Dit voorstel maakt het gebruik van embryo's voor andere doeleinden dan om daarmee een zwangerschap tot stand te brengen op beperkte schaal mogelijk.

Uit respect voor het menselijk leven is het wenselijk bepaalde handelingen met menselijke geslachtscellen en embryo's te verbieden, te regelen onder welke voorwaarden andere handelingen met menselijke geslachtscellen en embryo's ter verbetering van de medische zorg toelaatbaar zijn en regels te stellen met betrekking tot de zeggenschap over geslachtscellen en embryo's. Het voorstel voorziet hierin.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel is op 9 oktober 2001 aangenomen door de Tweede Kamer. SP, PvdA, D66 en VVD stemden voor. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 18 juni 2002 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. CDA, SGP, ChristenUnie, OSF en het lid mw. Schoondergang-Horikx (GroenLinks) stemden tegen.


Kerngegevens

ingediend

26 september 2000

titel

Wet houdende regels inzake handelingen met geslachtscellen en embryo's (Embryowet)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

  • minister van Justitie

inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld met dien verstande dat de artikelen 9, 11 en 24, onderdeel b, in werking treden op het in het tweede lid bedoelde tijdstip.
  • 2. 
    Onderdeel a van artikel 24 vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor dit besluit wordt gedaan na verloop van ten hoogste vijf jaren na het tijdstip van het in werking treden van dat artikelonderdeel. De voordracht voor dit besluit wordt voorts niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp van het besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen is gegeven dat het tijdstip waarop onderdeel a van artikel 24 vervalt, bij wet wordt geregeld.

Documenten

17