32.450

Wet aanpassing bestuursprocesrecht



Dit wetsvoorstel verbetert in het bestuursprocesrecht de procedures bij de geschillenbeslechting. Ook zorgt het voorstel voor een herverdeling van de bevoegdheden tussen de hoogste bestuursrechters, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB).

De wijzigingen zijn al aangekondigd in het kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht "Naar een slagvaardiger bestuursrecht" (TK 29.279 nr. 16 herdruk) en bij de Crisis- en herstelwet (TK 32.127, nr. 3).

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel (EK 32.450, A herdruk) is op 27 maart 2012 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.

De plenaire behandeling door de Eerste Kamer vond plaats op 11 en 18 december 2012. Het voorstel is op 18 december 2012 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. CDA, SGP, GroenLinks, SP en OSF stemden tegen.


Kerngegevens

ingediend

24 juli 2010

titel

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

inwerkingtreding

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.


Hoofdlijnen

Het gaat om :

  • verbetering van de regels over het meenemen van nieuwe of gewijzigde besluiten in een lopende bezwaar- of beroepsprocedure;
  • verruiming van de mogelijkheden om gebreken in een besluit te passeren als daardoor geen belanghebbenden zijn benadeeld;
  • aanpassing van de regeling van het horen in bezwaar en administratief beroep en in het klachtrecht;
  • instelling van een zogenaamde "grote kamer" voor belangrijke richtinggevende uitspraken in hoogste instantie;
  • invoering van de mogelijkheid tot het nemen van onafhankelijke conclusies in belangrijke zaken bij de hoogste bestuursrechters;
  • invoering van een relativiteitsvereiste (rechtstreeks belang bij aanvechten besluit);
  • verruiming van de mogelijkheden tot het enkelvoudig afdoen van het hoger beroep;
  • invoering van de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep;
  • invoering van de mogelijkheid voor de hogerberoepsrechter om te bepalen dat tegen een ter uitvoering van zijn uitspraak genomen besluit slechts beroep bij hem openstaat en niet weer bij de rechtbank (de zogenaamde "judiciële lus")
  • afschaffing van het mandaat verbod in hoger beroep.

Documenten

26