Rappelabele toezeggingen Veiligheid en Justitie (2010-2017) (Halfjaarlijks rappel (februari 2017))



Dit is het rappel tot 02-01-17.

 




Toezegging Evaluatie wet, inclusief bewaartermijn biometrische gegevens, na drie jaar (33.192) (T01859)

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Witteveen (PvdA) en Lokin-Sassen (CDA), toe de wet na drie jaar, in plaats van vijf jaar, te evalueren mede met het oog op eventuele verkorting van de bewaartermijnen van de opslag van biometrische gegevens. 


Kerngegevens

Nummer T01859
Status voldaan
Datum toezegging 3 december 2013
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bewaringtermijn
biometrie
vingerafdrukken
Kamerstukken Gebruik biometrie bij identificatie vreemdelingen (33.192)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 11 - blz. 18

De heer Witteveen (PvdA):

[...] Als dat al niet genoeg redenen zijn om dit onderdeel van de wet te heroverwegen, is er ook nog het probleem waarover onze motie handelt. De bewaartermijn van tien jaar maakt een erg grote inbreuk op de rechten van de vreemdeling. Wij pleiten daarom voor een bewaartermijn van vijf jaar. De staatssecretaris leek genegen daarin mee te gaan. Er speelt echter nog een ander probleem mee, dat ik helaas pas na het debat bedacht. Als deze wet van rechtswege na zeven jaar vervalt en de gegevens toch tien jaar worden bewaard, dan worden die gegevens dus drie jaar lang zonder wettelijke grondslag bewaard, als de wet tenminste niet na zeven jaar opnieuw wordt aangenomen. Wetstechnisch is dat een ongewenste constructie. Het past ook niet in de rechtsstaat om ingrijpende maatregelen niet op een wettelijke grondslag te baseren. Dit is een bekend democratisch, rechtsstatelijk en zeker ook liberaal uitgangspunt. Bovendien betekent het vervallen van de wettelijke grondslag dat ook de waarborgen voor het gegevensbeheer dan zouden komen te vervallen.

Handelingen I 2013-2014, nr. 11 - blz. 19

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA)

Naar aanleiding van de ingediende motie van de PvdA merkt mijn fractie op dat dit wetsvoorstel bij amendement een horizonbepaling heeft gekregen, zodat volgens mij – ik heb hiernaar al eerder gevraagd en de heer Witteveen heeft daarvan kennis kunnen nemen – alle opgeslagen biometrische kenmerken, of ze nu opgeslagen zijn in een centrale opslag of bij een of meer van de vreemdelingenketenpartners, moeten worden vernietigd na ommekomst van de termijn van zeven jaar, juist vanwege die horizonbepaling, tenzij er een nieuw wetsvoorstel tot verlenging komt. Vijf jaar na zijn inwerkingtreding zal deze wet worden geëvalueerd. Mijn fractie lijkt het zinvol dat ook de opslag van de biometrische gegevens wordt betrokken bij de evaluatie en heeft er dan ook geen behoefte aan de hierop betrekking hebbende onderdelen van de regeling niet of pas later in werking te laten treden. Mijn fractie wil deze evaluatie dan ook graag eerst afwachten. Afhankelijk van de resultaten ervan – wie dan leeft, die dan zorgt – kan de termijn van de opslag van de gegevens opnieuw worden overwogen. Wij zullen de motie van de PvdA om die reden dan ook niet steunen.

Handelingen I 2013-2014, nr. 11 - blz. 24-25

Staatssecretaris Teeven:

De heer Witteveen heeft gesproken over de bewaartermijnen. Daarover wil ik nog enkele opmerkingen over maken, want ook op dit punt bestaan naar mijn indruk wellicht enige misverstanden. Op het punt van het bewaren van gegevens als de wet na zeven jaar zou vervallen, kan ik senator Witteveen geruststellen. Als de wet na zeven jaar vervalt, is er geen grondslag meer voor het registreren van vingerafdrukken en zullen opgeslagen vingerafdrukken ook worden vernietigd. Dus als de wet vervalt na zeven jaar, stoppen wij ook met het bewaren van die vingerafdrukken.

Ik vind de beperking naar een bewaartermijn van vijf jaar niet nodig, maar wij kunnen het in het Vreemdelingenbesluit regelen. Het wetsvoorstel hoeft er niet voor te worden aangepast. Je zou dus eventueel bij een evaluatie van het wetsvoorstel kunnen zien dat er zo weinig gebruik van wordt gemaakt dat je teruggaat naar een kortere bewaartermijn.

De heer Witteveen (PvdA):

Begrijp ik nu goed dat wanneer na zeven jaar de wet zou vervallen en niet wordt verlengd en wanneer er ook geen wettelijke grondslag meer is voor het bewaren van die gegevens, die gegevens dan ook zullen worden vernietigd? Dat staat toch nergens in de wet? Waar vloeit de bevoegdheid om die gegevens te vernietigen dan weer uit voort? Dat is eigenlijk ook het punt van mevrouw Lokin.

Staatssecretaris Teeven:

Als deze wet zou vervallen, dan is er ook geen grondslag om de registraties die zijn opgenomen nog langer te bewaren. Dat was uw expliciete vraag en ook de expliciete vraag van de zijde van de CDA-fractie. Daarop wist ik ook niet meteen het antwoord, dus wij zijn dat even nagegaan. Het is echt zo dat die opgeslagen vingerafdrukken zullen vervallen op het moment dat de wet vervalt. Die toezegging doe ik hier dan ook. Ik krijg nog even aangereikt waar dat precies staat, en wel in artikel 115, tweede lid: "De in de vreemdelingenadministratie opgenomen gegevens, bedoeld in artikel 107, eerste lid, onderdeel a, worden zeven jaar na de inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wet (…) vernietigd". Het staat dus letterlijk vermeld in de wet.

Het wetsvoorstel gaat uit van een evaluatie binnen vijf jaar, maar als uw Kamer een evaluatie zou wensen na drie jaar, dan ben ik bereid daarin mee te gaan.

De heer Witteveen (PvdA):

Omdat wij het einde van het debat naderen, zou ik de gelegenheid willen aangrijpen om te zeggen dat zo'n evaluatie na drie jaar voor mijn fractie in elk geval zeer welkom zou zijn.

Staatssecretaris Teeven:

Zoals ik al zei, ik zou mij kunnen voorstellen dat de meerderheid van uw Kamer dat ook wenst. Dan kan ik daar heel goed mee leven en ben ik bereid dat toe te zeggen.

Zie ook T02407


Brondocumenten


Historie







Toezegging informeren over wijze van implementatie richtlijn dataretentie in andere Europese landen (31.145) (T02110)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer naar aanleiding, van een opmerking van het lid Strik (GroenLinks) toe, de Kamer schriftelijk te informeren over de wijze waarop andere landen van de Europese Unie de richtlijn dataretentie al dan niet hebben geïmplementeerd. 


Kerngegevens

Nummer T02110
Status afgevoerd
Datum toezegging 17 maart 2015
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen dataretentie
Kamerstukken Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (31.145)


Uit de stukken

EK 31.145, AD -  verslag van een mondeling overleg inzake ongeldigheid van de richtlijn dataretentie (2006/24/EG) en gevolgen voor de wet bewaarplicht telecommunicatiegegeven - blz. 8

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...) We hebben dus tot de dag van vandaag nog steeds geen onderbouwing van de daadwerkelijke noodzaak van een dergelijke bewaarplicht voor de bestrijding van ernstige misdrijven. Er zijn tal van lidstaten -- bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk, ook niet de minsten -- die al veel eerder hebben gezegd die richtlijn niet te implementeren. Hebben we daar dan een veiligheidsprobleem? Lopen ze daar dan eerder op tegen moeilijkheden om daders op het spoor te komen? Ik hoop dat de minister daar toch een antwoord op kan geven.

EK 31.145, AD -  verslag van een mondeling overleg inzake ongeldigheid van de richtlijn dataretentie (2006/24/EG) en gevolgen voor de wet bewaarplicht telecommunicatiegegeven - blz. 12

Mevrouw Strik (GroenLinks)

 Ja, op een aantal vragen heb ik nog geen antwoord gekregen. In relatie tot de effectiviteit heb ik gevraagd: hoe zit het dan met landen die deze richtlijn niet hebben geïmplementeerd, zoals Duitsland en Oostenrijk? Hoe doen zij dat dan, zonder wet (...)?

EK 31.145, AD - verslag van een mondeling overleg inzake ongeldigheid van de richtlijn dataretentie (2006/24/EG) en gevolgen voor de wet bewaarplicht telecommunicatiegegeven - blz. 13

Minister Blok:

Het lijkt mij inderdaad goed om op dat eerste punt schriftelijk in te gaan. Een overzicht van het gebruik in andere landen vraagt natuurlijk om enig huiswerk (...).

De voorzitter: Ik stel voor dat wij dit overleg afsluiten. Er komt in ieder geval nog een reactie op de vraag hoe het in andere landen wordt gedaan (...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie praktijk bekostiging medisch onderzoek in opvolgende procedures (34.088) (T02145)

De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vragen van de leden Schrijver (PvdA) en Strik (GL) toe na een jaar een evaluatie aan de Kamer te doen toekomen van de praktijk van bekostiging, in individuele gevallen, van medisch onderzoek uitgevoerd in opvolgende procedures. 


Kerngegevens

Nummer T02145
Status voldaan
Datum toezegging 7 juli 2015
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asiel
medisch onderzoek
Opvangrichtlijn
Procedurerichtlijn
Kamerstukken Implementatie Opvang- en Procedurerichtlijnen (34.088)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 38 - blz. 18-19

Staatssecretaris Dijkhoff:

[...]

Ik kom bij de vraag over vergoeding in de opvolgende procedure. In dat geval kijk ik er toch iets anders tegen aan. Het is natuurlijk in alle gevallen de bedoeling dat zaken in eerste instantie worden aangegeven. Iemand moet meteen vertellen wat er allemaal speelt, hoe het zit en wat de relevante factoren zijn die zouden kunnen bijdragen aan inwilliging van het asielverzoek; laten we aannemen dat dat in alle gevallen de intentie is. Dan vind ik het ook niet gek dat we wat strenger zijn bij de vergoeding van een op eigen initiatief opgestart onderzoek. Als iemand iets in de opvolgende zaak aanbrengt, wordt er namelijk eerst getoetst of het inderdaad onmogelijk was om het in eerste instantie aan te geven. En ook in zo'n geval kan de IND in de opvolgende procedure zelf besluiten dat zo'n onderzoek nodig is. Dan zal de IND dat ook bekostigen. Als de vreemdeling het op eigen risico doet, vind ik dat vergoeding in de opvolgende procedure niet standaard moet zijn. Ik sluit het niet uit. Er is ruimte om in individuele gevallen een andere beslissing te nemen, maar mij lijkt het een gezond uitgangspunt om dan niet te vergoeden en pas in uitzonderlijke individuele gevallen over te gaan tot vergoeding van de kosten.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik geloof dat we elkaar een heel eind tegemoetgekomen zijn. Kan ik de woorden van de staatssecretaris als volgt begrijpen? Stel dat in een individueel geval, om wat voor reden dan ook, in eerste instantie de medische informatie niet gegeven kon worden, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling nog verlamd was van schrik en niet meteen zijn hele medische dossier op tafel wilde leggen of bevreesd was om zelf over trauma's en opgelopen littekens te gaan spreken. Als dan later blijkt dat dit psychologisch verklaard kan worden, ga ik ervan uit dat de IND in alle redelijkheid naar zo'n situatie kijkt en in voorkomende gevallen alsnog de medische kosten vergoedt.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het blijft een individuele afweging, dus ik wil hier geen uitspraak doen die categorisch leidt tot vergoeding. Ik kan mij bijvoorbeeld een situatie voorstellen waarin het in eerste instantie niet als element wordt aangedragen, maar de vreemdeling wel op eigen initiatief het onderzoek heeft opgestart. Dat onderzoek is dan niet in eerste instantie meegewogen. In het tweede, opvolgende verzoek kan het al eerder opgestarte onderzoek wel meetellen en tot inwilliging leiden. Dan is het onderzoek daarin natuurlijk een cruciaal element. Ik kan mij voorstellen dat dan toch besloten wordt om tot vergoeding over te gaan, omdat het onderzoek een relevant onderdeel was. Ik verwacht verder ook dat een deel hiervan zich zal uitkristalliseren doordat rechters indien noodzakelijk bijsturen in gevallen waarin wellicht niet tot een individuele afweging is overgegaan.

De heer Schrijver (PvdA):

Waarschijnlijk heeft de staatssecretaris ook kennis kunnen nemen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat dit soort situaties pas bij een vervolgaanvraag in meer volle omvang op tafel kan komen. De Raad van State heeft toen het standpunt ingenomen dat dat toch heel relevante nieuwe gegevens kunnen zijn, die aanleiding kunnen vormen voor het alsnog inwilligen van het verzoek.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja, dat sowieso. En los daarvan staat de vraag over de bekostiging. Het is mogelijk. We zijn daar in tweede instantie wel terughoudender in, maar in individuele, schrijnende gevallen kan besloten worden om die kosten te vergoeden.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben blij dat de staatssecretaris in ieder geval het rigide standpunt loslaat dat het niet kan in opvolgende procedures, en toch tot vergoeding wil overgaan als blijkt dat het

onderzoek bijdraagt aan de inwilliging; dan is het kennelijk relevant geweest. Hij beperkt dat tot een individuele afweging. Ik verzoek de staatssecretaris om de Kamer erover te

informeren hoe dit uitpakt als zich het wat meer heeft uitgekristalliseerd.

In hoeveel gevallen en op basis van welke criteria gebeurt dat dan? Dat kan bijvoorbeeld over een jaar of zo.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dit zal ongetwijfeld een element in de discussies blijven. Ik kan na een jaar wel terugblikken op hoe het zich ontwikkeld heeft. Ik weet niet of er standaardcriteria gaan ontstaan. Ik weet ook niet in hoeverre een rechter, als wij terughoudend zijn bij de individuele toekenning, zal constateren dat het niet goed was. Het uitgangspunt blijft dat het zo vroeg mogelijk moet worden aangegeven en dat in elk geval vereist is dat dit een essentieel element is voor de inwilliging. Dan kan er in individuele omstandigheden overgegaan worden tot vergoeding. Dat zal niet standaard zijn. Daarom is het des te interessanter om de ontwikkeling in de praktijk en de eventuele jurisprudentie te zien en die met elkaar te bespreken.

Handelingen I 2014-2015, nr. 38 - blz. 28

[...]

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat dat kan in opvolgende procedures. Wij worden dus na verloop van tijd of na een jaar geïnformeerd over de wijze waarop

dat wordt toegepast. Heb ik dat goed begrepen?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Wij zullen voor de structurele financiering al moeten bekijken hoe de praktijk zich heeft ontwikkeld. Wellicht is het raadzaam om dat samen te nemen. Dat zal vanaf nu een

jaar in de richting van de begroting voor 2017 zijn. Dan moeten wij bekijken of de manier waarop de praktijk zich heeft ontwikkeld, ook in financiële zin, aanleiding geeft tot

nadere compensatie. Dan is het ook logisch om deze elementen mee te nemen.


Brondocumenten


Historie