Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs aangenomen



De Eerste Kamer heeft op maandag 8 en dinsdag 9 juli 2013 gedebatteerd met minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. Deze wet behelst onder andere: meer selectie bij aankomende studenten, meer differentiatie tussen opleidingen, de invoering van de promotiestudent in het hoger onderwijs en de afschaffing van het onderscheid in titulatuur tussen het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo), zowel voor bachelors als masters. Bij de stemmingen op 9 juli werd het wetsvoorstel aangenomen, met steun van de fracties van de VVD, PvdA, D66, ChristenUnie, CDA en SGP. Daarnaast nam de Eerste Kamer de motie-Essers (CDA) c.s. aan over een wettelijk maximum aan de verhoging van het collegegeld voor excellente opleidingen.

Excellente opleidingen

Senator Essers (CDA) uitte in het plenair debat bezwaar tegen het hogere collegegeld voor bepaalde excellente opleidingen, omdat deze opleidingen dan minder breed toegankelijk worden. De senator diende een motie in die de regering verzoekt middels een novelle te voorkomen dat excellente opleidingen hoger dan twee maal het reguliere collegegeld vragen.

Minister Bussemaker gaf aan dat het verhogen van het collegegeld voor excellente opleidingen slechts voor enkele opleidingen geldt. Ook stelde zij dat het kabinet pas toestemming geeft voor collegegelddifferentiatie als het leenstelsel door het parlement is aanvaard. De minister liet het oordeel over aan de Kamer, als de motie inhoudt dat er een marginale toets van de onderbouwing van de kosten in het beleidskader komt.

Senator Gerkens (SP) vroeg of de selectie aan de poort niet in strijd is met de vrijheid van onderwijskeuze. Ook merkte de senator op, evenals senator Engels (D66), dat de promovendus - die als student blijft ingeschreven - weliswaar goedkoper is dan het in dienst nemen van zo'n iemand maar dat deze constructie de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs in gevaar kan brengen, onder meer omdat de promotiestudent geen onderwijs mag geven. Instellingen mogen aan de toelating tot dergelijke trajecten volgens de minister aan de studenten in beginsel alleen diploma-eisen stellen, maar in specifieke gevallen ook kwaliteitseisen.

Senator Ganzevoort (GroenLinks) uitte kritiek op de verschillende niveaus van collegegeld, met name in het licht van het - nog niet definitief vastgestelde - leenstelsel dat hieraan gekoppeld is. Volgens de senator zorgen de hogere collegegelden ervoor dat sommige opleidingen minder toegankelijk zijn voor studenten met een minder bevoorrechte financiële situatie. Verder betreurt senator Ganzevoort het dat er maar één instroommoment per jaar is, waardoor de doorstroom van studenten wordt bemoeilijkt.

Minister Bussemaker gaf aan dat 54% van de opleidingen meerdere instroommomenten per jaar heeft. Hoewel zij graag ziet dat dit percentage stijgt, is het aan instellingen zelf om hier beleid over te formuleren.

Prestatieafspraken

Senator Bruijn (VVD) stelde dat de minister in het afgelopen jaar niet alle gemaakte prestatieafspraken is nagekomen en vroeg welke investeringen nodig zijn voor het uitvoeren van deze afspraken. De senator merkte over het invoeren van een hoger collegegeld voor schakelprogramma's per 1 september 2013 op dat dit universiteiten administratief, logistiek en budgettair in de problemen brengt. Minister Bussemaker zegde toe dat universiteiten dit in een later stadium administratief mogen afhandelen.

Verder pleitte Bruijn er voor om bij de jaarlijkse NVAO-toets de macrodoelmatigheid van de opleiding mee te nemen. Volgens de minister leidt dit voor de NVAO echter tot hogere administratieve lasten en dubbel werk. Tot slot vroeg senator Bruijn naar de mogelijkheid voor studenten die hun mastertitel nog niet hebben behaald, om al wel te starten met hun promotieonderzoek. De minister gaf aan dat zij dit met de VSNU zal bespreken.

Onderwijsranglijst en promotietrajecten

Volgens senator Engels (D66) is Nederland weggezakt in de Europese onderwijsranglijst, vanwege de "typisch Nederlandse cultuur om tevreden te zijn met een redelijk niveau over de hele linie." Engels vroeg de minister of zij de opvatting deelt dat er een substantiële investering in het hoger onderwijs nodig is om aan de top te blijven.

Senator Koole (PvdA) stelde dat de aandacht voor excelleren niet ten koste mag gaan van het reguliere onderwijs. Ook uitte de senator kritiek op de 'verschoolsing' van hoger onderwijs door een hoger verplicht aantal contacturen. Verder vroeg Koole of de regering bereid is een maatschappelijke discussie te bevorderen over het niveau van het universitair onderwijs en of de minister kan toezeggen dat bij de evaluatie van de wet in 2016 ook de ervaringen van docenten op de werkvloer worden meegenomen. Minister Bussemaker zegde toe om dit laatste punt met de VSNU en de Vereniging Hogescholen te bespreken.

Senator Kuiper (ChristenUnie)  vroeg de minister naar de verwachte instroom van buitenlandse studenten en de opbrengst hiervan. Kuiper vindt de voorgestelde maatregelen voor onderwijsdifferentiatie nog niet voldoende, maar gaf aan dat tegelijkertijd ook eenheid in verscheidenheid moet worden bewaard. Verder benadrukte Kuiper het belang van verbetering van de kwaliteit van hbo-opleidingen.

Titulatuur

Senator Sörensen (PVV) juicht het invoeren van de zogeheten associate degree toe, waardoor   mbo'ers de mogelijkheid krijgen om hun kennis te vergroten en hun vakbekwaamheid te verbeteren, zonder dat zij een hele hbo-opleiding van vier jaar moeten volgen. Het gedeeltelijk afschaffen of gelijkstellen van titulatuur acht de senator, evenals senator Essers (CDA), onverstandig. De overige voorgestelde wijzigingen leiden volgens Sörensen slechts tot vervlakking.

Minister Bussemaker stelde dat de voorgestelde wijzigingen in de titulatuur het resultaat zijn van een lange discussie en dat deze in lijn zijn met de internationale ontwikkeling. Wel zegde zij toe te evalueren of communicatie hierover helder genoeg is.


Deel dit item: