Debat implementatie herziening mer-richtlijn



De Eerste Kamer heeft dinsdag 17 januari 2017 gedebatteerd met minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (Infrastructuur en Milieu) over het implementeren van de herziening van een Europese richtlijn voor milieu-effectrapportages (de mer-richtlijn). In de mer-richtlijn is vastgelegd dat milieueffectrapportages volwaardig worden betrokken in de besluitvorming over het project. De herziening houdt onder meer in dat de verplichte onafhankelijke toetsing van de Commissie-mer bij projecten wordt afgeschaft. Voortaan is het aan het bevoegd gezag om te besluiten of er een onafhankelijke toetsing door de Commissie-mer plaatsvindt.  

Senator Vos (GroenLinks) diende tijdens het debat een motie in die de regering verzoekt om jaarlijks te rapporteren hoe vaak er bij complexe projecten een onafhankelijke toets door de Commissie-mer plaatsvindt. Minister Schulz ontraadde deze motie. Zij gaf aan dat hier reeds jaarlijks over wordt gerapporteerd in de evaluaties van de Crisis- en herstelwet en de Wet tarieven Commissie-mer. De minister zegde wel toe dat bij deze evaluaties voortaan expliciet aandacht wordt besteed aan dit gegeven.   

Op dinsdag 24 januari 2017 wordt over het wetsvoorstel en de motie gestemd. 

Giga-geitenstal en generaties

Senator Teunissen (PvdD) betoogde dat de mer-richtlijn uitgaat van het achterhaalde idee dat economische groei duurzaam is als het wordt gekoppeld aan technologische vooruitgang en toenemende efficiëntie. Volgens de senator dupeert het huidige kabinetsbeleid toekomstige generaties in het voordeel van kortstondige welvaart voor de huidige generatie. Teunissen vroeg waarom er in het wetsvoorstel certificeringssysteem voor adviesbureaus en adviseurs is opgenomen. Zij betoogde dat een veel te hoog percentage milieueffectenrapporten, 63% tot 66%, vanaf 2012 essentiële tekortkomingen toonde. Een recent voorbeeld hiervan is de giga-geitenstal in Rossum: in het milieueffectenrapport waren niet alle Natura-2000 gebieden opgenomen.

Teunissen vroeg waar de criteria zijn waaruit kan worden afgeleid wie een betrouwbare partij is voor het opstellen van een milieueffectenrapport. Het vaststellen van regels hiervoor is volgens de senator geen uiting van wantrouwen, maar schept juist duidelijkheid voor decentrale overheid, burgers en bedrijven.

Borgen van het milieubelang

Senator Vos (GroenLinks) betoogde dat de expliciete positie van het milieubelang door dit wetsvoorstel in het geding dreigt te komen. Wettelijke waarborgen worden afgeschaft onder het mom van "heb vertrouwen in de lokale overheid en in project-initiatiefnemers". Het feit dat een eenmaal genomen besluit kan worden aangevochten bij de rechter, betekent niet dat het milieubelang voldoende is gewaarborgd. Volgens senator Vos is juist bij complexe projecten een onafhankelijk advies van de Commissie-mer nodig. Er kan immers een cumulatie van milieueffecten optreden. Volgens de senator mag het niet zo zijn dat een onwillig / te zwaar (financieel) belast college van B&W ervoor kan kiezen om een dergelijk advies achterwege te laten. 

Senator Vos maakte ook bezwaar tegen het schrappen verplichte monitoring. Ook hier hangt het af van de goede wil van het bevoegd gezag. Onafhankelijke toetsing door Commissie-mer vindt volgens de senator zelden vrijwillig plaats. Het is dan maar de vraag of er burgers zijn die genoeg tijd en geld hebben om naar de rechter te stappen als het advies achterwege blijft. Vos betoogde dat er een heldere scheiding moet zijn tussen de situatie dat B&W initiatiefnemer dan wel beoordelaar is van milieu en gezondheidseffecten. De schijn van belangenverstrengeling moet vermeden worden. Een scheiding op bestuurlijk niveau is volgens Vos cruciaal.

Omwoners van windparken

Senator Van Hattem (PVV) vroeg welke EU-lidstaten tot nu toe de herziening van de richtlijn hebben geïmplementeerd. De senator uitte kritiek op artikel 12 van de richtlijn, dat voorschrijft dat lidstaten om de zes jaar moeten rapporteren aan de Europese Commissie. Van Hattem: "Daarmee wringt Brussel zich in steeds meer nationale beleidsterreinen, zo ook richting een Europees ruimtelijk beleid." Ook hekelde hij dat de uitvoeringskosten van deze regeling deels worden doorgeschoven naar de particuliere sector. Die kosten kunnen hoog oplopen voor een initiatiefnemer en het bevoegd gezag als in bezwaar- en beroepsprocedures de mate van deskundigheid van een adviseur als bezwaargrond wordt aangevoerd. 

Van Hattem merkte op dat in een mer-rapportage alleen alternatieven hoeven te worden onderzocht die voldoen aan de doelstelling van het project en waarvan de milieugevolgen wezenlijk onderscheidend zijn. De senator vroeg of in het geval van een windpark ook andere vormen van energieopwekking worden beschouwd als 'redelijk alternatief'. Van Hattem vroeg of de minister bereid is om belangen van de leefomgeving van omwonenden van windparken altijd zwaarder te laten wegen dan veronderstelde klimaateffecten.

