Plenair Nooren bij behandeling Wet inburgering 20..



Verslag van de vergadering van 1 december 2020 (2020/2021 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.46 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Wat fijn dat er goed voor ons schoongemaakt wordt, voorzitter.

Voorzitter. Eindelijk, dacht mijn fractie, toen het wetsvoorstel Inburgering 20.. ingediend werd in de senaat, vlak voor het zomerreces. Al jaren is nagenoeg iedereen die betrokken is bij de inburgering van nieuwkomers ervan overtuigd dat het een verkeerde keuze is geweest om inburgeraars zelf de volledige verantwoordelijkheid te geven voor het behalen van het inburgeringsexamen, waaronder de inkoop van scholing. Vaak gaat het om kwetsbare mensen die slachtoffer zijn geworden van ondernemers die niet geïnteresseerd zijn in de kwaliteit van de inburgeringslessen, maar alleen gedreven zijn door geld. Met desastreuse effecten, bleek al tijdens de eerste evaluatie van de Inburgeringswet in 2016. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over de toevoeging van de participatieverklaring aan het inburgeringsexamen in 2017 — mevrouw Oomen was daarbij — hebben we erop aangedrongen om zo snel mogelijk veranderingen in het stelsel door te voeren. Iedereen was het er toen over eens dat de gemeenten de spilfunctie moesten krijgen. Appeltje-eitje zou je zeggen. En toch heeft het tot juni 2020 geduurd tot het wetsvoorstel waar we vandaag over spreken ingediend is in de Tweede Kamer. Met mijn voorganger vind ik het lang duren en niet kort.

Waarom heeft het zo lang geduurd, vragen wij de minister. Staan de nieuwkomers en het belang om hen een warm welkom te heten en alles in het werk te stellen zodat zij volwaardig mee kunnen doen in onze samenleving, wel hoog genoeg op de agenda van dit kabinet, zo vraagt de PvdA-fractie zich af. Iedere dag gedraald is er één te veel, zo oordeelt mijn fractie.

Voorzitter. Ons gevoel van onbehagen wordt extra geprikkeld door de titel van het wetsvoorstel. "Wet inburgering 20.."; puntje, puntje. Daar spreekt weinig urgentie en ambitie uit. Daar komt nog bij dat we op 11 november jongstleden van de minister het bericht kregen dat invoering van de wet per 1 juli 2021 niet mogelijk is. Ketenpartners, waaronder het COA, DUO, Divosa en de gemeenten, hebben meer tijd nodig voor de voorbereiding. Dit bericht staat in schril contrast met de antwoorden op de schriftelijke vragen die we op 16 oktober ontvingen. Daarin meldt de regering vol vertrouwen te zijn dat de wet op 1 juli aanstaande ingevoerd kan worden en dat alle voorbereidingen op rolletjes lopen. Hoe kan dit, zo vragen wij de minister. Heeft de minister wel voldoende zicht op de vorderingen in de voorbereiding en, zo ja, hoe en welk beeld levert dat op? Welke instrumenten gaat de minister inzetten als blijkt dat de gemeenten en andere ketenpartners niet genoeg voortgang boeken in de voorbereidingen van deze wet? Gemeenten, die ook aan de gang moeten met het zorgen voor voldoende woningen, de klimaat- en duurzaamheidsopgave, de invoering van de Omgevingswet en alle gevolgen van de coronapandemie.

Hoe wordt gegarandeerd dat de invoering van deze wet wel genoeg prioriteit krijgt? In de brief van de minister zagen wij namelijk nog een gaatje om het nog verder uit te kunnen stellen. Daar willen we graag helderheid over. En bovenal: hoe zorgen we dat de inburgeraars niet weer het kind van de rekening worden? Hoe garandeert de minister dat de inburgeraars in staat worden gesteld om dat te doen waar ze hard voor werken en van dromen, namelijk volwaardig meedoen in onze Nederlandse samenleving? Nu de invoering vertraagd is, kan de minister toezeggen dat hij wat extra's gaat doen voor de huidige inburgeraars in het komend jaar met de misschien wel 100 miljoen die nu extra beschikbaar is? En, zo ja, wat dan? En, zo nee, waarom niet?

Voorzitter. De PvdA-fractie is blij met dit wetsvoorstel, met de systeemverantwoordelijkheid voor de inburgering die nadrukkelijk bij de minister ligt. Zij is ook blij dat gemeenten de expliciete verantwoordelijkheid hebben om de inburgering als regisseur goed vorm te geven, met daarbij de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraars. De brede intake is een belangrijke basis voor het persoonlijke inburgeringsplan en maatwerk. Wij vinden het goed dat het leren van de Nederlandse taal en de participatie in de maatschappij daarbij hand in hand gaan.

Tot zover het goede nieuws. Er is nog wel een aantal punten waar wij vragen over hebben dan wel ons ernstig zorgen over maken. Wat de sancties betreft sluiten wij ons aan bij de vragen die GroenLinks daarover gesteld heeft. We zouden ook iets willen weten over de manier waarop we omgaan met de sancties naar de gemeenten toe, want de VNG heeft aangegeven daar niet blij mee te zijn.

Laten we beginnen met het fundament van de wet: de minister als systeemverantwoordelijke en gemeenten die de spil zijn in de uitvoering. Een rolverdeling die vergelijkbaar is met de decentralisaties in het sociaal domein en de zorg, met helaas wisselend succes. Hoe voorkomen we dat, ook lerende van vijf jaar decentralisaties in het sociaal domein, het te lang duurt voordat er gehandeld wordt als de wet niet werkt zoals beoogd? Een evaluatie na drie en vijf jaar is dan te laat. Hoe houdt de minister in de komende jaren zicht op de uitvoering en wanneer grijpt hij in? Wat krijgen wij daarover te horen? Met andere woorden: wat zijn voor de minister de ijkpunten voor zijn systeemverantwoordelijkheid, zo vraagt de PvdA-fractie zich af. Op welke punten en wanneer overweegt de minister bij of krachtens AMvB's nadere regels te stellen?

Dan de taaleis die gesteld wordt. Die gaat fors omhoog van A2, basisgebruiker, naar B1, onafhankelijk gebruiker. We begrijpen de inhoudelijke ambitie. Taalniveau A2 is immers vaak te laag voor het vinden van een baan. Maar is het een haalbare eis?

In de tussenrapportage van de pilots op de site van Divosa staat uitdrukkelijk dat er nog geen beeld is van de haalbaarheid van de hogere taaleisen. Sterker nog, er zijn een viertal knelpunten die het behalen van een hoger taalniveau in de weg staan, variërend van de beschikbaarheid van kinderopvang tot het ontbreken van geschikt werk als leercontext, en van de impact van het feitelijke taalniveau van de deelnemers tot het gebrek aan digitale vaardigheden. Het zijn knelpunten die niet eenvoudig op te lossen zijn, of ziet de minister dit anders? Waarop is gebaseerd dat B1 — GroenLinks vroeg dat ook al — een realistische taaleis is? Wat gaat de minister doen als de B1-taaleis te hoog blijkt te zijn en in de praktijk mocht blijken dat veel inburgeraars die niet gaan halen?

Samenleven doe je samen. Als je elkaar ontmoet, ga je in gesprek met elkaar en begrijp je elkaar beter. De PvdA vindt het belangrijk dat scholing van inburgeraars zo veel mogelijk in verbinding staat met het regulier onderwijs. Wat de PvdA betreft wordt het inburgeringsonderwijs georganiseerd op reguliere onderwijsinstellingen. Kan de minister aangeven welke stappen inmiddels gezet zijn om de rol van de mbo's in dezen te versterken en kan hij toezeggen ons te informeren over de afspraken die er met de MBO Raad en de mbo's dit jaar worden gemaakt? Hopelijk worden die afspraken echt gemaakt dit jaar. En wat de PvdA betreft wordt dit onderwijs ruimhartig aangeboden. Ook voor mensen die al langer in Nederland zijn, is het beheersen van de Nederlandse taal essentieel om mee te tellen en mee te doen. Welke mogelijkheden ziet de minister om dit mogelijk te maken?

Voorzitter. Het volgende punt waarover wij ons zorgen maken is de positie van mensen die voor gezinshereniging naar Nederland komen. De PvdA-fractie vindt dat de regering te gemakkelijk ervan uitgaat dat gezinsmigranten het op eigen kracht wel zullen halen, en zeker het inburgeringsexamen. Er wordt gesproken over de mogelijkheden om maatwerk te leveren, maar gaan gemeenten dat doen als ze daar geen middelen voor krijgen financieel gezien? Wij vrezen van niet. Gaat dan de financiële positie van de gemeente niet bepalen welke ondersteuning zij krijgen in plaats van de behoefte die zij hebben? Wij vinden het een gemiste kans en zijn benieuwd of de minister manieren ziet om hier nog verandering in te brengen.

Overigens zijn de voortekenen niet gunstig. Als we kijken naar internationaal vergelijkend onderzoek wat betreft de arbeidsparticipatie van statushouders, wordt pijnlijk duidelijk dat we het in Nederland niet goed doen. Als hoogopgeleide statushouders onder hun niveau werken, wat betekent dat dan voor laagopgeleide statushouders? Onmiskenbaar staat, zeker nu, hun baan onder druk en is hun arbeidspositie zwak. Dat helpt niet als je mee wilt doen in de samenleving. Het is iets te makkelijk om ervan uit te gaan dat zij zelf de inburgering van hun gezinsleden regelen. Zeker asielmigranten hebben vaak veel meegemaakt en zijn onzeker zijn over hun toekomst. Het zijn mensen die daardoor vaak in een overlevingsstand staan en die beter functioneren als ze weten dat hun partner bij ze mag blijven. En laten we nou eerlijk zijn: zou dat niet voor ons allemaal gelden? Waarom reiken we hun niet de hand en geven we hun dezelfde faciliteiten als andere inburgeraars? Gaat ook in dit geval de kost niet voor de baat uit? Hoe gaat de minister volgen hoe het met ze gaat? Zou een deel van de middelen die in 2021 beschikbaar is door het later invoeren van de Wet inburgering niet ingezet kunnen worden voor ondersteuning van de gezinsmigranten?

Wij hebben nog een specifieke vraag over de rol van de werkgevers. Van werkgevers mag een bijdrage verwacht worden voor mensen die zij in dienst nemen, ook wat betreft de integratie in de samenleving en het beheersen van de Nederlandse taal. Er is een zogeheten Taalakkoord, waarbij 150 branches en werkgevers betrokken zijn. Vindt de minister nou 150 veel of weinig? De kosten van taalcursussen moeten betaald worden uit de opleidingsbudgetten, maar daar zit vaak al heel veel druk op. Mag een financiële bijdrage aan de kosten van inburgering van arbeidsmigranten en hun gezinsleden onderdeel uitmaken van de werkkostenregeling, zo vraagt de PvdA aan de minister. Als dat niet het geval is, is de minister bereid om dit mogelijk te maken? Het draagt ontegenzeggelijk bij aan de kwaliteit van het werk en het welbevinden van de arbeidsmigranten en hun gezinnen.

Daarmee kom ik op een in het afgelopen jaar groeiende groep mensen in onze samenleving die langdurig in ons land wonen, maar niet volledig integreren. Dat zijn de zogeheten "expats", meestal Engelssprekend, maar ook arbeidsmigranten uit EU-landen, die zich steeds vaker met hun hele gezin in Nederland vestigen. Ook voor hen geldt dat het beheersen van de Nederlandse taal en ook andere elementen van de inburgeringsscholing, zoals het kennen van onze omgangsvormen, waarden en normen en het gezondheids- en rechtssysteem, eraan zullen bijdragen dat zij zich thuis voelen in onze samenleving. De minister schrijft dat gemeenten ook voor hen taalcursussen kunnen aanbieden, dat voor de EU-migranten middelen beschikbaar zijn op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dat werkgevers die betrokken zijn bij het eerder genoemde Taalakkoord taalcursussen kunnen geven aan hun medewerkers. Dat klinkt allemaal mooi en hoopvol, maar hoeveel mensen worden hiermee bereikt en welke rol ziet de minister voor zichzelf weggelegd om dit te stimuleren?

Voorzitter. Een specifiek punt. Wie valt onder het nieuwe regime en voor wie gelden de eisen uit de huidige wet? De gemeente Apeldoorn heeft ons in een brief van 19 november gewezen op de inburgeringsplicht voor jongeren van 16 en 17 jaar. Zij zijn inburgeringsplichtig, maar hoeven niet in te burgeren als zij onderwijs aan een reguliere onderwijsinstelling volgen. Als zij 18 zijn en nog geen mbo-diploma hebben, vallen zij op basis van de oude inburgeringsplicht onder de huidige inburgeringswet. Dat is onhandig en complex. De gemeente Apeldoorn pleit ervoor om de wet op dit punt aan te scherpen en alle nieuwe inburgeraars onder de nieuwe wet te laten vallen, onder wie deze jongeren. De PvdA-fractie begrijpt dit pleidooi. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Is zij bereid om dit punt op te lossen en, zo ja, op welke wijze?

Voorzitter. Wij hebben het vandaag over de Wet inburgering. Net als de fractie van GroenLinks wil mijn fractie helderheid van de minister over de aansluiting van de eisen voor inburgering op die voor naturalisatie. Zou het niet zo moeten zijn dat de taaleisen voor naturalisatie gelijk zijn aan die voor de inburgering? Als we de gemeente vertrouwen als regisseur en die stelt dat B1 niet haalbaar is, kun je daarna toch niet een hoger taalniveau eisen voor de naturalisatie? Hoe ziet de minister dit?

Voorzitter. Daarmee kom ik op het laatste en bijna in alle debatten onvermijdelijke onderwerp: de effecten van de coronapandemie. Er wordt afstandsonderwijs gegeven, soms gecombineerd met klassikaal inburgeringsonderwijs. Werkt dat wel, vragen wij ons af. De examens zijn uitgesteld. Bovendien zijn er ernstige belemmeringen wat stageplaatsen en passend werk betreft. Gisteren ontvingen we van de minister een brief over de verlenging van de termijn voor de inburgeraars. Kan de minister deze brief toelichten? Welke termijnen gelden voor welke groep inburgeraars? Waarom wordt niet gekozen voor een generieke verlenging? Wat gaat de minister doen als mocht blijken dat de impact van de coronapandemie de inburgering meer in de weg staat dan nu wordt verondersteld?

Voorzitter. Ik rond af. De PvdA-fractie is een groot voorstander van het versterken van de regierol van de gemeenten in de inburgering en de systeemverantwoordelijkheid bij de minister. Het kan ons niet snel genoeg gaan voordat we dat voor elkaar krijgen. Het gaat er immers om dat we alles in het werk stellen om te realiseren dat inburgeraars de Nederlandse taal gaan beheersen én volwaardig deelnemen in onze samenleving. Dat laat onverlet dat er bij mijn fractie zorgen zijn of de wet gaat werken zoals beoogd. Wij hopen dat de minister ons gerust kan stellen dan wel bereid is om zaken die niet goed geregeld zijn, te repareren. We zien uiteraard met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.

Mevrouw Stienen i (D66):

Ik dank mevrouw Nooren voor dit prachtige verhaal. U zult zo merken dat ik haar vanuit de D66-fractie voor een heel groot deel kan volgen, in de voordelen en in de nadelen. Maar toch: in dit huis kijken we ook naar de uitvoering en ik vind dat we ook even moeten reflecteren op wat we nu kunnen leren van de afgelopen periode. De wet die we nu afschaffen als deze wet wordt ingevoerd, is onder een VVD/PvdA-kabinet tot stand gekomen. Wij weten hier alles over het balanceren in coalities, maar als ik het aan mevrouw Nooren mag vragen: met de kennis van nu, wat zijn dan de uitvoeringslessen van de vorige wet? Wat moet nu echt beter? Kunnen we daarvan leren?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Die lessen zijn overigens ook heel uitgebreid aan de orde gekomen bij het debat over de participatieverklaring. De lessen zijn dat je niet voor marktwerking moet gaan als er geen gelijkwaardigheid op de markt is. Dat is een van de kernen. De tweede les is dat je taal en maatschappelijk functioneren bij elkaar moet brengen. Dat is heel duidelijk: inburgering is meer dan een taaleis stellen. De derde les is dat je naast zwakke mensen moet gaan staan en niet tegenover hen. De heer Van Gurp zei dat ook al. We moeten naast mensen staan en niet tegenover hen. We moeten stimuleren en faciliteren, en we moeten mensen vertrouwen. Ik denk dat de vorige inburgeringswet meer vanuit wantrouwen geschreven is, vanuit de gedachte dat ze niet goed hun best doen, en niet vanuit de gedachte dat we er voor die mensen moeten zijn.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik vind het mooi. Voortschrijdend inzicht. Dank u wel.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Voorzitter. Dat hebben we ook al eerder geconstateerd en daarom baal ik er zo van dat die wet er pas vandaag ligt, want eigenlijk hebben we al bij het bespreken van de participatieverklaring — mevrouw Oomen was daar ook bij — collectief gezegd: haast maken, haast maken; doe dit nou heel snel! Dan vind ik het teleurstellend om in december 2020 iets te doen wat in 2016 al niet goed werkte. Wij als PvdA zeggen: als het niet goed is, stel je dingen bij.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik zit even tot 100 te tellen. Soms zou je graag met een wit vel beginnen, maar als het vel al helemaal ingekleurd is, dan snap ik ook heel goed dat deze regering dit even nodig had.

Mevrouw Nooren (PvdA):

O, ze hoeft geen antwoord meer. Maar ik wil wel even dit zeggen: de evaluatie uit 2016 gaf al aan dat er dingen niet goed gingen. Toen is er wel van alles geprobeerd. Nu ligt er een fundamenteel ander stelsel, maar dit had gewoon sneller gekund. Dat is het oordeel van mijn fractie.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Dan is het woord aan mevrouw Stienen namens de fractie van D66.