T02677

Toezegging Genoemde aspecten meenemen in monitor proportionaliteit (34.763)



De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Vlietstra (PvdA) en Strik (GroenLinks), toe de aspecten die door het lid Vlietstra zijn aangekaart, mee te nemen in de monitor inzake de proportionaliteitstoets bij sluitingsbeslissingen. Het betreft informatie over het aantal gesloten woningen en panden, in welke gemeenten sluiting heeft plaatsgevonden, welke bestuurlijke maatregelen aan sluiting zijn voorafgegaan, welke afwegingen van belangen door de burgemeester zijn gemaakt, hoe vaak sprake was van medewerking onder dwang, waar huurders zijn gebleven na sluiting van hun woning, en of de sluiting heeft geleid tot het opheffen van de ongewenste situatie.


Kerngegevens

Nummer T02677
Status voldaan
Datum toezegging 4 december 2018
Deadline 1 januari 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen proportionaliteit
Sluitingsbevoegdheid
Kamerstukken Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden (34.763)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 7, blz. 6-9

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(…)

Maar mijn fractie heeft ook zorgen en die deel ik graag met de minister. Onze zorgen betreffen de proportionaliteit van het wetsvoorstel. De sluiting van een woning of pand is een aangrijpende aangelegenheid, zowel voor de bewoner als voor de verhuurder of eigenaar. Dat mag dus niet lichtvaardig gebeuren en vereist een zeer zorgvuldige afweging van belangen op basis van een zeer zorgvuldig onderzoek door de politie en een goed gemotiveerd besluit van de burgemeester. In dat verband heeft mijn fractie enkele vragen aan de minister. Als een woning wordt gesloten, staat de bewoner op straat. Als het een huurder betreft, komt deze op een zwarte lijst waardoor hij of zij niet opnieuw een woning kan huren. Dat is niet niks. Op schriftelijke vragen van mijn fractie over situaties waarin een huurder wordt gedwongen mee te werken aan drugscriminaliteit, heeft de regering geantwoord dat dit soort situaties haar bekend is, maar dat zij geen voorbeelden kent van sluiting in dergelijke gevallen. Tegelijkertijd geeft de regering op een andere vraag van mijn fractie aan niet te beschikken over informatie over het aantal panden of woningen dat is gesloten op basis van artikel 13 Opiumwet.

Wij waren verrast door deze antwoorden. Wij hadden zonder meer verwacht dat deze gegevens bekend zouden zijn. In de Tweede Kamer is intussen een motie aangenomen om te bereiken dat in de komende drie jaar wel informatie wordt verzameld over het aantal woningen dat wordt gesloten op grond van het uitgebreide artikel 13b. Deze motie is in onze ogen wat erg algemeen geformuleerd. Wij hebben behoefte aan enige inkleuring. Kan de minister toezeggen dat in de komende drie jaar niet alleen informatie wordt verzameld over het aantal gesloten woningen en panden, maar ook in welke gemeenten sluiting heeft plaatsgevonden, welke bestuurlijke maatregelen aan sluiting zijn voorafgegaan, welke afwegingen van belangen door de burgemeester zijn gemaakt, hoe vaak sprake was van medewerking onder dwang, waar huurders zijn gebleven na sluiting van hun woning en of de sluiting heeft geleid tot het opheffen van de ongewenste situatie? Mijn fractie hecht eraan zo goed mogelijk inzicht in al deze punten te krijgen om zich, zij het achteraf, een beeld te kunnen vormen van de proportionaliteit van het wetsvoorstel. Graag ontvangen wij van de minister op dit punt een toezegging.

(…)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(…)

Ook de gevolgen voor kinderen zijn zonder meer schadelijk. Het lijkt erop dat er in de praktijk dus onvoldoende wordt gekeken naar de proportionaliteit van de maatregel en naar de individuele schade en het leed in het licht van artikel 8 EVRM en artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag. Welke maatregelen neemt de minister om zorgvuldiger en terughoudender gebruik van de sluitingsbevoegdheid te stimuleren? En hoe gaat hij voorkomen dat dit met de verruimde bevoegdheid van meet af aan zal gebeuren? Wij zijn blij dat de minister naar aanleiding van een motie-Buitenweg/Van Nispen heeft toegezegd de praktijk en jurisprudentie op dit gebied te monitoren en de Kamer hierover te informeren. Maar de vraag blijft nog wel welke criteria de minister uiteindelijk hanteert bij zijn beoordeling van de evaluaties. En bij welke uitkomsten overweegt hij om nadere stappen te zetten ter verbetering? Graag een reactie hierop. Mijn fractie sluit zich ook aan bij het verzoek van mevrouw Vlietstra om meer informatie bij die evaluatie.

Handelingen I 2018-2019, nr.10, item 9, blz. 4-6

Minister Grapperhaus:

(…)

Dat neemt niet weg dat ik in de Tweede Kamer heb gezegd en hier nog eens benadruk dat analyse van de sluitingsbeslissingen in de monitor echt belangrijk is. Naar aanleiding van de vragen van mevrouw Vlietstra wil ik hier over die monitor verder toezeggen dat ik zal bezien, of in ieder geval zal verzoeken aan de wetenschappers die die monitor gaan instellen, om daarbij een, laat ik zeggen, diversiteit van onderzoekscriteria op te nemen. Maar ik wil daar nu niet verder gedetailleerd op ingaan, want ik vind dat het vooral aan degenen is die dat onderzoek doen om te formuleren op welke wijze zij de hoofdvraag, namelijk monitoring van de proportionaliteitstoets, exact in deelvragen willen onderverdelen.

Ik wil hier in ieder geval gezegd hebben via u, voorzitter, tot mevrouw Vlietstra dat ik inderdaad ervoor ga zorgen dat ze daar ook een aantal deelvragen op kunnen meenemen. Daarmee voldoe ik overigens zonder meer aan de motie-Buitenweg/Van Nispen, maar ik hoop ook aan de wensen van mevrouw Vlietstra.

(…)

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Nog even naar de toezegging van de minister. Nogal wat fracties hier hebben zorgen over de proportionaliteit van het wetsvoorstel. Mijn fractie is er daar één van. En omdat we nu eigenlijk onvoldoende gegevens hebben over de afgelopen jaren, is het lastig om een goede beoordeling te geven van die proportionaliteit. Daarom zijn wij heel blij met de motie die volgens mij met algemene stemmen aan de overkant is aangenomen. Maar mijn fractie heeft er behoefte aan om toch wel heel scherp aan te geven welke punten dan de komende jaren gemonitord zouden moeten worden. Ik begrijp nu dat de minister zegt dat hij een aantal van die punten op het bordje wil leggen van de instantie die het onderzoek gaat doen, zeg ik maar even onparlementair. Ik neem aan dat de minister ook de opdrachtgever is van dat onderzoek. Het zijn volgens mij hele redelijke en voor de hand liggende punten die ik heb genoemd. Ik zou wel heel graag willen dat de minister heel nadrukkelijk die punten meeneemt in zijn overleg met het onderzoeksinstituut, zodat we over drie jaar wél kunnen beoordelen of de proportionaliteit inderdaad in lijn is met wat we allemaal graag zien. En belangrijker nog: zodat we kunnen beoordelen of deze maatregel ook geleid heeft tot het opheffen van ongewenste situaties. Want daar doen we het uiteindelijk voor.

Minister Grapperhaus:

Voor alle helderheid begin ik met te zeggen dat ik een-op-een de punten die mevrouw Vlietstra genoemd heeft, zal overbrengen aan degenen die straks dat onderzoek gaan doen. En ik wil daar ook best bij toezeggen dat ik dat zal doen op een wijze waarbij de onderzoekers kunnen bezien in hoeverre het, gezien alle omstandigheden, zinnig is om een of meer van die criteria mee te pakken. Ik zal dus niet tegen ze zeggen: dit heeft mevrouw Vlietstra gezegd, maar dat ga je niet doen. Maar ik zal het op een serieuze manier bij die onderzoekers neerleggen.

Verder gaat het er volgens mij vooral om dat vervolgens die monitor, en de evaluatie — die komt er dan ook — van de wet, aangeven dat deze wetsbepaling inderdaad op een doelmatige en proportionele manier gewerkt heeft. Ik denk dat het daar vooral om gaat. Ik hoop dat ik het zo goed formuleer voor mevrouw Vlietstra.


Brondocumenten


Historie