Mogelijke belangenverstrengeling 

Senator Stienen (D66) gaf aan dat haar fractie zorgen had over mogelijke belangenverstrengeling bij het lokaal bestuur. Stienen merkte op dat de minister heeft aangegeven dat zij een handreiking zal maken voor een passende scheiding tussen conflicterende functies bij de ambtelijke voorbereiding. Vooralsnog is echter niet duidelijk wat er in die handreiking komt te staan. Het oordeel over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel kan volgens Stienen nog niet integraal worden geveld. De senator vroeg onder meer welke ruimte deze nieuwe wet biedt aan burgers, organisaties of bedrijven om de gemeente erop aan te spreken als er besloten wordt geen onafhankelijk advies in te roepen.  De senator vroeg zich af of er ook bij minder opvallende projecten wordt gekozen voor een onafhankelijk advies over de lange termijn effecten op het milieu. Dit advies kan behoorlijk kostbaar zijn en het wordt ingewikkeld als het bestuursorgaan tegelijkertijd initiatiefnemer tot een project is. 

Natuurlijke spanning

Senator Verheijen (PvdA) gaf aan dat er een natuurlijke spanning zit in de situatie dat het bevoegd gezag initiatiefnemer is van een project met mogelijke gevolgen voor het milieu. Vandaar dat deze Europese richtlijn minimale eisen stelt aan de interne ambtelijke scheiding van rollen. Dit zorgt ervoor dat het bestuurlijk orgaan haar keuzes op basis van de juiste informatie motiveert en legitimeert. Verheijen wees er op dat een bestuurlijke scheiding van rollen binnen een bestuursorgaan ten aanzien van de rollen van vergunningverlener en toezichthouder/handhaver al sinds jaar en dag is geaccepteerd. Verheijen vroeg waarom hier toch niet voor is gekozen. De senator vroeg de minister ook om duidelijk te maken wat zij verwacht van de openbaarheid van het ambtelijk advies inzake de relevante milieu-informatie dat de ambtelijke organisatie (moet) voorleggen aan haar bestuur. Verder vroeg de senator de minister om de toegezegde concept-leidraad toe te zenden aan de Eerste Kamer voordat deze definitief wordt vastgesteld.

Vertrouwen in bevoegd gezag 

Senator Meijer (SP) stelde dat vertrouwen in het bevoegd gezag over het algemeen moeilijker wordt wanneer financiële of economische belangen een rol gaan spelen en/of wanneer er sprake is van een belangenconflict. Meijer vroeg hoe er wordt omgegaan met botsende belangen en hoe wordt gemonitord dat de goede intenties van de initiatiefnemer ook daadwerkelijk bewaarheid worden. De senator merkte op dat in 2015 in tweederde van de gevallen de aangeboden informatie essentiële tekortkomingen vertoonde. Omdat er geen landelijke criteria voor cumulatie van milieueffecten zijn vastgesteld, ligt het gevaar van willekeur op de loer. Meijer vroeg ook waarom de minister een vrijwillige certificering van mer-adviesbureaus ontraadt. 

Antwoord regering

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (Infrastructuur en Milieu) gaf in het debat aan dat er in het wetsvoorstel zo nauw mogelijk wordt aangesloten op de Europese richtlijn en zoveel mogelijk wordt geanticipeerd op de Omgevingswet. Dit om te voorkomen dat deze nieuwe regelgeving verwarring wekt. De minister merkte op dat er een handreiking komt over een passende scheiding van taken bij het bevoegd gezag. De Commissie-mer wordt bij het opstellen van deze handreiking betrokken. Er komt niet alleen een functiescheiding op medewerkers niveau, maar ook een scheiding op het niveau van twee verschillende leidinggevenden. 

Het advies van de Commissie-mer is nu volgens de minister vaak van marginaal belang en hoeft dus niet bij alle projecten te worden uitgebracht. Het bevoegd bezag zal per geval bepalen of het van toegevoegde waard is. Op het besluit om al dan niet mer-advies te vragen staat bezwaar en beroep open. Deze procedure  biedt volgens de minister veel ruimte voor inspraak van burgers; wat hopelijk leidt tot breder draagvlak voor moeilijke beslissingen. Burgers kunnen onder meer inbreng leveren bij ontwerpbesluit. Ook de Gemeenteraad kan input geven. 

Door stroomlijning van de procedures zullen de huidige tekortkomingen bij mer-adviezen afnemen. De minister merkte op dat het bevoegd bezag rechtstreeks verantwoording moet afleggen aan het publiek over de kwaliteit van het mer-rapport. De minister gaf aan dat er alleen op lokaal niveau invulling kan worden gegeven aan kwaliteitsnormen voor de milieueffectrapportage. Tot slot stelde de minister dat de evaluatie van de Tariefwet Commissie-mer na de zomer van 2017 aan de Kamer wordt gestuurd. 

Zie ook: E120048 - Voorstel voor een richtlijn inzake de milieueffectbeoordeling


Deel dit item: