Behandeling Pakket Belastingplan 2024



Verslag van de vergadering van 11 december 2023 (2023/2024 nr. 11)

Aanvang: 15.30 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024) (36418);
  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan BES eilanden 2024) (36419);
  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2024) (36420);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956 in verband met aanpassingen in een aantal fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024) (36421);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tot aanpassing van de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling) (36422);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot aanpassing van de regelingen voor het fonds voor gemene rekening en de vrijgestelde beleggingsinstelling (Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling) (36423);
  • het wetsvoorstel Regels ten behoeve van de compensatie voor burgers wegens de selectie van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen waarvan niet aannemelijk is dat die selectie heeft plaatsgevonden op fiscale gronden (Wet compensatie wegens selectie aan de poort) (36424);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen) (36425);
  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten (Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw) (36426);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm) (36427);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen (Wet tijdelijke regeling herzien aangifte inkomstenbelasting) (36428);
  • het wetsvoorstel Verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag voor de jaren 2024 en verder (Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag) (36429);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in verband met het in 2024 niet afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon (36430);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning (36431);
  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit) (36432);
  • het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2024) (36342);
  • het wetsvoorstel Invoering van een minimumbelasting en wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie (PbEU 2022, L 328/1) (Wet minimumbelasting 2024) (36369).

Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Thans is aan de orde de gezamenlijke behandeling van de volgende wetsvoorstellen. Ik zal ze even allemaal kort voorlezen.

36418 Belastingplan 2024, 36419 Belastingplan BES eilanden 2024, 36420 Overige fiscale maatregelen 2024, 36421 Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024, 36422 Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling, 36423 Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling, 36424 Wet compensatie wegens selectie aan de poort, 36425 Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen, 36426 Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw, 36427 Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm, 36428 Wet tijdelijke regeling herzien aangifte inkomstenbelasting, 36429 Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag, 36430 Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in verband met het in 2024 niet afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon, 36431 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning, 36432 Wijziging van de Wet van belastingen op milieugrondslag, oftewel de Wet fiscale klimaatregelen industrie en elektriciteit, 36342 Fiscale verzamelwet 2024 en tot slot 36369 de Wet minimumbelasting 2024.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Dan ga ik graag door naar de eerste termijn van de Kamer. Daarvoor zou ik graag het woord willen geven aan de heer Heijnen van BBB, de BoerBurgerBeweging. Dit is de maidenspeech van de heer Heijnen. Ik wens u veel succes.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Heijnen i (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Ja, hier sta ik dan. Wie had dat gedacht? Ikzelf in ieder geval niet, anderhalf jaar geleden. Ik vind het een hele grote eer om als een van de 75 senatoren van Nederland een bijdrage te mogen leveren aan goede wetgeving voor ons mooie land. Ik doe dat uiteraard samen met mijn fractie, onze medewerkers Niels en Sanne, en met al mijn collega's, en wordt daarbij uitstekend ondersteund door uw voortreffelijke Griffie. Een hartelijk welkom aan de staatssecretaris en de aanwezige toeschouwers, hier op de publieke tribune en op de livestream.

Voorzitter. Het is een grote eer, waar ik trots op ben, en ook een grote verantwoordelijkheid. Soms is het ook wel een beetje spannend, zoals nu. Zoals inmiddels al bekend en enigszins te horen is, kom ik uit Limburg. Ik ben een jongen van het Limburgse platteland. Ruim 59 jaar geleden ben ik geboren en getogen in Wijnandsrade, of "Wienesrao" zoals wij zeggen, een dorpje in de Oostelijke Mijnstreek, van net geen 2.000 inwoners. Vervolgens maakte ik, na mijn middelbare school in Heerlen, een uitstapje naar onze buurprovincie Noord-Brabant. Ik ging naar Tilburg voor mijn studie Fiscale Economie en naar Eindhoven voor mijn werk. Maar nu woon ik alweer 27 jaar met heel veel plezier in ons prachtige Heuvelland, in Mergraote, Margraten.

Voorzitter. Ik ben er trots op om Limburger te zijn. Misschien vind ik Limburg wel de mooiste provincie van dit land — of laat dat "misschien" maar weg. U staat me vast toe dat ik, als fiscalist met 36 jaar praktijkervaring, mijn visie op belastingheffing met u deel. Benjamin Franklin, oud-president van de Verenigde Staten, zei ooit: niets in het leven is zeker, behalve de dood en belastingheffing. Zelf zeg ik: bijna elk economisch en menselijk handelen trekt belastingheffing aan. Ons leven begint al met een aangifte bij de burgerlijke stand. Maar ook bijvoorbeeld als we boodschappen doen: omzetbelasting. Als we gaan werken of ondernemen: loonbelasting of vennootschapsbelasting. Als we op onszelf gaan wonen: WOZ. Als we een huis kopen: overdrachtsbelasting. Als we ons huis verwarmen: energiebelasting. Als we een auto kopen: bpm. Als we in een auto rijden: wegenbelasting en accijns. Als we onze kinderen financieel willen ondersteunen: schenkbelasting. En tot slot, als we overlijden: erfbelasting.

BBB is van mening dat belastingheffing aan drie uitgangspunten moet voldoen. Belastingheffing moet eerlijk zijn. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten en alleen over daadwerkelijk genoten inkomen wordt belasting geheven. Op de tweede plaats moet belastingheffing eenvoudig zijn. Eenvoudig voor burger en ondernemer, maar zeker ook eenvoudig in de uitvoering. Tot slot moet belastingheffing efficiënt zijn. Het primaire doel is het financieren van de overheidsuitgaven.

Vervolgens dient een belastingsysteem naar onze mening gebaseerd te zijn op een aantal basisprincipes, zeg maar het fundament. Dat is: vertrouwen, verantwoordelijkheid en daarmee verbinding. Alleen via vertrouwen over en weer en via verantwoordelijkheid over en weer komen we weer tot een goede verbinding tussen de overheid en haar burgers, daar ben ik van overtuigd.

Kort samengevat zou je dus kunnen zeggen dat de visie van BBB op belastingheffing luidt: BBB streeft naar EEE op basis van VVV.

Dan wil ik nu ingaan op het belastingpakket voor 2024, een aanzienlijk pakket, een cadeautje — niet ongewoon in deze tijd van het jaar — dat zeker niet zo door je brievenbus past. Zoals ik al zei: een omvangrijk pakket. Het betreft naast het eigenlijke Belastingplan nog zestien wetsvoorstellen en een aantal brieven die we behandelen. Is het pakket te omvangrijk? BBB vindt van wel. We zouden als BBB dan ook de navolgende toezegging aan de staatssecretaris willen vragen. Wil de staatssecretaris toezeggen dat de regering haar uiterste best gaat doen om bij volgende belastingplannen alleen die wetsvoorstellen op te nemen die een budgettaire samenhang hebben met de begroting voor volgend jaar, zoals ook de Raad van State adviseert? Het is niet goed mogelijk om hiervoor een aantal af te spreken, maar een aantal van maximaal vijf wetsvoorstellen, inclusief het Belastingplan, lijkt mij persoonlijk wel een mooi streven.

Dan box 3. Laat ik maar met de deur in huis vallen: we zijn als Nederland het boxenstelsel ontgroeid. Het is wat BBB betreft echt tijd om eens "out of the box" te gaan. Alle perikelen omtrent box 3 doen ons meer en meer aan een echte bokswedstrijd denken. Op dit moment zit de staatssecretaris op één knie voor acht tellen rust, na een uppercut op zijn kin van advocaat-generaal Wattel, maar eigenlijk is er sprake van een technisch ko. Vandaar onze oproep: laten we nu een echt goed en duurzaam belastingsysteem voor vermogensinkomsten invoeren. Uitgangspunt hierbij is wat BBB betreft uiteraard wel dat alleen daadwerkelijk genoten inkomsten belast worden, dat wil dus zeggen belastingheffing over daadwerkelijk en niet over fictief rendement, op basis van een vermogenswinstbelasting en geen vermogensaanwasbelasting.

Uit het Belastingplan 2024 wil ik een aantal onderwerpen behandelen. Als Limburger woon ik in de grensstreek, op vijftien minuten reistijd van België en van Duitsland. Ik ben dus persoonlijk zeer bekend met alle grenseffecten en de gevolgen van de nu voorgestelde accijnsverhogingen op alcohol en met name tabak. En die zijn groot, kan ik u verzekeren; veel groter dan nu ingeschat. Met name de bij amendement nogmaals sterk verhoogde tabaksaccijns zal zeer nadelig uitpakken voor veel mkb-bedrijven in onze grensregio. Binnen dat kader vragen we als BBB de volgende drie toezeggingen aan de regering. Een: het volledig uitvoeren van de aangenomen motie-Erkens/Eppink over de evaluatie van de grenseffecten voor alcohol en andere producten. Bij deze evaluatie zullen dus ook expliciet de grenseffecten van de verhoging van tabaksaccijns worden meegenomen. En de regering onderneemt concrete actie indien uit de evaluatie blijkt dat de nadelige gevolgen groter zijn dan nu ingeschat, bijvoorbeeld minder accijnsopbrengsten dan begroot of grote nadelige gevolgen voor het bedrijfsleven in de grensstreek. Dit zou kunnen door een verlaging van de accijns in het Belastingplan 2025, om op deze wijze de schade in ieder geval niet verder op te laten lopen. Ik realiseer me terdege dat op dit moment het kabinet demissionair is, en een voorbehoud op dit punt kan ik me dan ook voorstellen.

Voor wat betreft de verhoging van de accijns voor dieselvervangende stookolie nog het volgende. De staatssecretaris geeft aan dat hij niet bekend is met het feit dat het zwavelgehalte van stookolie niet vele malen hoger kan zijn dan dat van gasolie. Dit lijkt er volgens BBB op te duiden dat er geen duidelijk zicht is op welke verschillende soorten oliën op de markt worden gebracht en op welke milieueffecten deze oliën hebben. Kan de staatssecretaris daarom toezeggen dat er een onderzoek zal worden uitgevoerd naar minder vervuilende alternatieve gas- en/of stookoliën, waarbij tevens de haalbaarheid en de effecten worden onderzocht om voor deze alternatieven een lager accijnstarief te hanteren, en hierover de Kamer in het eerste kwartaal van 2024 te berichten? Eventueel kan dit dan in een afzonderlijk wetsvoorstel of in het Belastingplan 2025 meegenomen worden.

Dan wil ik nu ingaan op een aantal amendementen. In het amendement-Van der Lee worden zoals bekend een aantal zaken geregeld die zowel onze ondernemers als onze burgers raken. Al deze maatregelen, en zeker ook de wijze waarop deze last minute tot stand zijn gekomen, zijn wat ons betreft niet goed voor de Nederlandse economie, het ondernemingsklimaat, én voor het vertrouwen in de overheid. De economische schade is naar onze mening vele malen hoger dan de gebudgetteerde belastingopbrengsten, zeker nu blijkt dat deze belastingopbrengsten hoogst onzeker zijn en veel te hoog zijn ingeschat. Het past wat onze fractie betreft niet om dit soort maatregelen in te voeren zonder uitgebreid onderzoek vooraf naar de gevolgen, in overleg met alle betrokkenen, waarbij alle effecten worden meegenomen.

Voor wat betreft de verhoging van de tarieven in box 2 en 3 vragen we de volgende toezeggingen aan de regering. We verzoeken de regering om een nadere analyse te maken van alle effecten van beide tariefsverhogingen, en om deze analyse te delen met de Kamer. Vervolgens kunnen de uitkomsten van deze analyse meegenomen worden in het Belastingplan 2025, om op deze wijze het globale overzicht tussen de dga-ondernemer en de ib-ondernemer te herstellen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ondernemingsrisico's voor ondernemers in vergelijking met werknemers. We overwegen als BBB ook samen met andere partijen een aantal moties in te dienen, waarin we de regering zullen verzoeken om een uitgebreid onderzoek te doen naar alle gevolgen van deze maatregelen en vervolgens naar aanleiding daarvan aanpassingen op te nemen in het Belastingplan 2025. Waarschijnlijk zullen andere partijen ook nog om toezeggingen op onderdelen vragen. Laat ik hier helder zijn: dit zal dus wat BBB betreft kunnen leiden tot het terugdraaien van de via dit amendement voorgestelde maatregelen. Vervolgens kunnen deze maatregelen, voor zover gewenst en budgettair nodig, vervangen worden door andere, wel breedgedragen maatregelen, waarvan de belastingopbrengsten níét onzeker zijn.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer zijn met betrekking tot de 30%-regeling ook een aantal amendementen aangenomen. En ook deze maatregelen leiden, althans volgens BBB, tot veel meer economische schade dan de begrote belastingopbrengsten. Dit blijkt wat betreft onze fractie duidelijk uit eerder uitgevoerde evaluaties en raakt niet alleen het bedrijfsleven, zowel groot als klein, maar ook veel andere sectoren zoals de zorg, de wetenschap en het onderwijs. Mogelijk zal BBB samen met een groot aantal andere partijen tevens hiervoor nog een motie indienen.

De Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten gaat over de BOR. We zijn als BBB erg blij met het handhaven van de BOR, zoals die nu, na behandeling in de Tweede Kamer, luidt. We hebben wel nog een tweetal technische vragen voor de staatssecretaris. Excuus daarvoor, maar ik blijf fiscalist.

Lid 1a van de wijziging van artikel 35c van de Successiewet 1956 verwijst naar lid 9. Daar wordt, naar wij aannemen, het nieuwe lid 8a mee bedoeld. Kan de staatssecretaris bevestigen dat onze aanname juist is?

Daarnaast verdient het volgens BBB aanbeveling om ter verduidelijking van de bedoeling van hetzelfde artikel de woorden "direct of indirect" toe te voegen. Kan de staatssecretaris binnen dat kader bevestigen dat niet alleen direct, maar ook indirect gehouden belangen in aanmerking komen voor de BOR, uiteraard voor zover er sprake is van ondernemingsvermogen?

Dan de Wet aanpassing fiscale beleggingsinstellingen, oftewel fbi's. De conclusies van onze fractie zijn de volgende. Bij het voorliggende wetsvoorstel is er simpelweg te weinig rekening gehouden met de belangen van de beursgenoteerde vastgoedfondsen. Herstructureren is niet voor alle fondsen mogelijk, waardoor een jaar voorbereidingstijd onvoldoende is. De in het wetsvoorstel opgenomen flankerende maatregelen bieden de beursgenoteerde vastgoed-fbi's geen handelingsperspectief, waardoor het uitstel van de inwerkingtreding tot 1 januari 2025 voor deze vastgoed-fbi's dan ook ontoereikend is. Dit komt onder andere doordat de consequenties van de vastgoedmaatregel zich voor de beursgenoteerde vastgoed-fbi's verder uitstrekken dan alleen het accepteren van dubbele belastingheffing over de beleggingsinkomsten uit vastgoed. Maar het uitstel van de inwerkingtreding tot 2025 maakt het wat BBB betreft wel mogelijk de precieze impact op deze sector en het vestigingsklimaat in kaart te brengen, voordat men besluit de beursgenoteerde vastgoed-fbi's al dan niet mee te nemen in dit wetsvoorstel.

Graag zouden we de staatssecretaris om de volgende drie toezeggingen willen vragen.

Kan de staatssecretaris toezeggen nader onderzoek te zullen verrichten naar de invoering van de verscherpte aandeelhouderseis, aangezien het SEO-rapport, de sector en de wetenschap wel robuuste mogelijkheden zien voor een gedeeltelijk behoud van een vastgoed-fbi-regime?

Twee. Is de staatssecretaris bereid deze problematiek begin 2024 nader te bespreken met de sector? Graag een toezegging.

Tot slot. Wil de staatssecretaris toezeggen dat hij de impact van de vastgoedmaatregel op de beursgenoteerde vastgoed-fbi's en het vestigingsklimaat onderzoekt in het eerste kwartaal van 2024? Hierbij zouden ook de mogelijkheden voor herstructurering en een Nederlands REIT-regime meegenomen moeten worden. We zouden de staatssecretaris dan eigenlijk willen verzoeken het wetsvoorstel voor wat betreft de toepasselijkheid voor beursgenoteerde vastgoed-fbi's aan te houden, tot het moment dat deze onderzoeken in overleg met de sector hebben plaatsgevonden.

Voor wat betreft de klimaatwetten bespreek ik eerst een drietal voor BBB belangrijke uitgangspunten. We onderschrijven als BBB dat het belangrijk is om goed voor onze natuur te zorgen. Ook vinden we het belangrijk om zo snel als mogelijk over te stappen op meer duurzame energiebronnen. Dit om op deze manier als Nederland een passende bijdrage te blijven leveren aan de realisatie van realistische klimaatdoelstellingen. We zien als BBB hier een belangrijke rol voor kernenergie, wat ons betreft dé duurzame energiebron bij uitstek. We zijn blij dat de regering dat inmiddels ook inziet. Ook vinden we het als BBB belangrijk om ons bij alle fiscale maatregelen die op dit vlak genomen worden, een aantal zaken te blijven realiseren. We zijn als Nederland slechts een hele kleine speler op het wereld- en Europese toneel. Daarnaast is ons bedrijfsleven in Nederland cruciaal om realistische klimaatdoelstellingen te realiseren. Tot slot dient dit bedrijfsleven, groot en klein en tevens ondernemend in een globale markt, te allen tijde reëel en voldoende handelingsperspectief te behouden.

Tot slot, voorzitter. We vinden het als BBB heel erg belangrijk dat we als Nederland zelfvoorzienend zijn en blijven, en daar waar nodig worden. Dit geldt wat ons betreft voor een aantal belangrijke zaken, zoals voedsel en energie, maar zeker ook voor veel van de producten die de Nederlandse industrie en ons mkb nu al op een zeer duurzame wijze produceren, zeker in vergelijking met veel andere landen.

We hebben als BBB de afgelopen weken intensief overleg met de sector gevoerd over de klimaatmaatregelen in de glastuinbouw. We begrijpen dat men uiteindelijk niet ontevreden is met het eindresultaat. Het zal een heel grote uitdaging worden om de doelstellingen te halen, maar mede dankzij het verlengde afbouwpad wil de sector deze uitdaging wel aangaan.

Op de beperking van de vrijstelling elektriciteitsopwekking als onderdeel van deze wet zijn we als BBB een stuk kritischer. Uit een studie van Trinomics en BlueTerra blijkt dat het beperken van de inputvrijstelling slechts een klein positief effect heeft op de verduurzamingsopties voor de industrie. Dit wordt ook door de regering erkend. De regering concludeert, in mijn eigen woorden: het kost de industrie weliswaar weinig maar draagt ook niet echt bij aan verdere verduurzaming. De vraag is of het wel klopt dat het weinig kost. Wij denken van niet.

We maken ons als BBB grote zorgen over het door deze maatregel verdwijnen van de grootschalige industriële wkk's, en over de additionele druk die hierdoor op het stroomnet ontstaat. Wat BBB betreft moet elke megawatt flexibele productiecapaciteit die momenteel gebruikt wordt, gekoesterd worden. BBB is van mening dat we als Nederland geen enkel risico mogen lopen dat we dit flexibele vermogen kwijtraken, zeker niet nu het stroomnet in Nederland vol is en de benodigde uitbreidingsinvesteringen nog vele jaren op zich laten wachten. We verzoeken de regering daarom om een toezegging om een nadere impactanalyse te verrichten naar de bijdrage van wkk's aan de flexibilisering van het stroomnet en de CO2-besparing en deze uiterlijk in het tweede kwartaal 2024 aan de Kamer te zenden. Afhankelijk van de uitkomsten van deze analyse kunnen vervolgens alternatieve maatregelen in het Belastingplan 2025 worden opgenomen. Mogelijk dat de BBB samen met een aantal andere partijen hierover nog een motie zal indienen in de tweede termijn.

Dan de tweede klimaatwet, de Wet klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit. Hierbij willen we ingaan op een van de in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen, namelijk de afschaffing van de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedés. Dit is wat BBB betreft gewoon een slecht doordachte maatregel, om verschillende redenen. Maar de belangrijkste reden is het ontbreken van ieder reëel handelingsperspectief voor veel van de getroffen bedrijven. Tevens is het bedrag van de gebudgetteerde opbrengst aantoonbaar veel te hoog ingeschat en bedragen de kosten van deze maatregelen per bedrijf veel meer dan nu wordt aangegeven, dit omdat het onderzoeksbureau verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd. Nieuw onderzoek is dus nodig. We verzoeken om een toezegging van de regering om de in de motie-Erkens voorgestelde analyse naar stapeling van alle maatregelen die de industrie gaan raken, in het eerste kwartaal van 2024 uit te voeren, hierover overleg te voeren met de sector en vervolgens een alternatief voorstel uit te werken dat niet schadelijk is voor de economie. Dat alternatieve voorstel kan dan worden opgenomen in het Belastingplan 2025. BBB overweegt hiervoor tevens samen met een aantal andere partijen een motie in te dienen. Als BBB overwegen we momenteel om tegen deze wet te stemmen. We zijn benieuwd naar de reactie van de regering.

Dan de Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en bpm, inclusief verkeersboeten. De argumenten van de regering overtuigen ons nog steeds niet. Tijdens onze eerste termijn willen we twee punten benoemen. De staatssecretaris is van mening dat dit wetsvoorstel de rechtsbescherming van onze burgers niet raakt. Dat mag juridisch dan wel zo zijn, maar de facto zal dit veel burgers afschrikken om hun recht te halen en zullen zij niet gaan procederen, terwijl ze wel in hun recht staan. Wat BBB betreft is dit een materiële aantasting van de rechtsbescherming. Op de tweede plaats kan de regering niet aangeven met hoeveel procent het aantal bezwaren en procedures naar verwachting zal afnemen. Er is zelfs geen doelstelling geformuleerd. De staatssecretaris geeft bij de behandeling aan dat er geen kwantitatieve maar een kwalitatieve doelstelling aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt. Geen kwantitatieve maar een kwalitatieve doelstelling, dit terwijl in de memorie van toelichting expliciet wordt vermeld dat dit wetsvoorstel wordt ingevoerd om iets te doen aan de vastlopende belastingrechtspraak ten gevolge van de grote hoeveelheid "no cure, no pay"-zaken wat door de toegang tot het recht onder druk staat. De staatssecretaris is mij nu kwijt, voorzitter. Snapt u het nog?

De Wijziging van de Wet Mulder over de proceskostenvergoeding voor verkeersboetes is in allerijl bij dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer bij amendement aangebracht, zonder enig debat, zonder consultatie en zonder advies van de Raad van State. Dit terwijl het WODC in het voorjaar van 2024 de uitkomsten van zijn onderzoek naar de vraag of oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van proceskostenvergoedingen zal presenteren. Deze wijziging leidt er overigens toe dat de vergoeding die resteert voor rechtshulpverleners die burgers bijstaan, met 75% tot 90% wordt verlaagd en dit terwijl de werkbelasting bij gespecialiseerde Mulderzaken veel hoger is dan bij WOZ-claims. Het gevolg is dat de rechtshulp voor de gewone burger zal verdwijnen. De BBB-fractie verzoekt de regering vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, proportionaliteit en uitvoerbaarheid het betreffende amendement inzake de proceskostenvergoedingen voor verkeersboetes niet in werking te laten treden. Eerst dient volgens BBB het daarnaar ingestelde WODC-onderzoek afgewacht te worden. Vervolgens kunnen in overleg met de sector en na een deugdelijke parlementaire behandeling eventuele wijzigingen op dit vlak doorgevoerd worden. Ik begreep vandaag van de staatssecretaris dat dit waarschijnlijk niet mogelijk is. Vandaar dat we hierover in de tweede termijn een motie zullen indienen.

Doordat er geen overgangsrecht geldt voor het onderdeel dat de uitbetaling aan de geadresseerde op de beschikking regelt, hebben uitvoeringsorganisaties en de toekomstige ontvangers van deze geldstromen in het huidige voorstel na 19 december nog twee weken om een en ander in te regelen. Dit is onuitvoerbaar. Vandaar dat we de staatssecretaris, mocht inwerkingtreding van dit onderdeel toch niet uitgesteld kunnen worden, om twee toezeggingen willen vragen. Het uitbetalen van de kostenvergoeding aan de geadresseerde geldt alleen voor zaken waarin een kostenvergoeding wordt toegewezen, waarbij de boete inleidende beschikking is opgelegd na 31 december 2023. En vanuit het belang van een efficiënte en kwalitatief correcte verwerking is het wenselijk om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de na 1 januari 2024 beoogde informatiestromen. Voor leasemaatschappijen is het hierbij belangrijk om de koppeling van de betaling met een kenteken en een berijder te kunnen maken. De sector ontvangt dan ook graag op korte termijn een beschrijving van de geplande betaalinformatie. We vragen de toezegging aan de staatssecretaris dat hij op korte termijn in overleg gaat met de sector.

Dan de Wet minimumbelasting 2024. We houden als BBB grote twijfel of de hiermee beoogde doelstellingen zullen worden gerealiseerd. Ook de opbrengsten of mogelijk zelfs kosten voor Nederland blijven hoogst onzeker. Tevens hebben we grote vragen over de uitvoerbaarheid, zowel voor het bedrijfsleven als voor de Belastingdienst. Het betreft een nieuwe belasting, en de medewerkers die zich hiermee gaan bezighouden, worden momenteel geworven. Het is overigens naar onze mening ook zo dat we in Nederland voor de grondslagbepaling van deze nieuwe belastingheffing overgeleverd zijn aan de International Accounting Standards Board. Dit is volgens BBB een rechtstekort en in de kern ongrondwettelijk. De staatssecretaris geeft aan: "Een uniforme invoering van de Pijler 2-regels zoals voorzien in de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing is noodzakelijk vanuit het oogpunt van de werking van de interne markt, omdat een gedifferentieerde invoering van de Pijler 2-regels in de verschillende EU-lidstaten zou leiden tot een (verdere) fragmentatie van de interne markt." Wij vragen ons af of dit klopt. Er is volgens BBB mogelijk sprake van disproportionaliteit, omdat een veel eenvoudiger en minder ingrijpend systeem mogelijk is in EU-verband. Deze richtlijn schiet z'n doel ver voorbij en zal in dat geval dan ook grote kans maken, is onze inschatting, te sneuvelen bij het Europese Hof van Justitie. Is de staatssecretaris bereid om hierover een externe opinie te vragen, bijvoorbeeld aan de landsadvocaat of aan een advocaat-generaal van de Hoge Raad? Graag een toezegging.

Tot slot. Een aantal specifieke fiscale regelingen worden geraakt door deze wet, zoals de Innovatiebox en de tonnageregeling. Dit leidt tot ongewenste fiscale gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het ministerie van Financiën heeft hierover binnenkort al overleg met de maritieme sector. We overwegen als BBB om samen met een aantal andere partijen een motie in te dienen waarin we de regering onder andere verzoeken nader onderzoek te doen naar de ongewenste gevolgen van deze wet op deze regelingen en met voorstellen te komen om dit te repareren.

Ik ben aan het einde van mijn bijdrage gekomen, voorzitter. Ik dank via u iedereen voor de aandacht. Ik kijk uit het naar het vervolg van het debat en naar de antwoorden van de regering.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Heijnen. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.

U studeerde fiscale economie aan de — toen nog — Katholieke Universiteit Brabant, nu Tilburg University. Ook volgde u de beroepsopleiding tot belastingadviseur, een strategie MBA aan de Rijksuniversiteit Groningen en een opleiding voor aankomend toezichthouders aan de Maastricht University. Regionale spreiding is aan u wel toevertrouwd!

Als fiscalist heeft u verschillende functies bij verschillende bedrijven vervuld, zoals senior tax manager bij PricewaterhouseCoopers en hoofd fiscale zaken bij Essent. Ruim dertien jaar was u tax partner bij EY. Toen u daar stopte, bent u als zelfstandig belastingadviseur begonnen. Sinds mei van dit jaar bent u Chief Fiscal and Legal Officer bij Ingrosyl.

Intussen zette u uw eerste stappen in de politiek, bij de BoerBurgerBeweging. Op 15 maart van dit jaar bent u gekozen als lid van de Provinciale Staten van Limburg en op 30 mei als lid van de Eerste Kamer. U gaf de voorkeur aan de senaat en stopte daarom als Statenlid. Wel bent u nog fractiemedewerker in Maastricht.

Tegen De Limburger zei u het volgende over de reden om actief te worden voor de BBB. "Ik word gedreven door bezorgdheid en wil dat er iets gaat veranderen in dit land. Begin vorig jaar zei ik tegen mezelf: ik wil niet langer meer op die bank blijven zitten." In een ander interview met dezelfde krant koppelde u de drie B's aan drie V's, zoals u zojuist ook deed. Die van verbinding, verantwoordelijkheid en vertrouwen in de politiek. U zei: "Om vertrouwen te krijgen, moet de politiek de burger ook vertrouwen geven."

Dat u uw maidenspeech houdt bij het Pakket Belastingplan 2024 is gezien uw achtergrond geen verrassing. U bevindt zich in goed gezelschap. Ook de staatssecretaris hield als senator zijn maidenspeech in dit jaarlijkse debat. Dat was wel een aantal jaar geleden, namelijk in het debat over het Pakket Belastingplan 2016. Waartoe een redenaarsdebuut in dit debat wel niet kan leiden!

Meneer Heijnen, nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Ik geef thans de collega's de gelegenheid u te feliciteren met uw maidenspeech, maar niet dan nadat ik u als eerste feliciteer. Dan verzoek ik u zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties. Ik schors de vergadering.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik geef het woord graag aan mevrouw Moonen van D66.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Moonen i (D66):

Dank, voorzitter. Allereerst wil ik graag de heer Heijnen feliciteren met zijn degelijke maidenspeech. Ik denk dat u kunt begrijpen dat ik vooral zijn liefde voor Limburg heel erg herken. Het is heel goed dat we die verscheidenheid uit de regio's hier in deze Kamer terugzien. Dat steun ik dus ook helemaal.

Voorzitter. Het is voor mij de eerste keer dat ik het woord voer over een belastingplan. Belastingen hebben wel altijd mijn affiniteit gehad. Ik heb ooit staathuishoudkunde gestudeerd aan de Wageningen Universiteit. Daarbij ging het om het huishoudboekje van de Staat. Daar spelen belastingen een belangrijke rol in. Ook doe ik altijd met veel plezier zelf mijn belastingaangifte. Ik help ook familieleden, waaronder mijn schoonmoeder van 92 jaar, met het invullen van hun aangifte. Het is misschien een beetje ouderwets, maar ik ben nog zo iemand die dan alles invult en zelf ook met behulp van een kladblok uitrekent of ik terugkrijg of moet bijbetalen alvorens de Belastingdienst dat automatisch voor mij uitrekent. Misschien doet de staatssecretaris dat ook nog wel. Dat check ik nu dus even. Immers, als alles automatisch gaat, dan vergeet je het handwerk. Dat is hetzelfde als met autorijden en navigeren. Het is voor mij dus ieder jaar een soort test: kom ik op hetzelfde bedrag uit als het bedrag dat de Belastingdienst vervolgens uitrekent?

Voorzitter. In de Eerste Kamer geldt dat wij bijzondere aandacht hebben voor rechtmatigheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. In de fiscale vakliteratuur komt daarbij: eerlijk, effectief, efficiënt en eenvoudig. De fundamenten van een goed fiscaal kabinetsbeleid zijn: de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking, een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor de ondernemers en vergroening. D66 is dan ook voorstander van verlaging van belasting op werk en van verhoging van belasting op vermogen, overwinsten en vervuiling. Naar ons idee versterkt dat de economie, maakt dat Nederland schoner en verkleint dat de ongelijkheid. De D66-fractie is daarom verheugd over een groot aantal onderdelen van dit belastingpakket, waaronder de koopkrachtmaatregelen en de maatregelen die bijdragen aan structurele verduurzaming.

Voorzitter. Ik start met het onderwerp ondersteuning koopkracht en bestrijding armoede. De regering kiest ervoor om de arbeidskorting te verhogen. Hierdoor houden werkenden met een inkomen tussen het minimumloon en een modaal inkomen netto meer geld over. Ik heb hier al eerder aangegeven dat ik vrijwilliger ben bij een project in Breda om vrouwen die in de bijstand zitten, weer aan het werk te helpen. In het contact met deze vrouwen is onze conclusie dat werken, betaald werk, de weg is uit armoede. Dat is ook heel gunstig voor de kinderen. Als deze moeders kinderen hebben, komen die kinderen uit de armoede als moeder in staat is om betaald werk te vinden. Maar dan moet het werken wel lonend zijn. Het verhogen van de arbeidskorting is een effectief instrument, omdat het alleen aan de werkenden wordt toegekend. Dat is nodig, want wat blijkt nu? Juist in de inkomensgroep rondom modaal is de marginale belastingdruk bijzonder hoog. Dat zijn vaak groepen aan de onderkant van de samenleving. Als zij een baan krijgen, willen zij natuurlijk netto zo veel mogelijk overhouden. D66 steunt dan ook dit beleid van de regering.

Wij steunen ook dat het minimumloon al eerder is verhoogd met 10,5% en dat zorg-, huur- en kinderopvangtoeslagen en het kindgebonden budget zijn verhoogd. Dat draagt allemaal bij aan verlaging van de armoede voor gezinnen en voor de kinderen in die gezinnen. In 2024 worden het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en huurtoeslag nog verder verhoogd. Wij willen de regering complimenteren met het feit dat zij gericht maatregelen inzet om armoede te voorkomen. Ik heb nog wel een vraag aan de staatssecretaris. Kan hij aangeven wat de te verwachten cumulatieve effecten zijn van deze drie maatregelen om armoede te bestrijden en te voorkomen? Het zijn afzonderlijke maatregelen, maar het gaat om het cumulatieve effect van het verhogen van de arbeidskorting, het verhogen van het kindgebonden budget en het verhogen van de huurtoeslag. Wat betekent het als je dat allemaal gelijktijdig doet?

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Mevrouw Moonen noemt een aantal maatregelen die dit kabinet neemt om de koopkracht te ondersteunen en om de armoede naar beneden te brengen. Maar volgens berekeningen van het CPB zal het aantal armen volgend jaar niet naar beneden gaan.

Mevrouw Moonen (D66):

Wat is uw vraag?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Mevrouw Moonen zegt: deze maatregelen helpen om de armoede naar beneden te brengen. Volgens mij gaat de armoede helemaal niet naar beneden. Het aantal armen in Nederland gaat volgend jaar met 5.000 stijgen. Procentueel blijft het gelijk. Even voor het correcte beeld.

Mevrouw Moonen (D66):

Nou, het punt is … Daar gaat mijn laatste vraag over. Ik stel de vraag aan de staatssecretaris wat het cumulatieve effect is van de maatregelen. Ik zie — en dat zie je ook in het maatschappelijk debat — dat bepaalde groepen, bijvoorbeeld mensen met een eigen woning, niets hebben aan het verhogen van de huurtoeslag. Ik begrijp wel wat de heer Van Apeldoorn zegt. Ik heb contact met een aantal groepen die niet direct veel baat hebben bij deze maatregelen omdat ze een andere uitgangssituatie hebben. Dan is het maar de vraag of dit pakket voor hen goed genoeg uitpakt. Ik zou het willen laten overlaten aan de staatssecretaris om met cijfers te komen over de cumulatieve effecten op de armoede in Nederland. Daar ging mijn vraag over. Ik blijf bij mijn betoog dat ik het goed vind dat er gerichte maatregelen worden ingezet en dat die juist ook op werkenden gericht zijn. Zij hebben immers ontzettend veel last van de enorme wig tussen bruto en netto in Nederland. Je wilt dat juist die categorie meer overhoudt van dat loon. Dat is mijn betoog.

De voorzitter:

Een vervolginterruptie van de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De SP-fractie steunt de maatregelen overigens ook, maar volgens het CPB zal volgend jaar met die maatregelen — waarbij het cumulatieve effect ook is berekend, maar ik hoor het graag van de staatssecretaris als het anders is — het aantal kinderen dat in armoede opgroeit procentueel dalen. Daar zijn wij heel blij mee, en ik neem aan de D66-fractie ook, maar het totaal aantal armen zal niet afnemen. Met andere woorden: er ligt misschien een goed pakket …

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Van Apeldoorn (SP):

… maar als het gaat om het terugdringen van de armoede in het geheel, dan zal toch meer nodig zijn, ook structureel. Is de D66-fractie dat met de SP eens?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik ben er eigenlijk wel trots op dat wij als Eerste Kamer, op initiatief van de heer Kox, steeds hebben gepleit voor duidelijke doelstellingen voor het terugdringen van armoede van volwassenen en kinderen. D66 heeft het initiatief van de heer Kox altijd gesteund, want je wilt dat er geen één kind in armoede opgroeit. Dat is het ultieme doel. Ik begrijp wel wat u zegt. Uiteindelijk wil je dat er geen armoede is. Maar feit is dat die er is. Ik maak een compliment over het feit dat de regering gerichte maatregelen inzet en op de juiste manier probeert de armoede terug te dringen. Daarmee zijn we er nog niet helemaal, maar ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op de cumulatieve effecten, alsook op de vraag wat we nog meer kunnen doen.

De voorzitter:

De laatste maal voor de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot. Die trots delen we. Als Eerste Kamer hebben wij meerdere malen vrijwel Kamerbreed moties aangenomen die ook zijn overgenomen en uitgevoerd door de regering als het gaat om het terugdringen van kinderarmoede. Ik kom daar later in mijn eigen betoog ook nog op terug. Maar is mevrouw Moonen tevreden over de mate waarin de armoede structureel naar beneden wordt gebracht, dus niet alleen onder kinderen, maar in het algemeen? Of is er veel meer nodig? Dat was mijn vraag, maar ik begrijp dat mevrouw Moonen eerst de staatssecretaris daarover aan het woord wil laten.

Mevrouw Moonen (D66):

Klopt, correct.

De voorzitter:

Mevrouw Moonen. Nee, ik zie nog een interruptie van de heer Schalk van de SGP.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb inderdaad een vraag aan mevrouw Moonen. Ik ben het er zeer mee eens dat we kinderarmoede zo veel mogelijk moeten terugdringen. In het licht van haar betoog heb ik twee vragen. Een. Mevrouw Moonen betoogde dat het goed is als moeders kunnen werken en hun werk lonend is. Maar is ze het met de SGP-fractie eens dat moeders, of vaders, ook moeten kunnen kiezen om de zorg voor de kinderen op zich te nemen? Of zou dat bestraft moeten worden? Twee. Als het gaat over de koopkracht, constateren we dat de marginale druk oploopt tot 92% bij een modaal inkomen. Dat betekent dat iemand die €1.000 per jaar meer gaat verdienen, daarvan €80 overhoudt. Zou mevrouw Moonen daarop ook willen reflecteren?

Mevrouw Moonen (D66):

Om met het laatste te beginnen. Mijn betoog ging daar precies over. Het is tragisch dat die marginale druk met name zo hoog is rond het modaal inkomen. Deze mensen — vaders of moeders, mannen of vrouwen — gaan werken. Ze werken hard en hebben vaak ploegendiensten en nachtdiensten. Juist deze groep houdt relatief weinig over van dat brutoloon. Daar is de wig het grootst tussen bruto en netto. Mijn pleidooi is dan ook dat de arbeidskorting omhoog moet. De regering neemt daartoe ook een eerste stap. Dat werkt relatief het meest door bij deze groep. Hierdoor wordt die wig kleiner, relatief meer kleiner dan bij de andere groepen. Het is dus een effectieve maatregel, maar ik denk niet dat het voldoende is, want die wig is ontzettend groot. Ik ben het dan ook met de heer Schalk eens dat er meer maatregelen nodig zijn, zodat deze groep meer netto-inkomen overhoudt.

De voorzitter:

Dan was er nog een tweede vraag van de heer Schalk.

Mevrouw Moonen (D66):

De situatie die ik veel meemaak, betreft alleenstaande moeders met kind. Als zij gaan werken, halen zij zichzelf, maar ook hun kinderen, uit de armoede. Ze halen daar vaak heel veel vreugde uit, want het is natuurlijk ontzettend fijn als je door je eigen inspanningen de situatie thuis kunt doen verbeteren. Bovendien, als je kijkt naar wat vooral D66 wil met de kinderopvangtoeslagen ... Je mag die dan ontvangen. Maar als vervolgens de kinderopvang gratis wordt, dan is het ook zeker voor deze categorie vrouwen heel wel mogelijk om het praktisch ingeregeld te krijgen. Ik zie bij de vrouwen die ik al een jaar of zeven, acht begeleid als vrijwilliger, dat ze daar zelf vaak in de loop van de tijd zeer content over zijn. De kwaliteit van hun leven is toegenomen en ze zien met vreugde dat ze zichzelf en hun kinderen uit de armoede hebben gehaald. Ik denk dat dat heel betekenisvol is.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Schalk van de SGP.

De heer Schalk (SGP):

Mevrouw Moonen antwoordde als eerste op mijn tweede vraag en voor dat antwoord ben ik haar heel dankbaar. We komen daar vandaag vast en zeker verder over te spreken. Het tweede onderdeel vind ik ook heel bijzonder. Ze benoemt namelijk dat mensen er vreugde aan beleven als ze uit de problemen komen. Maar mijn vraag was heel specifiek: stel dat een gezin eenverdiener is, omdat bijvoorbeeld een van de twee partners op missie is als militair of omdat men kiest voor de zorg voor het gezin, dan betaalt dat gezin wel tot tien keer zo veel belasting als tweeverdieners. Is dat niet een maatregel die langzamerhand echt ouderwets aan het worden is?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik denk dat het juist het idee van de regering is dat werken voor iedereen aantrekkelijk moet zijn en dat je juist ontplooiing, ontwikkeling en het betreden van de arbeidsmarkt voor iedereen aantrekkelijk moet maken. Dat is de achterliggende gedachte van de regering en daarom nemen we deze maatregelen. Nou, dat is eigenlijk mijn reactie hierop.

De voorzitter:

Een korte laatste interruptie, meneer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Heel kort, voorzitter. Dat begrijp ik en ik misgun niemand de aantrekkelijkheid daarvan. Maar stel je nou voor dat je een kind hebt met beperkingen, een kind dat echt zorg nodig heeft. Als een van de ouders dan besluit om ook echt voor dat kind te gaan zorgen, dan is de reactie van de regering daarop: dan mag je alleen wel tien keer zo veel belasting gaan betalen.

Mevrouw Moonen (D66):

Het is een soort dilemma. Ik begrijp het dilemma bij een kind met een beperking dat extra zorg nodig heeft, wel. Ik denk dat het goed zou zijn dat u hier zelf in uw betoog straks een vraag over stelt aan de staatssecretaris, want u legt nu wel uitzonderlijke casuïstiek voor. Ik heb daar overigens wel een bepaald gevoel bij, want het is dan vaak ook noodgedwongen nodig dat een van de ouders meer bij dat kind thuis is. Het is dus wel een belangrijke casus die nu wordt aangedragen.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Moonen (D66):

Voorzitter. Mijn tweede onderwerp is duurzaamheid. D66 vindt het heel belangrijk dat de klimaatdoelen worden gehaald en dit belastingstelsel draagt daaraan bij door de belasting op vervuiling extra te verhogen. In eerdere belastingpakketten zijn al belangrijke stappen gezet op weg naar de implementatie van de klimaatdoelen. Dat was ook nodig om de verhouding tussen belasting op arbeid en de belasting op vervuiling te veranderen. Er was namelijk een mismatch ontstaan. We zien nu in het Belastingplan 2024 dat er weer diverse maatregelen worden genomen om de klimaatdoelen te halen.

Net als de heer Heijnen, die hier zojuist ook over sprak, heb ik mij verdiept in de maatregelen voor de glastuinbouw. We hebben eerder ook een klimaattafel gehad over landbouw. De glastuinders hebben zelf een convenant gesloten. De sector geeft verder inderdaad aan dat het een uitdaging is, maar dat ze die ook willen aangaan. Ik steun daarom het pakket en de maatregelen die daarin genomen zijn. Aanvullend daarop sluit ik me aan bij de vragen die de heer Heijnen net heeft gesteld over het mineralogische procedé. Ik hoef dat niet te herhalen, maar wij hadden daar dus ook een aantal vragen over.

Met het invoeren van een minimum-CO2-prijs voor de elektriciteitssector en de industrie wordt het verduurzamen van productieprocessen gestimuleerd. Ook negatieve externe effecten als CO2 worden geïntegreerd in het belastingstelsel en daar is D66 een voorstander van.

Wij steunen ook de verlenging van de Energie-investeringsaftrek, de Milieu-investeringsaftrek en de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk, omdat met deze wetten innovatie door Nederlandse ondernemers wordt gestimuleerd.

Tot slot nog één vraag over de 100% nieuwe elektrische voertuigen. Het is een doelstelling om dat te bereiken in 2030. Nu komt uit het verslag naar voren dat die doelstelling buiten bereik raakt. De vraag aan de staatssecretaris is of het ministerie heeft nagedacht over hoe we die verkoopdoelen voor 100% nieuwe elektrische auto's voor 2030 toch kunnen gaan halen.

Dan kom ik op het onderwerp uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en in het bijzonder de amendementen en moties. Daar sprak de heer Heijnen ook al over. Het kabinet streeft naar een stabiel … Ik zie …

De voorzitter:

Ik zie inderdaad een interruptie van de heer Van Strien. Ik had mevrouw Moonen haar zin willen laten afmaken, maar ga uw gang, meneer Van Strien.

De heer Van Strien i (PVV):

Ik hoorde mevrouw Moonen zeggen dat we de doelstelling wat betreft aantallen nieuwe elektrische voertuigen vooral moeten halen. Maar er is gewoon een elektriciteitsinfrastructuur die daar helemaal niet op gebouwd is en die daar ook in 2030 nog niet op gebouwd is. Je kunt de hele wereld wel elektrificeren met warmtepompen en elektrische voertuigen, maar als onze infrastructuur er niet op gebouwd is, dan gaat dit alleen maar geld kosten en levert het ook geen enkele CO2-besparing op.

Mevrouw Moonen (D66):

De heer Van Strien duidt op een probleem, namelijk het net dat overvol raakt. Nu is het ook wel weer zo dat de elektriciteitssector, met name de netbeheerders, hele ambitieuze en ook praktisch uitvoerbare plannen hebben bedacht. Die gaan 7, 8 miljard per jaar investeren om dat net efficiënter te maken en uit te breiden. Er wordt dus wel degelijk ook aan die kant aan gewerkt. Tegelijkertijd is het ook zo dat er heel veel innovatie is zonder dat net. Er komen allerlei extra mogelijkheden om, als je elektrisch rijdt, de auto makkelijk thuis op te laden met decentrale voorzieningen en maatregelen die je zelf kunt nemen in en rondom je eigen woning en autogarage. Ik ben daar dus iets minder somber over. Ik vind daarom wel belangrijk wat ik net noemde, namelijk dat regelingen die innovatie stimuleren blijven bestaan, want je moet er natuurlijk wel voor zorgen dat we in Nederland een innovatief ondernemerschap, een innovatief klimaat houden, zodat er maximaal innovatie plaatsvindt om deze doelstellingen te kunnen gaan halen.

De voorzitter:

Ik zie nog een vervolgvraag van de heer Van Strien.

De heer Van Strien (PVV):

Het stimuleren van innovatie, daar zijn we allemaal voor. Het gaat erom de juiste volgorde te kiezen. Volgens mij kiest D66 met het eerst produceren van zo veel mogelijk elektrische auto's en warmtepompen niet de juiste volgorde. Als je kijkt naar het elektriciteitsnet dat nodig is of de infrastructuur die nodig is om al die wind van zee te halen: daar kun je de komende jaren alleen al drie kerncentrales van bouwen. Waarom kiest D66 niet de weg vooruit en voor het beginnen met eerst eens een keer drie kerncentrales te bouwen? Daarna kun je zeggen: nu kunnen we elektrisch gaan rijden.

Mevrouw Moonen (D66):

Ik denk dat de heer Van Strien ook wel begrijpt dat er bij het bouwen van een kerncentrale ontzettend veel tijd overheen gaat, dus dat we dat eerst moeten afwachten, lijkt mij geen uitdagende strategie. Nogmaals, waar D66 voor kiest, is een langetermijnbeleid en ook langetermijnzekerheid bieden over je doelen. Dat is ook wat ondernemers heel belangrijk vinden. Ze willen weten waar ze aan toe zijn. Ook burgers willen weten waar ze aan toe zijn. Ik ben dus positiever over de innovatiekracht van Nederland dan de heer Van Strien.

De voorzitter:

Voor de laatste maal de heer Van Strien.

De heer Van Strien (PVV):

Nog één opmerking, voorzitter, want ik kom er in mijn eigen termijn ook nog op terug. Tien jaar geleden zeiden we ook al dat die kerncentrales nu gebouwd moeten worden. Als toen geluisterd was, hadden ze er nu gestaan. Dan hadden we nu enorme hoeveelheden CO2 bespaard.

Mevrouw Moonen (D66):

Ik vervolg mijn betoog. Ik was aangekomen kom bij de amendementen en moties. De staatssecretaris geeft in zijn brief terecht aan dat het een goed gebruik is om fiscale wetgeving eerst te analyseren en te toetsen op doelmatigheid en doeltreffendheid alvorens deze in wetgeving om te zetten. Nu zijn bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer een aantal amendementen en moties aangenomen zonder die zorgvuldige analyse vooraf van de effecten. Er is ook geen impacttoets gedaan door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat op de effecten van deze amendementen en moties. Dat gaat ten koste van de degelijkheid en de voorspelbaarheid die je mag verwachten van een regering. Hier heeft de fractie van D66, net als vele andere partijen in deze Kamer, veel vragen over gesteld. Ik pak even de versobering van de 30%-regeling op innovatie en ondernemerschap erbij als voorbeeld. Uit de beantwoording blijkt dat de effecten van deze versobering nadelig uitpakken. Dat weten we al uit een evaluatie uit het jaar 2017. Toen bleek namelijk dat dit een doelmatige en doeltreffende regeling is. Ik begrijp uit de beantwoording van de staatssecretaris dat het kabinet er de voorkeur aan geeft om eerst de evaluatie van 2024 af te wachten alvorens deze regeling aan te passen. Dat sluit ook aan op het advies van de Algemene Rekenkamer. Die schrijft: "Fiscale regelingen missen in veel gevallen een goede onderbouwing en ze worden niet altijd goed geëvalueerd. Het is daarom raadzaam om zowel bij de invoering als bij de evaluatie van fiscale regelingen het Toetsingskader fiscale regelingen tot uitgangspunt te nemen." D66 is daar een voorstander van.

Nog even een toevoeging bij de 30%-regeling. We moeten goed beseffen dat het hier gaat om ontwikkeling van nieuwe technologie, kennis en creativiteit voor ondernemers en bedrijven. Wij gaan Nederlandse ondernemers op achterstand zetten ten opzichte van andere om ons heen liggende landen, als wij zo'n faciliteit afschaffen en die in andere landen blijft bestaan. Daar komt nog bij — ik maak dat punt bewust — dat veel van die technologische bedrijven en start-ups in verder afgelegen regio's in Nederland liggen. Ik denk bijvoorbeeld aan clusters in Groningen. Ik denk ook aan Enschede, de ondernemende Universiteit Twente in Overijssel. Ik denk aan Wageningen, Wageningen University. Ik denk aan Eindhoven en aan Maastricht, waar een hele faculteit Engineering zit. We kennen allemaal het rapport Elke regio telt! Als ik kijk naar waar die sterke technologische clusters zitten, waarvan ik er veel zelf heb bezocht, dan zien we dat deze maatregel mogelijk extra negatief gaat uitpakken in veel regio's in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Van Apeldoorn van de SP.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik hoorde de heer Heijnen van de BBB-fractie er eerder ook al over, maar ik kon hem, uiteraard, helaas niet interrumperen. Dat was niet mogelijk vanwege de maidenspeech. Nu gaat het weer over al die amendementen en moties waar kennelijk ook de D66-fractie moeite mee heeft. Ik denk wel dat het belangrijk is voor de Handelingen om onderscheid te maken tussen amendementen en moties. Die hebben toch een verschillende betekenis. Moties roepen de regering op om iets te doen en dat kan dan al dan niet gebeuren. In principe moet een motie worden uitgevoerd, maar dat is dan voor later. Amendementen, eenmaal aangenomen in de Tweede Kamer, maken gewoon deel uit van het wetsvoorstel zoals het hier voorligt. Wij kunnen niet terug amenderen. Wij hebben alleen de mogelijkheid om voor of tegen te stemmen. Mevrouw Moonen is daar uiteraard van op de hoogte. Ik ben benieuwd waar dit naartoe gaat, als mevrouw Moonen zegt dat zij moeite heeft met een aantal van die amendementen. Wat stelt mevrouw Moonen dan voor?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik vind dat het bij onze Eerste Kamer hoort dat wij wat meer beschouwend en niet in de waan van de dag met zorgvuldige analyses en voorstudies kijken naar zo'n pakket. Dat vind ik de Eerste Kamer waardig. Daarom vind ik het goed dat, ondanks wat er die nacht allemaal is aangenomen in de Tweede Kamer, wij meer beschouwend kijken wat er eigenlijk precies is gebeurd en wat dat betekent voor ons land. Ik heb dit als voorbeeld genomen, omdat ik me hier echt zorgen over maak. Vervolgens is het natuurlijk straks aan de staatssecretaris om in de beantwoording te kijken wat er nu nog mogelijk is. Ik begrijp heel goed wat u betoogt. Wij hebben namelijk niet het recht van amendement. We kunnen dus niet een andere tekst neerleggen, maar mogelijk kan een motie nog wel verschil maken. Ik wil in ieder geval graag een reactie daarop van de staatssecretaris. Het zou toch jammer zijn als wij uiteindelijk een pakket overhouden dat structureel schade aanricht aan het innovatieve en ondernemende klimaat in dit land.

De voorzitter:

Een vervolgvraag, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, het zou jammer zijn als dat zo was. Mijn fractie heeft daar een andere visie op. U licht het voorbeeld eruit van de 30%-regeling. Dat is een hele riante regeling voor expats, voor goed verdienende hoogopgeleide buitenlandse werknemers die hiernaartoe komen en die dan een belastingvermindering van 30% krijgen. Dat is nu versoberd; het is niet afgeschaft, maar versoberd. De D66-fractie in de Tweede Kamer heeft daarvoor gestemd. Begrijp ik nu goed dat de D66-fractie in de Eerste Kamer daarover een andere positie wenst in te nemen?

Mevrouw Moonen (D66):

De D66-fractie in de Eerste Kamer zegt: bekijk nu eens goed wat de effecten van deze versobering zijn. Daar is in die nacht simpelweg geen tijd voor geweest. In eerdere evaluaties zijn wij positief over de regeling, maar wat we eigenlijk tegen de staatssecretaris zeggen en wat we ook "Eerste Kamerwaardig" vinden: kijk nou eens goed of u de evaluatie die toch al was gepland in 2024, bijvoorbeeld zou kunnen doen in de maanden januari, februari en maart en kijk nou eens wat dat betekent. Vervolgens moeten we natuurlijk ook eerlijk zijn over die uitkomst. Ik zeg dus niet of we voor of tegen zijn. Ik heb het over de volgorde, zoals ik net aangaf: zo maak je geen fiscaal beleid. Het gaat mij om de volgorde der dingen. Je wil eigenlijk eerst een goede evaluatie. Als daaruit komt dat een bepaalde versobering niet zo schadelijk is, moeten we ook dat onder ogen zien. Dat is dus eigenlijk mijn vraag aan de staatssecretaris: kan de evaluatie naar voren worden gehaald, zodat we de uitkomsten daarvan kunnen betrekken bij bijvoorbeeld het Belastingplan 2025? Is dat mogelijk? Dat is eigenlijk mijn vraag aan de staatssecretaris.

De voorzitter:

Ik zie nog een laatste vervolgvraag van de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Evalueren kan natuurlijk altijd. Dat kan mevrouw Moonen aan de staatssecretaris vragen. We zullen zien, maar dan is het wetsvoorstel mogelijk al aangenomen. Of overweegt de D66-fractie om vanwege deze reden tegen te stemmen?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik wil daar niet op vooruitlopen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris hierop.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Moonen (D66):

Prima. De fractie van D66 wil de staatssecretaris een compliment geven omdat in het Belastingplan 2024 per maatregel een inschatting is gemaakt van doenlijkheid. In gewonemensentaal: doenlijkheid geeft aan of mensen en burgers begrijpen wat er staat. Dat is natuurlijk heel belangrijk, want je kan wel allemaal zaken wijzigen en aanpassen, maar begrijpen mensen het? Ik heb die toets bekeken. Die ziet er eigenlijk best goed uit. De maatregelen zijn doenlijk, behalve twee maatregelen waar ik aandacht voor vraag. Die maatregelen vallen in categorie 3, want zij betreffen de nieuwe schijvensystematiek voor burgers en bedrijven als verbruikers van gas en elektriciteit. Ook de hardheidsclausule en de Invorderingswet 1990 worden gezien als ingewikkeld. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij zich daarvan bewust is, of hij zich er ook van bewust is dat dit tot meer vragen en een groter gebruik van de Belastingtelefoon kan leiden en of hij hier maatregelen voor heeft getroffen.

Verder wil ik de staatssecretaris vragen of de Belastingdienst op de arbeidsmarkt aantrekkelijk genoeg blijft om nieuw talent aan te trekken. Kunnen de Belastingdienst en ook de ICT-sector concurreren met andere bedrijven om kundige mensen aan te trekken en maken ze mogelijk zelf gebruik van de 30%-regeling? Dat weet ik niet, maar ik dacht: laat ik die vragen ook maar eens stellen.

De Algemene Rekenkamer heeft een onderzoek gedaan. Dat staat in het rapport van 28 september 2022. Daarin is ook naar voren gekomen dat in het verleden niet altijd een zichtbare afweging is gemaakt tussen de gerealiseerde doelmatigheidswinst en de kosten die daartegenover staan. Ik vind het jammer dat ook uit het rapport van de Kamer van Andersson Elffers Felix naar voren is gekomen dat het proces van uitvoeringstoetsen binnen het ministerie van Financiën weinig tijd krijgt voor feitelijk onderzoek. Dat vind ik eigenlijk teleurstellend. Financiën is een zeer goed georganiseerd ministerie, maar uit het rapport komt naar voren dat andere departementen beter die balans vinden en meer kwaliteitstoetsen doen. Dat verraste mij enigszins. Daarom mijn vraag aan de staatssecretaris hoe hij dit plaatst, want je zou juist van Financiën een hele goede uitkomst verwachten als het gaat om het doen van feitelijke kwaliteitstoetsen.

Dan belastingparadijzen, bestrijding van belastingontwijking en constructies. Er wordt nog steeds veel geld doorgesluisd via Nederland, via allerlei postbusfirma's. De totale in- en uitgaande inkomensstromen die door Nederland lopen, blijken in de periode van 2019 tot 2022 niet te zijn gestegen, maar ook niet te zijn gedaald. We zijn dus gelijk gebleven. D66 is van mening dat dit type belastingconcurrentie via onduidelijke geldstromen, waarbij je niet goed weet wat voor reële economie daaronder zit en wat er eigenlijk wordt doorgeschoven, ten koste kan gaan van de eigen economische positie en ook van de welvaart van onze burgers in Nederland. Het is daarom goed dat de staatssecretaris heeft gewerkt aan een aanpak belastingconstructies en fiscale regelingen. Het wordt dus wel degelijk opgepakt. Er is ook een tax governance code opgericht en er is een bronbelasting gekomen op rentes en royalty's. We hebben ook een minimumbelastingtarief ingevoerd. Ook in Europa komt dat eraan.

De vraag aan de staatssecretaris blijft wel wat hij nog meer gaat doen aan dit type constructies, waarbij je er gewoon geen zicht op hebt waar het over gaat, welke reële economie eronder zit, wat er allemaal wordt doorgesluisd door Nederland en wat daarvan het effect is. Wat gaat hij daar nog meer aan doen?

Tot slot, voorzitter, want ik ga richting het einde, ga ik in op de bouwstenen van het toekomstige belastingstelsel. We weten dat het kabinet demissionair is, maar we weten ook dat de staatssecretaris werkt aan het rapport Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel 2024. Dat is ook hard nodig, want er is een grote noodzaak om tot een grondige verandering te komen van het belastingstelsel. Dat wordt breed gedeeld, ook in deze Kamer, denk ik. Voor D66 zijn een aantal zaken belangrijk. Ik wil er kort een paar meegeven voor het werk dat de staatssecretaris nog aan het doen is. Ik noem er vier.

Allereerst is dat een verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op vermogen. Ook noem ik een verschuiving van belasting op arbeid naar een belasting op grondstoffen, vermogen en vervuiling. Verder wil ik wijzen op de goede rapporten van Ex'tax Project, de EU Fiscal Strategy. Zij hebben ook gekeken naar hoe je de economie inclusiever kunt maken en meer circulair. Daarvoor worden bruikbare handvatten gegeven. Ik denk dat die heel bruikbaar zijn voor uw bouwstenennotitie. Ook wil ik wijzen op de inbreng van onze minister Kuipers bij de jaarlijkse Els Borst Lezing. Hij gaf aan dat bedrijven die vervuilen en slecht zijn voor de gezondheid gewoon meer belasting zouden moeten betalen. Ik denk dat dat een heel belangrijk uitgangspunt is, ook voor uw bouwstenennotitie. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij zich herkent in deze uitgangspunten en of die worden meegenomen als bouwstenen voor zijn grondige herziening, waaraan hij in deze periode ook nog werkt.

Voorzitter. Ik ben hiermee gekomen aan het einde van mijn betoog. We kijken met grote belangstelling uit naar de beantwoording van de vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Moonen. Dan zou ik nu graag het woord willen geven aan de heer Holterhues van de ChristenUnie. Ga uw gang.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Holterhues i (ChristenUnie):

Dank u, voorzitter. Allereerst felicitaties aan collega Heijnen met zijn maidenspeech en zijn inderdaad doorwrochte verhaal.

Voorzitter. Deze Kamer behandelt in twee dagen het pakket Belastingplan 2024. Het is terecht dat we hier twee dagen over doen, want het is een aanzienlijk pakket. De heer Heijnen merkte dat ook al op. Het gaat in totaal om 17 wetsvoorstellen, die, als ik het goed heb geteld, in totaal bestaan uit 63 maatregelen. De fractie van de ChristenUnie kan zich overall goed vinden in de wetsvoorstellen. Die zorgen op tal van punten voor vereenvoudiging en consistentie van het belastingstelsel en voor stroomlijning met de BES-eilanden. Dat is een vereenvoudiging die dringend nodig is. Met smart wacht onze fractie op een veel drastischere hervorming van het belastingstelsel, waarbij met name ook het hele stelsel van toeslagen dringend aan vervanging toe is.

Mijn fractie kan zich met name goed vinden in die maatregelen die ervoor zorgen dat vooral kwetsbare huishoudens worden ondersteund in hun strijd tegen armoede, zoals de verhoging van het kindgebonden budget en de hogere huurtoeslag. Voorts is mijn fractie verheugd over een aantal maatregelen die een gezondere levensstijl stimuleren, zoals de verhoging van de alcoholaccijns en de verhoging van het accijnstarief op tabak. Daarnaast kan de fractie van de ChristenUnie zich goed vinden in een aantal maatregelen die vooral het bedrijfsleven stimuleren om duurzaam te ondernemen, zoals het afschaffen van de regeling vrijstelling duaal en non-energetisch gebruik van kolen. Ook de uitbreiding van de faciliteit voor bedrijven voor giften aan anbi's vindt onze fractie een erg goede ontwikkeling.

Tegelijk heeft de fractie van de ChristenUnie ook een aantal zorgen. In de adviezen van de Raad van State stelt de Raad vaak de vraag waarom de regering ervoor kiest om bepaalde wetsvoorstellen onderdeel te laten zijn van het pakket Belastingplan en waarom de voorstellen niet op een ander moment kunnen worden ingediend. De Raad heeft de indruk dat diverse voorstellen ook op een ander moment dan Prinsjesdag hadden kunnen worden ingediend, eerder of later, al dan niet met een andere inwerkingtredingsdatum dan 1 januari 2024. Het gaat met name om de voorstellen die geen budgettaire samenhang hebben met de begroting voor volgend jaar. De fractie van de ChristenUnie is het van harte eens met deze opmerkingen. De stapeling van voorstellen die ook apart op een ander moment kunnen worden behandeld, bemoeilijkt een zorgvuldig parlementair proces.

Mijn fractie begrijpt dat sommige zaken haast hebben en dat met name maatregelen rond inkomensondersteuning niet kunnen wachten. Bij andere maatregelen ontbreekt naar onze mening de strikte noodzaak van behandeling op dit moment. Dit kan enerzijds leiden tot een onzorgvuldige parlementaire behandeling. Anderzijds kan dit een gemiste kans zijn. De energie en aandacht zouden naar onze mening veel meer gericht moeten zijn op structurele verbetering van het hele belastingstelsel, in plaats van op kleine afzonderlijke reparaties. Daarom is onze vraag aan de staatssecretaris als volgt. De fractie van de ChristenUnie hoort graag een reflectie van de staatssecretaris in dezen. Vindt de staatssecretaris ook dat een deel van de voorgestelde wetgeving ook los dan wel in een volgend belastingplan behandeld had kunnen worden? Zo ja, waarom heeft het kabinet er dan voor gekozen dit niet te doen? Welke lessen trekt het kabinet hieruit? Wat kan de staatssecretaris toezeggen over een dergelijke bundeling in de toekomst, opdat een zorgvuldige parlementaire behandeling inclusief amendementen en de implicaties van deze amendementen verzekerd is?

De fractie van de ChristenUnie heeft de genoemde zorgen over de parlementaire zorgvuldigheid mede omdat zij geluiden opvangt van een veel te overvraagde Belastingdienst. De Belastingdienst zou, zo horen wij, onderbemenst zijn en kent onder andere grote moeilijkheden bij de uitvoering van de regeling hersteloperatie toeslagenaffaire. Zoals bekend kunnen ook de systemen de hoeveelheid wijzigingen niet aan. De aanvragen voor veranderingen in de IT-systemen zijn schier oneindig. Ook de Raad van State uit zijn zorgen in dezen. Hoe kijkt de staatssecretaris, mede in het licht van de grote bundeling van wetsvoorstellen, zoals ik net heb gezegd, naar de staat van de Belastingdienst? Graag een reflectie daarop.

Daarnaast heeft de fractie van de ChristenUnie vragen over een aantal afzonderlijke maatregelen. Het betreft allereerst het wetsvoorstel Belastingplan 2024. Ik zou willen beginnen met een meer ideologisch punt. Dat betreft de arbeidskorting. Die korting is de afgelopen jaren ingezet als een arbeidsparticipatie- en koopkrachtinstrument, en is daarmee ontzettend opgepompt. Vorig jaar stelde de staatssecretaris bij de behandeling van het Belastingplan 2023 in de Tweede Kamer dat de grenzen van de inzet van de arbeidskorting bereikt zijn. Deze conclusie deelt mijn fractie volkomen. Zo'n belastingkorting voor werkenden klinkt namelijk heel goed, maar er zijn wel degelijk schaduwkanten. Mensen die niet kunnen werken omdat ze bijvoorbeeld arbeidsongeschikt zijn of mantelzorg verlenen, vallen buiten de boot. Met elke verhoging van de arbeidskorting wordt die kloof groter, om het over de kloof tussen een- en tweeverdieners nog maar niet te hebben. Daarom verbaast het ons ten zeerste dat de staatssecretaris vorig jaar zei dat de grenzen nu wel bereikt zijn, maar dat het kabinet de arbeidskorting nu nog eens met 207 miljoen verhoogt, bovenop de indexatie van ruim 3 miljard. Kan de staatssecretaris dit uitleggen? Was het in het kader van armoedebestrijding niet logischer geweest om de algemene heffingskorting te verhogen, zo is onze vraag.

Dan de verhoging van de accijns op tabak. Zoals aangegeven ondersteunt mijn fractie de verhoging van het accijnstarief op tabak. We ondersteunen het beleid van de overheid dat erop gericht is dat in 2040 geen enkele jongere meer begint met roken. Om dit doel te bereiken is echter accijnsverhoging op sigaretten niet voldoende. Deze accijns moet naar onze mening ook gelden voor zogeheten e-sigaretten of vapes. Ik roep het kabinet dan ook op hier echt werk van te maken. Wil de staatssecretaris dit toezeggen? Per wanneer is dit uitvoerbaar en wanneer overweegt de staatssecretaris de uitwerking van de plannen naar de Kamer te sturen?

Dan het Belastingplan BES eilanden 2024. In artikel 4, onderdeel f, van het Belastingplan BES eilanden 2024, het onderdeel over de aanpassing gebruikelijk loon, wordt het percentage ter berekening van het gebruikelijk loon verhoogd van 70% naar 90% van het vergelijkingsloon. Op de vraag van mijn fractie in de schriftelijke ronde geeft het kabinet aan dat de dga in 2024 door deze wijziging in de gebruikelijkloonregeling meer belasting verschuldigd is dan in 2023. Dit kan op gespannen voet staan met de armoedebestrijdingsagenda van het kabinet, het rapport Een waardig bestaan van de commissie-Thodé en de bestaanszekerheid van met name kleine ondernemers in Caribisch Nederland met een vennootschap door de verhoging van de belastingvrije som van 17.352 dollar in 2023 naar 20.424 dollar in 2024, volgens het gewijzigd amendement-Grinwis/Van Weyenberg.

Even een technisch voorbeeld. Een ondernemer in Saba met een winst van 35.000 dollar had in 2023 een totale belastingdruk van 2.489 dollar en derhalve een netto-inkomen van 32.511 dollar. In 2024 zou zijn of haar totale belastingdruk met deze maatregel 3.456 dollar zijn en zijn netto-inkomen 31.544 dollar. Deze ondernemer gaat er dus per saldo bijna 1.000 dollar op achteruit in 2024 ten opzichte van 2023, terwijl hij al netto minder verdient, gezien het netto-inkomen, afhankelijk van de gezins- en huursituatie, dan de bedragen die in de voorbeeldbegrotingen voor Caribisch Nederland in diverse scenario's voorkomen. Heeft de staatssecretaris onderzocht hoe vaak dit voorkomt? Hoe verhoudt dit zich tot het rapport-Thodé en de ambities van het kabinet om armoede op de BES-eilanden te bestrijden? We overwegen een motie in dezen.

Dan het wetsvoorstel over fiscale klimaatmaatregelen in de glastuinbouw. De fractie van de ChristenUnie is er primair voorstander van dat de Nederlandse glastuinbouw wordt gestimuleerd zo veel mogelijk om te schakelen naar een circulair systeem. Een duurzame energievoorziening is daarbij onmisbaar, bijvoorbeeld door gebruik te maken van aardwarmte en restwarmte uit andere sectoren. We vrezen echter dat het wetsvoorstel over fiscale maatregelen in de glastuinbouw iets te hard van stapel loopt. Ook hier zijn er zorgen over de uitvoering. Daarnaast wil de staatssecretaris al per 1 januari 2025 de verlaagde energiebelastingtarieven voor de glastuinbouwsector afschaffen en per die datum tevens een nieuwe tariefstelling van de CO2-heffing voor de glastuinbouwsector invoeren. Waarom wordt de budgettaire derving uit de nota van wijziging voor een deel gevonden in het nieuwe CO2-sectorsysteem van de glastuinbouwsector? Is dat wel eerlijk?

Voorzitter. Ik ben een fan van paus Franciscus en ik heb hem al vaker geciteerd. Hij merkte, enigszins gewaagd, op 31 januari 2022 in een toespraak tot de Italiaanse belastingdienst op dat belastingheffing als ze rechtvaardig is een dienst is van het algemeen belang. Volgens de fractie van de ChristenUnie is het, zoals ik al in het begin heb aangegeven, van groot belang dat er wordt geïnvesteerd in een eenvoudiger en rechtvaardiger belastingstelsel, en in een Belastingdienst die dit goed kan uitvoeren. De maatregelen die thans voorliggen, zijn een eerste stap in de goede richting. De fractie ziet uit naar de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef nu graag het woord aan de heer Van Strien van de fractie van de PVV. Meneer Van Strien, ga uw gang.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Strien i (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Om te beginnen nogmaals mijn hartelijke felicitaties aan de heer Heijnen met zijn maidenspeech. Dan liggen die felicitaties ook maar vast in het verslag.

Voorzitter. Het Belastingplan 2024 bestaat uit 17 wetsvoorstellen waarop de Tweede Kamer circa 60 amendementen heeft ingediend. Zoiets heb ik hier nog niet eerder meegemaakt. En dit zou dan een beleidsarm pakket van een demissionair kabinet moeten zijn. Of dit werkelijk het geval is voor dit geamendeerde pakket, valt te betwijfelen.

Het is ook de vraag of we hier nog van een consistent geheel kunnen spreken. Talloze wijzigingen op de ene plaats in het Belastingplan zijn gefinancierd met wijzigingen elders, en dat heeft zeker gevolgen voor de rechtszekerheid van burgers en bedrijven. Toch is het de Tweede Kamer niet te verwijten dat er zo veel aanpassingen gemaakt zijn; het was in aanvang nu eenmaal een pakket dat dramatisch uitpakte voor de reeds jaren in zijn portemonnee gepakte burger. En dat is nu nog maar zeer ten dele gecorrigeerd. Wel een unieke situatie.

Wat ook uniek is, is de steeds sterkere mate waarin de belastingen een sturend karakter hebben. Idealiter wordt belasting geheven naar draagkracht, om noodzakelijke uitgaven van de overheid te financieren. Steeds meer wordt echter ook belasting geheven om mensen hun gedrag te laten veranderen. De zogenaamde gedragsbelastingen, of "zondebelastingen" zoals ze in het buitenland wel genoemd worden, werden traditioneel geheven op alcohol, tabak en benzine, maar jarenlang links beleid heeft de maatschappijverbeteraars steeds meer vrij spel gegeven. En in het voorliggende pakket belastingplannen, door de Tweede Kamer gelukkig al enigszins gemitigeerd, gaan alle remmen los. Behalve het verminderen van de volksgezondheidskosten of het beschermen van het milieu is daar als doel ook het redden van de aarde bij gekomen. Vandaar dat we vandaag twee specifieke wetten in dat kader hebben, te weten de Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw, waarin het demissionaire kabinet de energiekosten tot ongekende hoogten verhoogt zodat de tuinders wel moeten stoppen, en de Wet fiscale maatregelen industrie en elektriciteit. Beide wetten zijn de PVV-fractie een gruwel, en daar zullen we dan ook zeker tegen stemmen. Ik kom daar nog op terug.

Maar helaas zitten ook in andere wetsvoorstellen die gruwelijke gedragsbelastingen als onderdeel. Voor de gewone man en het midden- en kleinbedrijf speelt vervolgens wat ik ook in de Algemene Financiële Beschouwingen al uitgebreid aan de orde stelde, namelijk dat de koopkracht wederom het kind van de rekening is. Die koopkracht is de afgelopen jaren al fors achtergebleven bij de economische groei. Dat is er door de klimaathysterie en de massa-immigratie niet beter op geworden. Gigantische uitgaven die de afgelopen jaren zijn betaald aan subsidies voor wind- en zonne-energieparken en aan de opvang van vreemdelingen moeten nog steeds betaald worden uit belastingopbrengsten. Dat maakt het voor een nieuw te vormen kabinet niet gemakkelijk. Het midden- en kleinbedrijf is uitgemergeld; alleen dit jaar al ging 52% meer bedrijven failliet dan vorig jaar, en de echte faillissementsgolf moet nog komen. Het mkb is eerst ernstig te grazen genomen met allerlei lockdowns in verband met corona, waarvan steeds meer blijkt hoe onzinnig ze zijn geweest. Daarna gingen de energieprijzen als een raket omhoog. En nu worden de uitgestelde belastingen geïnd, met weer faillissementen tot gevolg. Maar ook diverse grote bedrijven zijn het land uitgejaagd. Volgens het Nibud is 60% van de Nederlanders financieel ongezond of kwetsbaar. Zowel huishoudens als het mkb hebben moeite met het betalen van de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud en zijn bezorgd over de hoge vaste lasten, omdat de torenhoge inflatie van de afgelopen jaren er keihard heeft ingehakt. Dat maakt de basis om belasting te heffen steeds smaller. Dat is verontrustend. Links Nederland denkt dat het bedrijfsleven en de miljonairs nog wel een tijdje verder uitgemolken kunnen worden, maar dat zal de uittocht van bedrijfsleven en kapitaal alleen maar versnellen, met een nog smallere basis voor belastingheffing als gevolg — over irreversibele processen gesproken, waarover in de Miljoenennota wordt gerept.

Niettemin moet er wel belasting geheven worden. Dat betekent dat wij slechts knarsetandend akkoord zullen moeten gaan met een groot deel van de voorliggende wetsvoorstellen. Maar niet dan nadat ik toch op een aantal punten onze ernstige bezwaren naar voren gebracht heb. Ik zou een paar belangrijke vragen beantwoord willen zien.

Op de eerste plaats de vraag waarom er geen begin is gemaakt met de afbouw van het toeslagenstelsel, dat er samen met het inkomensafhankelijk maken van vrijwel alle kortingen voor zorgt dat het laagste deel van de middenklasse aanloopt tegen marginale belastingtarieven van inmiddels zelfs meer dan 90%, wat langer werken of soms überhaupt werken in de weg staat. Jaarlijks wordt zo'n 12,8 miljard euro aan toeslagen rondgepompt aan 5 miljoen huishoudens. Het kabinet heeft er anderhalf jaar met missionaire status gezeten. Maar de wens om dit probleem op te lossen, is zo breed dat er het afgelopen halfjaar gewoon aan doorgewerkt had kunnen worden, als men eraan was begonnen. Ik vraag de staatssecretaris: is er überhaupt een begin gemaakt aan de verbetering van ons belastingstelsel, en zo ja, in welk opzicht? Wij zien er in ieder geval nog niets van.

Een ander punt vormen de grenseffecten veroorzaakt door de veel lagere btw en accijnzen in de ons omringende landen. We kunnen dat wel allemaal meten en mooie grenseffectenrapportages maken, maar ik vrees dat de bedrijven en winkels die verdwenen zijn als die effectenrapportages allemaal klaar zijn, niet meer terugkomen. De accijnzen op brandstof mogen dan, door amendering in de Tweede Kamer, even niet verder stijgen; sigaretten, tabak, alcohol en frisdrank knallen door de accijnsverhoging gewoon weer verder omhoog. In de sfeer van autobelastingen gaat de bpm omhoog, evenals de wegenbelasting voor campers, oldtimers en auto's op gas. Alles gaat weer omhoog. Dat is de afgelopen twaalf jaar, jaar op jaar, hetzelfde, behalve dan bij de tijdelijke stimulering van elektrische voertuigen voor de elite, die overigens geen gram CO2 bespaard heeft, maar wel miljarden aan belastingheffingen gekost heeft.

De heer Hartog i (Volt):

Met permissie, de heer Van Strien noemt opnieuw de grensoverstijgende effecten en terecht, denk ik. Ook bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft hij die een paar keer genoemd. Maar mijn vraag is eigenlijk: wat stelt hij voor? Volgens mij heb je drie mogelijkheden: ofwel je past je unilateraal aan de buur aan, ofwel je doet helemaal niks en laat het zo lopen, ofwel je gaat naar een soort harmonisering toe. Dus welke van die opties stelt de heer Van Strien voor?

De heer Van Strien (PVV):

Een heel simpel recept: verlagen.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Hartog.

De heer Hartog (Volt):

Dat is eigenlijk geen antwoord op mijn vraag. Verlagen? Hoe dan? Alleen Nederland? Dus wij doen gewoon ons eigen ding en laten ons niks gelegen liggen aan de buren? Dat vraag ik aan de heer Van Strien. Ik begrijp dus niet wat zijn oplossing is voor het grensoverstijgende verschil in belastingen.

De heer Van Strien (PVV):

Wij zitten nu aanmerkelijk hoger in accijnzen en belastingen dan de ons omliggende landen. Natuurlijk is Nederland niet te isoleren van de ons omringende landen. Daar moet je wel naar kijken, maar dat is tot nu toe niet gebeurd. Dat verwijten wij de regering juist. We zijn veel hoger uitgekomen dan de ons omringende landen en liggen daar al jaren. Mensen rijden inmiddels zo ongeveer vanuit Utrecht naar het buitenland om daar inkopen te doen en te tanken.

De voorzitter:

Nog een laatste vervolgvraag, meneer Hartog.

De heer Hartog (Volt):

Dan begrijp ik — ik hoop dat ik het goed heb — dat de heer Van Strien zegt: laten we ons gewoon aanpassen aan de buren. Dat scheelt ook heel veel debatten in deze Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Strien, vervolgt u uw betoog.

De heer Van Strien (PVV):

Ja.

Voor de kleine ondernemers dreigt een extra ramp: het zogenaamde zero-emissiebeleid in steden met linkse gemeentebesturen, oftewel het verbod op dieselbusjes en bestelwagens. Over anderhalf jaar zijn deze voertuigen niet meer welkom in tientallen Nederlandse gemeenten. Een absurde maatregel, want elektrische voertuigen zijn algauw twee keer zo duur, hebben te weinig trekkracht en een te kleine actieradius. Mensen worden door de overheid voor de keuze gesteld: ze nemen accu's of lading mee. Beide kan niet. Uiteraard hebben we het hier over gemeentelijke maatregelen, maar die zij wel uitgelokt door de rijksoverheid.

Ik herinner me in dit verband nog dat, toen ik dit punt vorig jaar aansneed, de heer Crone, toen nog van de Partij van de Arbeid, naar voren kwam met het verhaal dat de ANWB een of andere elektrische auto als de beste trekauto geselecteerd had. Dit leek mij toen al buitengewoon ongeloofwaardig. Later bleek die auto het beste te zijn van de elektrische auto's. Pure linkse misleiding, dus. Drie keer niks blijft gewoon niks.

Voorzitter. Ook de spaartaks stijgt weer fors. Het kabinet had al een tariefverhoging van 2% gepland. Daar is nog eens 2% bovenop gekomen ter dekking van de verhoging van het minimumloon, terwijl ook het heffingsvrije vermogen niet geïndexeerd wordt. Er lopen meerdere cassatieprocedures bij de Hoge Raad waarin de vraag centraal staat of het rechtsherstel in box 3 voldoende in lijn is met het zogenaamde "Kerstarrest" van 2021. Het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad is dat het wettelijk rechtsherstel voor 2017 tot en met 2022 nog steeds discriminerend uitwerkt en botst met het eigendomsgrondrecht. Als de Hoge Raad dit advies volgt, kan dit ook doorwerken voor het overbruggingsregime dat gebaseerd is op het wettelijk rechtsherstel. Mijn vraag aan de staatsecretaris: maken deze tariefsverhogingen de kans om door de Hoge Raad teruggefloten te worden niet groter? Met andere woorden: hoe groot is de kans dat deze tariefsverhogingen als een boemerang terugkomen en zelfs geld gaan kosten?

Dan de Wet aanpassing fiscale bedrijfopvolgingsfaciliteiten. Keer op keer horen we hoe belangrijk de familiebedrijven zijn voor Nederland. Inmiddels hebben we in Nederland het laagste percentage familiebedrijven in de EU. En voor de heer Holterhues: wij kijken daarbij dus wel degelijk naar de ons omringende landen. We hebben gezien hoe bedrijven de nek is omgedraaid in de coronacrisis en hoe bedrijven het mes op de keel gezet wordt om in coronatijd verkregen belastinguitstel nu te betalen. Het water staat veel familiebedrijven aan de lippen. En dan concluderen een paar linkse ambtenaren bij het CPB dat de BOR niet doelmatig is omdat er bij een aanmerkelijk deel van de bedrijfsoverdrachten voldoende middelen zijn om de erf- en schenkbelasting te betalen. 25% van de Nederlandse familiebedrijven kan het zich niet veroorloven om het bedrijf aan de volgende generatie door te geven. De PVV-fractie wenst de BOR dan ook niet te verslechteren.

Ik kom bij de Wet fiscale maatregelen industrie en elektriciteit. Dit voorstel voorziet in het afschaffen van vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische procedés in de energiebelasting, het afschaffen van vrijstellingen voor het duaal en non-energetisch gebruik van kolen en het verhogen van de minimum-CO2-prijs voor de elektriciteitssector en de industrie. Dit wetsvoorstel behoort tot de meest onbegrijpelijke wetsvoorstellen uit het pakket dat we vandaag behandelen. Ongeveer de helft van het gebruik door energiedragers door de Nederlandse industrie betreft non-energetisch verbruik. In de chemische industrie is dat aandeel veel groter dan het gemiddelde. Dat wil zeggen dat energiedragers niet worden verbrand maar omgezet in andere stoffen, zoals kunststoffen, kunstmest, synthetische vezels, cosmetica en noem maar op. Bij deze omzettingen komt geen of nagenoeg geen CO2 vrij. Waar de energiedragers wel opgebrand worden, is bijvoorbeeld in de baksteenindustrie, maar daar zijn nauwelijks alternatieven. Ook de in opdracht van het ministerie van Financiën uitgevoerde impactanalyse naar het afschaffen van de vrijstellingen voor de metallurgische en mineralogische procedés constateert dat de verduurzamingsmogelijkheden op korte termijn beperkt zijn, dit aangezien verduurzaming van de metallurgische en mineralogische sector met name samenhangt met de ontwikkeling van de infrastructuur voor groen gas, waterstof en elektriciteit. Tegelijkertijd is de verwachting dat richting 2030 de mogelijkheden om te verduurzamen snel zullen toenemen. Dus omdat er in 2030 alternatieven zouden zijn, gaan we de industrie in 2025 kapot belasten. Deze wet betekent gewoon verplaatsing van de productie naar het buitenland met meer energieverbruik door het dure transport en nog weer duurdere huizen. Ik merk hierbij op dat Duitsland juist onlangs een belangrijk stimuleringspakket voor de industrie heeft gepresenteerd. De Duitse regering gaat de industrie de komende vijf jaar helpen met de hoge elektriciteitskosten, die al lager zijn dan in Nederland. Daar wordt de belasting op stroom verlaagd en krijgen de energie-intensieve bedrijven extra subsidie. Ik herhaal nog maar eens wat ik hier al eerder betoogd heb: bij de huidige stand van de energieproductie wordt het marginale verbruik van elektriciteit geproduceerd met koolwaterstoffen. Elektrische ovens hebben evenals elektrische auto's als het gaat om CO2-besparing pas zin als er voldoende door kerncentrales geproduceerde elektriciteit is. De ondanks de miljardeninvesteringen nog steeds beperkte wind- en zonne-energie die thans geproduceerd wordt, kan immers niet zonder bijstook door centrales op koolwaterstoffen. Mijn vragen aan de minister zijn dan ook de volgende. Wat is de logica om industrieën die deze producten maken extra te gaan belasten in het kader van het klimaatbeleid?

De voorzitter:

Ik neem aan dat u deze vraag stelt aan de staatssecretaris.

De heer Van Strien (PVV):

Ik neem aan dat die door de minister beantwoord wordt, maar in ieder geval stel ik mijn vraag aan de regering, wie de vraag dan ook beantwoordt. Twee. Waarom is Nederland het enige land dat deze maatregelen overweegt? Ik put hiervoor uit een impactanalyse van 30 augustus 2023, in opdracht van het ministerie van Financiën gemaakt. Drie. Is de regering het met de PVV-fractie eens dat het gebruik van koolwaterstoffen niet gesubsidieerd wordt, maar dat er alleen sprake is van veel of weinig belasting heffen? Vier. Is afbraak of wegjagen van de Nederlandse industrie naar het buitenland soms de bedoeling van dit kabinet? Zo niet, wat is dan wel het doel van deze maatregelen?

Ik kom bij de Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw. Dit wetsvoorstel voorziet in het afschaffen van de verlaagde energiebelastingtarieven, de introductie van een CO2-heffing voor de glastuinbouw en het beperken van de vrijstelling voor elektriciteitsopwekking voor de industrie en de energiesector. De gedachte hierbij is dat als je het gebruik van aardgas en elektriciteit in de glastuinbouw maar voldoende duur maakt, je daarmee de tuinbouwers automatisch stimuleert duurzamere warmte- en elektriciteitsbronnen te gebruiken, waardoor de CO2-uitstoot in de glastuinbouwsector vermindert. Maar misschien heb ik het verkeerd en is het de bedoeling dat ook tuinbouwgebieden plaatsmaken voor migrantenhuisvesting.

Warmte-krachtkoppeling, het gelijktijdig opwekken van warmte en elektriciteit, is jarenlang door de overheid gestimuleerd vanwege de significante voordelen. Daarbij is er namelijk sprake van lager brandstofverbruik, lagere CO2-uitstoot en tegenwoordig vooral van belang: geen extra belasting van het elektriciteitsnet. Alleen al in de industrie staat zeker 3 gigawatt opgesteld vermogen. Ook in de glastuinbouw staat een aanmerkelijk wkk-vermogen opgesteld, vooral bij de koplopers qua klimaatbeleid. De PVV-fractie vraagt zich dan ook af wat het werkelijke doel is van dit economische kamikazebeleid, waarmee juist de modernste bedrijven het hardst geraakt worden. CO2-besparing kan het niet zijn, want het sluitende gevolg zal zijn dat de betreffende sectoren naar het buitenland verplaatst worden, met ernstige gevolgen voor zowel onze economie als voor de consument.

Voorts hebben we nu reeds een enorme congestie op het elektriciteitsnet. Dat is veroorzaakt door zonder een fatsoenlijk plan ongecoördineerd her en der windparken neer te plempen, weilanden vol zonneparken te bouwen en tegelijkertijd en al even ongecoördineerd met miljardensubsidies te trachten het autopark te elektrificeren en gezinnen warmtepompen door de strot te duwen. Ik merk op dat ik al jaren geleden op deze plek over dit onderwerp van het niet bijhouden van de elektriciteitsinfrastructuur begonnen ben. Het gevolg is nu dat hele nieuwbouwprojecten, zoals recent in Almere, niet aangesloten kunnen worden op een overbelast stroomnet. De elektrische kookplaat, de magnetron en de warmtepomp kunnen niet aan. Na de industrie, die hier op tal van plaatsen al ernstige hinder van ondervond, worden nu ook woningbouwprojecten niet aangesloten vanwege een overbelast stroomnet. Schadeclaims en rechtszaken voor zo'n nieuwe aansluiting zijn nu nog incidenten, maar nemen snel in aantal toe.

Voorzitter. Ik hoorde de minister voor Klimaat en Energie enige tijd geleden zeggen dat kerncentrales nuttig zijn in aanvulling op wind- en zonne-energie. Het is jammer dat hij er niet bij is, maar ik wou toch even kwijt dat je het dan echt niet begrepen hebt. Kernenergie levert continue, goedkope en betrouwbare elektriciteit en vereist niet de miljardeninvesteringen in het elektriciteitsnet die bij wind op zee nodig zijn. Wat de PVV-fractie betreft valt er niet te praten over verdere plannen voor de elektrificering van Nederland en over deze Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw in het bijzonder als we niet eerst voldoende kerncentrales hebben gebouwd en de infrastructuur op orde hebben. Tot die tijd behoort deze wet in de categorie "economische kamikazeacties".

Tot slot, voorzitter. Ondanks de wijzigingen die in de Tweede Kamer in dit Belastingplan zijn aangebracht, resteert er een Belastingplan dat het voor de Nederlandse burger en het ondernemingsklimaat in Nederland verder verslechtert. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de regering. Ik hoop voor volgend jaar van het nieuwe kabinet op een plan waarin alle generaties weer perspectief hebben op werk, wonen en welzijn.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Strien. Ik hoorde dat u naar aanleiding van een interruptie over de familiebedrijven en de grenseffecten de heer Holterhues aansprak, maar volgens mij was het een opmerking richting de heer Hartog.

De heer Van Strien (PVV):

Pardon?

De voorzitter:

Ik zet het even recht voor de Handelingen. U sprak de heer Holterhues aan, maar de opmerking was bedoeld voor de heer Hartog.

De heer Van Strien (PVV):

Excuses.

De voorzitter:

Er is nog een interruptie van de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

De heer Van Strien begon zijn betoog met de opmerking dat het in Nederland slecht gesteld is met de koopkracht van heel veel gewone mensen en dat dit kabinet te weinig doet om die koopkracht te verbeteren. Zo heb ik althans zijn woorden geproefd. Ik ben het helemaal met de PVV-fractie eens dat er maatregelen moeten worden genomen om die koopkracht te verbeteren. Erkent de heer Van Strien dat dat dan ook geld kost? En dan is vervolgens mijn vraag: waar moeten we dat van betalen? Ik heb de rest van het betoog van de heer Van Strien beluisterd, maar ik heb niet goed begrepen hoe de PVV-fractie dat dan wil financieren.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb daar bij de Algemene Financiële Beschouwingen al wat over gezegd. De grote kostenposten waar we laatste tijd voor staan en waar we voor gesteld zijn, betreffen de enorme investeringen in alternatieve energie. Die zijn veel groter dan in onze economie verantwoord is. Ik wijs op de enorme kosten die doorberekend worden op de energierekening van de burger. Die bepalen aan de andere kant dus ook weer de koopkracht. Dat is één aspect. En aan de andere kant is er de massa-immigratie, die ons werkelijk miljarden en miljarden kost. Zo simpel is het. We kunnen niet alles.

De voorzitter:

De heer Van Apeldoorn voor een vervolgvraag.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Zo simpel is het volgens de SP-fractie helemaal niet als het gaat om de zogenaamde massa-immigratie. Asielzoekers maken volgens mij maar 12% uit van de totale migratie naar Nederland. Natuurlijk kan er op bepaalde kosten bezuinigd worden. Daar wil ik niet over in discussie gaan met de heer Van Strien. Maar hij zei op een gegeven moment nog iets anders wat mij opviel, namelijk: linkse partijen willen de belasting op vermogen gaan verhogen en miljonairs gaan belasten, en dat gaat helemaal niets opleveren. Als je iets wilt doen aan de onderkant, zou je dan niet ook wat meer van de bovenkant moeten halen? Kan het allemaal opgelost worden met de maatregelen die de heer Van Strien noemt? Is het zo simpel? Of moeten we hier ook gewoon herverdelen?

De heer Van Strien (PVV):

De heer Van Apeldoorn draait het probleem eigenlijk om. Hij vraagt: denkt u niet dat je bij de hogere inkomensklasse moet zijn om de lagere inkomensklassen te bevoordelen? Als je het alleen weghaalt bij de hogere inkomenscategorie, dan worden daarmee niet per se de lagere inkomenscategorieën bevoordeeld. Ik denk dat je een totaal nieuw belastingstelsel nodig hebt dat er vooral ook voor zorgt dat de marginale tarieven in de middencategorie omlaaggaan. Ik denk dat dat het allerbelangrijkste is. Dat betekent dus dat je echt fundamenteel aan de slag moet met het belastingsysteem. Mensen moeten er echt weer behoefte aan hebben of zin in hebben om een paar uur extra te werken. Want dat is ook een probleem: we hebben te weinig mensen. Ik denk dat er een zeer groot potentieel is aan mensen die willen en kunnen werken, maar die nu eigenlijk gehinderd worden om dat te doen, omdat het gewoon niks oplevert. Dus dat is de belangrijkste categorie waar je naar zult moeten kijken.

De voorzitter:

Meneer Van Apeldoorn, de laatste maal in deze interruptie.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Met het invoeren van een miljonairsbelasting zou je bijvoorbeeld het afschaffen van het eigen risico kunnen financieren. Dat zou je daarmee kunnen regelen. Volgens mij is de PVV-fractie daar ook voor. Maar is de heer Van Strien dan ook tegen de invoering van een minimumvermogensbelasting voor miljardairs op mondiaal niveau?

De heer Van Strien (PVV):

Ik neem aan dat de heer Van Apeldoorn ook Het Financieele Dagblad van vandaag heeft gelezen. Daarin wordt de minimumbelasting voor bedrijven eigenlijk al ter discussie gesteld, omdat er gewoon hele werelddelen zijn die zich daar niet aan houden. Hij heeft het over een mondiale vermogensbelasting. Ik denk dat we daar nog wel een heel eindje vandaan zijn. Ik geloof niet dat we die problemen vandaag gaan oplossen.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De PVV-fractie in de Tweede Kamer …

De voorzitter:

U spreekt via de voorzitter, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Sorry, voorzitter.

De voorzitter:

Ik geef graag voor verdere interrupties het woord aan mevrouw Visseren-Hamakers van de Partij voor de Dieren. Ga uw gang.

Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):

Ik heb naar het betoog van de heer Van Strien geluisterd. Ik vraag me het volgende af: als de PVV niet wil investeren in klimaatmitigatie, wat zijn dan de plannen van de PVV voor investeringen in de dan benodigde klimaatadaptatie?

De heer Van Strien (PVV):

In klimaatadaptie? Zeker, daar moeten we in investeren. Dat gebeurt nu ook. Ik heb dat al bij de Algemene Financiële Beschouwingen gezegd. Dat doen we al vanaf de dertiende eeuw. Vanaf het moment dat we dijken zijn gaan bouwen, hebben we geïnvesteerd in dijken.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

U weet ook dat de klimaatveranderingen van vandaag de dag en de geprognosticeerde klimaatverandering in de toekomst niet te vergelijken zijn met de klimaatveranderingen van de afgelopen eeuwen. Klimaatadaptie zal dus in de toekomst van een andere orde zijn. Ik vraag dus nogmaals aan de heer Van Strien: als u niet wilt investeren in klimaatmitigatie, hoe gaat u dan de benodigde klimaatadaptatie financieren?

De heer Van Strien (PVV):

Mevrouw Visseren suggereert dat, als we nou maar een paar miljard extra in dat klimaat investeren, de temperatuur van de aarde gelijk met weet ik hoeveel honderdste of duizendste van een procent omlaag gaat. Die correlatie is er absoluut niet, alleen al omdat we zo'n klein land zijn. Ik heb niets tegen het investeren in klimaatmaatregelen, maar wel tegen investeringen met een orde van grootte die buitensporig veel afwijkt van wat de rest van de wereld doet.

De voorzitter:

Mevrouw Visseren-Hamakers voor de laatste maal.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Ik zou hopen dat we een langetermijnvisie hebben voor een gezonde, duurzame Nederlandse economie in internationale context, waarin we met elkaar onze ecologische boterhammen kunnen verdienen en een gezonde, duurzame langetermijneconomie vormgeven met elkaar.

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Hoe kan dat in de huidige context zonder klimaatmitigerende maatregelen?

De heer Van Strien (PVV):

Dat kan door de klimaatuitgaven niet zodanig hoog te laten zijn dat daarmee de Nederlandse economie de nek wordt omgedraaid. Zo kan dat.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Ik denk dat we hier van mening verschillen.

De voorzitter:

Sorry, u spreekt via de voorzitter, mevrouw Visseren-Hamakers. Zoals ik zei, was het uw laatste interruptie.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Sorry, ik zou nog één afsluitende opmerking willen maken.

De voorzitter:

Ik heb iedereen qua vragen drie rondes gegeven bij een interruptie. Bewaart u die even voor een later moment.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Dan bewaar ik 'm voor mijn eigen eerste termijn. Dank u wel.

De voorzitter:

Ik zie nog een interruptie van de heer Hartog van Volt.

De heer Hartog (Volt):

De laatste opmerking van de heer Van Strien ging over het excessief afwijken van andere landen. Ik haak daar even op in. Is het niet juist fijn dat we als Nederland die soevereiniteit hebben om gewoon te doen wat we zelf willen en dat we lekker kunnen afwijken van anderen? Dat is toch juist wat we willen, niet?

De heer Van Strien (PVV):

Dank aan de heer Hartog voor deze vraag. Dan kan ik mijn fout van daarstraks corrigeren. Het is heel fijn dat je je eigen economie te gronde kan richten, maar ik geloof niet dat wij hier zitten om onze eigen economie te gronde te richten. Wij zitten hier om onze economie een gezond karakter te geven. Daar dient deze Kamer onder andere toe.

De voorzitter:

Ik zie een vervolgvraag bij de heer Hartog.

De heer Hartog (Volt):

Ik wil er een mooie afsluiter van maken. Is de heer Van Strien het met mij eens dat het juist heel goed is om met elkaar samen te werken en samen oplossingen te vinden? Het zal u niet verbazen dat ik dat met name in Europese Unieverband zie. Eigenlijk zijn we het eens. Klopt dat?

De heer Van Strien (PVV):

Samenwerken om problemen op te lossen, daar ben ik het helemaal mee eens.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan wil ik nu graag het woord geven aan de heer Martens van GroenLinks-PvdA, die mede namens de fractie van OPNL zal spreken. Meneer Martens, ga uw gang.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Dat klopt: ik spreek vandaag mede namens OPNL. De eerste gedachte die bij mij opkwam na de vorige spreker, is dat ik het maar als een groot compliment moet beschouwen dat links ten grondslag ligt aan alles wat er in dit land gebeurt na zoveel jaren oppositie. Er werd mij overigens bezworen, met bewijs op het scherm, dat de Nissan X-Trail e-POWER toch echt de beste trekauto van Nederland was. Dat vooraf.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording van de vele schriftelijke vragen. En ik wil vanaf deze plek de heer Heijnen nogmaals feliciteren met zijn enorm knowledgeable maidenspeech.

Goed. Zeventien wetten; het is al gezegd. En dankzij een vraag van de heer Omtzigt hierover weet ik dat het 1.746 pagina's zijn. Ik kan begrijpen dat vele Kamerleden benoemen dat dit een nogal erg grote berg wetsvoorstellen is. Het helpt ook niet dat er nog 65 amendementen bovenop komen. Ik ga daarover zeker niemand de maat nemen, want dit is hoe het in de breedte loopt, maar we kunnen het met de vorige sprekers eens zijn dat dit een hele kwetsbare manier van wetgeving maken is. Ik wil dit benaderen vanuit de rol van de Eerste Kamer en ik kom hier met een aantal punten nog op terug.

Waarom is dit kwetsbaar? Uit de schriftelijke beantwoording in de Tweede Kamer kwam al naar voren dat de overheid reeds 10,8 miljard euro belastinggeld heeft uitgegeven aan hersteloperaties. Als ik dan het nachtwerk zie, dan kan ik me soms niet aan de indruk onttrekken dat dit, als we daar niet voor oppassen, deels ook weer de hersteloperaties van de toekomst zijn. Uit de uitvoeringstoetsen die de staatssecretaris met ons heeft gedeeld, komt naar voren dat sommige amendementen niet goed uitvoerbaar zijn. Ik wil daar graag een vraag over stellen. Op 8 november heeft de staatssecretaris een brief gestuurd met een overzicht. Daarin worden twee amendementen op het Belastingplan, van mevrouw Van Dijk en van de heer Omtzigt, aangeduid met een rood vlaggetje of iets dergelijks. Denkt de staatssecretaris dat hij deze wetsvoorstellen zoals ze zijn geworden, werkende weg kan repareren of ontstaat er dan een probleem waarop wij nu, vanuit onze verantwoordelijkheid, zouden moeten acteren? Hoe loopt dat met onuitvoerbare punten? Het ging onder andere over de bedrijfsopvolgingsregeling.

Voorzitter. Dit verhaal van "het is te veel" wordt hier jaarlijks gehouden. We moeten daar wellicht ook niet in blijven hangen, maar we moeten er wel een paar lessen voor de toekomst uit trekken. Het leidt tot politiek fragiele wetgeving wanneer fiscaal beleid slechts rust op een smalle meerderheid, die verdwijnt wanneer een coalitie ten val komt. Dat bleek dus nu. Fiscale wetgeving die zo essentieel voor het bedrijfsleven en huishoudens in Nederland is, zou waar mogelijk op bredere parlementaire steun moeten kunnen rekenen dan de helft plus één. Dat leidt tot stabiliteit en tot een betrouwbare overheid. Een les die wij hieruit trekken is dus om partijen buiten de coalitie om te consulteren om tot meer stabiele en breder gedragen wetgeving te komen en te leren van bijvoorbeeld Denemarken, waar parlementaire akkoorden worden gesloten op losse onderwerpen of groepen onderwerpen.

Dan heb ik de vraag om het meer behapbaar te maken. Welke opdeling van het bredere pakket zoals we dat nu hebben, is denkbaar om tot een meer behapbare behandeling te komen? Het viel mij op dat er blokken zijn met de bewindspersonen van Sociale Zaken, Klimaat en Energie en voor de algemeen fiscale maatregelen met de staatssecretaris die hier zit. Is zo'n type opknippen logisch en zinvol, of is een andere denkrichting meer nuttig? In de tweede termijn overweegt mijn fractie, samen met een aantal andere fracties, een motie in te dienen die oproept tot een meerjarige fiscale wetgevingsagenda, die zo lang loopt als voorgenomen hervormingen en die zo de parlementaire behandeldruk spreidt over de jaren en die spreidt door het voorjaarsmoment ook te benutten voor fiscale wetgeving die, zoals benoemd, niet sterk samenhangt met de rijksbegroting of koopkrachtmaatregelen die in het najaar passen. Ik moet daarbij zeggen dat de staatssecretaris vele goede initiatieven heeft genomen in het opknippen van wetgeving en ook in het inzicht geven in welke jaren grote trajecten aan de orde zijn. Dat zien wij dus zeker en dat waarderen wij ook. Wij willen daarop voortbouwen.

Het tweede blokje dat ik wil behandelen, gaat over de fossiele subsidies. Niet windmolens draaien op subsidie, maar olie blijkt wel op subsidie te branden als ik de nieuwste cijfers zie. Noem het belastingkorting of fossiele fiscale regelingen: ik til niet zo zwaar aan het woord. Waar het volgens mij om gaat is het stimuleren van zaken waarvan we toch wel breed erkennen dat die afgebouwd zouden moeten worden. Ook dat wil ik benaderen vanuit de rol van de Eerste Kamer. Ik wil eerst graag ingaan op de tegenwerping die ik vaak hoor, namelijk dat het schadelijk zou zijn voor de economie om fossiele subsidies af te bouwen. Het tegendeel is zelfs waar en ik zal kort ingaan op waarom.

De toekomst zal onvermijdelijk duurzaam zijn. Wanneer wij het Nederlandse bedrijfsleven te veel en meer dan nodig is beschutten voor veranderingen die in de wereld optreden, dan creëren wij economische kasplantjes. Bovendien is het zo dat investeringen in verduurzaming pas worden gedaan wanneer zij financieel renderen. Anders zou het onzakelijk zijn en krijg je het niet aan je aandeelhouders verkocht. Wanneer wij de werkelijke kosten van CO2-vervuiling wegmasseren met tientallen miljarden aan subsidies, dan zorgen wij ervoor dat ons bedrijfsleven niet weerbaar is tegen deze onvermijdelijke toekomst.

Natuurlijk moet de snelheid van de aanpassingen realistisch zijn. Ik zou niet anders zeggen, maar de realiteit is dat er voor veruit de meeste fossiele subsidies op dit moment nog geen afbouwpad is. Het is dus andersom: het gaat niet te snel, want er gebeurt op veel punten helemaal niks. Het is dan ook goed dat de wetsvoorstellen over de glastuinbouw en de klimaatmaatregelen voor industrie en elektriciteit er liggen, ook al is het afbouwpad bij amendement verlengd, want pas als er zekerheid is over dit soort maatregelen komen investeringen los. We hebben hierover nog wel een aantal kritische vragen, die wij meewegen in ons uiteindelijke stemgedrag.

Is bij de glastuinbouw overwogen om het oorspronkelijke pad te volgen en om extra bij te dragen aan het maken van de transitie? Nu lijkt het alsof de druk eraf gaat om de sector meer toekomstbestendig te maken. Overigens is het al een enorm innovatieve sector. Ik lees in de tweede set schriftelijke antwoorden dat het maar de vraag is of het verlengde afbouwpad voldoet aan Europese regelgeving. Ik vraag de staatssecretaris om in te gaan op de vraag wat er gebeurt als dat inderdaad niet zo blijkt te zijn. Hebben we dan een probleem en, zo ja, waar vallen we dan op terug?

Een andere vraag met betrekking tot de mineralogische industrie. De regering stelt dat de energiekosten hierdoor 20% stijgen en de totale bedrijfskosten met 0,9%. Dat lijkt heel bescheiden. De sector stelt in haar informatie, die vermoedelijk met ons allemaal is gedeeld, dat dit enorme onderschattingen zijn en dat er nog geen verduurzamingsmogelijkheden zijn voor het bakken van tegels, bakstenen en dergelijke. Hoe zit het nu met die kostenstijging en is er op redelijke termijn handelingsperspectief of niet? Heeft de sector voldoende toegang tot subsidies voor deze innovatie? Zijn de kostenstijgingen dusdanig dat de industrie zal vertrekken of is het te dragen? De schriftelijke antwoorden gaan hier wel op in, maar ik zou graag willen dat de staatssecretaris daar nog scherper op ingaat.

Een andere vraag. Hoe zit het met de voortgang op de motie-Kröger, die oproept tot scenario's voor het afbouwen van de verschillende fossiele subsidies? Dat zou voor het kerstreces komen en dat moment nadert met rasse schreden. Ik wil graag antwoord op die vraag, maar ook de toezegging dat er voor het bedrijfsleven een kenbaar afbouwpad komt voor alle fossiele regelingen, zodat de industrie weet waar ze aan toe is en kan investeren op de manier die ik net heb geschetst. Het is dan wel goed om juist vanuit de sociaaldemocratische en groene hoek nog iets dieper in te gaan op economie en marktwerking.

Het subsidiëren van industrieën moet wat ons betreft gebeuren op basis van een heldere groene industrievisie. Als je dat zonder een heldere visie doet, dan is het in veel gevallen niet welvaartsverhogend. Daar zijn een paar redenen voor. De overheid is niet bijzonder goed in het kiezen van winnaars, kijk maar naar de nota's uit de jaren negentig. Ik denk dat u dan weinig zult lezen over bijvoorbeeld de ASML's en de Adyen's, die nu zo belangrijk zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het is bovendien een feest voor lobbyisten en adviesbureaus wanneer de politiek zonder heldere strategie bepaalt welke industrieën wel of niet subsidie krijgen.

Wat nodig is, is dat we een scherp onderscheid maken tussen industrieën die na een fase van subsidiëring kunnen floreren in het duurzame Nederland van 2030 en de kleine minderheid van bedrijven die ook na zeer lange subsidiëring alleen marginaal kan overleven dankzij continue overheidssteun. Laten we nou juist op dit punt wel vertrouwen hebben in de innovatiekracht van de markt om de economie ook te ordenen en te moderniseren.

Een vraag; ik kan me voorstellen dat die ook bij de minister van EZK belandt, zoals de voorgaande spreker benoemde. Hoe is het mogelijk dat de inschatting van de omvang van deze fossiele subsidies tien keer groter bleek te zijn dan toen het kabinet daar eerder cijfers over deelde? Ik geef de minister van EZK een groot compliment voor het boven water krijgen van deze schijnbaar meer accurate cijfers, maar hij zal het met mij eens zijn dat het parlement erop moet kunnen vertrouwen dat dergelijke berekeningen in ieder geval in orde van grootte kloppen. Een factor tien ernaast zitten is dan eigenlijk te veel. Kan het kabinet mij uitleggen waarom deze berekeningen er dan zo ongelofelijk ver naast zitten? Want dat beschadigt natuurlijk het vertrouwen van het parlement maar ook van het publiek in dergelijke cijfers.

Dan wil ik graag ingaan op fiscale regelingen en belastingconstructies en internationale belastingontwijking. Onrechtvaardige en zelfs onrechtmatige fiscale constructies en trucs die vooral ten bate komen van de meest vermogende partijen, zijn de grondoorzaak van de vertrouwensbreuk die bestaat en groeit tussen het publiek en de economische en bestuurlijke top van Nederland. De "elite", zou je bij gebrek aan een beter woord kunnen zeggen. Het aangaan van belastingconstructies die evident in strijd zijn met de wet, door met name internationaal opererende bedrijven en zeer vermogende particulieren, beschouwt mijn fractie als een ernstige vorm van morele verloedering. De bestrijding hiervan is essentieel om de goede belastingmoraal in Nederland hoog te houden en een op vertrouwen gebaseerde samenleving te behouden. Ik prijs de staatssecretaris ook voor zijn inzet hierop. Het is zeker niet alleen maar slecht.

Noodzakelijk daarvoor is dat we niet alleen jaarlijks maatregelen nemen om gaten te dichten — we hebben ook weer een flink pakket voor ons liggen — maar dat wij zoeken naar een manier om een structurele verbetering hierin te bewerkstelligen. Ook ethisch leiderschap vanuit de regering op dit punt is dan noodzakelijk. Onze visie op wat een rechtvaardige belastingheffing is, is die van een balans tussen de lasten op arbeidsinkomen en de lasten op vermogen, en het belasten, niet subsidiëren, van de vervuiler. Welbeschouwd zijn er zelfs betere argumenten voor een lagere belastingdruk op arbeid, maar laten we beginnen met het meer gelijktrekken daarvan.

De staatssecretaris haalt 90% van de taakstelling voor de aanpak van belastingconstructies en fiscale regelingen. Volgens mij is dat hartstikke goed. Ook dat verdient een compliment. Maar het is niet op voorhand altijd duidelijk in hoeverre regelingen en in het bijzonder constructies goed aangepakt kunnen worden. Toch vind ik het op gronden van gevoelslogica wel raar dat de back-up voor deze taakstelling dan de inkomensbelasting is. De aanpak van constructies is in mijn ogen juist bedoeld om de belastingdruk voor werkende mensen op de langere termijn naar beneden te brengen, gezien de scheefgroei tussen de belastingdruk op arbeidsinkomen en aan de andere kant vermogen en winst. Dat deze operatie dan resulteert in een verhoging van de inkomensbelasting is onbegrijpelijk voor mensen en slecht voor het draagvlak voor de belastingheffing.

Een vraag daarover. Belastingconstructies en fiscale regelingen, waaronder toch ook hele reguliere zaken zoals het lage btw-tarief op groente en fruit, zijn in mijn ogen twee toch wel erg verschillende zaken. Wij zouden daarom ook voorstander zijn van twee losse doelstellingen daarvoor. Kan de staatssecretaris nog een keer uitleggen waarom deze twee zaken dan toch in één taakstelling zitten?

Een tweede vraag. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom hij hiervoor heeft gekozen? Een hogere vermogens- of winstbelasting past toch veel beter bij constructies dan een verhoging van de inkomensbelasting? Ik druk me even wat onduidelijk uit, maar ik hoop dat ik zo duidelijk ben.

Belastingconstructies die evident in strijd met de wet zijn, zouden niet om een wetswijziging hoeven vragen. Dat heb ik al genoemd. De Belastingdienst zou dergelijke constructies moeten kunnen afwijzen. Ik heb hier schriftelijke vragen over gesteld. De staatssecretaris heeft die uitgebreid beantwoord; ook daarvoor dank. Ik begrijp dat het erg lastig is om een sterk beroep op het rechtsbeginsel misbruik van recht te doen, maar de vraag is hoe we dan voorkomen dat onder de fiscale radar van de Belastingdienst steeds opnieuw belastingconstructies ontstaan die vervolgens in een eindeloos kat-en-muisspel moeten worden bestreden, waarbij mijn gevoel is dat de publieke kant van dit verhaal toch op een achterstand staat tegenover de adviessector. De strijd tegen belastingontwijking moet dus slimmer gevoerd worden en vraagt om een systeem- of mentaliteitsverandering.

Ten eerste is mijn fractie van mening dat het vak van belastingadviseur gereguleerd zou moeten worden als beschermd beroep met toevoeging van tuchtrecht. Het tweede punt is dat de binnendringing van de wetenschap door de advieswereld bestreden zou moeten worden. Het is domweg niet goed dat zoveel hoogleraren verbonden zijn aan adviesbureaus of zoveel leerstoelen worden bekostigd vanuit sectoren die een belang hebben bij de uitkomsten daarvan. De echt onafhankelijke hoogleraar belastingrecht kan helaas op de lijst met bedreigde diersoorten.

Ik heb daar een vraag over. Begrijp ik goed dat het in algemene zin klopt dat belastingadviseurs die bijvoorbeeld de dividendstrippingmethode hebben geadviseerd, een illegale praktijk als ik het goed begrijp, daar persoonlijk geen strafrechtelijke of financiële gevolgen of wat dan ook van ondervinden in de uitoefening van hun beroep? Is de staatssecretaris het met me eens dat het voor de moraliteit van een sector bevorderend is, wanneer er gevolgen kleven aan het adviseren van onethisch gedrag?

Mijn tweede vraag gaat over de hoogleraren. Er is al jaren, minstens vijftien jaar voor zover ik kan terugvinden, aandacht voor dat het zorgelijk is dat zo'n groot percentage hoogleraren belastingrecht, fiscaliteit en dergelijke niet onafhankelijk is. Waar staat de aanpak hiertegen inmiddels? Wanneer is dit opgelost? Of staan we hier over vijftien jaar nog steeds met hetzelfde verhaal? Ik lees dat er een register komt voor hoe leerstoelen zijn gefinancierd, maar met een register normaliseren we het misschien alleen maar verder. Hoe lossen we dit op?

Dan ga ik over op internationale rapporten. Kort gezegd komt vanuit de regering het beeld naar voren dat Nederland voortvarend bezig is met het bestrijden van internationale belastingontwijking. Nu zie ik de inzet, maar recente rapporten zoals van het global tax evasion network en international tax justice schetsen toch een heel ander beeld. Ik wil nu niet ingaan op alle losse punten daarvan. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris bekend is met die rapporten. Ik wil hem de hamvraag stellen via u, voorzitter: is de mate van belastingontwijking in Nederland nu teruggebracht naar een internationaal acceptabel niveau of moet ons land helaas nog steeds worden gezien als een draaischijf van belastingontwijkende geldstromen? Kan de staatssecretaris toezeggen een kabinetsreactie te geven op beide rapporten? Ik heb gelezen dat het kabinet al gedeeltelijk heeft gereageerd in de recente brief hierover, maar dat was toch nog erg partieel.

Dan wil ik graag nog specifiek ingaan op de Wet minimumbelasting. Ook hier dank voor de uitgebreide antwoorden. De staatssecretaris antwoordt dat Nederland inderdaad vanaf 2026 gaat bijheffen over onderbelaste Amerikaanse winsten van Amerikaanse multinationals, dat wil zeggen winsten die lager belast zijn dan tegen het effectieve tarief van 15%. Helemaal geen hoog tarief, zou ik haast nog durven zeggen. In 2026 loopt de tijdelijke veiligehavenmaatregel af die speciaal in OESO-verband is getroffen voor de Verenigde Staten. De veiligehavenmaatregel houdt in dat andere landen, waaronder Nederland, niet mogen bijheffen over de onderbelaste winst in een land dat ten minste een statutair tarief heeft van 20%. Dat hebben de Verenigde Staten. Wij juichen toe dat de regering in de antwoorden duidelijk heeft gemaakt te gaan bijheffen, maar wij vrezen ook dat de OESO wellicht slappe knieën heeft en voorafgaand aan de afloop van de veiligehavenmaatregel in 2026 weer een nieuwe dergelijke maatregel zal treffen voor de Verenigde Staten. Als de Verenigde Staten als belangrijk en groot land — laten we dat erkennen — een speciale behandeling blijven krijgen, dan wordt de minimumbelasting uitgehold. Dan brokkelt het internationale draagvlak af en willen ook andere landen straks dergelijke maatregelen. Het einde kan dan zoek zijn. Een vraag daarover. Kan de staatssecretaris toezeggen dat Nederland in OESO-verband de druk op de ketel blijft houden om Amerika niet langer dan nu het geval is te vrijwaren van de minimumbelasting?

Voorzitter. Dan kom ik bij mijn laatste blokje. De complexiteit van het stelsel moet teruggebracht worden. Daar hoor ik eigenlijk alle sprekers tot nu toe over als ik goed heb geluisterd. In onze ogen is de grondoorzaak van deze complexiteit, en de reden dat er jaarlijks zo'n berg wetgeving ligt met allemaal knopjes en dwarsverbanden, dat dat complexe geheel ieder jaar geactualiseerd moet worden. Voor mijn fractie is de marsroute naar eenvoud simpel: het gelijker belasten van inkomen uit arbeid en inkomen uit vermogen en winst draagt de potentie voor een enorme versimpeling in zich. Wellicht moet dat niet met een big bang, maar met een weg van geleidelijkheid, stap voor stap. Waarom moeten wij dan versimpelen? Daar zijn in essentie twee redenen voor. Complexe wetgeving is niet alleen een enorm gedoe voor bedrijven en huishoudens en een bron van onzekerheid. Complexe wetgeving en de veelheid aan jaarlijkse aanpassingen zijn ook een feest voor lobby- en adviesbureaus. De deelbelangen worden dan uitstekend vertegenwoordigd, maar wie komt er op voor de gewone belastingbetaler? Dat zijn dan wellicht senatoren die hier 2.000 pagina's aan wetgeving op hun zolderkamer moeten bestuderen.

De tweede reden waarom versimpeling noodzakelijk is, is dat het letterlijk ontlasten van de werknemer noodzakelijk is om van het toeslagencircus af te komen. Dat de werkende Nederlander te weinig overhoudt om van te leven, is de hele reden waarom toeslagen noodzakelijk zijn en is ook een grondoorzaak voor de hoge marginale druk. Ik denk niet dat het goed mogelijk is om dit op te lossen wanneer we blijven werken met zulke grote toeslagen. Ik heb hier ook een vraag over. Ik heb de staatssecretaris het doel van versimpeling, zoals dat ook in het regeerakkoord staat, horen onderschrijven, maar ook hier wil ik graag een hamvraag stellen: is er in dit fiscale jaar, wanneer we onder de streep kijken, een toename van de eenvoud of toch weer een toename van de complexiteit? Ik heb het nu niet meegenomen, maar wanneer ik naar de stapel printwerk kijk die in mijn studeerkamer voor mij ligt, krijg ik toch de indruk dat de complexiteit is toegenomen. Als het antwoord in dit beleidsarme demissionaire jaar negatief is, hoe kunnen we dan zorgen dat dat ooit gaat lukken? Of blijft dat dan een fata morgana die steeds blijft verdwijnen naarmate we dichterbij komen?

Dan nog een wat concreter punt naar aanleiding van de nieuwe eerste schijf in de energiebelasting. Het kabinet wijst er op diverse plekken op dat het vanwege de bestaande blokverwarming moeilijk is om een tariefsverlaging in de nieuw geïntroduceerde eerste schijf voor huishoudens te realiseren. Als ik het goed begrijp, moet er een forfaitaire teruggaveregeling gemaakt worden voor de 40.000 tot 70.000 aansluitingen die daarin zitten. We schijnen niet precies te weten hoeveel dat er zijn; dat is nou net het punt. De Nederlandse woningcorporaties, die hier vermoedelijk veel mee te maken hebben, wijzen erop dat een register voor blokverwarming noodzakelijk is om een oplossing voor deze huishoudens te realiseren die effectiever is dan de huidige oplossing, waarbij aansluitingsgerechtigden — ik gebruik een woord waarvan ik niet helemaal weet of dat klopt — zichzelf moeten melden om belastingteruggave of wat dan ook in die eerste schijf te krijgen. Kan het kabinet toezeggen te onderzoeken of zo'n register er zou moeten komen?

Dank, voorzitter. Ik ben aan het einde van mijn bijdrage gekomen.

De voorzitter:

Maar niet voordat er nog een interruptie is van de heer Schalk van de SGP.

De heer Schalk i (SGP):

Het doet mij natuurlijk deugd dat mijn collega spreekt over moraal, ethiek en dergelijke. In het verleden discussieerde ik heel vaak met collega Crone. Hoe groter zijn gezin werd qua aantal kleinkinderen en dergelijke hoe meer we het erover eens werden dat er een probleem was voor eenverdieners. Heeft ook deze collega daar oog voor en op welke manier kunnen we dat aanpakken, zeker op het punt van de marginale druk, waar we het net over hadden?

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Dat is een terechte vraag. In een eerdere interruptie wees u erop dat er voor bepaalde groepen een marginale druk van 90% is. Ik denk dat niemand in Nederland dat aanvaardt als een logische situatie. Daar kunnen wel een aantal dingen over gezegd worden. In de eerste plaats hangt dit in mijn ogen — als ik me daar niet in vergis; het kabinet kan daarop ingaan — essentieel samen met het feit dat wij werken met toeslagen. Waarom werken wij met toeslagen? Omdat Nederlandse huishoudens die fulltime werken, zoals de eenverdieners, waar u voor op de bres staat, niet rond kunnen komen van het inkomen dat zij daarmee overhouden. Dat is een groot maatschappelijk probleem. Het is er in de eerste plaats een gevolg van dat de primaire inkomens, dus wat mensen meenemen van hun werkgever, te laag zijn. In de tweede plaats is de belastingheffing op arbeidsinkomen te hoog. Anders zouden mensen daarvan wel rond kunnen komen in een markteconomie, waarin we toch leven, zou je zeggen. Volgens mij moeten wij dus naar die twee fundamentele zaken kijken als we dit op willen lossen, omdat wij anders ook op dit punt met een doelstelling te maken hebben die we uiteindelijk niet gaan bereiken — ik gebruikte net het woord fata morgana — zolang we niet van die toeslagen af komen. Het is een lang antwoord; ik hoop dat u mij daar nog in kon volgen.

De voorzitter:

Duidelijk. Een vervolgvraag van de heer Schalk, kort graag.

De heer Schalk (SGP):

Ik zal het kort houden, voorzitter. Dank aan collega Martens voor dit eerste antwoord. Maar nu even heel concreet. Ik heb dit voorbeeld wel vaker gebruikt, maar u staat hier voor het eerst. Bij een inkomen van €40.000, waar tweeverdieners goed van kunnen rondkomen, betalen eenverdieners gewoon tien keer zo veel belasting. Die betalen tien keer zo veel belasting.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Schalk (SGP):

De vraag is: is dat eerlijk? Het komt ongetwijfeld door de manier waarop we met toeslagen en dergelijke omgaan, maar hier verdienen mensen gewoon wel voldoende geld. Alleen moeten ze heel zwaar belasting betalen, omdat ze bestraft worden omdat ze niet …

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Schalk (SGP):

… de arbeidsmarkt opgaan. Wat vindt de heer Martens daarvan?

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Ik ben het met de vraagsteller eens dat dat het rechtvaardigheidsgevoel tart, maar ik blijf erbij dat dat opgelost moet worden via de twee punten die ik benoem, omdat ik denk dat wij anders in een jaarlijkse cyclus van repareren komen. Dan staan we hier jaar na jaar op dezelfde manier en dan is het misschien geen 90% maar 88%. U snapt wat ik bedoel.

De heer Bovens i (CDA):

Eerst een compliment voor het feit dat u nog alles uitprint op de zolderkamer. Dat vind ik toch geweldig. Ik zie het ook helemaal voor me, zeker bij dit Belastingplan. Maar ik wilde nog een vraag stellen over uw eerste zin. U zei dat u ook spreekt namens de fractie van OPNL en ik vroeg me even af of er ook door de fractie van OPNL een aantal punten zijn meegegeven voor dit debat. U bent namelijk niet ingegaan op zaken rond bijvoorbeeld de grensproblematiek of de verschillen tussen de regio's in Nederland. Misschien komt dat in tweede termijn terug, maar ik zou wel willen weten wat u daarvan vindt, dus van de opmerkingen over bijvoorbeeld het verschil in behandeling aan beide zijden van de grens en de accijnsverhogingen. Ik ben zelf een belastingontwijker; ik wil dat even toegeven. Mea culpa, mea culpa. Ik heb zonet weer meer dan €10 verdiend doordat ik in België ben gaan tanken, en dat zullen er heel veel met mij doen in Maastricht, want het was een hele lange file voor de pomp. Het is daar nu €1,57, terwijl de goedkoopste in Nederland €1,86 is.

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk, meneer Bovens. Ik wil de heer Martens het woord geven.

De heer Bovens (CDA):

Het gaat mij dus om dit soort verschillen, en ik wil graag vragen wat de OPNL-bijdrage aan uw bijdrage was.

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Ik voel me er niet comfortabel bij om inzicht te geven in het vooroverleg dat wij hebben gehad en in wie welke punten heeft ingediend, maar ik begrijp dat dat gevraagd wordt om het over de grenseffecten te kunnen hebben. Dat is iets wat in onze ogen altijd meegenomen moet worden bij het vaststellen van accijnzen en dergelijke. Het geldt eigenlijk ook voor de btw, waar we het verder niet over hebben vandaag. Ik volg de discussie daarover dus met veel belangstelling. Ik woon zelf in Groningen, zoals u wellicht weet, en daar speelt dat ook wel in enige mate. Persoonlijk heb ik daar ook het gevoel bij dat we dat genuanceerd moeten bekijken, want het gebeurt natuurlijk de ene keer aan onze kant van de grens en de andere keer aan de andere kant van de grens. Een slimme pomphouder heeft dus twee benzinepompen: eentje aan de ene kant en eentje aan de andere kant van de grens. Dat voorbeeld wordt vaak gebruikt. Het hoort er ook een beetje bij. De spreker van Volt, de heer Hartog, benoemde het ook: hoe moeten we daar dan mee omgaan? Uiteindelijk hou je een verschil, tenzij wij ons in het geheel besluiten te conformeren aan Duitse wetgeving, iets wat misschien naar voren kwam uit de bijdrage van de PVV. Maar dat verlies aan soevereiniteit ziet mijn fractie op dit moment toch nog niet zitten.

De voorzitter:

Dank u wel. Wij gaan om 18.00 uur richting de dinerpauze, maar voor die tijd zou ik nog een laatste spreker aan het woord willen laten. De eerste spreker in de sprekersvolgorde is de heer Van Rooijen van 50PLUS, maar de heer Van Rooijen heeft maximaal 50 minuten aangevraagd. Niet 50-plus minuten dus, maar 50 minuten. Ik zou dus willen voorstellen, met instemming van de heer Van Rooijen, dat de heer Hartog van Volt voor een korte bijdrage nog tot aan de dinerpauze het woord voert. Dan gaan we om 18.00 uur naar de dinerpauze. Het woord is aan de heer Hartog van Volt. Nee, ik zie eerst een reactie van de heer Van Rooijen, 50PLUS.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Ik gun alle collega's op tijd de maaltijd — dat geldt ook voor mijzelf — maar ik had dit wel graag even van tevoren van u gehoord. Ik had er namelijk op gerekend het nu nog tot 18.30 uur te kunnen doen.

De voorzitter:

Ik had begrepen dat het met uw instemming was, maar dan is de boodschap verkeerd geweest. Excuses. Als u het goedvindt, wil ik de heer Hartog wel het woord geven tot 18.00 uur. Met enige aarzeling dan toch de heer Hartog van Volt.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Hartog i (Volt):

Voorzitter, dank u wel. Het is een beetje van toetje tot borrelhapje. Maar goed, ik begrijp het gebrek aan comfort van de heer Van Rooijen. Mijn excuses.

Allereerst felicitaties aan de heer Heijnen voor zijn maidenspeech. Ik vind het fijn om te zien dat we als team Eerste Kamer dit soort expertise ter beschikking hebben bij ons debat, dus mijn complimenten daarvoor. Dan wil ik het kabinet bedanken voor de uitgebreide beantwoording van de vragen in de schriftelijke ronde. Als nieuwkomer haal ik ook daar ontzettend veel uit.

In deze procedure zijn verscheidene voorstellen tegen het licht gehouden en is ook nadrukkelijk aandacht besteed aan de door de Tweede Kamer gemaakte amendementen. Dat is terecht. De conclusie van mijn fractie daarbij is dat de haast waarmee sommige amendementen zijn ingediend en beoordeeld geen schoonheidsprijs verdient, ook al staan wij welwillend tegenover het uiteindelijke doel van de meeste amendementen. De Voltfractie gaat ervan uit dat de procedure in 2023 uitzonderlijk is vanwege de demissionaire staat van het kabinet en de verkiezingen laat in het jaar. Dit zou bij de behandeling in een normaal jaar niet moeten voorkomen.

Het doet mij wel deugd dat het kabinet in de toegezonden brief de meeste amendementen uitvoerbaar acht. Wij gaan er gevoeglijk van uit dat dit kabinet voor het laatst in deze Kamer een belastingpakket zal verdedigen. Je weet het nooit, maar daar gaan we van uit. Het ministerie zal zeker continuïteit waarborgen, maar kan het kabinet reflecteren op de evenementen zoals die zich hebben voorgedaan? Hoe kunnen het kabinet en de Kamers samen het proces zodanig verbeteren dat we de afwegingen rustiger en op basis van meer informatie kunnen maken?

Voorzitter. Een rustiger afweging van de voorgestelde amendementen lijkt de Voltfractie met name bij de fiscale regelingen van belang en mogelijk. De eventuele afbouw van die regelingen is gebaseerd op een evaluatierapport, of zou dat in ieder geval moeten zijn. Deze rapporten komen door het jaar heen beschikbaar. De Voltfractie vraagt het kabinet of het de mogelijkheid ziet dergelijke rapporten en de kabinetsreactie daarop eerder en gespreid door het jaar heen van een door de Kamers gedragen conclusie te voorzien. Ik geloof dat de heren Holterhues en Martens ook voorstellen in die richting hebben gedaan.

Volt heeft in het Nederlandse verkiezingsprogramma een radicale afschaffing van fiscale regelingen gecombineerd met een sterk herzien belastingstelsel. Volt wil af van alle toeslagen, de heffingskorting en de werknemers- en werkgeverspremies. In plaats daarvan wil Volt toewerken naar een basisinkomen. Daarom zouden we willen beginnen met een huishoudtoelage in een nieuw stelsel. Het gaat om een basistoelage voor iedereen, ongeacht hoeveel je verdient. Dit voorstel is door het CPB doorgerekend en pakt budgettair positief uit. Daarnaast halveert het de armoede en bereiken we met dit plan de laagste staatsschuld. Voor werkgevers neemt de regeldruk enorm af. Wat Volt betreft stoppen we met het plakken van pleisters om het bestaande systeem in de lucht te houden. Om sneller die richting op te gaan, ligt een versnelde evaluatie van fiscale regelingen voor de hand. Ziet het kabinet ruimte om een aantal van de evaluaties waarvan de kalender tot 2026 doorloopt, te vervroegen?

Een van de regelingen waaraan op het laatste moment is gesleuteld, is de expatregeling. Deze is via een amendement versoberd en dit heeft tot veel reuring geleid in het parlement en de maatschappij. Wij hebben over deze regeling schriftelijk van gedachten gewisseld. De Voltfractie wil het debat vandaag met name toespitsen op de afstemming van dergelijke regelingen binnen de Europese Unie. Het kabinet antwoordt op deze uitdaging als volgt: "Uit de contacten tot dusver blijkt dat een aantal gesprekspartners dit een interessant onderwerp vindt, maar er lijkt op dit moment nog onvoldoende momentum om dit internationaal en Europees concreet op de agenda te zetten. Tegelijkertijd is er tijd nodig om een onderwerp goed geagendeerd te krijgen in een multilaterale instelling."

Voorzitter, ik ben bekend met de stroperigheid van besluitvorming in multilaterale instellingen en in de Europese Unie. Een groot Europeaan, Jean Monnet, zei echter, ik citeer: "ce qui est important, c'est de être ni optimiste ni pessimiste, mais d'être determiné". Het gaat erom vastbesloten te zijn en door te zetten, om te voorkomen dat wij hier uren besteden aan weglekeffecten binnen de EU.

Welke partners ziet het kabinet om een grotere gelijkwaardigheid van expatregelingen binnen de EU te bewerkstelligen? Is er op z'n minst een overzicht van dergelijke regelingen binnen de EU beschikbaar? Zou het uiteindelijke gezamenlijke doel niet moeten zijn de expatregelingen binnen de EU af te schaffen, vraag ik aan het kabinet. De EU is ook anderszins aantrekkelijk voor kenniswerkers en andere essentiële beroepen.

De Voltfractie ziet hetzelfde verschijnsel wanneer wij in deze Kamer discussiëren over verschillen in accijnzen over de grenzen en andere belastingongelijkheid; we hebben dat al eerder besproken. Volgens mijn fractie zou de basis voor het heffen van belastingen op z'n minst kunnen worden geharmoniseerd, zoals ook bij de btw het geval is. Over de hoogte kunnen we dan een vervolggesprek hebben. Dat is van groot belang voor onze grensregio's en het geeft duidelijkheid over de voorwaarden waaronder ondernemers aan beide zijden van de grens opereren; de heer Bovens refereerde daar ook al aan. Het kabinet mag daarop reflecteren in bredere zin, maar ik kan me ook zomaar voorstellen dat een van de leden dat liever bewaart voor een te schrijven boek. Dat is ook goed, maar ik vraag toch om een korte reactie.

Voorzitter, ik sluit af. Het goedkeuren van de begroting en het belastingpakket is een van de essentiële taken van het parlement. Ik heb ook met waardering gekeken naar de vragen die door de collega's zijn gesteld en de antwoorden daarop. Ik denk dat het uiteindelijke pakket evenwichtig is en de juiste richting voor 2024 aangeeft.

Mijn laatste vraag aan het kabinet heeft betrekking op een van de vragen van de collega's over de verbruiksbelasting bij alcoholvrije dranken op basis van suikergehalte. Het kabinet heeft in de schriftelijke behandeling gezegd begin 2024, nog in demissionaire status, met een brief te komen. Ik kijk uit naar die brief en vraag het kabinet of er al zicht op is wanneer die brief ons zal bereiken.

Ik laat het hierbij, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie nog wel een interruptie van de heer Schalk van de SGP. Kort graag.

De heer Schalk i (SGP):

Zeker. Even over het basisinkomen. Hoe ziet Volt dat? Gaat dat dan ten koste van allerlei andere sociale voorzieningen?

De heer Hartog (Volt):

Nee, het basisinkomen is het uiteindelijke doel, maar dat ga je niet ongeclausuleerd even op een maandagnamiddag invoeren. Daar gaan we heel serieus over spreken. We hebben voorgesteld om een aantal simpele toelagen te doen, dus het belastingstelsel en het toelagensysteem zodanig te versimpelen dat je veel minder problemen hebt bij de uitvoering.

De voorzitter:

De heer Schalk, nog een korte reactie.

De heer Schalk (SGP):

Komt u nu met een verzoek aan de regering om dat te gaan uitwerken?

De heer Hartog (Volt):

Nee, dat verzoek heb ik niet gedaan. Ik heb de Kamer willen meegeven dat een einddoel misschien helpt bij de discussies die wij hebben. Mocht het kabinet of mochten andere collega's dat inspirerend vinden, dan zijn wij natuurlijk altijd bereid om daarover te praten.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Hartog. Dan schors ik de vergadering voor de dinerpauze, tot 19.00 uur. De behandeling van het pakket Belastingplan 2024 zal na de dinerpauze worden voortgezet.

De vergadering wordt van 18.01 uur tot 19.00 uur geschorst.

Voorzitter: Bruijn


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Rooijen, namens 50PLUS.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

In de eerste plaats wil ik collega Heijnen feliciteren met zijn maidenspeech. We zullen elkaar nog vaak hier samen ontmoeten en met elkaar spreken.

Voorzitter. Mijn bijdrage wil ik indelen in zes blokjes of hoofdstukken. In de eerste plaats de bestuurlijke rol van de Eerste Kamer. Tweede: beperking inflatiecorrectie. Dan de aangenomen amendementen van de Tweede Kamer, financiering AOW, toekomst van het belastingstelsel. En tot slot inkomensbeleid en fiscale leeftijdsdiscriminatie.

Allereerst de bestuurlijke rol van de Eerste Kamer. Ik val maar met de deur in huis: mijn fractie zal alleen al om bestuurlijke redenen tegen het Belastingplan 2024 stemmen. De Eerste Kamer kan haar medewetgevende taak niet zorgvuldig uitvoeren. De 50PLUS-fractie betreurt het dat het Belastingplan wederom voorstellen bevat die geen samenhang vertonen. Te weinig zelfstandige voorstellen die een eigenstandig traject volgen. Het advies van de Raad van State, om alleen maatregelen op te nemen die een budgettaire samenhang hebben met de begroting van het volgende jaar, wordt niet opgevolgd. Onze fractie heeft bij eerdere beschouwingen met de minister van Financiën en de staatssecretaris gepleit voor het indienen van het belastingplan in het voorjaar, op een zodanig tijdstip dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel kan behandelen voor het zomerreces. Dat biedt de Eerste Kamer veel meer tijd voor een zorgvuldige behandeling, hetgeen des te meer van belang is omdat de senaat geen recht van amendement heeft. De eindstemming in de Tweede Kamer voor het Belastingplan kan dan eind september plaatsvinden, nadat ook de voorstellen over koopkracht bekend zijn, die vooral bestaan uit tariefwijzigingen. Onze fractie vindt het argument, dat gewacht moet worden met de vaststelling van het belastingplan tot eind augustus, niet valide. Over de maatregelen voor de koopkracht van het volgende jaar kan in het kabinet apart en aanvullend worden besloten, bijvoorbeeld in augustus. Dat kan je dan alsnog bekendmaken in september met een aanvulling op het belastingplan. Dat is echt veel zuiverder. Vindt de staatssecretaris dit nou ook niet wenselijk?

Onze fractie heeft vorig jaar een motie ingediend over het indienen van het Belastingplan in het voorjaar, maar die werd helaas verworpen. We zijn dus niet teruggekeerd naar het gewenste pad, maar volharden in de gewoonte. Na het Belastingplan van eerdere jaren, nu weer dezelfde situatie. Van uitzondering naar gewoonte, en van gewoonte naar een hardnekkige verslaving. Als we die ontwikkeling zelfs in de chambre de réflexion niet verwerpen, waar dan nog wel? Het kabinet spreekt van gewenste voortvarendheid om maatschappelijke problemen, een omissie of een heffingslek met urgentie aan te pakken. Bij de urgente doelen die genoemd zijn, wordt ook het klimaatdoel genoemd en de vereenvoudiging van het stelsel. Maar het klimaat verandert toch niet in vier maanden, en het stelsel wordt toch niet eenvoudiger van nog meer gegoochel met heffingskortingen? Vindt de staatssecretaris echt dat hij maatschappelijke problemen voortvarender aanpakt door te spelen met inflatiecorrecties en opbouw- en afbouwpercentages van heffingskortingen?

Het kabinet meent dat dit plan zo veel mogelijk beperkt is voor maatregelen die op 1 januari in werking moeten treden, hoewel niet beperkt tot wettelijke verankering. Moet mijn fractie daaruit afleiden dat er in het geval van een niet-demissionaire status minder separate voorstellen zouden worden ingediend? Ik citeer de staatssecretaris: "In de brief van 13 april 2022 over mogelijke aanpassingen van het begrotingsproces is in de Voorjaarsnota besloten over de maatregelen voor het lopende en volgende jaren. De beide Kamers zijn met de Voorjaarsnota, alsmede met de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda geïnformeerd over de uitkomsten van de besluitvorming en de meerjarige voornemens van het kabinet." Einde citaat. Maar dit heeft niet tot opvallende beleidswijzigingen geleid, en ook niet tot een debat in beide Kamers, behalve door mijn fractie.

Het kabinet benadrukt ook dat veel maatregelen in het Belastingplan voortkomen uit de augustusbesluitvorming, op basis van de meest actuele macro-economische cijfers, de MEV-raming van het CPB. De inhoud van deze besluitvorming wordt gepresenteerd in de Miljoenennota. Wij hebben de indruk dat dit de dominante factor is bij de keuze om alles zo veel mogelijk bij het oude te laten. Kan het kabinet aangeven of er significante verschillen zijn tussen de CPB-raming van juni en die van augustus 2023? Zijn er economische of cyclische redenen waarom wij de raming ten behoeve van het koopkrachtbeleid driemaal, dus in juni, in augustus en nog een keer bij de formele MEV in september, herhalen? Waarom zouden we niet kunnen volstaan met drie ramingen over het hele jaar? Overdaad schaadt, lijkt mij, maar op dit punt ben ik misschien nog te overtuigen — met goede argumenten, uiteraard.

Het totale pakket Belastingplan 2024 bevat 27 voorstellen in het plan zelf. Daarnaast behandelen we nog 16 aparte wetsvoorstellen. In totaal zijn dat 43 voorstellen. Er is bovendien geen enkel zicht op een wezenlijke verbetering. Dat stemt mijn fractie somber. Dat zijn we overigens op veel meer onderdelen, maar daarover later meer.

Voorzitter. Mijn tweede punt is de beperking van de inflatiecorrectie. Ik dank de staatssecretaris en de ambtenaren voor de uitvoerige beantwoording van onze vragen in drie rondes. Het venijn van dit Belastingplan zit voor de hardwerkende burger met name in de beperking van de inflatiecorrectie bij de belastingschijven. Dat is zonder twijfel ook een belastingverhoging, die in eerste instantie van het kabinet geen belastingverhoging mocht heten. Hier gaat iets van uit dat we in de fiscaliteit moeten vermijden, namelijk de perceptie dat het kabinet wil verhullen wat het werkelijk doet. De meest exacte onderdelen van het rijksbeleid, financiën en fiscaliteit, kunnen en mogen niet met goedkope politieke marketing omkleed worden. Dit gaat immers over de staatsfinanciën.

Het gebruik van politieke marketing gebeurt niet alleen met verhullende woorden en typeringen. Het zit ook standaard in de gepresenteerde koopkrachtplaatjes. Voor gepensioneerden geldt namelijk dat ze veel lagere inkomens hebben dan de werkende populatie. Dit wordt onverwijld duidelijk uit de tabel op pagina 19 van de antwoorden op onze vragen. De mediaan zit voor gepensioneerden helemaal onder in het inkomensgebouw. Met een aanvullend pensioen onder de €10.000 per jaar vertegenwoordig je al het mediane cijfer. Dan zit je inclusief de AOW misschien op een inkomen van €25.000 per jaar. Naar deze mediaan wordt gekeken in de koopkrachtplaatjes. Aan dit inkomen wordt een plus of min gehangen, die dan wordt gepresenteerd als hét koopkrachtcijfers voor alle — let wel: alle — gepensioneerden. Maar met actief beleid van achtereenvolgende kabinetten om degenen die onder de mediaan zitten extra te ondersteunen, wat wij begrijpen, en degenen die boven de mediaan zitten hard aan te pakken, wat wij minder begrijpen, doet één mediaancijfer dus totaal geen recht aan de gevolgen van het beleid. Is de staatssecretaris dit met mij eens of kijken we op dit punt door twee verschillende brillen?

Dit verhult namelijk de gevolgen van het beleid en niet zo'n beetje ook. De gebruikelijke indeling in twee categorieën, waarbij de groep gepensioneerden wordt gepresenteerd als onder of boven een aanvullend pensioen van €10.000, geeft eveneens onvoldoende extra inzicht, vanwege de afwijkende verdeling van inkomens van gepensioneerden ten opzichte van werkenden. De tabel op pagina 19 laat dat heel goed zien. Het toont dus aan dat we bij gepensioneerden meer inkomenscategorieën zouden moeten tonen om recht te doen aan de werkelijkheid. Ik sta hier specifiek bij stil in het kader van de beperking van de inflatiecorrectie van dit jaar, in dit plan, omdat we ook bij de gevolgen van deze maatregel gevangen zitten in hetzelfde verhullende stramien.

Mijn vraag aan de staatssecretaris is als volgt. Erkent hij dat de verdeling van inkomens van gepensioneerden inderdaad flink afwijkt van werkenden, waardoor de wijze van presenteren met een of twee inkomenscategorieën verhullend is ten aanzien van de werkelijkheid voor gepensioneerden met een nominaal inkomen van meer dan €25.000? Is hij bereid om te kijken naar het aantal inkomenscategorieën van gepensioneerden dat wordt gepresenteerd in de ramingen van Financiën en het CPB? Voor werkenden zijn dat er doorgaans vier of vijf, dus veel meer.

Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heb ik al uitvoerig stilgestaan bij de beperking van de inflatiecorrectie tot een derde van wat nodig is om de inflatie voor de belastingbetaler te neutraliseren. Ik noemde dat toen ook al een massieve belastingverhoging van 2,2 miljard voor alle burgers, en daarbovenop nog voor de gepensioneerden met een bescheiden pensioen, allen met een topinkomen. Met een aanvullend pensioen van €16.000 word je al genivelleerd. Dat is €1.300 per maand bruto. Vandaar ook de woorden van zonet.

Het kabinet noemde de onzalige maatregelen ter beperking van de inflatiecorrectie op Prinsjesdag nog een vermindering van de belastingverlaging. Je moet maar durven. Gelukkig heeft de staatssecretaris in antwoord op onze vraag volmondig erkend dat het een belastingverhoging is ten opzichte van de situatie in een normaal jaar waarin de volledige inflatiecorrectie zou zijn toegepast. Het kabinet heeft de maatregelen uiteindelijk verkocht als een prominente belastingverhoging voor de hogere middengroepen ter bestrijding van de armoede: ruim 2 miljard structureel, waarvan 350 miljoen over de rug van gepensioneerden met een modaal inkomen, dus de hogere middengroepen en modale pensioenen. Het recht op inflatiecorrectie staat in elk geval onder druk. Ik vrees toch dat dit niet bij een eenmalige situatie zal blijven.

Voorzitter. In het antwoord op mijn vraag wat de opbrengst zou zijn van het volledig inhouden van de inflatiecorrectie tussen 2025 en 2028 lees ik dat de bedragen maar liefst 10 miljard tot 16 miljard zijn, uitgaande van een inflatie van 2% respectievelijk 3% in die komende vier jaar. Met die 10 miljard of 16 miljard kun je een regeerakkoord grotendeels of helemaal financieren. Omdat dit kabinet deze deur heeft opengegooid, voel ik de bui al een beetje hangen. Ik had deze deur liever potdicht gehouden. In het algemene deel van de memorie van toelichting ontbreekt ook de nodige onderbouwing. De maatregel wordt door het kabinet als een gewoon knopje behandeld waar je naar believen aan kunt draaien. Je vindt het in de stukken nauwelijks terug. Vindt de staatssecretaris dat ook? Ik wil nu graag een serieus antwoord van hem, want er werd bij de Algemene Financiële Beschouwingen nog wat lacherig over gedaan. Een bewindsman die zegt te streven naar een eenvoudiger stelsel moet gewoon transparant zijn over al zijn knoppen. De oude knoppen, de nieuwe knoppen en knoppen die u in overweging hebt. Dat is uw corebusiness. De wettelijke inflatiecorrectie is door oud-staatssecretaris Grapperhaus in 1971 ingevoerd en heeft tot doel de belastingheffing zo reëel mogelijk te houden door automatische aanpassing van de aangrijpingspunten van de tarieven aan de inflatie. De basisgedachte was dat de ontwikkeling van de prijzen geen invloed moet hebben op de ontwikkeling van de reële belastingdruk. Een nieuw stuk fiscale wetgeving, toen al tamelijk revolutionair, ook internationaal. Maar wat doen wij? Wij gooien de inflatiecorrectie achteloos op de vuilnisbelt, net als ons prachtige pensioenstelsel en bijna ook vorig jaar de AOW-koppeling. Wat is dat toch met deze Hollandse ziekte, weggooien wat je hebt? Ik zeg: overweeg alles en behoudt het goede, net als bij de Pensioenwet als die er niet was geweest.

De staatssecretaris is het niet eens dat de beperking van de inflatiecorrectie ongewenst is maar de staatssecretaris erkent wel: in reële termen betekent een beperking van de indexatie dat de schijfgrenzen worden verlaagd. Wij zeggen: beperking van de inflatiecorrectie is zeer ongewenst. Beperking van de inflatiecorrectie noem ik zelfs een precedent dat kan leiden tot ongewenste frivoliteiten met fiscale zaken in de nabije toekomst. Want wat wil je? Het brengt in 2024 structureel met een pennenstreek 2 miljard euro extra op zonder dat het makkelijk wordt opgemerkt. Verhullende maatregelen, verhullende koopkrachtplaatjes. De belastingbetalers en met name de gepensioneerde belastingbetalers zien op deze manier niet of nauwelijks wat hun wordt afgepakt. In tijden van hoge of zelfs maar gemiddelde inflatie betekent deze maatregel alleen kassa voor de minister van Financiën.

De staatssecretaris voor belastingen moet daar mijns inziens als beschermer van de belastingbetalers duidelijk voor gaan liggen. Pas de wet gewoon toe en sta open voor wijziging van de tarieven. Dat moet dan gebeuren door bewindslieden met leiderschapskwaliteiten die zowel de burgers als hun collega's in het kabinet durven te vertellen waar het op staat. Dan ligt het maar gevoelig. Dan schuurt het maar een beetje. Wrijving brengt glans. Mijn vraag aan de staatssecretaris: waarom heeft u dat standpunt niet ingenomen in de ministerraad? Vond u geen steun bij uw collega's en bij uw eigen minister van Financiën, wier steun uiteraard onontbeerlijk is? Wat doen we nu? We spelen verstoppertje met 10 miljoen belastingplichtigen en we pakken ze permanent 2 miljard euro af. De hardwerkende Nederlander, gepensioneerden in de hogere en middengroepen ook, en daarnaast extra de modale kleine gepensioneerden erbovenop. Voorzitter, ik ben boos. Ik zal het uitleggen.

De beperking van de inflatiecorrectie is namelijk slechts één van de wapens waarmee de extra verhoging van de AOW vorig jaar van 8% wordt bestreden. In drie stappen verdwijnt dit voordeel als sneeuw voor de zon. Het kabinet verhoogde de AOW extra met 8%; dat is ongeveer €1.000 erbij. Maar daarnaast schaft het kabinet de IO-AOW af en u beperkt nu de inflatiecorrectie. Dan gaat er dus tweemaal €360 van af en blijft er nog €300 van de €1.000 over. Maar als je een modaal pensioen hebt of meer, dan wordt ook dat nog afgepakt, want als je in het toptarief zit, word je nog eens €300 afgepakt. In totaal wordt gepensioneerden, de modalen en die welke in de topgroep zitten, €1.000 afgepakt, precies de 8%.

Boos ben ik des te meer omdat de beperking van de inflatiecorrectie school maakt. Zelfs volledige afschaffing van de inflatiecorrectie wordt door sommige partijen met gejuich ontvangen, in elk geval voor de komende vier jaar. Met gejuich, want de maatregel is prominent terug te vinden in de doorrekening van verkiezingsprogramma's. Ze hebben er een zonnig beeld en een sluitende begroting mee in elkaar getimmerd. Het levert ze immers astronomische structurele dekking op van vele miljarden voor elk jaar dat de inflatiecorrectie niet wordt toegepast. Dat is natuurlijk veel makkelijker dan het bij elkaar sprokkelen van tientallen kleine bezuinigingen of latenverhogingen. Zie de amendementenregen in de Tweede Kamer. Hoe harder de burger door de inflatie in koopkracht achteruitgaat, des te harder komt de klap van het onthouden van de inflatiecorrectie aan bij de burger. Hoe verzin je dit? Als bewijs wijs ik op de doorrekening van de verkiezingsprogramma's van GroenLinks-PvdA, de VVD, D66 en de ChristenUnie. Dat GroenLinks-PvdA de inflatiecorrectie afschaft voor de komende vier jaar is nog te voorzien, maar dat ook de VVD zich hieraan schuldig maakt heeft mijn fractie eenvoudigweg verbijsterd. Ik citeer hierbij uit de CPB-doorrekening Keuzes in Kaart. GroenLinks-PvdA bevriest de indexatie van schijfgrenzen voor inkomens vanaf €65.000 voor maar liefst vier jaar. Opbrengst: een paar miljard. De VVD beperkt de indexatie van het aangrijpingspunt van het toptarief in box 1. Dit is een lastenverzwaring voor gezinnen van maar liefst 5,4 miljard. De VVD zorgt er dus voor dat 400.000 mensen dit jaar naar het toptarief doorschieten, waaronder 44.000 AOW'ers. VVD, bedankt, zullen ze zeggen. De VVD beperkt bovendien de indexatie van het aangrijpingspunt van de tweede schijf voor gepensioneerden in box 1. Dat is nog eens een lastenverzwaring van 300 miljoen. Hierdoor schuiven 646.000 mensen door naar de tweede schijf, waaronder 167.000 AOW'ers. Ook D66 kan er wat van. Zij bevriezen het aangrijpingspunt voor het hoge tarief in box 1 net zolang tot een lastenverzwaring van 6 miljard is bereikt. De ChristenUnie doet ook mee; ook zij verlagen het aangrijpingspunt van het toptarief in box 1. U hoort het: het geheel of gedeeltelijk inhouden van de inflatiecorrectie bij de belastingschijven is helemaal bon ton. Toegegeven: het CDA is veel verstandiger. Zij beperken de inflatiecorrectie niet. Ik ken ze weer: standvastig! Het standpunt van 50PLUS is duidelijk: volg de koninklijke route en pas de wet op de inflatiecorrectie gewoon toe. Wil je meer opbrengsten, kom de kiezer dan onder ogen met de waarheid van hogere tarieven, want dat is wat u feitelijk doet. Wat vindt de staatssecretaris van ons standpunt? Waarom deelt hij dat niet? En met welke argumenten? Het spreekt voor zich dat ik op dit punt een motie overweeg.

Voorzitter. Ik ga terug naar de tweede schijf. Ik citeer daarbij het antwoord van de staatssecretaris op de vraag van GroenLinks-Partij van de Arbeid op pagina 13 van de nota naar aanleiding van het verslag: "De beperkte indexatie van het aanvangspunt van de tweede schijf betekent" — nu komt-ie! — "dat mensen met een hoog inkomen of hoog aanvullend pensioen over een groter deel van hun inkomen meer belasting betalen." Ik citeer ook het antwoord van de staatssecretaris op pagina 17 van de tweede vragenronde, over draagkracht en evenwichtigheid. Onze vraag luidde: "Wat is de rechtvaardiging van de extra belasting voor gepensioneerden met een bescheiden pensioen?" Antwoord: "De AOW-gerechtigden die door deze maatregel in de tweede schijf belasting betalen, zijn AOW-gerechtigden met een bovengemiddeld hoog aanvullend pensioen. Ik herken het beeld dat gepensioneerden met een bescheiden pensioen nadeel hebben van de dekkingsmaatregelen dus niet." De AOW'ers die meer belasting in de tweede schijf gaan betalen, zijn volgens de staatssecretaris dus AOW'ers met een bovengemiddeld hoog aanvullend pensioen, ook al zitten deze mensen ruim onder wat we in andere vergelijkingen, vergelijkingen voor de werkenden, een modaal inkomen noemen. De staatssecretaris herkent het beeld niet dat gepensioneerden met een bescheiden pensioen nadeel hebben. Dat komt omdat hij het begrip modaal bij gepensioneerden gewoon niet toepast. Voor gepensioneerden geldt inmiddels een ander modaal. Het is stevig ingebakken. De staatssecretaris staat erop.

Mijn fractie vindt dit een tamelijk stuitende stellingname. Gepensioneerden met een inkomen tot €38.000 per jaar betalen rekeningen in dezelfde wereld als u en ik. Ze hebben een benedenmodaal inkomen en dus ook niet meer draagkracht dan een modale werknemer. Dat zij een bovengemiddeld hoog inkomen hebben, slaat als een tang op een varken. Het bewijst juist het omgekeerde: het gemiddelde pensioen is veel lager dan men denkt. Ook benedengemiddeld zijn er al gepensioneerden die geraakt worden, vergeleken met werkenden welteverstaan. Ik vraag om een eerlijke vergelijking. Nu wordt er met twee maten gemeten. Waarom worden de gepensioneerden met een volgens de staatssecretaris hoger dan gemiddeld pensioen maar een duidelijk lager dan modaal inkomen toch zo gepakt? Het gaat natuurlijk gewoon om de extra opbrengst. Het creëren van aparte definities van wat gemiddeld of modaal is voor gepensioneerden, maakt de groep die gepakt kan worden veel groter. Slechts 4% van de gepensioneerden betaalt in Nederland het toptarief — slechts 4%! De staatssecretaris bevestigt dat ook. Ik citeer: van de 3,4 miljoen AOW'ers heeft inderdaad ongeveer 4% een inkomen in box 1 dat uitkomt boven €75.000. Hiermee is het sprookje van de rijke oudere definitief ten grave gedragen. Slechts 4%! Dat zijn 140.000 gepensioneerden. Die groep is te klein om voor melkkoe te spelen. En dus richten we ons bij de gepensioneerden op vrijwel iedereen met een inkomen boven het minimum.

Een van de methoden om dit beleid ten uitvoer te brengen, is het sluipenderwijs beëindigen van de lage eerste schijf voor gepensioneerden. Achtereenvolgende kabinetten willen dat AOW'ers uit de lagere eerste schijf met 19% verdwijnen en dat zij zo snel mogelijk uitkomen in de tweede schijf, waarin ze de volle mep van 38% moeten aftikken. Deze inzet heeft inmiddels ook alweer een lange geschiedenis die ik u grotendeels zal besparen, maar het maximeren van de AOW-premie destijds en de invoering van de Bosbelasting bent u vast niet vergeten.

De antwoorden van de staatssecretaris bevestigen dat de opbrengst van de Bosbelasting nu echt stevig begint op te lopen. Dat gebeurt echter nog lang niet stevig genoeg voor minister Kaag en staatssecretaris Van Rij. Vandaar dat we op de valreep nog worden getrakteerd op de Van Rij-Kaagtaks. De opbrengst is 235 miljoen in 2024 en structureel 350 miljoen vanaf 2025. 800.000 AOW'ers worden door deze maatregel getroffen. Dat gaat om een kwart van de gepensioneerde populatie.

Dan de stap naar het volledig niet toepassen van de inflatiecorrectie tot en met 2028. Dan zullen nog eens 646.000 mensen eerder naar de tweede schijf overgaan, waarvan 167.000 AOW'ers. Een volledige beperking van de inflatiecorrectie in de periode 2025-2028 levert weer 541 miljoen extra op over de rug van gepensioneerden met een modaal inkomen. De staatssecretaris dacht dit te verzachten met de woorden "AOW'ers profiteren van de extra verhoging van de AOW in 2023". Dat is die 8%. Ja zeg, dank je de koekoek! Want door die verhoging kunt u het ook weer vaker en sneller afpakken in de tabel "beperking inflatiecorrectie". Ik heb al eerder voorgerekend dat het voordeel van een hogere AOW, die 8%, teniet wordt gedaan door meerdere verhullende maatregelen die zijn gericht op gepensioneerden met inkomens beneden modaal, hetgeen dan ook nog wordt gepresenteerd met inkomenscategorieën die eveneens verhullend zijn.

Uit tabel 4 van de derde set antwoorden blijkt overigens dat 1 miljoen AOW'ers een inkomen hebben van minder dan €20.000 per jaar. Een derde van alle gepensioneerden zit dus onder de €20.000. Dat is inclusief de AOW. 2,4 miljoen AOW'ers — het leeuwendeel — hebben een inkomen van minder dan €40.000 per jaar. Binnen die categorie moet u denken aan een gepensioneerd echtpaar met AOW plus €30.000 aanvullend pensioen. Dit was een antwoord richting de fractie van GroenLinks-PvdA. Zij komen in de kabinetsperiode van deze drie jaar Rutte IV uit op een negatief koopkrachteffect van 2,6%. De mensen in de categorie AOW plus €10.000 komen er uiteraard beter vanaf met een plus van 1% over die jaren. Ook niet veel! Dat is de categorie die in kabinetten van Mark Rutte wel belangrijk genoeg wordt gevonden voor het presenteren van een evenwichtig koopkrachtbeleid.

De staatssecretaris hoeft bij mij niet aan te komen met onjuiste onderbouwingen van het inkorten van de eerste schijf voor AOW'ers. Ik wacht de beantwoording af, maar ik ben er niet gerust op. Voor mijn fractie is deze beperking van de inflatiecorrectie evenals die voor de aanvang van het toptarief een principiële fiscale vraag, die raakt aan de grondbeginselen van een rechtvaardige inkomstenbelasting. Het zal eenieder niet verbazen dat ik overweeg om in tweede termijn een motie in te dienen.

Ik kom nu op de amendementen van de Tweede Kamer. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de amendementen een hoog verkiezingsgehalte hebben. Ze zijn een maand voor de verkiezingen behandeld en aangenomen. Er is door het kabinet 2 miljard aan lastenverlichting en toeslagverhoging doorgevoerd ter bestrijding van de armoede. Heel juist! Dat is hoe dan ook een fors pakket. Toch ging de Tweede Kamer er flink tegenin, met de verkiezingen in zicht. Zie ginds komt de stoomboot, heel letterlijk dit jaar. De senaat behandelt de voorstellen een week na 5 december. De eerste schermutselingen begonnen bij de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer met moties die hun schaduw vooruitwierpen op de nog in te dienen amendementen. Het demissionaire kabinet stond in het debat over het Belastingplan machteloos. 20 amendementen werden aangenomen en het kabinet zegde toe de aangenomen moties ook uit te voeren, 78 in getal. Zo kort voor de verkiezingen opvallend veel lastenverzwaringen als dekking, maar dat was onvermijdelijk gegeven de extra wensen. Een parlementair-politiek record. Het ging budgettair om 1,7 miljard aan lastenverzwaringen en 1,8 miljard aan extra uitgaven. Mijn fractie maakt zich zorgen over dit, wat ik noem, fiscaal gooi- en smijtwerk. Geen burger of bedrijf die deze lijst met half verstopte maatregelen heeft zien aankomen.

Ik begin met het amendement-Van der Lee in opvolging van de motie-Klaver. Tweede Kamerlid Van der Lee heeft twee amendementen ingediend. Eén om drie extra uitgaven te doen en één amendement om de extra uitgaven met belastingverhogingen te financieren. Dat tweede amendement regelt vier zaken: de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting vervalt in 2025, de bankbelasting wordt verhoogd en de tarieven in box 2 en 3 worden verhoogd met 2%. Over het afschaffen van de inkoopfaciliteit en het wederom verhogen van de tarieven in box 2 en 3 binnen het kader van dit amendement is het laatste woord nog niet gezegd, ook niet als dit Belastingplan wordt aangenomen. Ik doe graag alvast een duit in de zak.

De inkoopfaciliteit is ingevoerd zodat de inkoop van eigen aandelen door Nederlandse beursfondsen fiscaal niet nadeliger zal worden behandeld vergeleken met de inkoop van aandelen door buitenlandse vennootschappen. De vraag is gesteld of er mogelijkheden zijn om alternatieve fiscale maatregelen uit te werken ter dekking van het amendement-Van der Lee. Gegeven het feit dat het afschaffen van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting pas per 1 januari 2025 in werking treedt, concludeer ik dat we nog enige tijd hebben om tot een andere dekking van het amendement-Van der Lee te besluiten. Onze vraag aan het kabinet is of het wellicht toch nog andere mogelijkheden ziet ter dekking.

De staatssecretaris antwoordt dat aangenomen amendementen de wens zijn van de meerderheid in de Kamer. Het kabinet zal daar niet met wetgeving tegenin gaan. Het is de politieke realiteit dat het Belastingplan inclusief amendementen voorligt in de Eerste Kamer. Het is aan het volgende kabinet om amendementen te heroverwegen. Het kabinet heeft aangegeven het amendementrecht en het budgetrecht van de Tweede Kamer te respecteren en zal zelf niet met alternatieve maatregelen komen. Dat plaatst de Eerste Kamer voor de vraag wat er overblijft van ons eigenstandige budgetrecht. Niet veel, tenzij de Eerste Kamer in deze uitzonderlijke situatie het heft in eigen hand neemt.

50PLUS heeft kritiek op het afschaffen van de inkoopfaciliteit. Het is slecht voor het vestigingsklimaat en er wordt vooruitgelopen op de beloofde evaluatie in 2024. Onze fractie deelt de zorgen die collega Heijnen van de BBB-fractie eerder vandaag heeft geuit.

Het volgende punt is het verhogen van het toptarief in box 2 en box 3 met 2%. Mijn fractie heeft grote bezwaren tegen deze, wat ik maar noem, fiscale overval op box 2 en 3, voortvloeiend uit datzelfde amendement-Van der Lee. Het gaat maar door. De lastendruk in box 2 en 3 is al aanzienlijk verzwaard in 2023 en daar komt dit nog bovenop. Het globale evenwicht wordt verstoord. Waar je kortgeleden nog 30% heffing moest betalen over een fictief rendement van 4%, gaat het nu in veel gevallen al over een heffing van 36% over 6%. Dat is bijna een verdubbeling: van 1,2% naar ruim 2%.

Uit de antwoorden op onze vragen blijkt dat de staatssecretaris vanwege zijn demissionaire status niet bereid is om een alternatieve dekking te overwegen. Mijn fractie wil de maatregelen in box 2 en 3 van tafel hebben. Wij sluiten ook hier aan bij het betoog van de BBB-fractie. Er komt al een grote hervorming aan voor box 3. Pak dat goed en zorgvuldig aan en kom tot die tijd niet steeds aanzetten met een montagekit om begrotingsgaatjes van de dag te dichten.

Dan het amendement-Omtzigt over de versobering van de 30%-regeling. Dat heeft een negatieve impact voor werkgevers bij het aantrekken van specifiek en deskundig personeel. Ook daardoor verslechtert ons vestigingsklimaat en kunnen specifieke bedrijven of sectoren vrij direct hinder ondervinden. Dit amendement gaat in tegen de brief van de staatssecretaris van 8 november, waarin hij stelt dat we beter kunnen wachten op de evaluatie van de fiscale regeling. Bij een eventuele negatieve evaluatie komt afschaffing of versobering van deze regeling vanzelf in beeld, aldus de staatssecretaris. De evaluatie in 2017 gaf aan dat de regeling doelmatig en doeltreffend is, ook na de beperkingen. Het amendement-Omtzigt loopt wat mijn fractie betreft te veel vooruit op de geplande evaluatie. Omtzigt kreeg er op tv een paar keer de handen voor op elkaar, maar 50PLUS klapt niet mee. Voor je het weet, snijden we onszelf hiermee ernstig in de vingers. Wij vroegen de staatssecretaris eerder al of hij bereid is om de versobering van de 30%-regeling te heroverwegen in het licht van de toegezegde versnelde evaluatie in 2024. De staatssecretaris antwoordde van niet wegens de demissionaire status. Daarmee duwt hij mij en mijn fractie in de richting van een motie om het alsnog voor elkaar te krijgen. Het is niet anders. Ook hier delen wij de kritiek van de BBB-fractie.

Dan kort de verhoging van de bankenbelasting. Wij sluiten ons aan bij de BBB-fractie, die zich heeft uitgesproken tegen verhoging van de bankenbelasting. Ogenschijnlijk is het een makkelijke dekking, die soms populair overkomt, maar de nadelen en risico's zijn inmiddels bekend en groot. Als belasting op de omzet in plaats van op de winst is het toch al een vreemde eend in de fiscale bijt.

Dan het vierde blokje: de financiering van de AOW. Mijn fractie heeft een aantal vragen gesteld over de financiering van de AOW. Ik dank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden. De opbrengst van de AOW-premie stijgt in 2024 met minder dan 1% naar 25 miljard. Dat is minder dan de inflatie en veel minder dan de geraamde toename van de belastinginkomsten. De oorzaak ligt in het feit dat de heffingskortingen in 2024 meer toenemen dan de premieopbrengst zonder heffingskorting. Volgens de Macro Economische Verkenning van het Planbureau stijgt het inkomen, waarover in eerste instantie AOW-premie wordt geheven, in 2024 met 5,6%. Maar de omvang van de heffingskortingen die op de AOW-premie in mindering worden gebracht, stijgt met het dubbele: 11,2%. De aanvullende rijksbijdrage aan het AOW-fonds bestaat uit het verschil tussen AOW-uitkeringen en de inkomsten uit vooral de AOW-premies. De stijging met maar liefst 8 miljard in één jaar — in 2024 — wordt vooral veroorzaakt doordat de premie-inkomsten nauwelijks stijgen ten opzichte van de uitkeringen. De AOW-premies zouden, zonder toepassing van de heffingskortingen, in de periode 2024 zijn gestegen met 24%. De op de AOW-premies in mindering gebrachte heffingskortingen, waaronder de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en ook de IACK, verklaren het grootste deel van de stijging van de rijksbijdrage aan het AOW-fonds, die als percentage van de AOW-uitkeringen van 2023 naar 2024 in één jaar stijgt met 10%: van 42% naar 52%. De zienswijze van de 50PLUS-fractie dat de AOW-premie voor meer dan de helft reeds is gefiscaliseerd is correct, aldus de staatssecretaris. Hij bevestigt dit netjes en maakt het ook inzichtelijk met een prachtige tabel op pagina 19 van de antwoorden.

Voor de periode 2022-2028 neemt de staatssecretaris nu aan dat het aandeel van de rijksbijdrage nauwelijks verder stijgt, maar dat is alleen omdat alle begrotingen werken met constante prijzen. Het doorzetten van de huidige trend, waarbij het belang van de heffingskortingen onevenredig snel blijft toenemen, is heel aannemelijk, ook als het volgende kabinet geen nieuwe maatregelen bedenkt om dit nog verder aan te wakkeren. Alleen al de indexatie — de gewone indexatie van AOW-uitkeringen en heffingskortingen — kan ertoe leiden dat het aandeel van de rijksbijdrage verder stijgt, richting 60% en hoger. De indirecte fiscalisering van de AOW stoomt genadeloos op naar de 100%. Ik citeer de staatssecretaris: "Het doel van het maximeren van het AOW-premietarief, lang geleden, was het geleidelijk fiscaliseren van de AOW-premie. Het klopt uiteraard dat deze fiscalisering sneller gaat door de herziening van het belastingstelsel in 2001 en door de latere verhogingen van de heffingskortingen. Doordat de AOW-uitkeringen veel meer stijgen, neemt het belang van de AOW-premie in de financiering van de AOW af." Tot minder dan de helft dus al!

Maar er is een politieke hobbel op de weg van de indirecte fiscalisering van de AOW en dat is de directe fiscalisering van de AOW. Bij directe fiscalisering gaat voor werkenden het belastingtarief in de basisschijf met 18% omhoog, terwijl de AOW-premie dan met 18% verdwijnt. Per saldo verandert er dan voor werkenden helemaal niets: het belastingtarief 18% omhoog en de AOW-premie met 18% naar beneden. Het totale tarief blijft voor werkenden gelijk, 37%. Voor gepensioneerden ligt dat heel anders. Het belastingtarief gaat uiteraard ook met 18% omhoog, van 19% naar 37%, maar voor hen staat er geen verlaging van de AOW-premie tegenover, want die is er gewoon niet. Dus er komt 18% bij. Het oogt wel mooi: iedereen betaalt hetzelfde tarief van 37%. Maar gepensioneerden, juist degenen met kleine pensioenen, betalen dan 18% meer en worden getroffen door een belastingverhoging van grofweg €3.000. Het zit vooral bij de kleine pensioenen, omdat de AOW-premie wordt geheven over de inkomensgrens volksverzekeringen en die ligt op €37.000. Dus onder €37.000, onder de pensioenen van €20.000, valt de klap het hardst.

Voorzitter. Kort de toekomst van het belastingstelsel. Een nieuw stelsel is hard nodig. De veelkoppige fiscale draak waarmee men sinds jaren werkt aan het fiscaliseren van de AOW is daar een prachtig voorbeeld van. Al is het woord "prachtig" in dezen vooral cynisch bedoeld; een nieuw stelsel is vlugger gezegd dan gedaan. Allerwegen wordt geroepen "weg met het toeslagenstelsel", maar dan wordt onvoldoende beseft dat de toeslagen nu eenmaal een fundament zijn geworden onder het inkomensbeleid. Het is een noodzakelijke aanvulling geworden op de inkomstenbelasting, omdat de inkomstenbelasting als koopkrachtinstrument geen soelaas kan bieden aan mensen met lage inkomens. Zij betalen immers geen inkomstenbelasting meer of helemaal niet.

De overgang van het huidige box 3-stelsel met fictieve rendementen naar het belasten van werkelijk rendement is ook een grote herziening met complexe wetgeving en grote gevolgen. Dat delen wij met de staatssecretaris, maar 50PLUS is tegen de vermogensaanwasbelasting, want die wordt geheven over papieren rendementen. Dan moet er dus worden afgerekend op basis van waardestijging van aandelen, obligaties en vastgoed, waarvan de winst nog helemaal niet is genomen en ook weer kan verdwijnen. Als je de belasting dan niet kunt betalen, dan moet je maar gewoon aandelen, obligaties of vastgoed verkopen om met de fiscus te kunnen afrekenen. Vooral voor vastgoed is dat ingrijpend en ingewikkeld. Daarom wordt een ander regime voorgesteld voor vastgoed en wel op basis van de werkelijke opbrengsten verminderd met de kosten. Het kan dus, ook voor verhuurde woningen. Voor een tweede woning voor eigen gebruik wordt een uitzondering gemaakt, want die zou dan onder hetzelfde regime kunnen vallen als de eerste eigen woning in box 1. Ik neem aan, staatssecretaris, dat ik het zo goed zeg op basis van de eerdere stukken.

Het voert nu nog te ver om er uitvoerig op in te gaan, maar de staatssecretaris weet dat mijn fractie een normale vermogensbelasting naast een echte vermogenswinstbelasting als alternatief in beeld houdt, uiteraard met een zeer hoge vrijstelling voor spaarders. Ik overweeg een motie in tweede termijn.

Voorzitter. Tot slot het inkomensbeleid en de fiscale leeftijdsdiscriminatie. Na de val van Rutte IV is het tijd om de balans op te maken, niet alleen over Rutte IV, maar over alle vier de kabinetten-Rutte. Dat is niet opportunistisch, maar juist heel logisch. Vooral de fiscale balans — voor mij gaat het om een tussenbalans, want ik zit hier nog een poosje — dient als een waarschuwing van 50PLUS aan het nieuwe kabinet. In mijn periode in de Tweede Kamer, een paar jaar geleden, heb ik gesproken over de fiscale puinhopen van Rutte. Ik citeer dan ook het Tweede Kamerlid Van Rooijen tijdens het Tweede Kamerdebat over het Belastingplan 2019. "Vanavond spreken we over de fiscale puinhopen van de kabinetten-Rutte. De puinhoop van de Belastingdienst zelf. De puinhoop van de uit de hand gelopen belastinguitgaven. De puinhoop van opbouw, afbouw en schijntarieven. De puinhoop van de nivellering voor hardwerkend Nederland. De puinhoop van de onredelijke box 3-belasting voor spaarders. De puinhoop van fiscale discriminatie, met name van ouderen en gepensioneerden. De puinhoop van partijen die van koopkrachtplaatjes een sluitpost hebben gemaakt. Ten slotte de puinhoop van het afknijpen van de woningbouw terwijl de woningnood zo hoog is. Ik zou er een boek over kunnen schrijven. Ik moet alleen nog even nadenken over de titel, maar het begint met De puinhopen van ..." Het komt later, verzeker ik u.

Vandaag geef ik u een actualisatie van deze analyse uit 2019 onder de kop: pure fiscale leeftijdsdiscriminatie. Het inkomens- en participatiebeleid heeft geleid tot ongekende belastingverlagingen voor werkenden — we hebben het eerder vandaag gehoord — waarvan niet meer werkenden — dat hebben we niet gehoord — zijn uitgesloten. Daar moet wel een cynische strategie achter schuilgaan. Mijn primaire vraag is steeds: komt dat van de bewindslieden van Financiën zelf of zijn politieke partijen de drijvende kracht hierachter? De grote vraag van de periode met Mark Rutte als premier moet welhaast geweest zijn: hoe sluiten we 3,5 miljoen gepensioneerden uit van belastingverlaging, hoe melken we 3,5 miljoen gepensioneerden zo efficiënt mogelijk uit met belastingverhogingen? De karig rondgestrooide kruimels van de ouderenkorting hebben daarbij handig dienst gedaan. De grote kudde bedeesde en bescheiden gepensioneerden vormt een welkome schietschijf, een gemakkelijke prooi, een aantrekkelijk doelwit. Het is de enige groep in Nederland die nog weet wat de broekriem aanhalen werkelijk betekent. Zij gaan als makke schapen niet naar het Malieveld.

Daar gaan we dan met de tien fiscale puinhopen van Rutte. Op nummer één staat de arbeidskorting, de olifant in de fiscale kamer. Het is de perfecte manier geweest om alleen werkenden belastingverlaging te geven. Het verlagen van de schijftarieven zou ook ten goede moeten komen aan niet meer werkenden, en dat was niet de bedoeling van het fiscale beleid onder VVD'er Mark Rutte. De arbeidskorting loopt inmiddels op tot €5.500 per werkende, terwijl die zonder aanvullend beleid sinds 2001 €1.300 zou zijn geweest met 9 miljard aan kosten. Nu, bij €5.500, is het 34 miljard die we er inmiddels aan uitgeven. Menig ministerie haalt dat bedrag bij lange na niet. In antwoord op een vraag van ons. Als in de periode vanaf 2001 de inkomstenbelasting gewoon voor iedereen zou zijn verlaagd in plaats van de arbeidskorting te verhogen, dan zou het basistarief 6,4% lager zijn geweest. Daar had dan iedereen, dus ook de gepensioneerden, van geprofiteerd. Dat zou met name gunstig zijn geweest voor gepensioneerden met een inkomen van AOW plus €20.000. Dat is nog steeds een benedenmodaal inkomen, herhaal ik nog maar eens.

Nummer twee op de hitlijst. Werkenden betalen steeds minder AOW-premie en zzp'ers betalen helemaal geen AOW-premie. 1 miljoen zzp'ers betalen helemaal geen AOW-premie. Dat is een welkome bijvangst van de steeds hogere arbeidskorting. De werkelijk betaalde AOW-premie is slechts 4% tot 8% voor werknemers, en voor zzp'ers zoals gezegd nul. Werkenden worden tweemaal bevoordeeld. Via de arbeidskorting ontvangen zij een fors lagere belastingafdracht en ze betalen bijna geen AOW-premie meer. AOW'ers, de niet meer werkenden, worden juist tweemaal benadeeld. De belastingverlaging via de arbeidskorting gaat aan hun neus voorbij en zij moeten, veelal via ondoorzichtige maatregelen, steeds meer belasting betalen over hun pensioen.

Nummer drie. AOW'ers ontvangen slechts de helft van de algemene heffingskorting. Dit raakt de AOW'ers des te harder naarmate de algemene heffingskorting is geëxplodeerd tot nu ruim €3.300. AOW'ers krijgen slechts de helft van dit bedrag. Ik krijg 'm ook, maar veel collega's die jonger zijn dan ik krijgen de volle algemene heffingskorting van €3.300 en ik krijg de helft, voor hetzelfde werk. Hoe heet toch de algemene heffingskorting? Dit instrument is ontstaan als opvolger van de belastingvrije voet van weleer. Die gold nog wel voor iedereen. Het was zelfs de hoeksteen van een stelsel dat door veel meer mensen nog begrepen werd. De algemene heffingskorting is enkel nog in naam algemeen.

Nummer vier, het besluit van Rutte om de AOW los te koppelen van de extra verhoging van het minimumloon. Budgettair was dit meteen kassa, want er werd 2,3 miljard bespaard op de ouderen. Door stevig verzet dat werd aangevoerd door mijn fractie heeft de senaat daar gelukkig een stokje voor gestoken in het debat met premier Rutte vorig jaar. Maar deze ontkoppeling van de AOW kan zo weer gebeuren. Opvallend is wel dat voor zover ik het heb kunnen zien geen enkele grote of grotere politieke partij de ontkoppeling nu nog in het verkiezingsprogramma heeft opgenomen. Daar ben ik uiteraard heel blij mee.

Vijf, de afschaffing van de IO-AOW. Rutte IV ging overstag bij de koppeling en men hield de AOW-koppeling in stand, maar bijna de helft van de verhoging werd weer afgepakt door de afschaffing van de IO-AOW. Zo wordt een nette koppeling toch weer een sigaar uit eigen doos. Gelukkig is er op 22 november een motie van 50PLUS aangenomen.

Nummer zes, de Bosbelasting, ook wel de houdbaarheidsbijdrage. Door deze draak van een maatregel tippelen AOW'ers veel sneller door naar de volgende schijf dan werkenden door het beperkt toepassen van de inflatiecorrectie. Dit was een levend voorbeeld van staatssecretaris Van Rij. Met Bos was je toen de klos, met Van Rij nu ook.

Nummer zeven, de Wet uniformering loonbegrip van 2013, kortweg de Wul. Werkgevers betalen 7% zorgpremie voor de werknemers. Dat was belast loon, maar de Wul maakte daar in één klap voor de werknemers onbelast loon van, want dat was eenvoudiger. Ze moesten wel 4% extra betalen in de eerste schijf; een groot belastingvoordeel voor werknemers. Gepensioneerden die daar niks mee hadden te maken, kregen wel ook de rekening gepresenteerd via een 4% hoger tarief in box 1. Dat zagen 3 miljoen gepensioneerden in hun pensioenstrookje van januari 2013. Er brak een gepensioneerdenopstand uit en 50PLUS stond kort erna zelfs op 23 zetels in de peilingen. Dat is noch vergeten, noch vergeven.

Nummer acht, het afschaffen van de ouderentoeslag in box 3. Deze toeslag gold voor ouderen met weinig vermogen en ook een heel laag inkomen. Je moet maar durven, was mijn eerste gedachte bij deze onzalige maatregel, maar we weten inmiddels dat die toch is doorgegaan.

Nummer negen, beperking van de inflatiecorrectie in de tweede schijf. Ik noem het dan maar de super-Bosbelasting of de Van Rij/Kaagtaks. Het ging kabinetten niet snel genoeg. Gepensioneerden gaan nu in nog hoger tempo van 19% naar 37%.

Ten slotte noem ik nog de inkomensafhankelijke aanvullende bijdrage iab, inkomensafhankelijke bijdrage, van 6%, die alleen geldt voor AOW'ers. De premiegrens voor volksverzekeringen was destijds €35.000 en is onder Rutte I afgeschaft en in één klap verhoogd naar €50.000. De beer is los en is inmiddels al doorgelopen naar een grens van €76.000. Deze iab van 6% betekent dus een premie van maximaal €4.200. Werknemers hebben een belastingvoordeel van nu al een paar duizend euro, terwijl ouderen zelf die 6% moeten betalen.

Voorzitter. Ik gaf al aan dat mijn fractie om bestuurlijke redenen tegen het Belastingplan zal stemmen. Dat zeg ik met een zwaar gemoed. Ik heb drie belastingplannen ingediend en verdedigd in de zeventiger jaren en ik heb er inmiddels elf behandeld. Bij de twaalfde zal ik geen groen licht geven. Het zal na dit betoog duidelijk zijn dat er voor mijn fractie naast de bestuurlijke redenen ook inhoudelijke redenen zijn om tegen dit Belastingplan te stemmen. Daarover een motie in de eerste termijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een belastingplan dient om belastingmaatregelen bij de Staten-Generaal ter behandeling te geven in samenhang met de overige budgettaire posten van de rijksbegroting voor het nieuwe jaar;

overwegende dat indiening van het Belastingplan op Prinsjesdag hiervoor ruim te laat is;

overwegende dat de Raad van State hier ook op wijst;

overwegende dat zorgvuldige en tijdige behandeling van deze wetgeving alleen kan worden gegarandeerd indien dit plan jaarlijks veel eerder wordt ingediend dan op Prinsjesdag;

verzoekt de regering snel concrete stappen te zetten, zodat met ingang van de komende nieuwe begrotingscyclus hiermee een begin wordt gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Rooijen en Heijnen.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.

Zij krijgt letter H (36418).

Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan mevrouw Visseren-Hamakers namens de Partij voor de Dieren.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):

Dank u, voorzitter, en een goedenavond aan alle collega's. Ten eerste uiteraard ook mijn felicitaties aan collega Heijnen voor zijn gedegen maidenspeech. Namens de Partij voor de Dieren ook dank voor de uitgebreide beantwoording van al onze schriftelijke vragen, die echt heeft geholpen bij de voorbereiding van dit debat.

Voorzitter. Voor ons ligt het Pakket Belastingplan 2024, dat beoogt een bijdrage te leveren aan het versterken van de brede welvaart. Hoewel de Partij voor de Dieren de pogingen van het kabinet waardeert om het concept brede welvaart te integreren in de begrotingscyclus, lijkt het kabinet bij de interpretatie van het concept helaas een grote denkfout te maken. Het kabinet hanteert een antropocentrisch perspectief op brede welvaart en ziet welvaart als welzijn van mensen. Klimaat en natuur worden instrumenteel gezien, als belangrijke randvoorwaarden voor menselijk welzijn. Zodoende kan het kabinet vanuit deze beperkte definitie in de Miljoenennota concluderen dat de brede welvaart over het algemeen hoog is. Klimaatverandering en de slechte kwaliteit van de natuur worden bestempeld als "uitdagingen" ten aanzien van de brede welvaart. De belangen van dieren worden helemaal genegeerd. Dierenwelzijn speelt volgens het kabinet geen rol in brede welvaart.

De Partij voor de Dieren interpreteert het concept brede welvaart anders, meer ecocentrisch. Brede welvaart of, wellicht nog beter, breed welzijn van mens, dier en natuur zou het doel van de overheid moeten zijn. Dit betekent dat de intrinsieke waarde van de natuur en van dieren, zoals breed wordt erkend op verschillende beleidsterreinen, ook een plek krijgt in het concept brede welvaart. Mijn vraag aan het kabinet is dan ook hoe het de intrinsieke waarde van de natuur en dieren zou willen integreren in de interpretatie van het concept brede welvaart, in de Miljoenennota en in het bijbehorende Belastingplan om zodoende recht te doen aan de brede erkenning van deze waarde in het beleid.

Voorzitter. Dan de voorstellen op het gebied van klimaatverandering en fossiele subsidies; de heer Martens sprak hier al over. Het kabinet zette een goede eerste stap in de Miljoenennota door een inventarisatie te publiceren van Nederlandse fossiele subsidies. Die blijken tussen 39,7 miljard euro en 46,4 miljard euro per jaar te liggen. Deze eerste stap komt echter veel te laat, aangezien Nederland zich al jaren geleden heeft gecommitteerd om fossiele subsidies af te schaffen. Wel heeft minister Jetten afgelopen weekend tijdens de klimaattop in Dubai het initiatief genomen voor een coalitie van landen die gaan samenwerken om fossiele subsidies af te bouwen. Dat is een mooie tweede stap. Toch kiest het kabinet ervoor om geen plan van aanpak voor te bereiden voor de afbouw van fossiele subsidies, met als argument zijn demissionaire status. De Partij voor de Dieren vindt dit onbegrijpelijk en wil graag van de minister weten waarom het Pakket Belastingplan 2024 geen significante stap zet in het afschaffen van de fossiele subsidies. Een onlangs in de Tweede Kamer aangenomen motie vraagt ook om het opstellen van scenario's voor het afbouwen van deze subsidies. Wij vragen de minister dus of hij bereid is de komende maanden onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor gedeeltelijke ofwel gehele afbouw van fossiele subsidies in 2025, die dan in de Miljoenennota en in het Belastingplan 2025 hun beslag zouden kunnen krijgen. Graag een reactie van de minister. Ik ga ervan uit dat de minister er morgen is; zo hadden we dat afgesproken. Vandaar dat ik de minister aanspreek en niet de staatssecretaris. Dat is niet persoonlijk bedoeld.

Bovendien zijn fossiele subsidies niet de enige subsidies die doelmatigheid en rechtmatigheid van het duurzaamheidsbeleid in de weg kunnen staan. Te denken valt aan financiële prikkels voor verschillende economische sectoren, bijvoorbeeld de landbouw, de mobiliteit en de industrie, die direct of indirect negatieve milieugevolgen kunnen hebben, zoals het gebruik van kunstmest, watergebruik, het gebruik van bestrijdingsmiddelen, grondstoffen, vervuiling van lucht, bodem of water, verandering van landgebruik et cetera. Mijn vraag is of het kabinet bereid is om in navolging van de inventarisatie van de fossiele subsidies ook een inventarisatie te maken van overige vervuilende subsidies. Deelt het kabinet de opvatting dat de vervuiler niet betaald zou moeten wórden, maar zou moeten betálen voor de door hem veroorzaakte vervuiling? Graag een reactie.

Voorzitter. Daarnaast lost het Belastingplan een aantal problemen in het fiscale beleid niet op. Het bestaande fiscale beleid staat brede welvaart in de weg. Voorbeelden zijn het 9%-btw-tarief op vee, veevoer, snoepgoed, rondhout en sierteelt, het 0%-btw-tarief op internationaal personenvervoer met schepen of met het vliegtuig en de vrijstelling voor kansspelen. Is het kabinet bereid om een evaluatie uit te voeren naar deze belastingtarieven, waarin hun invloed op de doelmatigheid en doeltreffendheid van het duurzaamheids- en gezondheidsbeleid wordt onderzocht? En is het kabinet bereid om de komende maanden onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot het invoeren van hogere btw-tarieven op deze producten, die dan hun beslag zouden kunnen krijgen in de Miljoenennota en het Belastingplan van 2025? Graag een reactie van het kabinet.

Dan de herinvesteringsregeling, de HIR. Met het voorstel wordt het gebruik door ondernemers zoals agrarische bedrijven van de herinvesteringsreserve bij staking van een gedeelte van hun onderneming als gevolg van overheidsingrijpen verruimd. De Partij voor de Dieren ziet een aantal risico's in dit voorstel en heeft de volgende vragen. Ziet het kabinet mogelijkheden om te voorkomen dat een veehouderijbedrijf op een nieuwe locatie weer een veehouderijbedrijf start, bijvoorbeeld door een diersoort te gaan houden die niet werd gehouden op de oude locatie? En ziet het kabinet mogelijkheden om duurzaamheids- of dierenwelzijnseisen te stellen aan zo'n herinvestering? Hoe ziet het kabinet erop toe dat nieuwe veehouderijbedrijven voldoen aan de Wet dieren? Graag een reactie van het kabinet.

Voorzitter. Ten slotte de inwerkingtreding van de verhoging van de verbruikersbelasting op alcoholvrije dranken per 1 januari 2024 op basis van het Belastingplan 2023. De heer Hartog van Volt had het hier ook al over in zijn bijdrage. Deze wet had ongetwijfeld de juiste intentie, maar is in zijn huidige vorm contraproductief. Het is in essentie een mislukte suikertaks. De kwaliteit van de wet is in alle opzichten slecht, dus in termen van doelmatigheid, doeltreffendheid en coherentie van beleid. De wet beoogt de consumptie van frisdrank te ontmoedigen, maar in de huidige versie worden ook vruchtensappen, groentesappen, alcoholvrij bier, alle andere dranken met minder dan 1,2% alcohol, zoals alcoholvrije wijn, en plantaardige zuivelalternatieven meegenomen. Deze maatregel staat dus haaks op ander kabinetsbeleid, waaronder het beleid om alcoholconsumptie te ontmoedigen, de eiwittransitie, de landbouwtransitie, doordat fruittelers en sapproducenten worden benadeeld, en het stimuleren van innovatieve duurzame bedrijven. Vooral omdat de voorgestelde accijnsstijging op alcoholhoudende dranken bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer is verminderd, staat deze wet de doelstelling van het ontmoedigen van alcoholgebruik in de weg. De wet maakt meer kapot dan je lief is, kan je zeggen, en dit alles net op tijd voor dry january. Dit kan nooit de bedoeling zijn geweest.

Samenvattend maakt de wet ten eerste alle alternatieven voor alcoholhoudende dranken relatief duurder, bewerkstelligt de wet ten tweede geen gedifferentieerde suikertaks op basis van het gehalte van toegevoegde suikers, en biedt de wet ten derde geen oplossing voor de huidige, verouderde categorisering van plantaardige zuivelalternatieven onder de alcoholvrije dranken.

Er zijn de afgelopen tijd twee moties aangenomen, van collega Grinwis in de Tweede Kamer en van collega Koffeman in onze eigen Kamer, die zouden kunnen bijdragen aan het oplossen van deze weeffouten. Maar hierop kunnen we niet wachten, aangezien de inwerkingtredingsdatum van deze wet 1 januari 2024 is. Nu dreigt er dus een wet in werking te treden waarop brede kritiek is in de Tweede Kamer, onze eigen Kamer en de samenleving. Het is ons, met z'n allen, dus niet gelukt om deze inwerkingtreding of dit probleem te voorkomen. Bovendien treedt er nu wetgeving in werking, terwijl we met z'n allen in afwachting zijn van nieuwe wetgeving over hetzelfde onderwerp. We zouden dus een nieuw btw-tarief in werking laten treden, terwijl we al voorzien dat die btw-tarieven op de korte termijn zullen gaan veranderen. Dit is onwenselijk.

De Partij voor de Dieren heeft daarom de volgende vragen aan de staatssecretaris. Ten eerste: wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Grinwis en de motie-Koffeman? Ten tweede: waarom heeft het kabinet het afgelopen jaar niet gebruikt om deze fouten te herstellen? Ten derde: ziet het kabinet mogelijkheden om de invoeringsdatum van de verhoging van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken een jaar uit te stellen in afwachting van de uitwerking van de motie-Grinwis en de motie-Koffeman?

Voorzitter, ik rond af. Ik heb op al deze onderwerpen moties voorbereid en ben hierover in overleg met verschillende fracties in onze Kamer. Afhankelijk van het antwoord van het kabinet zal ik die moties in de tweede termijn indienen.

Voorts ben ik van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Visseren.

De heer Schalk i (SGP):

Even terug naar misschien wel twee onderwerpen. Het eerste werd helemaal aan het begin besproken, namelijk dierenwelzijn. Ik vroeg me even af of die dieren dan ook belasting gaan betalen, maar misschien moeten we die vraag achterwege laten.

De belangrijkere vraag op dit moment gaat over de suikertaks, waarover mevrouw Visseren sprak. Die wet is natuurlijk vorig jaar al aangenomen. Op welke manier denkt zij dat er nu een oplossing gevonden zou kunnen worden? Stel dat die datum niet uitgesteld kan worden. Is er dan iets te bedenken als terugwerkende kracht of iets dergelijks?

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Ik ga toch antwoord proberen te geven op de eerste vraag van collega Schalk. Het wordt een beetje een flauw antwoord, denk ik.

De voorzitter:

Zullen we het dan maar overslaan?

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Ik denk dat de dieren indirect wel belasting betalen in Nederland, als je kijkt naar de aantallen dieren die we hier houden en dat hun welzijnsbelangen niet worden behartigd. Ik denk dat ze indirect of op een meer filosofische manier wel degelijk belasting betalen. Het is een interessante vraag van de heer Schalk.

Ik wil eigenlijk nog niet vooruitlopen op de vraag van de heer Schalk wat er gebeurt als we dit probleem niet per 1 januari 2024 kunnen oplossen. Ik kijk echt uit naar de reactie van de staatssecretaris op de vraag of er nog wat te regelen is. We hebben nog een aantal weken voordat de wet in werking treedt. Ik begrijp dat het een wet is van het afgelopen jaar. We hebben dus eigenlijk voldoende tijd gehad om dit probleem op te lossen. Alleen omdat we er samen niet in zijn geslaagd om het voor 11 december op te lossen, zitten we nu met een hele korte periode. Maar ik kijk echt uit naar de reactie van de staatssecretaris. Natuurlijk kunnen we samen andere oplossingen bedenken, maar die zouden minder charmant zijn dan de oplossing van het voorkomen van de inwerkingtreding.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Visseren-Hamakers. Dan is het woord aan de heer Van Apeldoorn namens de SP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Voorzitter, dank. Natuurlijk ook van mijn kant nogmaals, hier in het openbaar, de felicitaties aan de heer Heijnen.

Voorzitter. Het is al eerder gememoreerd: we behandelen vandaag en morgen maar liefst zeventien wetsvoorstellen, die ook nog eens flink geamendeerd zijn door de Tweede Kamer — wat mijn fractie betreft gebeurde dat overigens vaak in de goede richting — dus een echt zorgvuldige behandeling door deze Kamer blijft zeker een uitdaging. Over de noodzaak om meer wetgeving al eerder te behandelen, is de afgelopen jaren, en ook vandaag weer opnieuw, al vaak veel gezegd. Het blijft dus in ieder geval een opdracht voor een volgend kabinet om meer ruimte te creëren voor een gedegen parlementaire behandeling. Ik neem aan dat de staatssecretaris dat met mij eens is.

Het is natuurlijk onmogelijk om nu in te gaan op de details van al deze wetsvoorstellen. Ik zal me daarom concentreren op de voor mijn fractie belangrijke hoofdlijnen. Veel van wat vandaag voorligt, vinden wij een verbetering; een stap of vaak eerder een stapje vooruit. Maar dat wil niet zeggen dat wij niet kritisch zijn. Dat zijn wij zeker, want het kan volgens ons nog stukken beter. Stukken beter betekent voor mijn fractie, als het gaat om belastingen, in de eerste plaats stukken rechtvaardiger.

Belastingen zijn in de eerste plaats nodig om uitgaven te doen voor zaken die we met z'n allen belangrijk vinden, zoals goede zorg, onze veiligheid, het onderwijs van onze kinderen, volkshuisvesting en een schoner milieu. Maar vervolgens is het wel de vraag hoe en bij wie je die belastingen ophaalt. We kunnen het belastingstelsel deels gebruiken om de markt te sturen, door prikkels te geven die ongewenst economisch gedrag tegengaan en gewenst gedrag belonen.

Zo is de SP er groot voorstander van dat we vooral de vervuiler laten betalen in plaats van te subsidiëren met meer dan 40 miljard per jaar, zoals nu nog gebeurt. Hiervan gaat alleen al meer dan 2 miljard per jaar naar Shell Nederland, zo is onlangs berekend in opdracht van Milieudefensie. 8,8 miljard fossiele subsidie gaat jaarlijks naar de tien grootvervuilers. Hoe kan het, zo vraag ik de regering, dat we een miljardenbedrijf als Shell, dat vorig jaar wereldwijd meer dan 38 miljard euro winst maakte, met miljarden subsidiëren? En niet om te vergroenen, nee, om de vervuiling te subsidiëren. De fossiele subsidies zijn een voorbeeld van hoe een fiscaal instrument, in dit geval in de vorm van een belastingkorting voor grote vervuilers, juist ongewenst en uiterst schadelijk economisch gedrag in de hand werkt.

Er zijn helaas nog meer voorbeelden, zoals het enorme belastingvoordeel voor goedverdienende werknemers uit het buitenland. Wij zijn dan ook wel blij dat via een amendement in de Tweede Kamer de zogenaamde expatregeling, de 30%-regeling, versoberd is, op weg naar de afschaffing ervan, zou ik zo zeggen.

Overigens, collega Moonen van D66 deed eerder net alsof de Tweede Kamer, inclusief haar eigen D66-Tweede Kamerfractie, over één nacht ijs ging en eigenlijk niet zo goed had nagedacht over de gevolgen van het amendement, maar ik vond dat wel een beetje een rare voorstelling van zaken. De versobering en ook de afschaffing van de expatregeling staan al behoorlijk lang op de politieke agenda en worden al langer bepleit door verschillende partijen. Ik denk dat die partijen er wel degelijk over nagedacht hebben. De regeling zou misschien goed kunnen werken voor een aantal bedrijven, maar hierbij is niet in ogenschouw genomen wat de maatschappelijke kosten zijn van deze regeling. Alle partijen zeggen tegenwoordig dat zij grip willen krijgen op arbeidsmigratie. Nou, dit is één manier om grip te krijgen op arbeidsmigratie. Maar ik zie dat mevrouw Moonen een interruptie heeft.

Mevrouw Moonen i (D66):

De fractie van D66 heeft inderdaad in de Tweede Kamer ermee ingestemd. Ik zal zeggen waarom. Omdat de opbrengsten van die versobering, wat die oplevert, zouden worden benut om te zorgen dat de rentestijgingen op leningen van studenten bevroren kunnen worden. Dat was de aanleiding. Het ging erover wat er met die opbrengst gebeurt. Maar wij hebben grote bedenkingen bij de maatregelen an sich. Dat was zo en dat blijft zo.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dat is dan verhelderend, namelijk dat het ging om het doel, in de zin van wat er met de opbrengsten gefinancierd zou kunnen worden. Ik laat dat verder bij mevrouw Moonen, bij de D66-fractie. Ik vraag mij dan wel af, nogmaals, hoe de fracties van D66 in de Tweede en de Eerste Kamer dan aankijken tegen de bredere maatschappelijke kosten van de huidige expatregeling. Je kan zeggen dat deze bepaalde mensen naar Nederland haalt, voor bepaalde bedrijven, en dat dat een goede zaak is. En zij verdienen dan netto 30% meer dan hun Nederlandse collega's. Maar volgens mij moet je ook in het debat meenemen wat de maatschappelijke kosten daarvan zijn. Ik hoop dat de D66-fractie dat hier ook doet. Volgens mij doen ze dat ook in de Tweede Kamer. Die expatregeling heeft zeker niet alleen maar voordelen.

Mevrouw Moonen (D66):

Ik denk dat het juist is wat Van Apeldoorn zegt: je moet kijken naar maatschappelijke kosten. Maar daartegenover staat dat je ook moet kijken naar de maatschappelijke opbrengsten. En juist deze regeling levert voor veel technologische bedrijven heel veel op, omdat het gaat om functies die worden bekleed waarvoor geen Nederlandse mannen en vrouwen beschikbaar zijn. Kijk, als we ze hier zelf hadden in het eigen land en we konden onze eigen Nederlandse mannen en vrouwen deze functies geven, dan zou ik dat ook graag doen. Maar het gaat hier veelal om bedrijven waarvoor een schaarste is aan bepaalde talenten die ze wel uit het buitenland kunnen halen, en als ze die niet meer kunnen halen, kunnen ze simpelweg bepaalde businesses niet meer uitvoeren. Daarmee verliezen we maatschappelijke opbrengsten. Dus akkoord om naar maatschappelijke kosten te kijken, maar dan nodig ik de heer Van Apeldoorn ook uit om te kijken naar de maatschappelijke opbrengsten van een dergelijke regeling.

De voorzitter:

En om daarna zijn betoog te hervatten. Ga uw gang.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, maar ik denk dat ik daar heel kort op mag reageren. Ik denk dat in ieder geval mijn fractie een andere berekening of afweging maakt van de maatschappelijke kosten en baten. Ik denk dat het heel moeilijk uit te leggen is aan Nederlandse werknemers dat zij dat voordeel van 30% niet krijgen. We hebben in Nederland ook heel veel gekwalificeerde mensen. En als je kijkt naar wat er gebeurt op de woningmarkt, met die druk op de woningmarkt — dat is denk ik niet voor niets zo'n belangrijk thema geweest in de afgelopen verkiezingen — dan is dit in ieder geval een onderdeel daarvan. Daar zouden we wat aan kunnen doen door een versobering van deze regeling, en wat mijn fractie betreft, nogmaals, door de afschaffing daarvan.

Ik vervolg mijn betoog, voorzitter. We kunnen het belastingstelsel deels gebruiken om de markt te sturen. O sorry, dit heb ik al gezegd. En nu we het toch over "versobering" — daar was ik gebleven — hebben: de versobering van de BOR, de bedrijfsopvolgingsregeling, zoals in het pakket voorgesteld, kan uiteraard ook op onze steun rekenen. Van deze kostbare faciliteit voor belastingontwijking moeten we gewoon helemaal af in ons fiscaal stelsel, dus waarom ook niet helemaal afschaffen, zo vraag ik de staatssecretaris. Ook hiervan is volgens mij aangetoond, ook als het gaat om het directe doel van deze regeling, dat die eigenlijk helemaal niet zo effectief is. Maar nog los van het misbruik, waar ook sprake van is als het gaat om de BOR, moet iedereen in Nederland gewoon schenk- en erfbelasting betalen. En als we de vermogensongelijkheid over generaties willen aanpakken, is dat de belasting die we bovendien ook nog eens een keer zouden moeten verhogen. Is de staatssecretaris dat met ons eens?

Voorzitter. Belastingen kunnen een prikkel zijn voor goed gedrag, maar zijn ook een essentieel instrument om te zorgen voor een eerlijke verdeling. Of liever, ze zouden dat moeten zijn. De sterkste schouders dienen immers de zwaarste lasten te dragen. Ik hoorde het de heer Heijnen eerder vandaag ook zeggen. Dat is een kwestie van solidariteit, voor mijn partij een kernwaarde. Dit demissionaire kabinet zegt dit uitgangspunt te delen, maar de praktijk van ons belastingstelsel laat helaas nog steeds een ander beeld zien, namelijk dat de sterkste schouders de lichtste lasten dragen. De wereld op zijn kop. Dat is onaanvaardbaar voor mijn fractie. De degressiviteit van ons belastingstelsel is echt iets waar we zo snel mogelijk vanaf moeten. We moeten het meeste geld ophalen bij degenen die het meeste kunnen dragen, en dat mede ten goede laten komen van de mensen aan de onderkant. Daar worden we uiteindelijk met z'n allen beter van. Via de belastingen kunnen en moeten we herverdelen, en ervoor zorgen dat mensen niet door het ijs zakken; de armoede zo veel mogelijk terugdringen en uiteindelijk uitbannen; zorgen voor — jawel! — bestaanszekerheid.

Het kabinet heeft hier een paar maatregelen genomen die, als het goed is, voorkomen dat de armoede volgend jaar verder oploopt. Dat is goed, maar er is nog meer nodig, vooral structureel. Ik begin nu met het degressieve karakter van het belastingstelsel. Ik heb hier ook bij de Algemene Financiële Beschouwingen bij stilgestaan, net als bij de behandeling van het vorige Belastingplan. En ik wil dit ook blijven doen zolang dit probleem blijft voortbestaan. Dat wil zeggen, zolang ons belastingstelsel zo onrechtvaardig is dat de Quote 500 veel minder belasting betaalt dan de gemiddelde Nederlander. Volgens mij tart dit ieders gevoel van rechtvaardigheid; daar hoef je ook geen socialist voor te zijn. Het is niet alleen fundamenteel onrechtvaardig, maar we kunnen ons dit als samenleving simpelweg ook niet veroorloven. Zolang we er niet in slagen om voldoende geld op te halen bij de rijken, zullen we er namelijk ook niet in slagen om de armoede en bestaansonzekerheid structureel aan te pakken.

Breed leeft de gedachte, ook onder politici, dat Nederland een progressief belastingstelsel heeft. Maar niets is minder waar, zo weten we in ieder geval sinds een CPB-studie uit 2022. Waar de gemiddelde belastingdruk, dus die voor de gemiddelde Nederlander, 40% is, is die voor de allerrijkste Nederlander slechts de helft. Mijn fractie vindt dat ronduit een schande. De staatssecretaris trekt deze cijfers in de schriftelijke beantwoording deels in twijfel, of althans, hij suggereert dat het verschil weleens lager zou kunnen uitvallen als je naar het gemiddelde over meerdere jaren kijkt, in plaats van alleen naar het ene jaar waarnaar in deze CPB-studie gekeken is. Maar het zou net zo goed omgekeerd kunnen zijn, zo zegt de regering ook in de beantwoording. We weten het eenvoudigweg niet, dus we moeten het met deze cijfers doen. Er zijn namelijk geen betere cijfers. Is de staatssecretaris dat met mij eens?

Ook suggereert de staatssecretaris in de schriftelijke beantwoording van onze vragen dat recente maatregelen van dit kabinet om inkomsten uit vermogens zwaarder te belasten dit verschil verkleind hebben. Recentere cijfers heeft de staatssecretaris alleen dus niet. Wederom zijn dit dus de cijfers waarmee we het moeten doen. Of het waar is dat het verschil nu verkleind is of niet, weten we dus ook niet. Het zou eigenlijk goed zijn als we hier meer inzicht in zouden krijgen. Misschien kan de staatssecretaris hier zelf onderzoek naar laten doen. Dan kan het volgende kabinet daarmee aan de slag. Kan hij dat toezeggen?

Misschien kan hij dan ook meteen in kaart brengen welke maatregelen er overwogen zouden kunnen worden om ervoor te zorgen dat ons fiscaal stelsel niet langer degressief maar echt progressief wordt, ook aan de top. Dat zorgt ervoor dat de allerrijksten niet minder maar juist meer belasting betalen. Zo zou het ook moeten zijn, volgens het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Volgens mij kan noch de regering, noch iemand hier in deze Kamer het daarmee oneens zijn.

Voorzitter. Ook als de allerrijksten door de maatregelen die zijn genomen inmiddels niet meer de helft minder, maar bijvoorbeeld 40% minder belasting betalen dan de gemiddelde Nederlander, of zelfs, wat ik uitermate onwaarschijnlijk acht, gewoon het gelijke percentage, dan is dat nog niet rechtvaardig. Nog steeds hebben we dan geen progressief belastingstelsel in Nederland. Nog steeds geldt dan niet dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Is de staatssecretaris dat met mij eens? En zo ja, zo vraag ik hem wederom, waarom heeft hij de afgelopen jaren dan niet meer kunnen en willen doen om ons belastingstelsel eerlijker te maken?

Ik vraag dus niet wat hij wel gedaan heeft, want ik erken dat er bepaalde stappen gezet zijn. Dat zijn ook stappen vooruit. Maar waarom is er niet meer gedaan? Waarom was het nog zo voorzichtig? Waarom is er bijvoorbeeld niet gewoon eindelijk een progressieve miljonairsbelasting ingevoerd? Natuurlijk zal de staatssecretaris zeggen dat het aan een volgend kabinet is. Zoals net gezegd is, zou het goed zijn als de staatssecretaris zijn opvolger hierbij behulpzaam zou zijn en die op weg zou helpen.

Maar dit kabinet had natuurlijk ook zelf meer kunnen doen. Mooi dat er nu in ieder geval een motie ligt in dit verband, die in de Tweede Kamer is aangenomen, die vraagt dat Nederland zich internationaal inzet voor de invoering van een mondiale minimumvermogensbelasting voor miljardairs. Uiteraard is het immers het allerbeste als je dit internationaal regelt. Deze motie was er overigens met steun van de PVV-fractie, zeg ik even tegen de heer Van Strien.

Voorzitter. Een eerlijk en rechtvaardig belastingstelsel betekent ook een belastingstelsel waarin belastingontwijking zo veel mogelijk wordt uitgebannen. Collega Martens is daar eerder al op ingegaan. Ik ben het helemaal met hem eens dat er hier sprake is van morele verloedering, dat belastingontwijking de belastingmoraal ondermijnt, dat het de kloof vergroot en bovendien dat wij, en andere overheden, hierdoor veel inkomsten mislopen. Ook hier zijn stappen gezet, maar moet er volgens mijn fractie nog steeds veel gebeuren, en had dat ook gekund.

Volgens het Global Tax Evasion Report 2024 is belastingparadijs Nederland goed voor maar liefst 140 miljard aan profit shifting, oftewel het verschuiven van winsten teneinde belasting te ontwijken. Ook deze cijfers worden door de staatssecretaris betwist. Maar dit is natuurlijk niet het enige, noch het eerste rapport waarin gesteld wordt dat Nederland een belastingparadijs en vooral ook een doorsluisland is. In ieder geval heeft ook de staatssecretaris geen betere cijfers. Het zou daarom misschien goed zijn als het ministerie van Financiën komt met eigen, recente en volgens het ministerie betere cijfers, of daartoe opdracht zou geven. Wat de precieze cijfers ook zijn: erkent de staatssecretaris met ons dat, hoewel er stappen zijn gezet, ook een volgend kabinet zal moeten doorgaan met het tegengaan van de mogelijkheden tot belastingontwijking die Nederland nog steeds biedt? Dat moet ons uiteindelijk van die lijstjes af krijgen, zodat we internationaal eindelijk niet meer te boek te staan als belastingparadijs.

Het is in het kader van de aanpak van belastingontwijking, die natuurlijk het beste in internationaal verband kan plaatsvinden, wel goed dat er nu een implementatiewet voorligt van de EU-richtlijn op basis van het eerder OESO-akkoord voor een effectieve minimumwinstbelasting van 15% voor multinationals. Mooi dat Nederland hiermee vooroploopt.

Mijn fractie heeft hier nog wel een paar vragen over. Is die 15% bijvoorbeeld niet een stuk te laag? En bestaat er niet het risico dat voor veel landen de ondergrens van het tarief van 15% in de praktijk ook een bovengrens wordt?

Ook blijft er voor mijn fractie onduidelijkheid bestaan over de gevolgen voor ontwikkelingslanden, en over de vraag of het voor hen nou wel of niet positief zal uitpakken. Verschillende deskundigen, bijvoorbeeld van het internationale Tax Justice Network, zijn er kritisch over.

Voorzitter. Terwijl de grote vermogens en de grote winsten nog steeds veel te weinig belast worden, de rijken nog steeds rijker worden en de winsten het afgelopen jaar tot recordhoogte zijn gestegen, blijft de koopkracht voor veel Nederlanders erg beperkt. De armoede blijft met 800.000 armen in Nederland veel te groot. Het beroep dat gedaan wordt op voedselbanken, is afgelopen jaar opnieuw toegenomen. Volgens het Rode Kruis neemt in Nederland ook het aantal mensen toe dat in voedselnood zit. Voedselnood, in Nederland. Hoe heeft het in vredesnaam zover kunnen komen? Dat zou ik de minister voor Armoedebeleid willen vragen. Ik neem aan dat deze vragen haar via de staatssecretaris zullen bereiken. De SP-fractie is uiteraard blij met de in dit pakket voorliggende intensivering van het kindgebonden budget en de verlaging van de eigen bijdrage van de huurtoeslag. De verwachting is dat in procenten uitgedrukt de armoede in Nederland volgend jaar niet, zoals eerder verwacht werd, zal toenemen en dat de armoede onder kinderen zal dalen. Deze zal, als de voorspelling uitkomt, dalen van 6,2% naar 5,1% in 2024. Hiermee blijft het doel van de halvering per 2025, het door de regering zelf gestelde doel, in het zicht. Hiermee is dus gehoor gegeven aan de motie van de SP-fractie in deze Kamer die hier voor de zomer heel breed — alleen de PVV-fractie stemde tegen — is aangenomen. Mooi, maar zeker geen reden om op onze lauweren te gaan rusten, want we hebben het hier alleen over 2024. Zoals de regering zelf schrijft, zullen er om het door de regering gestelde doel van de halvering van de kinderarmoede daadwerkelijk te halen per 2025, waarschijnlijk nog aanvullende maatregelen nodig zijn. We gaan ervan uit dat dit demissionaire kabinet de armoedecijfers en -prognoses voor 2025 goed blijft monitoren en dat het nieuwe kabinet of dit kabinet als de formatie onverhoopt lang duurt, zo nodig aanvullende maatregelen zal nemen. Kan de minister dat toezeggen? Wat de SP-fractie betreft is de halvering van de kinderarmoede per 2025 natuurlijk het minimale doel, op weg uiteindelijk naar de volledige uitbanning van de kinderarmoede. En is de hier morgen aanwezige minister het met ons eens dat dat het uiteindelijke doel moet zijn?

Als het gaat om de structurele aanpak van de armoede zullen we natuurlijk moeten wachten op een volgend kabinet, althans als dat er is voor Prinsjesdag. Maar misschien kan de demissionaire minister voor Armoedebeleid dat nieuwe kabinet wel alvast op weg helpen door in de juiste richting te wijzen, door ook hier vandaag of beter gezegd morgen, aan te geven wat voor aanvullende maatregelen dan mogelijk zouden kunnen zijn. En aan die minister ook de vraag of zij het met mij eens is dat dit beter structurele maatregelen zouden kunnen zijn, dat het ook beter is niet te blijven werken, zoals nu ook weer het geval is, met toeslagen, de toeslagen waar we juist van af willen, en dat ook op basis van het rapport van de Commissie sociaal minimum nog veel meer nodig is om dat sociaal minimum daadwerkelijk structureel omhoog te krijgen? Is de minister voor Armoedebeleid het met ons eens dat het werk hier nog moet beginnen? Als het gaat om een structurele verhoging van het sociaal minimum blijft de verhoging van het minimumloon wat mijn fractie betreft essentieel. Hopelijk komt dat dus ook op de formatietafel te liggen.

Maar die formatie gaat mogelijk nog lang duren. Als het door omstandigheden zo is dat de armoede in 2024 toch weer omhoog dreigt te gaan, zal het kabinet dan indien nodig tussentijds ook extra maatregelen nemen? Wat als de gasprijs bijvoorbeeld deze winter toch ineens weer enorm omhoog schiet? Heeft de regering dan een plan klaarliggen, zo vraag ik ook de minister voor Klimaat die hier morgen zal zijn en mogelijk ook de staatssecretaris. Ook zonder een stijgende gasprijs gaat de energierekening sowieso weer omhoog per 1 januari, en al helemaal voor mensen in slecht geïsoleerde, tochtige huizen. Het prijsplafond verdwijnt en voor iedereen gaat de energiebelasting op gas omhoog, met maar liefst 19% in de eerste schijf, eerst een nieuwe eerste schijf en de oude eerste schijf. Daar gaan heel veel huishoudens last van hebben, juist mensen die het al niet makkelijk hebben, mensen die ook helemaal niet de mogelijkheid hebben om over te stappen van gas naar elektriciteit. Is een verhoging van 19% belasting op gas in de eerste schijf een belasting die rechtvaardig is en überhaupt een effectieve manier om mensen te prikkelen om te verduurzamen door hen zo op kosten te jagen dan wel letterlijk in de kou te zetten? En dat in een land waarin vorig jaar het aantal mensen dat in energiearmoede leefde, weer verder is gestegen naar 600.000. Graag een reactie van de minister en/of staatssecretaris. En dit terwijl er in 2024 ook geen energietoeslag meer is voor mensen met een laag inkomen. Is het denkbaar dat die terugkomt als de gasprijzen toch weer door het dak gaan? Zoals bekend, heeft Nederland een hele hoge energiebelasting voor huishoudens, veel hoger dan in andere Europese landen. Maar hoe meer energie je verbruikt, hoe minder belasting je betaalt. De grootverbruikers uit de industrie betalen veel minder voor hun gasverbruik. Juist als je wilt verduurzamen, is dat toch totaal onlogisch en bovendien onrechtvaardig? Graag een reactie van de staatssecretaris Financiën en de minister voor Klimaat. En zou je, juist als je vindt dat de vervuiler moet betalen en dat de energiebelasting een prikkel moet zijn om te verduurzamen, niet juist die grootverbruikers meer moeten belasten? Zijn zij dat met mij eens? Nederland doet nu namelijk het omgekeerde.

Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie gaat er toch maar van uit dat dit de laatste keer is dat we een belastingplan plenair behandelen met deze staatssecretaris. Ik wil vanaf deze plek dus toch zeggen dat ondanks onze soms grote ideologische verschillen, ik het debat altijd als zeer prettig en zeer inhoudelijk heb ervaren, ook van zijn kant. Die complimenten gelden ook voor de bewindslieden die hier vandaag niet aanwezig zijn, maar ik hou het nu dus even bij de staatssecretaris. Ik hoop dat we met zijn opvolger dat inhoudelijke debat kunnen vervolgen en dat we dan nieuwe stappen kunnen gaan zetten naar een rechtvaardiger en eerlijker belastingstelsel, waarin juist ook de allersterkste schouders de allerzwaarste lasten zullen dragen. Ik kijk intussen uit naar de beantwoording.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is het woord aan mevrouw Geerdink namens de VVD.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Geerdink i (VVD):

Voorzitter. Allereerst, van harte gefeliciteerd, collega Heijnen, met de inspirerende maidenspeech.

Ik ga van de fiscaal econoom Heijnen naar de emeritus hoogleraar fiscale economie Leo Stevens, die op nuchtere wijze verwoordde wat er dit jaar gebeurde met de fiscale wetsvoorstellen die behandeld werden in de Tweede Kamer. Hij beschreef de nacht van 26 oktober als de nacht van het onbesuisd herverdelen, waardoor wij als leden van de Eerste Kamer de ravage na twintig aangenomen amendementen en ongeveer evenveel aangenomen moties op de zeventien wetsvoorstellen mogen beoordelen: rammelende dekkingen, geen of inderhaast opgestelde uitvoeringstoetsen, ontbrekende grondige effect- of impactrapportages, met onbekende ramingen vanwege het ontbreken van de tijd. Het is onverantwoorde wetgeving.

De demissionaire staatssecretaris heeft namens de regering diverse negatieve appreciaties uitgebracht op de amendementen en opgeroepen tot bezinning, maar het mocht niet baten. Er ligt een Belastingplan 2024 voor met zeer negatieve effecten op het vestigingsklimaat, zeer negatieve effecten op de concurrentiekracht van Nederland en zeer negatieve effecten op het innovatieve vermogen van Nederlandse ondernemingen, waarin bedrijven en ondernemers niet gekoesterd worden maar zwaar belast worden. U heeft allen de berichten op de voorpagina van Het Financieele Dagblad gelezen van zowel de fiscale adviseurs, die zich afvragen waar we met fiscaal Nederland naartoe gaan, als het bedrijfsleven, dat zich afvraagt wat ze moeten antwoorden op de vraag waarom ze nog in Nederland gevestigd zijn en niet weten wat er nog in het verschiet ligt.

Grondig voorbereide wetgeving is een voorwaarde voor een betrouwbare overheid. Onvoorspelbaarheid en het ontbreken van bestendige lange lijnen zijn funest voor het Nederlandse ondernemingsklimaat. Wij kunnen in de Eerste Kamer een wetsvoorstel aanvaarden of verwerpen, om toezeggingen vragen of via moties het kabinet oproepen van gedachten te veranderen. De centrale vraag van vandaag is hoe de staatssecretaris denkt de schade te beperken of af te wenden.

U mag best weten dat de VVD-fractie serieus worstelt om voor het Belastingplan 2024 te stemmen, omdat we de uitvoeringsconsequenties en de impact van de amendementen niet kunnen beoordelen. Daarbij hebben we afgewogen: de koopkrachtmaatregelen die in het Belastingplan overeind zijn gebleven versus de in het Belastingplan bij amendement opgenomen — we hebben het daar al eerder over gehad — versoberde 30%-regeling, de afgeschafte inkoopfaciliteit, de verhoogde bankenbelasting en on top de additionele verhogingen van de box 2- en box 3-tarieven met een ontwrichtend effect op het globale evenwicht tussen ib-ondernemers en dga's. Ook de andere wetsvoorstellen die ik vandaag namens mijn fractie behandel, beoordelen we kritisch. We hebben met elkaar afgesproken dat we ons definitieve oordeel laten afhangen van de plenaire behandeling van het Belastingplan vandaag en morgen.

Voorzitter. We hebben onze economische groei, onze welvaart en ons welzijn te danken aan hardwerkende ondernemers, innovatieve start-ups, solide familiebedrijven, het ijzersterke mkb en wereldwijd opererende bedrijven. Allemaal dragen ze bij aan herstel en groei, scheppen ze banen en maken ze innovatieve producten of bieden ze innovatieve diensten aan. Zonder ondernemers is de overheid nergens. Het geld dat de overheid uitgeeft, moet namelijk eerst verdiend worden. We moeten ondernemerschap dus blijven aanmoedigen. Dat is en blijft de rode draad in alle plenaire bijdragen van de VVD over de belastingplannen door de jaren heen.

In deze bijdrage aan het debat over het Belastingplan zal ik namens mijn fractie acht pijnpunten langslopen om de afweging om voor of tegen de wetsvoorstellen te stemmen aan te scherpen. Ik begin met de afschaffing van de inkoopfaciliteit eigen aandelen voor beursgenoteerde vennootschappen. Dit raakt grote bedrijven. Het lijkt alsof grote bedrijven tegenover het mkb staan, maar dat is natuurlijk niet zo. Bedrijven, groot en klein, zijn van elkaar afhankelijk. Als een grote chipmachinemaker uit Eindhoven vertrekt, heeft dat ook gevolgen voor de schilders, de loodgieters, de bloemisten en de bakkers in Eindhoven en omstreken. Grote bedrijven zijn essentieel voor ons innovatievermogen, voor verduurzaming, voor verdigitalisering en voor nog veel meer. Ze zijn goed voor 70% van de private R&D-uitgaven. Ze zijn hard nodig voor de grote transities waar het land voor staat. Grote bedrijven scheppen ongeveer 1,5 miljoen directe voltijdbanen en ze zijn indirect te relateren aan 900.000 voltijdbanen binnen het mkb. Het mkb en grote bedrijven zijn van elkaar afhankelijk. Er is geen tegenstelling.

We moeten zorgvuldig omgaan met ons vestigingsklimaat, zeker als in de ons omringende landen, zoals België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, de inkoop van eigen aandelen — want daar hadden we het over — in de meeste gevallen niet belast wordt met dividendbelasting. Over de inkoop van aandelen anders dan ter tijdelijke belegging wordt in Nederland in beginsel dividendbelasting geheven. De Wet op de dividendbelasting kent enkele uitzonderingen op dit uitgangspunt. Een van de uitzonderingen betreft de inkoopfaciliteit voor beursfondsen. Bij beursfondsen kan onder voorwaarden en tot bepaalde limieten de heffing van dividendbelasting achterwege blijven indien zij eigen aandelen inkopen. In de Tweede Kamer is het amendement aangenomen dat regelt dat die inkoopfaciliteit voor beursfondsen komt te vervallen.

De inkoop van aandelen is een strategisch instrument dat door ongeveer de helft van de in Nederland gevestigde beursfondsen wordt gebruikt. Waarom kopen die beursgenoteerde ondernemingen aandelen in? Aan een inkoop eigen aandelen liggen bedrijfseconomische redenen ten grondslag. Via de beurs halen bedrijven geld op bij aandeelhouders voor investeringen en innovaties. Het kan voorkomen dat een bedrijf meer geld in kas heeft dan het op dat moment nodig heeft, bijvoorbeeld door de verkoop van een bedrijfsonderdeel of bij onverwacht meevallende verkoopcijfers. Als er op dat moment geen verstandige investeringsmogelijkheid is, is het om verschillende redenen belangrijk dat dat geld terug kan naar de aandeelhouders. Daarmee wordt het risico op een vijandige overname verkleind. Denk aan een situatie waarin er veel geld in kas zit en de koers van het aandeel relatief laag is. Een andere belangrijke drijfveer is de wens van bedrijven om aandeelhouders met een langetermijnblik aan zich te binden. Dit zijn institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen die voor hun deelnemers goede rendementen moeten maken.

Kortom, een goede aandelenmarkt betekent een goed pensioen. Het afschaffen van de inkoopfaciliteit voor beursgenoteerde ondernemingen heeft dus veel meer impact dan het binnenhalen van extra dividendbelasting. Kan de staatssecretaris ingaan op de reacties vanuit de institutionele beleggers op de afschaffing van die inkoopfaciliteit? Liggen er al claims en, zo ja, aan welke orde van grootte moeten we dan denken?

Als bedrijven wegtrekken of geen aandelen meer inkopen of op zoek gaan naar andere vormen van onbelaste kapitaaldistributie via de route van het terugbetalen van gestort kapitaal, is de opbrengst van het afschaffen van de inkoopfaciliteit nul. Toch wordt een belastingopbrengst ingeboekt van jaarlijks 770 miljoen ter dekking van het amendement-Van der Lee c.s., terwijl het CPB eerder een raming heeft opgesteld van 800 miljoen. De VVD-fractie constateert dat er geen adequate onderbouwing van de raming ligt. Zonder adequate raming worden aanzienlijke risico's voor de schatkist genomen.

Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij alle macro-economische effecten van de inkoopfaciliteit eigen aandelen voor beursgenoteerde ondernemingen in kaart zal brengen? Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij exact in kaart brengt hoe andere Europese landen omgaan met de inkoop van eigen aandelen? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de belastingheffing rond de inkoop van eigen aandelen in Europees verband te coördineren of te harmoniseren? Kortom: kan er nog iets gedaan worden aan deze — ik quote — "onbesuisde herverdeling"? Wij overwegen een motie in tweede termijn op dit punt.

Pijnpunt nummer 2: de versobering van de 30%-regeling. De toon richting de grote bedrijven is de afgelopen jaren verhard. Onderzoek laat zien dat een op de vijf bedrijven overweegt om Nederland te verlaten. En eens vertrokken is altijd weg. Dat mogen we niet laten gebeuren. Er zijn de afgelopen jaren forse fiscale lastenverzwaringen geweest voor grote bedrijven. Een voorspelbare overheid, en dus ook voorspelbare fiscale regels, zijn van zeer groot belang voor ons vestigingsklimaat. Een aantrekkelijk en competitief vestigingsklimaat levert daarnaast de schatkist in de meest brede zin belastingmiddelen op, zo lezen we in de tweede nota naar aanleiding van het verslag. De haastig geamendeerde, thans doeltreffende 30%-regeling, met negatieve gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat, is dan ook in de ogen van de VVD zeer onverstandig.

Als de eerdergenoemde chipmachinemaker uit Eindhoven zijn aanwezigheid in de Verenigde Staten sterk uitbreidt, zoals vorige week in het FD stond, en de CTO letterlijk zegt "hier is het talent op ons terrein geconcentreerd en waar de mensen zijn, daar is waar je als bedrijf wilt zijn", is dat een stevig signaal naar ons. Wij in Nederland vinden het binden van buitenlands talent minder belangrijk dan andere landen in de wereld. Wij versoberen de 30%-regeling om nota bene geld te geven aan studenten die gestudeerd hebben zonder basisbeurs. Het moet niet of-of zijn, het moet en-en zijn. En internationaal talent aan ons binden, zodat onze bedrijven in Nederland blijven en onze studenten zicht op werk in Nederland blijven houden. En onze studenten het beste onderwijs bieden door de beste hoogleraar uit de wereld in Nederland onderwijs te laten geven met behulp van die 30%-regeling. En, net zo belangrijk, door de dramatische laaggeletterdheid bij onze jongeren in Nederland aan te pakken. Het is alle hens aan dek.

De versobering van de 30%-regeling moet geld opleveren. Het is de VVD onduidelijk wat dat versoberen de schatkist uiteindelijk gaat opleveren. Kan de staatssecretaris verduidelijken hoe het versoberen van een regeling die zal leiden tot fors minder gebruik, omdat er geen talent meer naar Nederland komt, leidt tot een hogere belastingopbrengst? In het zicht van de evaluatie van de 30%-regeling, daarbij tevens betrekkend de ET-regeling, de extraterritoriale kostenregeling, en de keuzeregeling partiële belastingplicht, vragen we de staatssecretaris dringend om de voorgenomen evaluatie naar voren te halen, liefst in het eerste kwartaal van 2024 af te ronden en op basis van deze evaluatie met een beter voorstel in het Belastingplan 2025 te komen dat minder schadelijk is voor onze economie. Kan de staatssecretaris dit toezeggen? Ook hierover overwegen wij een motie in te dienen in tweede termijn.

Dan naar het globale evenwicht, het derde pijnpunt vandaag. Bij de behandeling van het Belastingplan 2021 heeft de zeer gewaardeerde oud-collega Essers van het CDA bij motie verzocht om een onderzoek naar een meer neutrale behandeling van ondernemers in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, omdat in het belastingrecht het uitgangspunt geldt dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk, voor zover dat gerechtvaardigd wordt door de mate van het verschil. Uitgangspunt is tevens dat de aard van de activiteit bepalend dient te zijn voor bijvoorbeeld de rechtsvorm en dat de keuze voor de rechtsvorm zo min mogelijk wordt verstoord door de fiscaliteit. De brief van de staatssecretaris uit 2021 in reactie op de motie is helder. De gewenste neutraliteit, het gewenste globale evenwicht tussen ib-ondernemers en Vpb-ondernemers, wordt met name beïnvloed door de hoogte van de tarieven, de aanspraak op ondernemersfaciliteiten, verliesverrekening, belastinggrondslag, de fictieve of daadwerkelijke arbeidsbeloning en de mogelijkheden tot uitstel van het genieten van inkomsten.

Laat ik positief beginnen. Er is gelukkig dit jaar niet gedraaid aan de knoppen of aan de grondslag van de vennootschapsbelasting, ook al had dat misschien wel gemoeten in het licht van de 15% minimumwinstbelasting. Daarover later meer. Negatief in het licht van het globale evenwicht is de forse stijging van het belastingtarief van box 2. De belastingdruk, dus niet het tarief, voor Vpb-ondernemers — dga's — stijgt met 6%, terwijl in box 1 sprake is van een verlaging van de belastingdruk voor ib-ondernemers door tariefsverlagingen die deels weer teniet worden gedaan door de verlaagde mkb-winstvrijstelling en de verdere afschaling van de zelfstandigenaftrek. Graag verzoeken wij de staatssecretaris om reflectie op de effecten van de maatregelen in het voorliggende Belastingplan na amendering op het globale evenwicht tussen ib- en Vpb-ondernemers. Het is tijd voor een update van de brief. Kan de staatssecretaris dit toezeggen? Kan de staatssecretaris ook toezeggen dat in het Belastingplan 2025 wel rekening gehouden zal worden met het globale evenwicht tussen Vpb-ondernemers en ib-ondernemers?

Dan is iedereen het erover eens dat werken moet lonen en dat meer werken meer moet lonen. Maar daarnaast moet, naar het oordeel van de VVD, een fiscaal systeem ook prikkels bieden om ondernemerschap te stimuleren. Ook ondernemerschap moet lonen. Daarbij is het van belang om vast te stellen dat winst nog niet meteen inkomsten of inkomen betekent. Het resultaat uit een onderneming is noodzakelijk voor het doen van investeringen en voor innovaties die het voortbestaan van de onderneming borgen. Verder is de winst nodig om reserveringen te maken voor slechtere tijden of voor het doen van overnames en, tot slot, natuurlijk ook voor het inkomen van de ondernemer zelf. Het systeem moet altijd prikkels blijven bevatten die ondernemerschap stimuleren.

Ter afsluiting van dit blokje over het globale evenwicht, maak ik nog een kleine zijstap naar het verhogen van het box 3-tarief. Zoals u allen weet, zijn wij niet voor hogere belastingtarieven, ook niet als het gaat om het belasten van inkomsten uit vermogen, en de spanning loopt op: hogere tarieven en een wankel box 3-stelsel. Jaar in, jaar uit spreken wij in deze Kamer de wens uit om te komen tot een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement. Simpel gezegd: als je echt rendement maakt, betaal je over dat echte rendement belasting. Als je geen of weinig rendement maakt, betaal je niets of weinig. En als je veel rendement maakt, betaal je meer. Simpel, rechtvaardig, logisch, maar schijnbaar nog steeds onuitvoerbaar. De volgende uitspraak door de Hoge Raad over box 3 is aanstaande. De conclusie van advocaat-generaal Wattel over de Wet rechtsherstel box 3 was niet mals. Staatssecretaris, wat gaat u doen? Afwachten, voorbereiden of handelen?

Dan pijnpunt nummer vier: de verhoging van de bankenbelasting. Op 22 september gingen de Nederlandse banken heel hard onderuit op de effectenbeurs in Amsterdam. Beleggers reageerden op de dreigende verhoging van de bankenbelasting. In totaal ging er 4 miljard euro aan beurswaarde in de Nederlandse financiële sector in rook op. De eerste aanzet was om de bankenbelasting met 350 miljoen euro te verhogen, bovenop de huidige 450 miljoen. Uiteindelijk is de verhoging teruggeschroefd naar 150 miljoen euro. De bankenbelasting is ooit ingevoerd om de bancaire sector mee te laten betalen aan het gezond houden van de sector na de crisis. Nu, in 2023, is de reden voor de bankenbelasting puur budgettair, zo blijkt uit de beantwoording van de schriftelijke vragen.

De landen om ons heen kennen geen bankenbelasting. De internationale concurrentiepositie van onze bancaire sector wordt direct geraakt door deze belasting. Naar de mening van de VVD-fractie ligt het eerder voor de hand om de bankenbelasting af te bouwen dan deze te verzwaren, want de oorspronkelijke reden voor de bankenbelasting doet geen opgeld meer. Op vragen van de VVD naar een analyse van de effecten van een verhoging van de bankenbelasting op de verhoging van de kosten van kredietverlening voor burgers en mkb-bedrijven antwoordt de staatssecretaris dat een hogere bankenbelasting leidt tot een evenredig hogere renteopslag. Kortom, naast het verslechteren van de internationale concurrentiepositie is het effect van een bankenbelasting dat de dienstverlening van de banken duurder wordt. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van de wetgever? Graag ontvangen we een reflectie van de staatssecretaris op de effecten van de bankenbelasting en het verhogen ervan voor de grootbanken en voor de Nederlandse economie.

De ECB heeft zich bij monde van Andrea Enria, de voorzitter van de raad van toezicht, kritisch uitgelaten over de voorgenomen fiscale maatregelen voor banken. De ECB geeft aan dat banken lagere winsten of hogere verliezen kunnen realiseren op het moment dat de belasting wordt geïnd. Daarnaast geeft de ECB aan dat het opleggen van een belasting het moeilijker kan maken voor banken om kapitaalbuffers op te bouwen of om voorzieningen te treffen. Ook kan de belasting het voor banken moeilijker maken om nieuw eigen vermogen en financiering aan te trekken, aangezien investeerders minder bereid zijn te investeren in banken met een onzekerder vooruitzicht. De staatssecretaris heeft advies gevraagd aan de ECB. Is de staatssecretaris bereid om het advies van de ECB, zodra dit wordt ontvangen, om te zetten in actie door in het Belastingplan 2025 de bankenbelasting te verminderen of liever nog af te schaffen?

Voorzitter. Dan het wetsvoorstel over de compensatie van FSV-gedupeerden, het vijfde pijnpunt. Wij staan volledig achter het doel van de compensatie. Als er grondrechten worden geschonden of als er niet uitgesloten kan worden dat er grondrechten worden geschonden bij de selectie van aangiften voor de inkomstenbelasting 2012 tot en met 2019, dan moeten er maatregelen getroffen worden. Dat moet in de eerste plaats gebeuren bij de Belastingdienst, die nooit meer een foute selectie mag uitvoeren, en in de tweede plaats in de richting van de gedupeerden of mogelijk gedupeerden. Máár een compensatieregeling die uitgaat van het principe "hoe fouter de ingediende aangifte, hoe hoger de compensatie" druist in tegen het gevoel van een rechtvaardige belastingheffing. Waarom is gekozen voor deze bijzondere wijze van berekenen van de hoogte van de compensatie? Waren er echt geen andere mogelijkheden? En nog veel belangrijker: kan deze onrechtvaardige selectiemethode nou nooit meer voorkomen bij de Belastingdienst?

Het zesde pijnpunt betreft de afschaffing van de vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische procedés. Het wetsvoorstel fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit heeft grote impact op de Nederlandse mineralebouwmaterialenindustrie. De voorgestelde maatregelen zijn bedoeld om de sector te prikkelen of te stimuleren om sneller te verduurzamen. Daarbij erkent het kabinet dat het de sector ontbreekt aan handelingsperspectief om te verduurzamen. Uit de antwoorden op de gestelde vragen blijkt dat de mogelijkheden tot verduurzamen op de korte termijn niet beschikbaar zijn. Er is voorlopig geen beschikbaar of toepasbaar alternatief voor aardgas!

Het afschaffen van de vrijstelling mineralogisch procedé heeft dan ook totaal geen zin. Het leidt namelijk niet tot enige CO2-productie. De maatregel ontmoedigt niet en stimuleert evenmin efficiënter gebruik. Elektrificatie van bijvoorbeeld het stookproces in de keramiek is gewoon nog niet mogelijk. Wel stimuleert het afschaffen van de vrijstelling de zogenoemde weglek van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, zeker nu net over de grens deze bedrijvigheid met open armen wordt ontvangen. Er is geen sprake van een level playing field.

Het is onduidelijk wat de relatie is tussen het afschaffen van de vrijstelling en de Critical Raw Materials Act. De grondstof rivierklei is geen kritische grondstof. Het moet juist uit de rivieren worden verwijderd om aan de hoogwaterveiligheid bij te dragen. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de doeltreffendheid van het afschaffen van deze vrijstelling? Hoe zorgvuldig is het om een sector te dwingen tot iets wat hij niet kan? Waarom zet de staatssecretaris deze bedrijvigheid en bijbehorende werkgelegenheid op het spel? Waarom helpen we de sector niet door bijvoorbeeld de groene energie-infra versneld aan te leggen, zodat de sector kan overschakelen van aardgas op duurzame gasvormige alternatieven?

Het zevende pijnpunt betreft de gevolgen van de 15% minimumbelastingwetgeving voor de innovatieve slagkracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Op 8 oktober 2021 bereikte het Inclusive Framework van de OESO en de G20 een akkoord over de herziening van het internationale belastingstelsel. Aan de hand van twee pijlers tracht het IF de fiscale uitdagingen van onze gedigitaliseerde en geglobaliseerde wereldeconomie op te lossen. Pijler 1 behelst een nieuw heffingsrecht voor marktjurisdicties, terwijl pijler 2 een wereldwijd minimumniveau aan winstbelasting voor grote multinationals moet waarborgen. De zogenaamde Global Anti-Base Erosion Rules, de GloBE Rules, vormen de basis voor de minimumbelasting. Ze zijn voorzien van voorbeelden en toelichtend commentaar. Kort na het verschijnen van de GloBE-regels publiceerde de Europese Commissie een richtlijnvoorstel ter implementatie van pijler 2 in de lidstaten, waarna de definitieve richtlijntekst werd aangenomen in de EU. Deze richtlijn wordt nu via het wetsvoorstel Minimumbelasting 2024 geïmplementeerd. Via de GloBE-regels wordt een minimumniveau aan winstbelasting geïntroduceerd van effectief 15% per jurisdictie. Tegelijkertijd kunnen fiscale regels, ook wel "tax incentives" genoemd, zoals aftrekposten, vrijstellingen en verlaagde tarieven, de effectieve belastingdruk verlagen. Het is de vraag welke impact tax incentives kunnen hebben onder pijler 2, omdat in beginsel moet worden bijgeheven indien deze incentives een effectief tarief van minder dan 15% tot gevolg hebben. Dan hebben we het over tax incentives gericht op investeringen om milieuvervuiling te beperken, energiebesparing te stimuleren en innovatie te bevorderen. Denk aan de Energie- en Milieu-investeringsaftrek, de Willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen en de Innovatiebox, maar ook de tonnageregeling. Kan de staatssecretaris een onderzoek in 2024 toezeggen naar de gevolgen van de invoering van de minimumbelasting voor het fiscale investerings- en innovatie-instrumentarium? En zou hij daarbij kunnen betrekken met welke maatregelen Nederland uit die Europese achterhoede kan komen? Wij overwegen ook hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Andere landen in Europa implementeren nu de richtlijn, maar Nederland loopt voorop. Uit diverse kanalen begrijpen wij dat sommige landen bewust de datum van 31 december 2023 niet nastreven en andere de datum niet halen. Het overzicht ontbreekt. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel landen in Europa de richtlijn niet op tijd implementeren? Kan hij aangeven wat het betekent voor Nederland als andere landen die richtlijn later implementeren, voor zowel de belastingplichtige als de Nederlandse Belastingdienst? En kan de staatssecretaris aangeven welke gevolgen het in meerderheid tegen dit wetsvoorstel stemmen heeft?

Uit onze schriftelijke inbreng kunt u opmaken dat de VVD-fractie zich zorgen maakt over de uitvoerbaarheid, de vormgeving, de complexiteit en de werking van de maatregelen. Het wetsvoorstel leent zich vanwege het hoge technische gehalte van de wet slecht voor een plenaire behandeling. Complexe wetgeving leidt meestal tot hoge advieskosten. De big four varen hier naar verwachting wel bij. De Nederlandse schatkist schiet er waarschijnlijk nu en in de toekomst niets mee op, zonder pijler 1 al helemaal niet. Hoe staat het ondertussen met het akkoord over pijler 1 staatssecretaris? Kan de Belastingdienst deze wetgeving wél aan?

Voorzitter. Dan zijn we weer bij de Belastingdienst, het jaarlijks terugkerend pijnpunt. Elk jaar komt bij de behandeling van het Belastingplan aan de orde dat de Belastingdienst nog niet op sterkte is. De complexiteit van de belastingwetgeving neemt met deze zeventien wetsvoorstellen niet af. We zien dat er op social media geworven wordt om uitvoering te kunnen geven aan het wetsvoorstel minimumwinstbelasting, terwijl de grote kantoren reclame maken om toch vooral advies te vragen over de maatregelen die genomen moeten worden in het kader van datzelfde wetsvoorstel. Belastingrecht heeft de toekomst — ik ben er zelf mee opgegroeid — maar ik hoop toch echt dat iedereen zonder een leger adviseurs zijn eigen belastingaangifte kan blijven doen. Ik hoop al helemaal niet dat een uitdijende Belastingdienst het nog steeds niet aankan, omdat wij zeventien wetsvoorstellen na amendering hebben goedgekeurd. Kan de staatssecretaris ons daarover geruststellen?

Tot slot, voorzitter. Wij weten allen dat het onverstandig is om over één nacht ijs te gaan. Dat is wel gebeurd in de nacht van het onbesuisd herverdelen. Laten we proberen te voorkomen dat we door het ijs zakken. Wij blijven als VVD waakzaam op ons vestigingsklimaat, op dubbele belastingheffing, op nationale koppen op EU-richtlijnen of -verordeningen, op het globale evenwicht tussen ib-ondernemers en Vpb-ondernemers, op onnodige administratievelastendruk en op onbedoelde effecten van belastingheffing.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Geerdink.

De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):

Ik wou graag terugkomen op het punt van de bankenbelasting. Toen mevrouw Geerdink het daarover had, dacht ik eerst gevoelsmatig: is het nou inderdaad zo erg? Toen heb ik het nog even opgezocht. Ik richt mij dan op de grootbanken. In de eerste helft van 2023 heeft de Rabobank 2,5 miljard euro winst gemaakt, twee keer meer dan het jaar daarvoor. ING heeft 3,7 miljard euro winst gemaakt, tweeënhalf keer meer dan het jaar daarvoor. ABN AMRO heeft 1,9 miljard euro winst gemaakt, 90% meer dan het jaar daarvoor. Dat is mooi, want daar hebben wij aandelen van. Dat is 8,1 miljard. Dat is natuurlijk onder andere het gevolg van beleid van de Europese Centrale Bank om de rente te verhogen. De bankenbelasting, die blijkbaar ertoe leidt dat banken gillend wegrennen uit Nederland, is 1,8% van deze winst. Dat is een piepklein hapje dat de Belastingdienst neemt uit de exorbitante winsten die worden gemaakt dankzij publiek beleid. Dat lijkt me toch volkomen in verhouding. Als ik één conclusie zou kunnen trekken uit deze cijfers, dan is het dat de bankenbelasting veel verder verhoogd zou moeten worden dan in het voorstel dat er nu ligt.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik hoorde geen vraag, maar ik kan de vraag wel ongeveer bedenken: "wat vindt u ervan?" waarschijnlijk. Als wij dit alleen in Nederland doen en de landen om ons heen het niet doen, dan is de reactie dat het buitenland toch lonkt. In deze wereld waarin fusies van banken niet uitgesloten zijn, is vervolgens het vestigingsklimaat in Nederland slechter dan in het buitenland. Dat is één. Als je dat alleen doet als Nederland, dan is het een puur budgettaire discussie waarmee je jezelf op achterstand zet. Dat vinden wij geen goed idee.

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Ik geloof dat diverse Europese landen ook naar deze windfall profits hebben gekeken en een speciale belasting daarop hebben ingevoerd, dus zo gek en uitzonderlijk is het niet. Het tweede punt is dat de ontstaansreden van deze belasting in feite nog steeds geldt. Het is een soort verzekeringspremie voor het feit dat in Nederland gevestigde banken uitstekende bescherming genieten op het moment dat het monetair niet goed gaat. Dat is in het verleden aangetoond en dat blijft gelden. Ik denk dat Nederlandse banken er ongelofelijk onverstandig aan zouden doen om te vertrekken uit Nederland naar landen die geen enkele — het is niet helemaal het goede woord — emotionele binding met deze banken hebben ...

De voorzitter:

Dus uw vraag is?

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

... terwijl wij die wel hebben. Dat is een riposte op wat net gezegd werd.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Mag ik dan daarop riposteren? U hebt het over een verzekering. Als je kijkt naar de reden waarom de bankenbelasting is ingevoerd, dan denk ik dat een structurele verzekering simpelweg niet in de rede ligt. Er is iets gebeurd in het verleden, daar is een maatregel op genomen en het gaat weer goed met de banken; dat zegt u zelf. Naar de mening van de VVD hoeft dan vervolgens die structurele belasting niet meer daarop te worden geheven.

Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):

Ik geloof dat ik mevrouw Geerdink, met alle respect, heb betrapt op een wat ouderwets en niet genuanceerd paradigma op de economie. Zij heeft het over het ondersteunen van bedrijven, wat een centrale rol speelt in het VVD-beleid. We moeten de schatkist vullen. We moeten het eerst verdienen voordat we het kunnen uitgeven. Volgens mij is modern economisch beleid genuanceerder dan dat, ook omdat heel veel van de uitgaven die de rijksoverheid doet terugvloeien naar het bedrijfsleven, bijvoorbeeld door middel van fossiele subsidies. Daar hebben we het eerder over gehad. Het is dus niet zo dat het bedrijfsleven de zaken verdient en dat dat dan aan andere maatschappelijke actoren wordt uitgegeven. Dat is één. Ik kom tot een vraag hoor, voorzitter; maakt u zich geen zorgen.

Ten tweede. Als je niet vervuilt, hoef je die vervuiling ook niet op te ruimen en hoef je geen kosten te maken. Je hoeft de schatkist minder te vullen als je niet vervuilt. Niet alle groei in het bruto nationaal product is dus positief of zelfs nodig. Sterker nog, de nieuwe duurzame en diervriendelijke economie heeft juist zo'n genuanceerd beleid nodig. Als we geen onderscheid maken tussen minder gewenste economische activiteiten en meer gewenste economische activiteiten, gaat de transitie naar die duurzame economie dus trager of wordt zij helemaal niet vormgegeven. Hoe kijkt collega Geerdink naar deze analyse van hoe het ouderwetse paradigma duurzame economische ontwikkeling eigenlijk in de weg staat?

De voorzitter:

Mevrouw Geerdink, graag een beknopt antwoord.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ja, ik zal mijn best doen, voorzitter. Volgens mij is er geen sprake van een ouderwetse economie en een nieuwerwetse economie; ik weet niet hoe u ze noemde. In beide gevallen moet het geld eerst verdiend worden voordat het kan worden uitgegeven. Ook aan de economische kant die gaat over verduurzamen, heb je dus eerst geld nodig om dat te kunnen doen. Ik denk dat bedrijven bij uitstek die kracht hebben en ook de drive en de incentives nodig hebben om die slag te maken. Ik geloof dus niet dat het tegenover elkaar staat. Ik denk dat we het over hetzelfde hebben.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Tot op zekere hoogte, maar als de Nederlandse of de mondiale economie verduurzaamt, zou je dus minder omzet nodig hebben omdat je die vervuiling niet hoeft op te ruimen. Je hebt dus minder economische groei nodig als je een duurzame economie bewerkstelligt.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Visseren heeft nog heel even het woord.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Sorry.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

We zijn het eens.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ja, ik denk dat we het in de basis helemaal eens zijn. Sorry, voorzitter.

De voorzitter:

Mooi. Dan is het woord aan de heer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik hoorde een hoop pijnpunten van VVD-collega Geerdink tegenover het eigen kabinet. In ieder geval is duidelijk voor welke belangen de VVD het wenst op te nemen, namelijk die van het bedrijfsleven, met name de grote bedrijven. Mevrouw Geerdink was daar zelf heel helder over. Het bedrijfsleven en met name de grote bedrijven hebben het kennelijk heel zwaar. Die worden met allerlei lasten verzwaard en hebben het dus ontzettend moeilijk. Dan vraag ik me af hoe het zit met het feit dat datzelfde bedrijfsleven en met name de grote bedrijven vorig jaar enorme recordwinsten maakten, bij elkaar opgeteld volgens mij een winst van 327 miljard. Zo zwaar heeft dat bedrijfsleven het volgens mij dus niet. Maar mijn vraag, die hier wel aan gerelateerd is, is een andere: zijn voor de VVD-fractie bij de beoordeling van de belastingplannen van de regering ook nog andere criteria belangrijk dan de vraag of het al dan niet goed is voor het ondernemingsklimaat? Bijvoorbeeld: is het rechtvaardig en eerlijk of dragen de sterkste schouders ook de zwaarste lasten? Doet dat er ook nog toe voor de VVD-fractie?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Natuurlijk zijn er andere overwegingen bij de VVD. Ik heb ook gezegd dat wij ook de koopkrachtmaatregelen daarin meewegen. We wegen ook mee dat als je daartegen zou stemmen, bijvoorbeeld het begrotingstekort zal toenemen. Het is een afweging die wij nog gaan maken, maar waarvan ik u op dit moment nog niet de uiteindelijke uitkomst kan meegeven.

De heer Van Apeldoorn (SP):

U maakt het spannend voor het demissionaire kabinet, maar dat zullen we dan wel zien. Maar mijn vraag was eigenlijk een andere: hoe zit het dan voor de VVD met het principe dat ook door de BBB-fractie wordt onderschreven - dat hebben we in de eerste termijn gehoord van de heer Heijnen — namelijk dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen? Ik heb in mijn eigen termijn aangegeven dat dat in Nederland feitelijk niet het geval is. De allerrijksten betalen misschien wel de helft minder belasting dan de gemiddelde Nederlander, waarvoor de belastingdruk 40% is. Hoe kijkt de VVD-fractie daartegen aan?

Mevrouw Geerdink (VVD):

Dan krijgen we weer dezelfde discussie als elk jaar, want deze aannames zijn gebaseerd op een onderzoek waar we het vorig jaar ook over gehad hebben. We hebben daarover gezegd dat je scheve verhoudingen krijgt als je een aantal zaken niet in die berekeningen meeneemt. Wij zijn echt voor het draagkrachtprincipe. Ik ben het dus niet met u eens dat dat niet in onze belastingheffing zit. Dat zit wél in ons belastingstelsel verweven. Wij hebben een progressief belastingtarief en dat geldt voor iedereen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ja, tot slot. Het spijt me om het te moeten zeggen, maar het is feitelijk onjuist wat mevrouw Geerdink hier zegt. Mevrouw Geerdink verwijst nu naar het ibo-rapport en naar de discussie over het wel of niet meetellen van het pensioenvermogen. Die discussie wou ik hier dit keer niet overdoen, zeg ik ter geruststelling van mevrouw Geerdink, maar het gaat hier dus niet om de verdeling van vermogen maar om de belasting van inkomsten uit arbeid en vermogen bij elkaar opgeteld. Het CPB — dit gaat niet over de ibo-studie — heeft daarvan vastgesteld dat als je kijkt naar de belasting op vermogen en arbeid bij elkaar opgeteld, de allerrijkste 0,01% veel minder belasting betaalt dan de gemiddelde Nederlander. Dat scheelt ongeveer de helft. Mijn vraag is dus nogmaals wat mevrouw Geerdink ervan vindt dat het belastingstelsel feitelijk degressief is. En waarom wil ze daar niks aan doen? Ze zei namelijk eerder: we gaan niet de belastingen op vermogen verhogen. Dan zul je dus ook een degressief belastingstelsel houden.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Geerdink.

Mevrouw Geerdink (VVD):

Ik kan het blijven herhalen, maar ik vind niet dat wij een degressief belastingstelsel hebben. Punt.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan schors ik nu op verzoek voor enkele minuten.

De vergadering wordt van 21.06 uur tot 21.12 uur geschorst.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Baumgarten.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Baumgarten i (JA21):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik wacht even tot de collega-senatoren binnendruppelen. Kijk, ze zijn er. Dat is helemaal goed. Ik mis alleen de heer Heijnen, die ik even zou willen feliciteren.

De voorzitter:

Mag ik u toch verzoeken om aan te vangen?

De heer Baumgarten (JA21):

Ja, ik ga aanvangen, meneer de voorzitter. Excellentie — dat mag ik namelijk tegen u zeggen — geachte collega's, andere belangstellenden …

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Baumgarten (JA21):

… en uiteraard meneer de voorzitter. Allereerst mijn felicitaties aan meneer Heijnen.

Voor ons liggen maar liefst zeventien wetsvoorstellen die tezamen het Belastingplan 2024 vormen. De belastingwetgeving en de vele aanpassingen die voor 2024 voorgesteld worden, zijn voor een groot deel terug te voeren op het dekkend maken van een expansief, in de ogen van mijn fractie te expansief, begrotingsbeleid. De staatssecretaris heeft bij het oorspronkelijke plan dat voorlag in de Tweede Kamer al de randen van het mogelijke opgezocht. Het grote herverdelen was ingezet. Dit alles gebeurde vanuit de vermoedelijke gedachte van de regering dat de overheid beter dan de burger weet hoe de euro uitgegeven en herverdeeld moet worden. Over het algemeen geldt echter: als je iets belast, krijg je er minder van.

De hoeveelheid amendementen vanuit de Tweede Kamer heeft de uitvoerbaarheid van de plannen er helaas allesbehalve beter op gemaakt. Geachte collega-senatoren, via de voorzitter, er wordt des te meer op onze toetsing geleund om Nederland niet op te zadelen met extra belastingdruk die alle werkende Nederlanders gaan voelen, en om bovenal te waken voor niet-uitvoerbare wetgeving die schadelijk is voor het ondernemings- en vestigingsklimaat en daardoor voor het verdienvermogen van Nederland. Ik zal uiteenzetten waar voor ons de schoen wringt en waar aanpassingen in wetgeving, bijvoorbeeld via moties, noodzakelijk zijn.

Laat ik beginnen met het wetsvoorstel 36418, verzamelwet Belastingplan 2024. Daarin vallen op: een forse inzet op nivellering door het zeer beperkt indexeren van de belastingschijven in de inkomstenbelasting, een forse toename van belastingheffing op vermogen en een rekening die neergelegd wordt bij het bedrijfsleven.

Als ik met het laatste begin, valt op dat het kabinet ervoor kiest om tegenvallende opbrengsten uit pijler 2, de Wet minimumbelasting — die is al aangehaald — neer te leggen bij het gehele bedrijfsleven, van het grootbedrijf tot de spreekwoordelijke bakker op de hoek. Ondanks amendering in de Tweede Kamer is de reductie in de mkb-winstvrijstelling fors te noemen. Hiermee zadelen we de motor van onze economie, en ook de banenmotor van onze economie, op met fors hogere lasten. De overheid strooit dus zand in de motor die de economie trekt. Dit doet iets met de betrouwbaarheid van overheid in de ogen van ondernemers. Welke visie heeft de staatssecretaris op het duurzaam fiscaal faciliteren en stimuleren van ondernemerschap in Nederland?

Overigens is mijn fractie wel tevreden met de kritische noten die de staatssecretaris kraakt over de amendementen van Van der Lee en Omtzigt. Beide amendementen hebben potentieel forse impact op het vestigingsklimaat in Nederland en ondermijnen het vertrouwen in de overheid fors, om nog maar te zwijgen over de evidente uitvoeringsproblemen. Ten aanzien van beide amendementen zullen meerdere moties volgen. De JA21-fractie zal deze moties steunen.

Het zeer beperkt indexeren van de tweede en derde belastingschijf is ronduit onverantwoord en onbehoorlijk te noemen in het licht van de torenhoge inflatie op dit moment. Inmiddels is zelfs de regering gedraaid en van mening dat de marginale druk in Nederland extreem is, mede door de toeslagenjungle en ook door de hoge schijftarieven. Ik citeer de regering in antwoord op vragen van mijn fractie over de ontwikkeling van de marginale druk bij de verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag. Dat is wetsvoorstel 36429. "Zo laten de marginaledruktabellen bij het Belastingplan 2024 zien dat voor een alleenverdiener met een inkomen van €42.500 de marginale druk stijgt van 84% naar 92%." In normaal Nederlands: iemand met een heel normaal inkomen van ruim 42k houdt slechts €0,08 over van iedere euro die hij of zij meer verdient. Niet alleen ondernemen maar ook werken wordt totaal ontmoedigd. Deze belastingopbrengsten kosten de economie netto meer banen dan er via herverdeling bij kunnen komen. Derhalve kost het ons dus nettowelvaart.

Bij de schriftelijke behandeling van de Wet intensivering kindgebonden budget zijn de antwoorden van de regering eveneens onheilspellend. Ook hierbij geeft de regering aan, ik citeer: "Wel start door de verlaging van de inkomensgrens voor paren de afbouw bij een lager inkomen. Paren die kindgebonden budget ontvangen en een inkomen hebben dat ligt tussen de verlaagde en de niet-verlaagde inkomensgrens, krijgen te maken met de afbouw van het kindgebonden budget, waardoor hun marginale druk stijgt." Einde citaat.

Hoe kan de staatssecretaris zonder gegoochel met gemiddelden dergelijk beleid billijken? Hoe wil de regering, onderbouwd en met bewijsvoering, voorkomen dat extra toeslagen en inkomensondersteuning leiden tot een afname van arbeidsparticipatie en toename van inactiviteit? Welke concrete maatregelen stelt de regering voor om meer werken te doen lonen? En is het in het licht van deze wenselijke maatregelen verstandig om de voorliggende maatregelen in het Belastingplan 2024 door te voeren? Of kunnen ze dan beter aangehouden worden? Ik hoor graag de antwoorden van de staatssecretaris in dezen.

In het licht van inkomenspolitiek nog het volgende. Mijn fractie vindt principieel dat over belegd of gespaard geld al bij de inkomstenbelasting is afgerekend. De regering stelt zich op het standpunt, gegeven de antwoorden in het schriftelijk overleg, dat het rendement hierover belast zou moeten worden. Als dat al zo is, dan is de regering zacht gezegd inconsequent. Immers, als men rendement wil belasten, moet men ook verlies kunnen verrekenen en dat laatste is nog steeds niet het geval. Hoe denkt de staatssecretaris het bij een mogelijk juridisch onhoudbare vijftienjarige forfaitaire systematiek op korte termijn mogelijk te maken ook verlies te verrekenen binnen box 3? En welke maatregelen neemt de regering om een eventueel negatieve uitspraak van de Hoge Raad over de forfaitaire grondslag praktisch en budgettair te kunnen opvangen? Vraagt vorenstaande in essentie niet om prudenter begrotingsbeleid en een principiële herziening van het belastingstelsel? Is de staatssecretaris het eens met de fractie van JA21 dat het niet indexeren van de heffingsvrije voet in box 3 in essentie onrechtvaardig is en de belastingmoraal potentieel ondermijnt? Ik zie uit naar de antwoorden van de regering.

In het begin van mijn bijdrage haalde ik al de tegenvallende opbrengsten aan uit de Wet minimumbelasting bedrijven, pijler 2, thans voorliggend onder nummer 36369. In de schriftelijke voorbereiding op dit debat antwoordt de regering dat de implementatiedatum Wet minimumbelasting 2024 synchroon loopt binnen de EU en dat de lidstaten zich hieraan moeten houden. Mijn vraag is welke sanctiemaatregelen er binnen de EU zijn om handhaving af te dwingen. Voorts blijkt uit een analyse van de OESO, waaruit Het Financieele Dagblad recentelijk citeerde, dat er een groot verschil bestaat tussen landen in nominale versus effectieve belastingdruk, doordat er grote verschillen bestaan tussen landen in fiscale stimulansen en innovatieboxen. Hoe en wanneer denkt de regering te bewerkstelligen dat de effectieve belastingdruk voor bedrijven internationaal daadwerkelijk gelijkgeschakeld wordt? Hoe beschermt de regering het Nederlandse belang in dezen?

Bij het overleg inzake de bedrijfsopvolgingsregeling, de BOR, in het bijzonder het amendement-Inge van Dijk/Erkens, bij de Wet op stuk nr. 36421 geeft de regering aan dat de uitvoering van het bovenvermelde amendement problematisch zal zijn. Waaruit bestaan deze zorgen van de regering en welke maatregelen neemt zij om eventuele uitvoeringsproblemen te mitigeren?

Met betrekking tot de wet over belastingen op milieugrondslag, 36432, het volgende. De regering geeft in antwoord op meerdere kritische vragen aan dat het weglekrisico voor een aantal sectoren inderdaad toeneemt als gevolg van dit wetsvoorstel. De regering erkent dat de mogelijkheden tot verduurzamen voor de sector op korte termijn beperkt zijn. Zo zijn groen gas en waterstof op dit moment nog niet op grote schaal beschikbaar en zijn grote, elektrische keramiekovens nog in ontwikkeling. In normale taal staat er eigenlijk dat er een drammerige Klimaatwet wordt uitgerold over een relatief kleine sector, die daar onvoldoende op kan inspelen. Dat moet je als overheid niet willen. De Eerste Kamer behoort te toetsen op zorgvuldigheid van wetgeving, en deze wet voldoet daar niet aan. Mijn fractie onderschrijft dan ook de motie die hierover zal worden ingediend. Het lijkt maar niet door te dringen, maar alleen welvarende landen kunnen klimaatbeleid betalen. Wat er nu gebeurt, is ons land verarmen, waardoor klimaatbeleid zeker op termijn niet betaalbaar en dus niet haalbaar is.

Ten slotte nog het volgende. Met aanpassingen in de Wet waardering onroerende zaken, wetsvoorstel 36427, wil de regering de incentive om te procederen via "no cure, no pay"-bureaus doen afnemen. Hoegenaamd vindt er verdringing plaats bij de rechtspraak, waardoor burgers en bedrijven langer moeten wachten op behandeling en uitspraak. Om de hoge druk te verminderen, wordt de vergoeding voor proceskosten neerwaarts bijgesteld. Wat onze fractie betreft is dit het paard achter de wagen spannen. De burger heeft onzes inziens altijd het recht om via collectief of bureau zijn of haar recht te halen. Dat er een capaciteitsprobleem is bij de rechtspraak mag geen reden zijn om een drempel op te werpen voor de burger die zijn of haar recht wil halen. Mijn fractie zal dan ook tegen dit wetsvoorstel stemmen, omdat wij, ook als Eerste Kamer, moeten bewaken dat het recht zonder drempel of hindernis zijn loop moet kunnen krijgen.

Meneer de voorzitter. Alles overziend liggen er belastingwetsvoorstellen voor waar mijn fractie weinig enthousiasme voor kan opbrengen, simpelweg omdat weliswaar op korte termijn de begroting, los van het begrotingstekort, sluitend wordt gemaakt, maar op de lange termijn het verdienvermogen van burger, ondernemer en/of bedrijfsleven wordt ondermijnd. Het vestigingsklimaat voor bedrijven staat vol onder druk, en van een kalende kip wordt het lastig plukken. Ik zie uit naar de antwoorden van de regering. Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Baumgarten. Dan is het woord aan de heer Schalk namens de SGP.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Natuurlijk begin ik ook met de felicitaties voor de heer Heijnen. Ik zie uit naar de gedachtewisselingen die we ongetwijfeld regelmatig zullen hebben. Ik dank natuurlijk ook de staatssecretaris en de ministers, die morgen aanschuiven, en ook de ambtelijke ondersteuning. In de voorbereiding was ik erg gerustgesteld om te zien dat het bij het algemene btw-tarief op agrarische goederen en diensten duidelijk werd dat het onderscheid tussen konijnen- en caviavoer vervalt. "Eindelijk!", zou je kunnen zeggen, voorzitter. En ook wil ik graag beginnen met respect uit te spreken voor mevrouw Geerdink, die hier weer stond na een paar maanden afwezig geweest te zijn. En natuurlijk naar mijn buurvrouw, mevrouw Moonen, die aangaf dat zij zelf de aangifte van de belastingen deed. Ik heb dat ook ooit een keer geprobeerd, en na vele uren werk kwam ik erachter dat ik acht guldens terugkreeg. Toen heb ik besloten om dat voortaan maar aan andere mensen over te laten.

Voorzitter. We zijn vandaag ook weer geconfronteerd met paus Franciscus, die zei dat in een rechtvaardig land belasting een dienst van algemeen belang is. Ik moest natuurlijk meteen denken aan Paulus, die in Romeinen 13 spreekt over de overheid als dienaresse van God, en zegt: daarom moeten we ook belasting betalen. Dus het is ook gewoon een plicht. "Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt."

Welnu, voorzitter, tijd om aan te geven wat de SGP van dit Belastingplan vindt. Allereerst natuurlijk een constatering. In weerwil van alle verzoeken om het aantal wetsvoorstellen te reduceren, is het gelukt om niet te luisteren. Ik denk dat er een record aan wetsvoorstellen ligt. Dat leidt natuurlijk tot de volgende vraag, die al vele anderen ook hebben gesteld: is de staatssecretaris bereid om bij de overdracht naar zijn opvolger, mocht die binnen een jaar aantreden, een dringende aanbeveling te doen om het belastingplan tot de juiste proporties terug te brengen, met name door wetten meer verspreid over het jaar in te dienen?

Voorzitter. Het zou te ver voeren om elk wetsvoorstel hier te becommentariëren. Ik ga iets zeggen over enkele voorstellen, en zal afsluiten met een voor de SGP zeer aangelegen punt. En u raadt het al: dat gaat over de oneerlijke, of in ieder geval onevenredige, belastingdruk bij eenverdieners met een modaal inkomen. Maar eerst een paar andere wetsvoorstellen.

Ik begin met de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 (36421). Mijn fractie heeft in de schriftelijke ronde gevraagd naar de consequenties van deze wet voor familiebedrijven. De reactie van de regering op deze vraag klinkt geruststellend, maar ook wel wat zuinig. Die is namelijk, en ik citeer: "Het kabinet verwacht dat de maatregelen mensen niet raken in hun mogelijkheden een reële bedrijfsoverdracht te realiseren zonder dat de continuïteit van de onderneming (klein, middelgroot of groot) in gevaar komt." Maar hoe wordt nu gemonitord, zo vraag ik aan de staatssecretaris, of de verwachtingen van het kabinet op dit punt ook uitkomen? Wat als nu blijkt dat dit tot knelpunten leidt? Worden de maatregelen dan teruggedraaid?

Vervolgens wil ik ingaan op de Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw (36426). In de schriftelijke ronde heeft de fractie van de SGP gevraagd waarom kleine tuinders zwaarder worden belast dan grootschalige tuinders. Bij de beantwoording van die vraag is uitgegaan van de eerste aanzet voor deze wet en is vervolgens ingegaan op de uitwerking, nadat het afbouwpad op basis van het amendement-Grinwis c.s. is verlengd van vijf naar tien jaar. Ik begrijp dat de concurrentiepositie van de kleine verbruiker door die lastenschuif wel wordt verbeterd. Maar die verbetering is dus relatief: het amendement verbetert de concurrentiepositie ten opzichte van het eerste voorstel. Mijn vraag was echter hoe het staat met de concurrentiepositie van de kleine tuinders ten opzichte van de grote tuinders in het kader van dit wetsvoorstel. Kan de staatssecretaris daar een duidelijk antwoord op geven?

Voorzitter. Ik was enigszins geschokt toen ik de antwoorden las op de vraag hoe het zou gaan met de consumentenprijzen. De regering verwacht niet dat de consument er veel van zal merken dat de energiekosten in 2030 stijgen met 45,1%, wat zich vertaalt in een stijging van de bedrijfskosten van 9%. De redenering is dat de sector zich zal moeten handhaven op de internationale markt. Maar dat betekent toch gewoon dat het verdienmodel van de glastuinbouw helemaal onderuit gaat, als de consument er niets van merkt, maar de ondernemer wel zo'n fikse kostenstijging meemaakt? Wat is de reactie van de staatssecretaris op deze constatering?

Nu we het over de glastuinbouw hebben, maak ik ook even een uitstapje naar de fruittelers, en dan specifiek diegenen die het fruit verwerken tot puur sap. Door de wijziging van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, zoals opgenomen in het Belastingplan 2023, ontstaat er in feite een onmogelijke situatie voor de sappersers. In puur sap zitten nu eenmaal suikers; dat kan niet anders. Die zouden ze eruit kunnen halen, maar dan is het geen puur sap meer; dat mag dus niet. De belastingmaatregel was gericht op toegevoegde suikers, maar nu wordt deze sector door die suikertaks gepakt. In deze Kamer is de motie-Koffeman aangenomen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is natuurlijk wat de stand van zaken is op dit terrein. Komt hij met een oplossing om deze weeffout te herstellen?

Voorzitter. Ik wil ook ingaan op de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (36427). De verlaging van de proceskostenvergoeding is massief, namelijk van factor 1,0 naar 0,25. Dat is vooral zo omdat het rechtssysteem overbelast dreigt te worden. De redenering is dat niemand het recht wordt ontzegd om te procederen. Maar je maakt het eigenlijk zo duur dat burgers ervan afzien en professioneel gemachtigden geen ondersteuning meer kunnen of willen bieden, omdat het tarief te laag wordt. Sterker nog, bij de beantwoording van vragen over proportionaliteit wordt duidelijk gemaakt dat dit wetsvoorstel het beroepsmatig procederen wil ontmoedigen. Dat gaat toch, hoe je het ook wendt of keert, ten koste van de rechtsbescherming, zeker voor mensen met een smalle beurs? Hoe kan de regering die mensen nu nog tegemoetkomen?

Voorzitter. Dan kom ik bij de Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit (36432). Het afschaffen van de vrijstellingen van energiebelasting is rigoureus te noemen. Naar de mening van de SGP-fractie gaat dit allemaal veel te snel, met name omdat er onvoldoende capaciteit bij alternatieven te vinden is. Het energienet is bij lange na niet op orde. Als de minister hier morgen is, wil hij ons vast en zeker vertellen op welke termijn te verwachten is dat dit energienet op orde zou kunnen zijn. Ook groene waterstof is op dit moment niet beschikbaar. Kan de minister morgen een reële inschatting geven van het moment waarop die in voldoende mate beschikbaar kan zijn?

Hoe dan ook, in de beantwoording van vragen over internationale concurrentie of de weglek van bedrijven naar het buitenland blijkt dat Nederland het beste jongetje van de klas wil zijn ten koste van de concurrentiepositie. Waarom niet enige rust in het afschaffen van die vrijstellingen, zo vraag ik aan de minister van EZK.

Voorzitter. Ik kom bij mijn favoriete thema, te omschrijven met drie kernwoorden: marginale druk, eenverdieners, gezinsbeleid. Omdat een groot deel van deze Kamer is vernieuwd in juni, geef ik een kort resumé om aan de nieuwe collega's inzicht te geven in de onbalans op dit gebied. Een aantal kabinetsperiodes geleden is ingezet op participatie op de arbeidsmarkt. Alles en iedereen moest en zou aan het werk. Als een van de partners de zorg voor het gezin of mantelzorg op zich nam, werd dit aangeduid als "onbenut arbeidspotentieel". De algemene heffingskorting die aan iedereen was toebedeeld, kreeg een spotnaam, namelijk "de aanrechtsubsidie". Die moest verdwijnen, trapsgewijs.

Gevolg daarvan was dat eenverdieners langzamerhand steeds harder gestraft werden. Sinds 2015 heeft mijn fractie daarop gewezen, of sterker nog: gehamerd. Dat hebben we gedaan met een consistente lijn, namelijk uitgaande van een modaal inkomen van €40.000. Als tweeverdieners allebei €20.000 verdienen, dus samen €40.000, betalen ze weinig belasting. Als eenverdieners hetzelfde bedrag inbrengen in hun gezin, betalen ze veel meer. In 2015 begon dat met vijf keer zo veel belasting. Helaas is dat verschil langzamerhand steeds groter geworden. Het kroop naar zes, zeven keer zoveel. De berekeningen op dit moment, nog steeds met hetzelfde inkomen, laten zien dat het verschil nu is opgelopen naar 9,9 keer zoveel belasting. Concreet: tweeverdieners betalen voor dat bedrag €693 belasting, terwijl eenverdieners €6.872 betalen. De gevolgen voor hun koopkracht zijn dus gigantisch. Ook in het kader van armoedebestrijding vind ik dit een verontrustende situatie. Het gaat volgens de regering, zo werd ook weer duidelijk tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen, om 4% van de huishoudens. Dat lijkt weinig, maar is veel. En hoe zit dat nu eigenlijk? Is dat 4% van alle huishoudens of 4% van de werkende huishoudens? Om hoeveel huishoudens zou dat gaan in reële cijfers, is mijn vraag aan de staatssecretaris.

Voorzitter. Het is inmiddels toch bekend dat iedereen die wil werken ook gewoon kan werken. Die prikkel om iedereen de arbeidsmarkt op te jagen, is toch allang niet meer van deze tijd. Het is allang bekend dat het hier gaat om een scala aan redenen die heel vaak juist van belang zijn voor het geheel van onze samenleving. Ik noem ouders van grotere gezinnen. Is de zorg voor kinderen echt onbenut arbeidspotentieel? Ik noem mensen die ervoor kiezen om mantelzorg te verlenen aan ouder wordende ouders, aan broers en zussen met beperkingen. Vindt de staatssecretaris het normaal om hun inzet te waarderen met een strafmaatregel via de belastingen? Ik noem gezinnen waarvan een van de partners kampt met chronische ziekte of psychische noden of waarvan iemand arbeidsongeschikt is. Is het beschaafd om deze mensen te straffen? Ik noem militairen en andere beroepsgroepen die zo in elkaar zitten dat de zorg voor hun kinderen bij een van de partners terechtkomt. Willen we hen straffen voor hun inzet voor ons land of voor missies voor noden wereldwijd? En zo kan ik nog wel even doorgaan, voorzitter.

Zojuist had ik het over die 4% van de huishoudens. Maar is het bekend welk percentage daarvan niet anders kán dan de keuze voor eenverdienerschap, bijvoorbeeld door ziekte, mantelzorg, werkzaamheden in het buitenland door militairen en dergelijken? Het steekt mij dat wij niet in staat blijken te zijn in weerwil van allerlei toezeggingen om hier daadwerkelijk stappen in te zetten. Ik zie ernaar uit om vandaag en morgen te bezien op welke wijze we hier samen in zouden kunnen optrekken. Het gaat om een breed scala. Natuurlijk, eenverdienerschap, maar ook armoedebeleid en marginale druk. En ik heb goede hoop. Vorig jaar had ik bij de behandeling van het Belastingplan 2023 een motie die het kabinet verzocht om in aanloop naar het Belastingplan 2024 te komen met een alternatief afbouwtraject voor de IACK in plaats van het overgangsrecht zoals nu vormgegeven. De staatssecretaris kwam met een brief met scenario's waarvan dankzij een amendement in de Tweede Kamer gekozen is voor een fatsoenlijk afbouwtraject van de IACK. Kijk, dat geeft de strijder moed. En daarom zie ik ook vandaag weer uit naar de antwoorden van de regering.

Voorzitter, ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schalk. Dan geef ik het woord aan de heer Van den Oetelaar namens Forum voor Democratie. Terwijl de heer Van den Oetelaar zich naar het spreekgestoelte spoedt, deel ik de Kamer mee dat motie 36418, letter H, van het lid Van Rooijen is gewijzigd.

De motie-Van Rooijen/Heijnen (36418, letter H) is in die zin gewijzigd dat zij thans is ondertekend door de leden Van Rooijen, Heijnen en Bakker-Klein.

Zij krijgt letter I, was letter H (36418).

Motie 36418, letter H, is daarmee ingetrokken en maakt geen deel meer uit van de beraadslaging. Een en ander conform het Reglement van Orde, artikel 66, lid 6 en lid 7.

De heer Van den Oetelaar.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van den Oetelaar i (FVD):

Dank u, voorzitter. Nogmaals mijn felicitaties aan de heer Heijnen voor zijn maidenspeech.

Door de steeds maar verder oplopende prijsstijgingen op producten, voedsel en energie snakken Nederlandse burgers en bedrijven naar lastenverlichting en toekomstperspectief. Waar vroeger een eenverdiener met gemak een heel gezin kon onderhouden, moeten nu tweeverdieners maandelijks de eindjes aan elkaar zien te knopen. Dit alles als gevolg van een steeds verder oplopende inflatie, aangejaagd door de kosten van de klimaatmaatregelen, de energietransitie, de massa-immigratie, bodemloze projecten zoals de EU, en de oorlog in Oekraïne, maar ook vanwege de weerwil om in eigen land fossiele grondstoffen uit de grond te halen of om een aantal grote kerncentrales te bouwen. Wanneer de overheid een begrotingstekort heeft, wordt er steeds maar weer gekeken naar wat er bij burgers en bedrijven nog op te halen valt. Dit terwijl het juist nu tijd is om als overheid in de spiegel te kijken en zelf te gaan bezuinigen, zodat burgers en bedrijven voor de verandering eens worden ontzien. Er zouden juist minder regels en belastingen moeten komen en niet meer. De tendens van een steeds groter wordende overheid die alles controleert en belast, moet worden doorbroken om Nederland weer een fijn land te maken om in te leven en in te ondernemen. Steeds meer Nederlanders die succesvol hebben bijgedragen aan de welvaart die wij hier gelukkig nog relatief kennen, overwegen om ons land te verlaten of hebben dit reeds gedaan. Ditzelfde geldt helaas ook voor bedrijven. Daar staat tegenover dat Nederland volstroomt met immigranten en vooral met asielzoekers die gemiddeld in beginsel financieel niet bijdragen maar ons juist enorm veel geld kosten. Forum voor Democratie vindt dit een hele slechte ontwikkeling, die ons land alleen maar armer en minder aantrekkelijk zal maken voor Nederlanders die hier door hun best te doen wat proberen te bereiken en een fijn bestaan proberen op te bouwen voor zichzelf en het gezin. Het is helaas ook weer deze groep die met dit Belastingplan het hardst wordt getroffen. Dit kan niet de bedoeling zijn. Wij hebben als Eerste Kamer de taak om dit Belastingplan kritisch onder de loep te nemen en te voorkomen dat het onze samenleving uiteindelijk meer kost dan oplevert.

Voorzitter. Ondanks het feit dat wij de afgelopen jaren een competente staatssecretaris hebben gezien in de heer Van Rij, is de Belastingdienst structureel niet in staat gebleken om de benodigde hervormingen uit te voeren. In het komende halfjaar zal de Hoge Raad wederom een uitspraak doen over het box 3-stelsel. Dat zal zeker weer voor het nodige tumult zorgen. Onze partij staat middenin de samenleving. Wij hebben veel ondernemers en mkb'ers in ons netwerk. Iedereen die een beetje weet wat er gaande is op de arbeidsmarkt, weet ook dat er enorme tekorten zijn aan personeel. Wat wij in Den Haag dan vaak horen, is dat er dus meer arbeidsmigranten nodig zijn. Maar waar totaal aan voorbij wordt gegaan, is het feit dat meer werken voor veel mensen nog steeds niet genoeg loont. Dit komt bijvoorbeeld door de loonheffingskorting, die maar op één ontvangen salaris kan worden toegepast. De bereidheid om meer te werken is hierdoor extreem laag. Dat kan je mensen ook niet kwalijk nemen, zolang dit systeem niet aangepast wordt. Door de steeds groter wordende overheid zijn er ook enorm veel goede mensen beland in een ambtelijke baan of in een onderneming die enkel maar bestaat doordat de overheid steeds nieuwe regels optuigt. Zonder deze regels, en dus met een kleinere overheid, zouden deze arbeidskrachten ergens beland zijn waar zij de economie juist zouden versterken. Ook het minimumloon is de laatste jaren enorm gestegen. Menig mkb'er zit al met lage marges, waardoor bedrijven op termijn geen heil meer zien in het voortzetten van hun onderneming, dan wel door personeel dat niet méér wil gaan werken dan wel door de enorm opgelopen kosten. Wij horen graag van de staatssecretaris wat zijn visie is op de situatie waarin het nu voor Nederlanders zo onaantrekkelijk is om meer te gaan werken.

Voorzitter. Het Convenant Energietransitie Glastuinbouw is tot stand gekomen tussen enerzijds de overheid en anderzijds Glastuinbouw Nederland en Greenports NL. Tijdens de voorlichtingsbijeenkomst over dit Belastingplan werd door de ambtenaren voorgespiegeld dat de sector helemaal akkoord is met het verhogen van de belastingen op de energie. Na wat onderzoek blijkt echter dat de sector het liever geleidelijk opgebouwd ziet worden dan dat het in één keer gebeurt. Logisch. De Nederlandse glastuinbouw is verantwoordelijk voor zo'n 10 miljard euro aan export. Dat is dus geld dat in de Nederlandse economie terechtkomt. Wij hebben met een aantal glastuinbouwers gesproken. Zij voorzien grote problemen bij een stijging van de energieprijzen. Velen verwachten zelfs dat ze hun bedrijf moeten beëindigen omdat ze simpelweg niet meer kunnen concurreren. Wij geloven dat dit ook echt de realiteit gaat zijn, omdat we hebben gezien dat bij de extreem hoge energieprijzen van 2022 menig tuinkas leeg bleef staan. Om deze reden vinden wij deze maatregel onverantwoord. Hoe ziet de staatssecretaris deze voorspelling? Is de 10 miljard aan export het Rijk niet meer waard dan de extra energiebelasting waarvan de prognose waarschijnlijk nooit uit gaat komen omdat deze sector waarschijnlijk gaat krimpen als dit doorgaat?

Voorzitter. De agrarische sector, die goed is voor 122 miljard aan export, ligt al vele jaren onder vuur. Door allerlei regelgeving die binnen EU-verband enkel en vooral de Nederlandse boeren treft, is deze ondernemers de arbeidsvreugde allang ontnomen. Binnenkort komt daar ook nog eens een btw-stijging bovenop. Nu kunnen de ambtenaren wel redeneren dat btw per kwartaal terug te vragen is bij de Belastingdienst en dat het dus vooral de particulier is die voor deze extra inkomsten zorgt, maar een stijging van 9% naar 21% is een enorme aantasting van de cashflow van een boerenbedrijf. Dit soort bedrijven werkt met enorme omzetten maar met heel kleine marges. De gehele winst van een jaar ligt straks misschien wel drie tot vier maanden bij de Belastingdienst te wachten. Voor veel familiebedrijven kan en zal dit net het laatste duwtje zijn en bij de bank hoeven zij tegenwoordig ook al niet meer aan te kloppen voor een extra lening. Ook deze maatregel vinden wij onverantwoord. Deze sector is veel te belangrijk om die nu nog bloot te stellen aan verdere belastende maatregelen. Deze maatregel levert de schatkist slechts 43 miljoen euro op, maar tast een zeer fragiele maar heel belangrijke sector enorm aan. Moeten we dit wel doen? Er hoeven maar een paar bedrijven om te vallen en de hele winst voor de schatkist is alweer tenietgedaan. Wat vindt de staatssecretaris van deze analyse?

Ditzelfde geldt voor de industrie. Door het verhogen van de belastingen op energie kunnen onze fabrikanten straks niet meer concurreren met fabrieken in bijvoorbeeld Duitsland. Zoals de heer Van Strien eerder vandaag ook al aangaf, zullen producten dan uit het buitenland hierheen moeten worden gehaald. Dit is slecht voor onze economie en werkgelegenheid en het levert ook meer vervoersbewegingen op. Is hier wel voldoende over nagedacht en rekening mee gehouden, vragen wij aan de staatssecretaris.

Voorzitter. De prognose rondom de motorrijtuigenbelasting vinden wij totaal onrealistisch. Het verhogen van de belasting op campers is totaal zinloos, omdat iedereen met een beetje verstand dat ding direct na de vakantie zal schorsen wanneer er heel het jaar door belasting voor moeten worden betaald. Hetzelfde geld voor oldtimers. De meeste mensen hebben een oldtimer als hobby of als belegging en rijden er hooguit drie keer per jaar mee als het mooi is. Als daar meer belasting voor betaald moet worden, zullen oldtimers geschorst worden en in de schuur blijven staan. De beoogde belasting, zoals die in de prognose wordt vermeld, wordt volgens ons dus nooit geïnd.

Last but not least: het paardenvervoer. Deze belasting wordt verviervoudigd. Wij vinden het zeer onverstandig om dit door te voeren, omdat veel particulieren dan weer over zullen stappen op een paardentrailer. Dat is een paardentrailer die achter de auto wordt gehangen, waarvoor geen belasting hoeft te worden betaald. Een trailer is veel onveiliger en minder diervriendelijk. Vorige week nog raakte een trailer los op het spoor in Boxtel, met een dood paard en een ernstig gewonde eigenaar als gevolg. Een auto met trailer neemt ook veel meer ruimte in op de weg en de snelheid is beperkt tot 80 kilometer per uur. Dit zorgt voor hinder en een slechte doorstroom op het al overvolle wegennet. De betreffende paardenwagens zijn zeer goed uitgerust en het welzijn en de veiligheid van het paard staan centraal. Deelt de staatssecretaris onze analyse dat de 2 miljoen euro die dit oplevert, niet opweegt tegen de verkeershinder, onveilige situaties en een aantasting van het welzijn van het paard? Kunt u anders een toezegging doen dat u hier wat nader onderzoek naar laat doen?

Dan nog de verhogingen in box 2 en box 3. Investeren in Nederlandse bedrijven moet aantrekkelijk blijven. Investeringen zijn soms nodig om onze bedrijven draaiende te houden. Wanneer Nederlandse investeerders hun heil over de grens gaan zoeken omdat dat aantrekkelijker wordt, is dat zeer schadelijk voor de economie. Onze bedrijven komen niet alleen in de problemen, maar ook het kapitaal komt niet ten goede aan de Nederlandse economie maar komt dan elders terecht. Hoe zorgen wij ervoor dat het interessant blijft om in Nederlandse bedrijven te investeren, vragen wij aan de staatssecretaris.

Ook zijn er veel Nederlanders die in plaats van een pensioen wat geld hebben gestoken in bijvoorbeeld vastgoed, waarbij de huuropbrengsten hun oudedagsvoorziening zijn. De voorgestelde verhogingen zorgen ervoor dat daar haast helemaal niets van overblijft. Is daar voldoende rekening mee gehouden en erkent de staatssecretaris dat dit een probleem is? Je kunt op je 60ste immers niet opeens nog een pensioen op gaan bouwen.

Voorzitter. Over de huurtoeslagen en het kindgebonden budget kunnen wij alleen maar zeggen dat het heel treurig is dat deze maatregelen nodig zijn om deze groep mensen nog mee te kunnen laten doen in de maatschappij. De echte oorzaken heb ik aan het begin van mijn betoog al genoemd.

Over vrijwel de hele linie zien wij in dit Belastingplan een veel te optimistische en onrealistische prognose van wat er naar de schatkist zal gaan. De schade aan de economie is onvoldoende meegewogen. Men gaat ervan uit dat iedereen dit zomaar kan en zal betalen. Wij voorspellen dat bedrijven dit niet kunnen trekken en dat ze zullen verhuizen naar het buitenland. Burgers zullen op andere manieren gaan investeren, in de problemen komen of hobby's moeten beëindigen. Wat er immers niet is, kun je ook niet ophalen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van den Oetelaar. Er is een interruptie van de heer Hartog.

De heer Hartog i (Volt):

De heer Van den Oetelaar legde de nadruk op Nederlandse bedrijven en Nederlanders. Zou hij mij in de context van het debat dat wij hier hebben, kunnen uitleggen of het gaat om mensen die hier wonen, die hier werken, die hier belasting betalen? Wat is precies de bedoeling?

De heer Van den Oetelaar (FVD):

U vraagt naar mijn definitie van de Nederlander? Een Nederlanders is iemand die in Nederland geboren is en zich in eerste instantie ook identificeert als een Nederlander.

De heer Hartog (Volt):

En zou het ook zo moeten zijn dat een niet-Nederlander hier dan geen Nederlandse belasting hoeft te betalen? Is dat wat u wenst?

De heer Van den Oetelaar (FVD):

Uiteraard moet iemand die hier werkt of geld verdient, hier belasting betalen, ook wanneer hij geen Nederlander is.

De voorzitter:

De heer Hartog laat het erbij. Dank u wel, meneer Van den Oetelaar. Ik dacht even dat ik de Partij voor de Dieren hoorde met het verhaal over die paarden, maar wie weet is er nog een mooie kongsi.

Dan is het woord aan mevrouw Bakker namens het CDA.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bakker-Klein i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst ook namens onze fractie de felicitaties aan de heer Heijnen. Ik moet zeggen dat ik vanaf nu als ik het woord BBB hoor, nooit meer zal denken aan EEE en VVV. Dat blijft nu hangen.

Voor mij is het de eerste keer dat ik hier namens het CDA een mondelinge inbreng mag leveren over het pakket Belastingplan. Zeer deskundige fiscaal juristen als Willem Stevens en Peter Essers gingen mij hierin voor. Ik sta dus op de schouders van reuzen. Ik zal niet verhullen dat ik de druk voel van de grote verwachtingen die daarmee zijn geschapen.

Voorzitter. Het feit dat we als Eerste Kamer een oordeel moeten vellen over de noodzaak, de uitvoerbaarheid en de kwaliteit van maar liefst zeventien wetsvoorstellen in een meer dan 6.000 pagina's tellend Belastingplan, was voor mij een overweldigende ervaring. Wij hebben ons hele belastingsysteem wel erg complex gemaakt. Het adagium "iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen" gaat bij fiscale wetgeving niet meer op. De burger kan het allemaal niet meer begrijpen. Zelfs belastingadviseurs hebben mij gezegd dat zij moeite hebben om alle veranderingen bij te benen.

Ook ons toeslagenstelsel is ongelofelijk complex geworden en dat geldt ook voor de uitvoering daarvan. Ik zie in mijn eigen omgeving tal van voorbeelden van mensen die uit angst voor het verlies van toeslagen minder uren gaan werken, terwijl hun werkgever de vacatures niet meer vervuld kan krijgen. Dat is een perverse prikkel die aan het systeem kleeft en die ook leidt tot de vraag die de SGP heeft gesteld over de perverse prikkels rond eenverdieners. Burgers begrijpen het niet meer en zien het als onrechtvaardig. Het wordt tijd dat we gaan kijken naar een nieuwe oplossing daarvoor, ook al realiseer ik me dat dat niet eenvoudig zal zijn.

Ik geloof niet dat er nog politieke partijen bestaan die niet van mening zijn dat de belastingwetgeving en het toeslagenstelsel sterk moeten worden vereenvoudigd. Binnen het CDA wordt hierover door vele partijgenoten al geruime tijd nagedacht. Dat denken is zeker nog niet gestopt. Als ik het dan toch over CDA-reuzen heb, mag ik de huidige staatssecretaris met zijn diepgaande kennis over ons fiscale systeem complimenteren met de belangrijke eerste stappen die gezet zijn in deze afgelopen kabinetsperiode om te komen tot contouren voor een nieuw belastingstelsel. Onderdeel van die contouren zou volgens de CDA-fractie in ieder geval moeten zijn dat het Nederlandse belastingsysteem grensproof wordt. Met andere woorden: dat de fiscale verschillen met onze directe buurlanden niet te groot, maar in ieder geval niet ontwrichtend moeten zijn in relatie tot werken over de grens, accijnsverschillen et cetera.

In het verleden werd een aantal keren met succes een vereenvoudigingscommissie ingesteld met deskundige mensen die onafhankelijk zijn en die gemotiveerd zijn om het belastingsysteem te vereenvoudigen. Onze fractie vraagt of de staatssecretaris nog kans ziet om een dergelijke vereenvoudigingscommissie opnieuw in het leven te roepen of daarvoor voorbereidingen te treffen.

Voorzitter. Behalve de complexiteit van het Belastingplan viel tijdens de voorbereiding van de behandeling daarvan ook op hoeveel aanpassingen er recent nog zijn gedaan. Die aanpassingen zijn, mede blijkens de enorme hoeveelheid mails van belanghebbenden die wij hierover hebben ontvangen, niet allemaal zo doordacht geweest. Dat geldt in het bijzonder voor de amendementen die op 26 en 27 oktober 2023 bij de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer zijn aangenomen. Het feit dat daarbij willekeurig geshopt is in het Belastingplan 2024, heeft grote gevolgen voor met name onze bedrijven. Er zijn amendementen ingediend zonder impactanalyses en vooruitlopend op evaluaties. Dat gaat ten koste van de voorspelbaarheid en de degelijkheid. De CDA-fractie maakt zich ook grote zorgen over de uitvoeringsgevolgen daarvan. Verschillende amendementen hebben ook nog eens een negatieve impact op het vestigingsklimaat en op de internationale concurrentiepositie van Nederland.

Voorzitter. Het voordeel van als laatste zijnde, is dat we niet op al die onderdelen hoeven in te gaan. Net als voorgaande sprekers van onder andere VVD, BBB, JA21 en D66 maken wij ons zorgen over de aanpassing van de 30%-regeling en de gevolgen daarvan voor kennismigranten, die Nederland in diverse sectoren hard nodig heeft. Wij maken ons zorgen over een onvoldoende doordachte invoering van de maatregel om de inkoop van eigen aandelen al per 2025 te belasten, het ontbreken van een hardheidsclausule in de energiebelasting op gas voor bedrijven die geen ander handelingsperspectief hebben, het beperken van de vrijstelling van elektriciteitsopwekking terwijl er nog onvoldoende alternatieven voor de betrokken bedrijven zijn ontwikkeld, de schadelijke effecten van de verhoging van de tarieven in box 2 en box 3 voor met name het mkb, het risico van een stapeling van alle maatregelen die onze industrie raken en de gevolgen daarvan voor het totale weglekrisico van industriële bedrijvigheid uit Nederland. We wachten de beantwoording van de vragen van de voorgaande sprekers door de staatssecretaris af en we zullen, zo nodig, samen met hen met moties komen.

Voorzitter. Burgers en bedrijven zouden mogen verwachten dat de overheid een betrouwbare partner is. Vooral het vertrouwen van het mkb moet worden hersteld. De CDA-fractie zou graag zien dat de komende jaren meer gebruikgemaakt gaat worden van de mogelijkheid om sectorale convenanten voor langere termijn te sluiten, bijvoorbeeld vergelijkbaar met de leaseregeling. Wetgever en Belastingdienst zouden zich hieraan zo veel mogelijk moeten binden, waardoor voor alle betrokkenen een voorspelbare situatie ontstaat. Wie blijft binnen het convenant, weet waar hij aan toe is. Zo'n convenant zou goed kunnen werken als dit bijvoorbeeld met het mkb, in combinatie met de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en de Register Belastingadviseurs, wordt afgesloten over bijvoorbeeld tarieven, aftrekposten, vrijstellingen en dergelijke.

Ook wat betreft de BOR kunnen op deze manier met de sector afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld over wat er moet worden verstaan onder een reële bedrijfsopvolging en wat niet. Ook met multinationals zouden afspraken gemaakt kunnen worden over fiscale maatregelen in combinatie met de vestigingsplaatspositie van Nederland. Hoe verdedigen wij die zonder onze positie in de Europese Unie of de mondiale politiek op het spel te zetten? Ook zouden er afspraken kunnen worden gemaakt over de handhaving van de status quo zolang er onderzoek loopt naar hervormingen van de boxen, zodat we niet ieder jaar weer de tarieven en dergelijke moeten aanpassen. Kan de staatssecretaris daarop reflecteren?

Voorzitter. Ter voorbereiding van de behandeling van het pakket Belastingplan heeft de CDA-fractie veel vragen gesteld. Wij willen het kabinet bedanken voor de uitvoerige en zorgvuldige beantwoording daarvan. De antwoorden op onze technische vragen heeft daardoor de benodigde duidelijkheid opgeleverd. Vragen die we hebben gesteld over onder andere de stapeling van huurwetgeving en fiscale maatregelen voor met name middenstanders met een of twee huisjes voor hun pensioenvoorziening, vragen over de reputatieschade voor Nederland door afschaffing van de partiële buitenlandse belastingplicht, vragen over het ontbreken van overleg met kleine bierbrouwerijen, over de WOZ, de "no cure, no pay"-aanpak, de vorderingen van de bilaterale gesprekken over de grenswerkersproblematiek en de teruggaveregeling in de energiebelasting voor non-profitinstellingen zijn wat ons betreft naar tevredenheid beantwoord.

Voor nu wil ik me daarom beperken tot nog enkele openstaande vragen. In de eerste plaats hebben wij vragen over de giftenaftrek. Goede doelen leveren in belangrijke mate en op verschillende manieren een bijdrage aan de samenleving. Voor het CDA is het handhaven van de giftenaftrek dan ook een principieel punt. Daaraan tornen, bijvoorbeeld door de begrenzing van aftrek van periodieke giften van particulieren boven €250.000, is het kind met het badwater weggooien. Als oneigenlijk gebruik wordt geconstateerd, waarvan de CDA-fractie natuurlijk ook geen voorstander is, dan moet dat oneigenlijk gebruik gericht worden aangepakt, bijvoorbeeld via versterking van de controle op anbi's. Ook in deze sfeer kunnen convenanten goed werken. Is de staatssecretaris bereid om, in samenspraak met de goededoelensector, te zoeken naar alternatieve maatregelen, waardoor de genoemde begrenzing niet langer noodzakelijk is? Wij overwegen om hiervoor een motie in te dienen.

Dan de bankenbelasting. Mevrouw Geerdink van de VVD heeft hier ook al vragen over gesteld. De banken betalen natuurlijk net als andere bedrijven winstbelasting en de bankenbelasting zien wij daarom toch echt als een instrument voor het vergroten van de staatskas. Onze vraag hierover aan de staatssecretaris is of hij kan aangeven wat de gevolgen zijn van de bankenbelasting voor burgers als het gaat om lagere spaarrente en voor het mkb als het gaat om duurdere leningen. En wat zijn de gevolgen voor de medeoverheden, gemeenten, provincies en waterschappen, als het gaat om minder dividend? Kan de regering toezeggen dat zij opties voor het aanpassen van de bankenbelasting, inclusief de optie van afschaffing daarvan, zal onderzoeken, zodat daarover besluitvorming kan plaatsvinden bij het Belastingplan 2025? Het CDA heeft in dit verband ook behoefte aan een visie op de concurrentiepositie van het Nederlandse bankwezen in relatie tot de internationale bancaire sector, met name met inachtneming van het bestaande en gewenste niveau van administratieve en financiële lastendruk. Wij overwegen ook hiervoor een motie in te dienen.

Dan de wet op de minimumbelasting. We zitten inmiddels in de situatie dat landen in Latijns-Amerika en Zuidoost-Azië zich kritisch uitlaten over het OESO-proces en het aandringen op verandering van de regels. Ook de Verenigde Staten zijn bang dat de OESO-voorstellen leiden tot banenverlies in de Verenigde Staten. De Europese Unie heeft vrij snel een richtlijn aangenomen en dat fungeert nu als een korset. Aanpassing is politiek complex. De CDA-fractie heeft twijfel of hier wordt voldaan een het adagium "no taxation without representation".

In de nota naar aanleiding van het verslag staat over de administratieve lasten dat de jaarlijks terugkerende regeldrukkosten alsook de eenmalige regeldrukkosten die samenhangen met het wetsvoorstel minimumbelasting 2024, als niet-substantieel worden ingeschat. Uit onderzoek van de Duitse hoogleraar Christoph Spengel blijkt dat de gemiddelde administratieve lasten voor een onderneming die onder de minimumbelasting valt, gemiddeld op 1,6 miljoen in het eerste jaar uitkomen en op gemiddeld 0,4 miljoen in elk volgend jaar. De CDA-fractie vindt dit een forse lastendruk. Wat maakt dat de regering deze bedragen dan toch als "niet-substantieel" betitelt?

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik beluister het betoog van mijn collega van de CDA-fractie en ik vraag me af wat nu precies de inzet van de CDA-fractie is in de Eerste Kamer. In de Tweede Kamer hoor ik eigenlijk een heel ander CDA-geluid. Daar hoorde ik de voormalige fractievoorzitter van de CDA-fractie, Pieter Heerma, zeggen dat we afscheid moeten nemen van het neoliberalisme en dat we terug moeten naar de oude thema's van het CDA, bijvoorbeeld bestaanszekerheid. Ook de huidige CDA-leider, uw leider Henri Bontenbal, heeft het over normen en waarden. Maar nu lijkt het alsof voor de CDA-fractie in de Eerste Kamer de norm bij het Belastingplan vooral is: hoe zit het met het bedrijfsleven en het ondernemingsklimaat? Maar gelden hier ook nog andere overwegingen voor de CDA-fractie? U bent tegen de versobering van de 30%-regeling, waar de CDA-fractie in de Tweede Kamer gewoon voor heeft gestemd. U vindt dat die bankenbelasting eigenlijk wel afgeschaft kan worden. Ik hoor hier dus eigenlijk een heel ander verhaal, waarbij het kennelijk alleen maar gaat om hoe we ervoor kunnen zorgen dat de lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk blijven. Maar hoe zit het bijvoorbeeld met de bestaanszekerheid? En hoe het zit het bijvoorbeeld met het terugdringen van de armoede of de ongelijkheid in Nederland? Ik dacht dat het CDA dat ook een zorg vond.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Zeker. Dank u wel voor uw vraag, want dat geeft mij de kans om dat te bevestigen. Ik ben nog niet aan het eind van mijn betoog, maar ik kan u nu al wel zeggen dat het de overtuiging van het CDA is dat het geld eerst verdiend moet worden als je armoede wilt bestrijden en als je wilt zorgen dat mensen met een minimuminkomen meer te besteden krijgen. Dat betekent dat we ook zorgvuldig moeten omgaan met het midden- en kleinbedrijf, want dat is toch de backbone van onze samenleving en van onze economie. Overigens gaat armoede ook verder dan alleen geld. Het gaat ook over het onderdeel zijn van een gemeenschap, van een samenhorige gemeenschap, waar het mkb ook een hele belangrijke rol in speelt. Mijn pleidooi gaat dus over maatregelen die te snel genomen zijn of ondoordacht zijn en die de positie van het mkb aantasten. Ik zeg daarover: wees zorgvuldig en kijk of het ook anders kan. En dat is dus onze inzet. Het is net als de VVD zojuist betoogde: je kunt niet een onderscheid maken tussen "we gaan alleen de kleine ondernemers helpen" en "het grootbedrijf is alleen maar het grootkapitaal", want ze hebben elkaar nodig. Ik wil niet zeggen dat je nooit winstbelasting zou moeten heffen. Dat doen we in Nederland ook voldoende. Maar op het moment dat we dat gaan intensiveren met maatregelen die niet goed doordacht zijn, moeten we echt kijken wat de gevolgen zijn voor grote bedrijven. Als die uit Nederland weggaan, wat betekent dat dan voor de positie van het mkb en wat betekent dat dan voor de samenhang in onze samenleving? Het is dus wel degelijk zo dat we breder kijken. Ons pleidooi is ook vooral om met die sector in gesprek te gaan. Ga niet als overheid bepalen "zo gaan we het doen", maar ga in gesprek, zodat maatregelen tot draagvlak kunnen leiden en zodat ze ook niet ieder jaar anders zijn. Wees dus ook een betrouwbare overheid. Ga in gesprek, zodat je langjarig afspraken kunt maken waar de sector zelf zich ook in zou kunnen vinden.

De heer Van Apeldoorn (SP):

De SP is ook erg voor een sterk mkb. Daarvoor hebben we ook allerlei maatregelen voorgesteld in ons verkiezingsprogramma. Volgens mij heeft de bankenbelasting helemaal niks met het mkb te maken. Die gaat om …

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Daar heb ik juist een vraag over gesteld.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Maar goed, het gaat om het belasten van grote banken die, zoals de heer Martens net ook al zei, grote winsten maken en die feitelijk publieke diensten verlenen. Wat mij betreft zouden we die banken eerder kunnen nationaliseren. Maar goed, dat is een andere discussie. Erkent mevrouw Bakker-Klein dat als je iets wil doen aan die bestaansonzekerheid, als je iets wil doen aan het feit dat het sociaal minimum volgens het rapport van de Commissie sociaal minimum te laag is in Nederland, dat het minimumloon eigenlijk te laag is, dat de uitkeringen misschien te laag zijn en dat als je die wil verhogen, je dan toch ook op de een of andere manier dat geld ergens zult moeten ophalen? Is het dan niet het meest voor de hand liggend dat je dat ophaalt bij degenen die dat kunnen dragen, zowel grote bedrijven die torenhoge winsten maken als degenen in Nederland die over hoge inkomens of over grote vermogens beschikken?

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Natuurlijk is het zo dat als we willen dat er een evenwichtige en eerlijke belastingdruk is, ook voor de mensen met lage lonen of een uitkering, je dan moet kijken waar we dat geld ophalen. U zegt: we halen het bij de rijksten. Daar gaan we dat niet mee betalen, dus je zult toch in de grote middengroep moeten zitten waar de belasting betaald moet worden en bij het mkb. Dat gebeurt ook al. Daar zit ook al een evenwicht in. Als je zegt "we willen meer doen, want we hebben meer geld nodig om de onderkant iets op te krikken", dan moet dat zorgvuldig gebeuren en niet zo dat het draagvlak daaronder uiteindelijk wegvalt. Er moet wel een evenwicht zijn. Maar ik ben het met u eens wat betreft de sterkste schouders en de zwaarste lasten. Ik heb het idee dat ons belastingsysteem daar ook op geënt is. Maar als je gaat kijken waar we dan intensiveren of de prikkels leggen of wie ervoor moet betalen als we de onderkant wat willen opkrikken, dan is het redelijk utopisch om te zeggen dat de miljonairs dat moeten gaan doen, want zo veel hebben we daar nou ook weer niet van.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Apeldoorn.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Daar hebben we elk jaar meer van. Er is ook berekend door het CPB dat je met een miljonairsbelasting, afhankelijk van de hoogte waarop je die stelt, jaarlijks echt miljarden kan ophalen, evenals met een verhoging van het Vpb-tarief. Maar goed, daar wil de CDA-fractie kennelijk niet aan. Maar dat zijn keuzes die gemaakt worden. Ik constateer in ieder geval dat het afscheid van het neoliberalisme van de CDA-fractie hier in de Eerste Kamer nog ver weg is. Ik vroeg mij in dat verband ook nog het volgende af, maar misschien komt de collega van het CDA daar nog op. U heeft het alleen maar over het ondernemingsklimaat. Als het gaat om belastingen, dan gaat het bijvoorbeeld ook om de verdeling. Dan gaat het ook om bestaansonzekerheid. Dan gaat het ook om het bestrijden van armoede. Er liggen maatregelen voor die dit kabinet heeft voorgesteld. Ik was benieuwd of u daar in het vervolg van uw betoog nog iets over zou zeggen, maar misschien komt dat nog.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Ik heb daar in mijn betoog al iets over gezegd, met name waar het gaat over het toeslagenstelsel en de manier waarop dat op dit moment niet functioneert, de oneerlijkheid die daarin wordt ervaren en de behoefte aan een vereenvoudiging van dat stelsel. Waar het gaat het om het verbeteren van de bestaanszekerheid denk ik dat dit kabinet echt enorme maatregelen genomen heeft. Het kan altijd beter, maar er zijn al eerste stappen gezet. U zei zelf net ook al dat de kinderarmoede in ieder geval omlaag is gegaan. Maar we zullen echt nog wel forse stappen moeten zetten om dat meer in balans te krijgen.

We hebben nog vragen gesteld over de NOB. Wij hadden gevraagd of we een antwoord zouden kunnen krijgen op valide technische vragen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Het kabinet zei dat niet te willen doen, omdat we die vragen dan heel specifiek moesten stellen en niet integraal. Wij vinden dat als CDA-fractie een wonderlijk standpunt. Als het gaat om het beoordelen van de uitvoerbaarheid van fiscale regelgeving, heeft de NOB voor ons echt een andere status dan een belangenorganisatie of een willekeurige beroepsorganisatie. We kunnen ons niet voorstellen dat het de bedoeling is om alle onbeantwoorde vragen van de NOB opnieuw schriftelijk te stellen zodat ze tenminste wel worden beantwoord. Dan houden we elkaar wel erg bezig. Maar als de staatssecretaris zegt dat dat de manier is waarop het moet, dan weten we wat ons volgend jaar te doen staat. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter, ik rond af. We hebben aandacht gevraagd voor de ongewenste gevolgen van aanpassingen in een aantal voorliggende wetten, voor burgers, voor het mkb, voor goede doelen, voor medeoverheden en voor grensstreken in Nederland. Het CDA maakt zich sterk voor een gunstig vestigings- en investeringsklimaat in ons land, voor een betrouwbare overheid en voor degelijke, goed doordachte, begrijpelijke en rechtvaardige belastingwetgeving die in overleg met de betrokken stakeholders tot stand is gekomen. Ik kijk uit naar de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bakker-Klein. De heer Martens.

De heer Martens i (GroenLinks-PvdA):

Graag zou ik nog een vraag stellen over de giftenaftrek. Ik herinner mij dat die werd voorgesteld omdat er sprake van was dat zeer vermogende particulieren zelf anbi's opzetten. Ze schenken bijvoorbeeld een schilderij daaraan in de vorm van periodieke giften, houden dat schilderij ondertussen zelf aan de muur en brengen ondertussen hun belastbaar inkomen terug tot nul. Met dat type anbi's kunnen toch geen afspraken gemaakt worden, zou ik denken. Hoe wilt u dat dan oplossen in uw voorstel?

Een tweede korte vraag gaat over de goedwillende vermogende particulieren. Hoeveel mensen geven er meer dan €250.000 per jaar? Dat zijn toch extreme bedragen. Het zou geweldig zijn als het gebeurt, maar ik kan me voorstellen dat de groep mensen die dat doet misschien wel nul is.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Het gaat inderdaad om een heel beperkte groep mensen, maar het zijn wel grote bedragen. De goededoelensector is ontzettend blij dat ze die bedragen krijgen. U noemt als voorbeeld het oprichten van een stichting om via allerlei ontwijkingsconstructies te proberen geen belasting te hoeven betalen. Dat is precies wat we niet willen. Er moeten met de goededoelensector — dan heb je het over de koepelorganisaties — afspraken worden gemaakt over hoe dat kan worden tegengegaan, maar dat is iets anders dan dat je de belastingaftrek an sich afschaft. Dan gooi je het kind met het badwater weg. Het gaat vaak over regelmatig terugkerende giften aan goede doelen. Je ziet dan toch dat particulieren minder bereid zijn om dat te blijven doen. We zien wel dat particulieren soms zelf hun eigen vermogensfonds stichten. Je moet echt aan heel veel voorwaarden voldoen voordat je een anbistatus krijgt. Particulieren willen op die manier hun geld inzetten voor dingen in de samenleving. Dat kan een keuze zijn. Je ziet ook dat de goededoelensector zich juist inzet voor rafelrandjes in de samenleving die de overheid vaak niet eens meer ziet en waar ze heel goede dingen voor doen. Juist de particuliere fondsen helpen daar enorm bij. We willen dat in stand houden, zodat die sector blijft en ook blijft groeien. Je moet misbruik voorkomen. Daar kun je afspraken over maken met de sector, bijvoorbeeld dat op het moment dat ze het vermoeden hebben dat er iets niet klopt, dat gemeld en gemonitord wordt. Maar dan moet je niet het systeem dat daaronder ligt, wat op zich een goed systeem is en dat we al jarenlang in Nederland hebben, willen aanpassen.

De heer Martens (GroenLinks-PvdA):

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bakker-Klein. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Morgenochtend zal de vergadering worden voortgezet met de beantwoording in eerste termijn door de regering. Ik dank alle leden, de staatssecretaris en de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt.

Ik schors de vergadering tot dinsdagochtend 12 december, 9.30 uur, en ik wens u allen wel thuis.