Tweede Kamer. Ik meen dat dat met 54 voorstemmers was. Om die reden ben ik niet van plan om dit amendement op te nemen in het Belastingplan.

Dan de volgende vraag van de heer Heijnen en de heer Van Rooijen. Zij vroegen naar de behandeling van het eigen gebruik vanaf 2026. Zij vroegen: wilt u hiervan afzien? Het eigen gebruik van onroerende zaken hoort tot het rendementsbegrip in box 3. De Hoge Raad heeft dit geoordeeld en heeft aangegeven dat het aan de wetgever is om te regelen hoe de omvang hiervan bepaald wordt. Daarom is hiervoor een regeling opgenomen in de tegenbewijsregeling. Het voordeel van eigen gebruik in de tegenbewijsregeling wordt vanaf 2026 gesteld op de werkelijke economische huurwaarde. Zonder deze regeling zou er sprake zijn van een extra budgettaire derving van 600 miljoen in totaal, als het voor 2026 en 2027 wordt opgeteld. Wil ik daarvan afzien, dan zal ik daarvoor dekking nodig hebben.

Dan nog een vraag van de heer Heijnen. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is het amendement-Vermeer ingediend omtrent het overbrengen van vastgoed van box 3 naar box 2, met een verlaagd tarief voor de overdrachtsbelasting. Hij vroeg: kan deze route tijdelijk worden opengesteld? Hierover is al heel veel gezegd en geschreven, maar dit is geen begaanbare weg. In de eerste plaats is dat omdat boxhopping in feite zou worden gefaciliteerd. Het is eigenlijk een boxhop, namelijk van box 3 naar box 2. Dit is naar mijn mening een vorm van onwenselijk fiscaal beleid. Ten tweede leidt het tot belastingontwijking en structurering. Er is ook een risico op staatssteun. Een regeling die deze specifieke groep een fiscaal voordeel geeft, is mogelijk ongeoorloofd en zou naar verwachting ook pas in 2027 uitvoerbaar zijn. Gelet op de waardepeildatum in box 3 van 1 januari zou het in 2027 nog geen effect hebben op het forfaitaire rendement en in 2028 gaat het nieuwe stelsel in, op basis van het werkelijke rendement. Zelfs al zouden we dit doen, dan komt dit dus op hetzelfde moment als het moment waarop het werkelijke rendement wordt geïntroduceerd. Volgens mij is niemand daarmee geholpen.

Dan nog een vraag van de heer Van Rooijen. Hij vroeg: waarom kiest u in het toekomstige stelsel gedeeltelijk voor een vermogensaanwasbelasting? De Wet werkelijk rendement box 3 is op 16 mei ingediend bij de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel is gekozen voor het hybride stelsel, met een vermogenswinstbelasting voor onroerende zaken en start-ups en een vermogensaanwasbelasting voor overige vermogensbestanddelen. Een vermogenswinstbelasting voor alle vermogensbestanddelen kent gewoon verschillende nadelen. Hierover heb ik ook verschillende brieven met uw Kamer gedeeld. Na de behandeling in de Tweede Kamer ga ik hierover graag uitgebreid met uw Kamer in gesprek. Op dit moment is dit niet mogelijk. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft ook aan dat banken dit niet kunnen ondersteunen.

Dit waren mijn vragen, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Wellicht zijn er nog Kamerleden die vragen willen stellen aan de staatssecretaris naar aanleiding van zijn termijn? Zo niet, dan stel ik voor dat wij verdergaan met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Dan geef ik graag het woord aan de heer Crone van de fractie van GroenLinks-PvdA.


De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Dank u, voorzitter. Dank ook aan de staatssecretaris voor de enorme inzet van hemzelf en van al die ambtenaren. We zijn op werkbezoek geweest. We hebben ook zelf gezien hoe hard eraan gewerkt wordt. De staatssecretaris is wel een charmeur, want toen hij hier vorige week was, zei hij: er waren zoveel Kamerleden van de Eerste Kamer en zoveel zijn het er van de Tweede Kamer nog nooit geweest. Toen had hij mij dus al ingepakt: ik stem voor de wet. Maar goed.

Voorzitter. Ik heb ook nog wel wat inhoudelijke argumenten. De staatssecretaris maakt duidelijk dat deze wet binnen de grenzen van de Hoge Raad past. Sterker nog, voor zover die afwijkt van de grenzen van de Hoge Raad, is dat in het voordeel van de burgers. Dan denk ik inderdaad dat het niet kansrijk is om daartegen te procederen, maar het zal zeker gebeuren. Dat is namelijk voor sommige advocaten en fiscalisten een verdienmodel. De winst is dat deze wet duidelijkheid vooraf geeft. Je moet een formulier invullen. Ik heb het zelf, ook met anderen, gezien dat het niet zo moeilijk lijkt. Het is natuurlijk ook gebaseerd op het kasstelsel. Nogmaals, de vraag is of 1 miljoen mensen dat gaan doen. Ze gaan het thuis wel invullen, maar als ze dan zien dat hun rendement hoger is dan het forfait, weten ze al dat ze voor dat jaar niets moeten aanvragen.

Ik noemde al de voorbeelden van de ETF-winsten: alle jaren 20% winst, rendement, één jaartje min 20%, dan 18%. Voor dat ene jaar ga je dan om een vergoeding, om een teruggave, vragen. Voor die andere jaren ga je niks inleveren. Ze hoeven niet bij te betalen. Ik zou tegen degenen die zo snel box 3 definitief ingevoerd willen hebben, willen zeggen dat die mensen dus heel veel meer gaan betalen. Als het nieuwe stelsel er is en je hebt een rendement van 20%, ga je over dat rendement betalen. Nu hoef je maar over 7,8% te betalen en bij spaargeld is het zelfs maar 1,4%.

Voorzitter. Ik ben heel blij dat de rechtse partijen hier nu tegen stemmen, omdat ze zo graag een nieuw stelsel willen. Dat wordt namelijk veel beter belast, eigenlijk meer, zoals ik wil, naar draagkracht. Ik hoop dat het nieuwe stelsel er gauw komt, want het huidige stelsel is eigenlijk een loterij zonder nieten. Is jouw rendement hoger, dan hoef je niet bij te betalen en is het rendement lager, dan krijg je geld terug. Volgens mij klopt dat zo, maar dat wilde ik de staatssecretaris nog wel vragen.

In de overgangssituatie zou ik toch ook een sterker draagkrachtbeginsel willen hebben, want het is nu nog ondergewaardeerd. De staatssecretaris verwees naar de motie waar ik hem naar had gevraagd. Dat is de motie van de Partij van de Arbeid, GroenLinks en D66. Ik wil toch graag dat hij probeert om bij de Miljoenennota voor '26/'27 toch meer weg te halen bij het vermogen. Dat kan binnen dit systeem, maar ook in box 2. Daar heeft hij niet op gereageerd, maar we kunnen natuurlijk in box 2 de tarieven verhogen. We kunnen excessief belonen wat scherper verlagen, enzovoorts. Ik zou nadrukkelijk willen vragen om het mee te nemen in de Miljoenennota.

Men maakt zich druk of je nou wel moet betalen, want je hebt aandelen en je hebt winst gemaakt. Je hebt rendement. Waarom moet je dan belasting betalen? Een btw-ondernemer moet ook belasting betalen. Is ie één dag te laat, dan heeft ie al €50 boete, weet ik uit ervaring. Tegen een btw-ondernemer zeggen we toch ook niet: u heeft geen liquiditeit; u hoeft geen btw te betalen? Natuurlijk los van uitstelregelingen.

Ik vind het bizar dat mensen hier zeggen: "U hoeft niet te betalen, want u moet uw aandelen verkopen. U heeft aandelen. U heeft winst gemaakt, want anders hoeft u niet te betalen. Dus u heeft twee ton aandelen. €115.000 is owieso vrijgesteld. Over die aanvullende ton betaalt u dan dus deze belasting." Die is dus maar 2,8%, want je betaalt niet 7,8%, maar 36% over 7,8%. Dat is maar 2,5%. Dus over je twee ton betaal je maar 1,4% belasting. Daar hoef je dus je aandelen niet voor te verkopen, want een klein beetje van je winst is genoeg. Dat staat los van de situatie dat je al liquiditeit zou hebben, omdat je een spaarrekening hebt.

Ik vind het bizar dat mensen dit verdedigen en daarom doe ik nu een dringend beroep, niet op de staatssecretaris, maar op CDA, PVV en BBB. Hoe hebben zij hiertegen kunnen stemmen? Hoe kunnen zij verantwoorden dat mensen met die hoge inkomens — de meerderheid zit boven twee keer modaal — geen vermogensbelasting hoeven te betalen? Ze krijgen dit niet terug, maar wel op een andere manier, nog los van de uitvoeringsproblematiek.

Hoe kunnen zij, overigens de ChristenUnie ook, mensen met deze grote vermogens in een zetel zetten, terwijl ze tegelijkertijd zeggen: het gaat veel duurder worden als het nieuwe stelsel er komt? Stemt u dus alstublieft hiervoor! Laten we op dit punt nou eens even laten zien dat de vermogensbelasting erbij hoort. Je krijgt een prachtige regeling. Je hoeft minder te betalen dan voorzien. Je krijgt geld terug. En zelfs dát tegenhouden … Ik begrijp het niet. Ik zou dus echt een beroep op hen willen doen. En als u deze wet wegstemt, kost ons dat 1,7 miljard per jaar. En dat moet ook weer betaald worden door gewone mensen. Ik begrijp werkelijk niet waarom. Ik hoor het graag in hun tweede termijn. Ik ben de eerste. ChristenUnie, CDA, PVV en BBB, gratis bier bestaat niet!

De voorzitter:

Dank u wel. Dat klopt. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Holterhues van de fractie van de ChristenUnie.


De heer Holterhues i (ChristenUnie):

Dank u, voorzitter. Wij danken de staatssecretaris voor het beantwoorden van de vragen. Wat ons betreft complimenten voor de heldere uitleg.

Zoals eerder aangegeven begrijpen we het dilemma: als de kostenaftrek wordt meegenomen, dan had dit geleid tot nog grotere problemen bij de uitvoering en tot verdere vertraging. Desalniettemin houden wij de zorg dat het mogelijke effect kan zijn dat verhuurders hogere huurprijzen gaan rekenen en ook flink gaan beknibbelen op het onderhoud van de panden. Onze zorg — dat zeg ik ook richting collega Crone — ligt dus niet of niet zozeer bij de impact op de bezitters van huurwoningen als wel op de impact op de huurders. Ik denk bijvoorbeeld aan studenten of aan mensen met een krappe beurs. De staatssecretaris heeft op de vraag van daarnet gezegd dat de minister van VRO nog bezig is met deze analyse, maar ik vind die vrij cruciaal bij dit wetsvoorstel. Graag een wat uitgebreidere reactie van de staatssecretaris in dezen.

We houden tevens onze zorg over de uitvoering. Ook de staatssecretaris geeft aan dat er uitvoeringsrisico's zijn. Al met al blijven wij zitten met het dilemma of wij positief moeten stemmen op een wetsvoorstel dat, in de woorden van de staatssecretaris, "de beste is van alle slechte opties". Is dat nog steeds genoeg reden om positief te stemmen?

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Moonen van de fractie van D66.


Mevrouw Moonen i (D66):

Voorzitter. Ik dank allereerst de staatssecretaris voor de beantwoording van al onze vragen. Ik heb ooit zelf op het ministerie van Financiën geleerd dat, als je getallen gebruikt, die altijd moeten kloppen. Dan ga ik toch nog één punt met de staatssecretaris opnemen, want hij zegt dat het getal van die 1.700 zoveel mensen verspreid is over drie jaar. Dat zijn er gemiddeld 600 per jaar. Maar het gaat niet om het gemiddelde. We hebben het inmiddels uitgezocht en hebben gezien dat er 975 mensen nodig zijn in het jaar 2026 omdat er enorme pieken zitten in het werk. Dat is dus geen gelijke verdeling van drie keer 600. Er zit een piek in het jaar 2026. Als u zegt: ik heb al 200 mensen aangenomen, dan hebben we dus nog 775 te gaan. Ik vraag daar toch wel aandacht voor: is die piekbezetting ook gegarandeerd? Het is immers geen normale verdeling.

Voorzitter. Tot slot wil ik de toezegging herhalen. Ik vind het heel prettig dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat we gaan monitoren hoe het in de praktijk uitwerkt, in het bijzonder voor mensen die zich geen financieel adviseur kunnen veroorloven en alles op eigen kracht moeten doen. Als uit die monitoring blijkt dat daar iets extra's voor nodig is, zei de staatssecretaris daar ook toe bereid te zijn. Maar het begint met het monitoren van hoe het in de uitwerking daadwerkelijk verloopt. Dat is voor D66 belangrijk.

Verder heb ik geen andere nieuwe punten, want alle overige vragen zijn adequaat beantwoord.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van Strien van de fractie van de PVV.


De heer Van Strien i (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en zijn ambtenaren oprecht voor de deugdelijke en uitgebreide beantwoording van de vragen. Ik blijf evenwel met een aantal knelpunten zitten. Op de eerste plaats levert de tegenbewijsregeling ook na dit debat onvoldoende verlichting voor de verhuurders, omdat hun kosten niet aftrekbaar zijn. Vervolgens blijf ik zitten met principiële aspecten. Ik noem de omgekeerde bewijslast, en uitvoeringsaspecten: handhaafbaarheid, fraudebestendigheid en complexiteit. Ik heb echter ook begrip, alle begrip, voor het feit dat de staatssecretaris nu eenmaal met een oplossing móét komen. Maar de taak van de Eerste Kamer is nu eenmaal om wetsvoorstellen te toetsen op juridische kwaliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Resumerend: ik overleg met mijn fractie voordat wij morgen bij het stemmen tot een definitief oordeel komen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Heijnen van de fractie van BBB.


De heer Heijnen i (BBB):

Dank u wel. Heel veel dank aan de staatssecretaris voor zijn uitgebreide en bevlogen antwoorden. Hij heeft heel veel vragen beantwoord. Over een van mijn vragen was er nog wat discussie, maar ik geloof dat dat achter de coulissen inmiddels uitgezocht is of wordt, dus dat komt vast goed.

Voorzitter. Wij hebben het over een wet die heel slecht uitvoerbaar is, die moeilijk handhaafbaar is en waarbij je ook wel discussie kunt hebben over de rechtmatigheid. De staatssecretaris gaf aan dat het een mooie erfenis van de heer Van Rij was. Dat vind ik heel lovende woorden, maar ook de heer Van Rij kon er natuurlijk niets aan doen: dat is iets uit een ver verleden. Deze wet stelt ons wel voor een dilemma. Enerzijds snappen wij dat er rechtsherstel moet worden geboden, maar anderzijds zijn wij er nog steeds niet van overtuigd dat deze wet daarvoor nodig is, omdat het rechtsherstel ook kan worden geboden op basis van de uitspraak van de Hoge Raad. De staatssecretaris geeft aan dat deze wet duidelijkheid en rechtszekerheid geeft, maar beide zaken kunnen ook op basis van de Hoge Raad-uitspraak worden verleend. Dat is dus een dilemma. We zijn nog steeds niet overtuigd. Ik ben in ieder geval blij dat de focus met name ligt op ervoor zorgen dat dat nieuwe stelsel in ieder geval — dat gaf de staatssecretaris ook aan — in 2028 ingevoerd kan worden, want wij als BBB denken dat dit heel belangrijk is. Het liefst zouden we dat eerder zien, maar dat is niet mogelijk, begrijpen wij.

Voorzitter. Tot slot. Ik had een motie aangekondigd. De staatssecretaris kon mij helaas niet tegemoetkomen als het gaat om de toezegging wat betreft het Belastingplan 2026 en het amendement-Vermeer. De argumenten rond box-hoppen en staatssteun hoor ik nu alweer, eigenlijk zonder veel onderbouwing. Ik mag de staatssecretaris wijzen op de fiscale tbs-regeling uit 2001 waarin precies hetzelfde werd toegestaan. Daarbij was er geen sprake van staatssteun of van box-hoppen. Het was een eenmalige faciliteit. Door het invoeren van de tbs-regeling kon privévermogen eenmalig zonder belastingheffing worden ingebracht in de bv. Die argumenten overtuigen dus niet helemaal.

Een ander punt betreft mijn berekening. Daar is de staatssecretaris helaas niet op ingegaan. Misschien kan hij dat in de tweede termijn nog doen. Ik vind het nog steeds jammer dat hij die toezegging niet kan doen. Daarom wil ik nu mijn motie voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat verhuurders van woningen in box 3 in toenemende mate onder druk staan door regulering van de woningmarkt en het ontbreken van de mogelijkheid tot kostenaftrek in de Wet tegenbewijsregeling box 3;

overwegende dat dit zorgt voor een uitpondgolf, waardoor eigenaren van huurwoningen gedwongen worden hun bezit te verkopen, wat catastrofale gevolgen heeft voor het huuraanbod in de vrije sector;

overwegende dat bij de heffing van vennootschapsbelasting kostenaftrek wel mogelijk is en daadwerkelijk gerealiseerd rendement belast wordt;

verzoekt de regering om in het Belastingplan 2026 in de Wet op belastingen van rechtsverkeer een faciliteit op te nemen die het voor particuliere vastgoedbeleggers mogelijk maakt om op tijdelijke, eenmalige basis verhuurde woningen over te hevelen van box 3 naar box 2, onder toepassing van het bestaande 2%-tarief in de overdrachtsbelasting;

verzoekt de regering om deze faciliteit vorm te geven conform het gewijzigd amendement van het Tweede Kamerlid Vermeer (36706, nr. 25) van 12 juni 2025,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Heijnen.

Zij krijgt letter E (36706).

De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Mag ik collega Heijnen vragen hoe hij ...

De voorzitter:

Sorry, ik moet eerst nog even vragen of de motie voldoende wordt ondersteund. Dat is het geval. Nu mag u uw vraag stellen, meneer Crone.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Ik wil aan de heer Heijnen vragen hoe hij de derving van de inkomsten die hiermee samenhangt, gaat regelen. Of is ook dit weer gratis bier?

De heer Heijnen (BBB):

Welke derving bedoelt de heer Crone?

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Nou, het overhevelen naar box 2 gaat natuurlijk geld kosten; dat heb ik uit alle stukken begrepen.

De heer Heijnen (BBB):

Dat is precies de vraag die ik heb gesteld aan de staatssecretaris. Volgens onze berekeningen, volgens échte berekeningen, levert het geld op.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Dat lijkt me vrij ondenkbaar, want men gaat box-hoppen om erop vooruit te gaan; anders doe je het niet. Je gaat dan box-hoppen van 3 naar 2, want dan heb je een voordeel ten opzichte van als je in box 3 blijft. Of de particuliere eigenaar van box 3 doet dat, omdat hij dan een voordeel heeft — en dan hebben wij te maken met een derving — of hij doet het niet. Gratis bier bestaat echt niet.

De heer Heijnen (BBB):

Dit is duurbetaald bier, zeg ik tegen de heer Crone, want het levert heel veel geld op. Laat ik dit nog een keer voor hem uitleggen; ik dacht dat ik het vrij duidelijk had toegelicht in mijn eerste termijn. Op het moment dat we deze faciliteit niet hebben, gaan al die woningen in box 3 verkocht worden. Dat is denk ik wel duidelijk. Dat is in ieder geval het rekenvoorbeeld waar de staatssecretaris van uitgaat. Als je appels met appels wil vergelijken, moet je daar dan toch van uitgaan bij de berekening?

De voorzitter:

Meneer Crone, u was net vanuit de zaal aan het praten. Ik wil de heer Heijnen zijn antwoord laten afmaken en de heer Schalk heeft eerder het woord gevraagd, dus laten we het zo doen.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Excuus, voorzitter, maar hij gaf antwoord op mijn vraag. Dan wil ik hem toch nog even vragen hoe het kan.

De voorzitter:

Ja, ja, ja. Doe het snel, want ik heb het idee dat het een beetje heen-en-weer gaat.

De heer Crone (GroenLinks-PvdA):

Hoe kan het nou gratis zijn? Als jij het wil doen, dan heb je dus een voordeel. Anders doe je dat toch niet in box 2?

De heer Heijnen (BBB):

Op het moment … Sorry, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, tot slot de heer Heijnen in antwoord op de heer Crone.

De heer Heijnen (BBB):

Met faciliteit levert het 2% overdrachtsbelasting op. Zonder faciliteit levert verkoop minder dan 2% overdrachtsbelasting op. Met faciliteit levert de overdracht heffing van vennootschapsbelasting over het nettoresultaat op. Zonder faciliteit worden woningen verkocht — dat is, denk ik, helder — wat tot hypotheekrenteaftrek leidt, dus tot minder inkomsten in box 1. De faciliteit levert meer overdrachtsbelasting op, extra vennootschapsbelasting en meer belastingheffing in box 1. Dat is het antwoord.

De heer Schalk i (SGP):

Ik moet het natuurlijk even doen met datgene wat ik gehoord heb, want ik heb de motie nog niet gelezen. Ik meen gehoord te hebben dat de heer Heijnen in het dictum vraagt of de staatssecretaris iets gaat uitvoeren wat in een amendement van de heer Vermeer stond, terwijl dat amendement verworpen was. Kan hij aangeven op welke manier dat dan vorm of inhoud zou moeten krijgen? Want dan gaat de staatssecretaris weer een probleem met de Tweede Kamer krijgen.

De heer Heijnen (BBB):

Een terechte vraag; dank daarvoor. Nee, in mijn dictum heb ik opgenomen dat ik verzoek om die faciliteit. Die faciliteit beschrijf ik ook. Wellicht ten overvloede geef ik aan: een en ander langs de lijnen zoals opgenomen in het amendement-Vermeer. Ik geef dus niet aan dat het amendement-Vermeer in het Belastingplan moet worden opgenomen.

De heer Schalk (SGP):

Zoals ik al zei, moet ik het even doen met datgene wat ik gehoord heb. Ik hoop dat er duidelijkheid komt in de tweede termijn van de staatssecretaris, want anders zijn we iets aan het doen wat niet helemaal zuiver is.

De voorzitter:

Daar zijn wij allen zeer benieuwd naar. Meneer Heijnen, u heeft uw motie ingediend. Was u aan het eind van uw betoog?

De heer Heijnen (BBB):

Jazeker.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Schalk voor zijn tweede termijn.


De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter. Dank voor het beantwoorden van alle vragen door de staatssecretaris en voor de bevlogen manier waarop hij deze wet heeft verdedigd. Er zijn natuurlijk altijd een paar mooie opmerkingen die blijven hangen, bijvoorbeeld: je betaalt nooit meer op basis van deze wet, alleen minder. Dat moet sommige mensen als muziek in de oren klinken.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zachte heelmeesters stinkende wonden hebben gemaakt. We zijn nu tien jaar aan het tobben met het box 3-gebeuren. De staatssecretaris heeft gezegd: 2028, dat wordt echt het werkelijk rendement. Ik zou het heel mooi vinden als hij nog even kan bevestigen dat dat daadwerkelijk het geval is.

De vraag die ik nog heb, gaat over de uitvoeringstoets. Er waren twee dingen die mij opvielen. Het eerste was dat er in feite een wonderlijk probleem is als er vijf rode vlaggen zijn en we ze hier kunnen wegredeneren door te zeggen: dat komt omdat er twee onderdelen tegelijk werden besproken. Als je kijkt naar deze voorliggende wet, dan zouden die vijf rode vlaggen in ieder geval voor een deel veranderd zijn. Dan is de vraag: worden we dan niet op het verkeerde been gezet door een uitvoeringstoets die niet helemaal correct wordt uitgevoerd?

Dan het tweede. Dat gold eigenlijk ook voor het aantal mensen dat nodig is, de 1.758 geloof ik. De staatssecretaris moest even heel goed zoeken om erachter te komen dat het eigenlijk gaat over drie keer 600 mensen, drie jaren achter elkaar. Misschien valt het een beetje buiten dit debat, maar ik ben wel benieuwd hoe de staatssecretaris aankijkt tegen het volgende. Hoe moeten we met zo'n uitvoeringstoets aan de gang om te voorkomen dat we op het verkeerde been worden gezet of het gevoel hebben dat we iets aan het doen zijn wat onmogelijk is, terwijl de staatssecretaris hier gaat zeggen: het is eigenlijk vrij eenvoudig, want we hebben die 600 al binnen?

Dat waren de vragen die ik nog had, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van Rooijen van 50PLUS.


De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Gelukkig heeft hij een aantal vragen van mij uitvoeriger beantwoord dan met het woord "Afsluitdijk" of alleen "nee".

Voorzitter. Ik citeer het volgende uit de memorie van toelichting, op pagina 10 over het bepalen van de vermogensaanwas: "Volgens de Hoge Raad behoren zowel gerealiseerde als ongerealiseerde waardeontwikkelingen tot het werkelijk rendement. Dit komt neer op een vermogensaanwasbelasting." Aldus de memorie van toelichting van de staatssecretaris. Dat is toch eigenlijk een contradictio in terminis, zo vraag ik. Ongerealiseerd rendement, maar toch werkelijk, is toch tamelijk onwerkelijk? Het is een onwerkelijke belastingheffing. Graag een reactie.

Voorzitter. We zijn gewaarschuwd voor wat kan gaan volgen in het nieuwe box 3-stelsel: een ongerealiseerde waardestijging van bijvoorbeeld aandelen die straks belast worden in box 3. Een ongerealiseerde waardemutatie doet zich voor als de aandelen in een kalenderjaar op 31 december een hogere of lagere koers hebben dan bij aanschaf, maar de aandelen nog niet zijn verkocht. Kan de staatssecretaris erkennen dat aandelen veelal worden gekocht als een relatief veilige langetermijnbelegging, en niet om te verkopen bij een eerste zuchtje waardestijging en winst? Velen kennen bijvoorbeeld het weduwen- en wezenfonds van Koninklijke Olie. Veel ouderen zijn wijs en verkopen niet, vaak zelfs nooit. Dat is voor de 50PLUS-fractie de werkelijkheid waarin wij leven. Die miskent het kabinet bij box 3. Koninklijke Olie is inderdaad populair, maar met name ook vanwege het dividend. De staatssecretaris wees daarop. Maar ik wijs hem erop dat dat zo populair was en wellicht ook nog is, omdat dat dividend nodig was om van te leven, want die weduwen hebben vaak een heel slecht pensioen. Dat dividend is er dus niet om dadelijk belasting te betalen voor een niet-gerealiseerde waardestijging van aandelen.

Voorzitter. Tot slot nog twee punten. Het eigen gebruik van de eigen woning. In het Kerstarrest van 2021 heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het eigen gebruik van de eigen woning geen rendement, geen inkomen is tot en met 2025. In het arrest van 2024 is echter bepaald — dat is totaal iets anders — dat het ineens wel inkomen is vanaf 2026. Wij vinden dat een tamelijk onbegrijpelijke redenering van de Hoge Raad, maar dat even terzijde. Wij zijn in ieder geval niet overtuigd van het feit dat eigen gebruik van de woning — ik moet "tweede woning" zeggen — wordt belast, wordt meegerekend.

Voorzitter. Tot slot. We zijn vroeger met Zalm en Vermeend begonnen met 30% over 4%. We kunnen allemaal op een sigarendoosje uitrekenen dat dat een belastingdruk is van 1,2%. We hebben nu, althans dat wordt het, al een tarief van 36% over straks 7,78%. Dat is een belastingdruk van 2%. Ik zeg maar tegen de GroenLinks-Partij van de Arbeidfractie dat dat toch ook volgens hen — die kunnen ook goed rekenen, zo blijkt altijd — ook praktisch een verdubbeling is, van 1,2% naar 2% belastingdruk in box 3. Mijn fractie houdt het hart vast. Ik krijg uit de brief van de staatssecretaris een beetje een indruk van de val van het kabinet en het Belastingplan. Mijn fractie houdt haar hart vast — we zitten niet in de Tweede Kamer, althans nog niet — voor de amendementenregen in Tweede Kamer voor en vlak na de Tweede Kamerverkiezingen. Mijn vrees is dat box 3 een zo gewilde schietschijf wordt voor amendering dat het tarief van 36% door het dak kan gaan en ook het fictief rendement makkelijk richting 10,6% kan gaan, zoals we dat ook bij de overdrachtsbelasting hebben gezien. Van der Lee heeft toen amendementen ingediend, die wij er niet uit konden amenderen. We hebben een hele omslachtige weg nodig gehad met betrekking tot die amendementen, via nieuwe voorstellen van het toen gelukkig volgende kabinet met alle steun van demissionair staatssecretaris Van Rij. Maar ik houd mijn hart vast voor de amendementenregen en met name voor box 3 als gewilde schietschijf.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Crone.

De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):

Ik wil even rechtzetten wat hier gezegd wordt. Dit zijn niet de cijfers van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Wij willen helemaal niet 2% rendement over iedereen en dat wil ook de staatssecretaris niet. Er is een heffingsvrije som en het forfaitair rendement voor spaargeld is maar 1,4%. Dus daar is de heffing onder de 1%. Daarboven is het 7,8% maal 36%. Dat is ongeveer 2%, maar dan heb je dus een hoog rendement, want dan zit je in de risicodragende factor. Dan geven we ook nog een cadeau: mensen die het rendement niet halen, krijgen het geld terug. Er is geen sprake van dat wij dit heffen. Wat u gaat doen bij de rendementsheffing die er echt komt, is: bij 7,8% betaal je dit, maar als je feitelijk rendement hoger is, moet je ook meer gaan betalen. U moet dus zeggen tegen mensen met grote vermogens: doe zo snel mogelijk box 3, het nieuwe stelsel, want dan gaat u meer betalen dan nu.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik dacht het simpel te houden. Ik spreek over de overige beleggingen en niet over sparen. Bij overige beleggingen was de druk 30 over 4 en hij wordt straks 36 over 7,78. Dan gaat hij dus van 1,2% naar 2%, voor de overige beleggingen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wil in deze tweede termijn geen discussie over de cijfers. Dat laat ik straks aan de staatssecretaris over in zijn beantwoording. Ik geef graag het woord aan de heer Van den Oetelaar van de fractie van Forum voor Democratie.


De heer Van den Oetelaar i (FVD):

Dank u, voorzitter. Op mijn vraag over het wegtrekken van succesvolle Nederlanders heeft de staatssecretaris helaas geen echte reactie gegeven. Mijn fractie ziet het toch als een groot probleem. Uit onderzoek onlangs gedaan door de website "verhuisoffertes.com" bleek dat 27,8% van de Nederlanders overweegt te emigreren. Dat zijn bijna 5 miljoen mensen, een zorgelijke ontwikkeling. Als deze voorspelling uitkomt, moeten we straks nog belasting gaan heffen op toeslagen.

De reactie van de staatssecretaris toont aan dat het box 3-stelsel nog steeds veel vragen oproept. Hoewel de tegenbewijsregeling een stap is naar belastingheffing op werkelijk rendement, blijven werkelijke kosten zoals onderhoud van woningen buiten beschouwing. Dit legt een zware last op particuliere eigenaren en verhuurders, wat mogelijk investeringen in de woningvoorraad beperkt en de doorstroming op de woningmarkt belemmert.

De Hoge Raad heeft gewezen op de noodzaak van een rechtvaardige heffing die rekening houdt met de werkelijke omstandigheden. Het aftrekbaar maken van onderhoudskosten met een maximum van €10.000 per jaar zou hieraan kunnen bijdragen. Dit stimuleert eigenaren om te investeren in hun woningen en ondersteunt de woningmarkt in een tijd van schaarste. Bovendien kan het gebruik van officiële facturen de transparantie in de sector vergroten. We moeten ervoor waken dat het box 3-stelsel het eigendomsrecht verder beperkt. Ik verzoek de regering daarom een wetsvoorstel uit te werken dat onderhoudskosten aftrekbaar maakt binnen de tegenbewijsregeling, als onderdeel van het Belastingplan 2026. Daarnaast vraag ik om een analyse van de effecten op de schatkist en de woningmarkt om weloverwogen besluiten te kunnen nemen.

Daarover wil ik graag een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet tegenbewijsregeling box 3 belasting heft op werkelijk rendement maar onderhouds- en verduurzamingskosten voor woningen in box 3 niet standaard aftrekbaar zijn, wat particuliere verhuurders onevenredig belast;

constaterende dat deze kosten cruciaal zijn voor woningkwaliteit, leefbaarheid, energiebesparing en esthetische waarde van buurten;

constaterende dat aftrekbaarheid investeringen stimuleert, zwartwerk tegengaat, banen creëert en duurzaamheid ondersteunt;

overwegende dat het gelijktijdig aftrekbaar maken van onderhouds- en verduurzamingskosten de Wet tegenbewijsregeling box 3 versterkt en aansluit bij de Hoge Raaduitspraken over een eerlijker box 3-stelsel;

overwegende dat een aftrek van maximaal €10.000 per object per jaar de vrije markt bevordert en particuliere verhuurders ondersteunt, die essentieel zijn bij woningnood;

overwegende dat extra belastinginkomsten uit legaal werk en hogere vastgoedwaardes de budgettaire impact beperken;

verzoekt de regering bij de inwerkingtreding van de Wet tegenbewijsregeling box 3 onderhoud- en verduurzamingskosten voor woningen in box 3 aftrekbaar te maken in de inkomstenbelasting, met een maximum van €10.000 per object per jaar;

verzoekt de regering alleen kosten met officiële facturen toe te staan om zwartwerk te bestrijden;

verzoekt de regering vóór 1 juli 2026 een impactanalyse van de effecten op de schatkist, woningmarkt en werkgelegenheid voor te leggen aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Oetelaar.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.

Zij krijgt letter F (36706).

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Bakker-Klein van de fractie van het CDA.


Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel stelt ons voor verschillende dilemma's. In dit wetsvoorstel zit geen volledige kostenaftrek en er zit nog steeds ruimte in voor vermogensaanwasbelasting. Daar wringt het met de principiële visie van het CDA op rechtvaardige belastingen. Maar het niet doorgaan van deze wet is ook niet in het voordeel van belastingplichtigen en kost ook veel geld. Voor ons is het van belang dat bij deze tijdelijke wet ook duidelijk is wat nou het perspectief is. We zien dat in de definitieve wet het toestaan van de kostenaftrek wordt gerepareerd, maar in de Wet werkelijk rendement geldt nog steeds de vermogensaanwasbelasting. We houden het hybride stelsel straks dus intact in box 3, ook na 2028, in tegenstelling tot in andere boxen, die wel uitgaan van vermogenswinstbelasting. In box 3 blijft er dus nog een vermogensaanwasbelasting. Maar goed, volgens de staatssecretaris is daar weinig aan te doen omdat de banken het niet aankunnen.

Voorzitter. Dit perspectief weegt voor de CDA-fractie heel zwaar bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. Dat is een dilemma dat we morgen in de fractie willen bespreken. We houden ook zorgen over de uitvoering, maar ik moet zeggen dat ik er wel meer inzicht in heb gekregen door de uitgebreide beantwoording van de staatssecretaris dat de uitvoering ingewikkeld is, maar dat het niet doen ook een ingewikkelde uitvoering oplevert. Over dat punt hebben we in ieder geval veel helderheid gekregen.

Ik dank de staatssecretaris dus voor de uitgebreide beantwoording. We gaan morgen de dilemma's in de fractie bespreken.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan mevrouw Van der Linden van de fractie van de VVD.


Mevrouw Van der Linden i (VVD):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn en voor de heldere toelichting op de voorgestelde regeling. Mijn fractie heeft met waardering kennisgenomen van de mededeling dat de Belastingdienst in staat is deze regeling uit te voeren, mede dankzij een op orde zijnde formatie. Tevens nemen wij met vertrouwen kennis van de bevestiging dat de uitvoering op schema ligt, dat ze graag morgen zouden willen beginnen, dat de Belastingdienst dus deze week kan aanvangen met de uitvoering en dat het formulier is getest op gebruiksvriendelijkheid.

We hechten bovendien waarde aan de toezegging van de staatssecretaris om de uitvoering van de tijdelijke regeling zorgvuldig te monitoren. Gelet op het tijdelijke karakter van de regeling, die ruimte biedt om in de tussentijd te werken aan een structurele oplossing, en in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad, zal ik mijn fractie adviseren in te stemmen met het wetsvoorstel.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Staatssecretaris, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen? Nee, zie ik. Hoeveel minuten heeft u nodig? Zeven? Dan schors ik tot 20.18 uur.

De vergadering wordt van 20.11 uur tot 20.18 uur geschorst.