Debat Burgerschapsopdracht funderend onderwijs



De Eerste Kamer debatteerde dinsdag 8 en dinsdag 15 juni met minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het burgerschapsonderwijs in het basis- en voortgezet onderwijs, het wetsvoorstel Verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs. De Kamer stemt dinsdag 22 juni over het wetsvoorstel en één ingediende motie.

Bij burgerschapsonderwijs staat het leren functioneren in de democratische rechtsstaat centraal. Met dit wetsvoorstel wil het kabinet meer duidelijkheid bieden over de algemene burgerschapsdoelstelling van het basis- en voortgezet onderwijs en de uitgangspunten die daarbij gelden. Verder krijgt de burgerschapsopdracht een meer verplichtend karakter.

De meeste fracties waren van mening dat dit wetsvoorstel een verbetering is ten opzichte van de huidige wet die te algemeen is. Wel maakten enkele woordvoerders zich zorgen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot het grondwettelijk recht op de vrijheid van onderwijs. Waar de ene fractie vreesde voor te veel dwang, waren andere fracties bang dat met dit wetsvoorstel nog steeds ruimte is voor standpunten die tegengesteld zijn aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. PVV-senator Van Kesteren diende op dit punt een motie in die de regering verzoekt om er alles aan te doen om scholen te sluiten die antidemocratisch gedachtengoed verspreiden en daarmee de vrijheid en westerse waarden ondermijnen. Ook waren er zorgen over de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Die betroffen onder meer het lerarentekort, de werkdruk in het onderwijs en de herziening van het onderwijscurriculum en die zouden volgens de Kamer kunnen leiden tot moeilijkheden in de uitvoering van het wetsvoorstel.

Impressie van het debat

Volgens GroenLinks-senator Ganzevoort heeft een pluriforme samenleving zoals de Nederlandse geen gedeelde set waarden waarop zij aanspreekbaar is. Hij waarschuwde ervoor dat het geen machtsstrijd wordt tussen degenen die universele waarden willen vaststellen en uitdragen en degenen die kiezen voor eigen set waarden binnen de groep. Met de toegenomen polarisatie en intolerantie in de samenleving neemt de behoefte aan aanscherping van burgerschapsopdracht toe, aldus Ganzevoort. De in het wetsvoorstel gedefinieerde burgerschapsvoorwaarde lijkt voor GroenLinks de ondergrens te zijn. Het is volgens Ganzevoort goed dat bij de behandeling in de Tweede Kamer via een amendement in de wet respect voor diversiteit is opgenomen, omdat dit niet vanzelfsprekend blijkt te zijn. Over de legitimiteit van het wetsvoorstel vroeg hij aan de minister waar de beschreven basiswaarden verschillen van de Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Met betrekking tot de handhaafbaarheid wilde Ganzevoort weten of handhaving bijdraagt aan een lerende organisatie bij de betreffende onderwijsinstellingen.

PvdA-senator Sent, die ook namens de SP sprak, zei dat dit wetsvoorstel een begin vormt voor het bieden van concrete houvast voor onderwijsinstellingen bij het formuleren van de burgerschapsopdracht. Ze vroeg de minister naar aanleiding van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel hoe het is met de curriculumontwikkeling. Sent maakte zich zorgen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Ze vroeg hoe de inspectie en het ministerie ervoor zorgen dat onderwijsinstellingen het zelfde idee over burgerschap hebben. Ze wees ook op het lerarentekort dat zorgt voor achterstanden en ongelijkheid. Het lerarentekort kan mogelijk ook gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, aldus Sent. Ze vroeg de minister of hij de zorg van de PvdA en de SP deelt dat de burgerschapsopdracht moeilijk uitvoerbaar is door het lerarentekort. Ook wilde ze weten hoe de minister ervoor zorgt dat het geven van burgerschapsonderwijs geen extra druk oplevert. Met betrekking tot de inhoud van het burgerschapsonderwijs is het voor de PvdA en de SP onaanvaardbaar dat scholen zich uitspreken tegen het gelijkheidsbeginsel. Ook Sent is daarom, in navolging van Ganzevoort, blij met het aangenomen amendement van de Tweede Kamer. Volgens Sent is het burgerschapsonderwijs een essentieel onderdeel van het onderwijs en dus ook een belangrijk onderdeel van het toezicht door de onderwijsinspectie. Die inspectie is volgens haar wel beperkt in dit wetsvoorstel vanwege het ontbreken van einddoelen in het wetsvoorstel.

Volgens PVV-senator Van Kesteren is het wetsvoorstel het resultaat van de Nederlandse pluriforme samenleving waarvan inmiddels ook een cultuur deel uitmaakt die geen raakvlakken heeft met de Nederlandse. Dat de rechten van de ander door de islam niet worden gerespecteerd blijkt uit de bedreiging van PVV-leider Wilders, haat tegen joden en homo's, aldus Van Kesteren. De grootste zorg van Nederlanders betreft volgens hem het gebrek aan gedeelde normen en waarden. Nederland stond bekend als tolerant, maar die tolerantie is de afgelopen jaren onder druk komen te staan. De vrijheid van onderwijs geeft scholen de vrijheid om het burgerschapsonderwijs zelf vorm te geven. Met betrekking tot de handhaafbaarheid vroeg Van Kesteren hoe de minister handhavend kan optreden als blijkt dat een school niet handelt binnen de beoogde burgerschapsopdracht.

D66-senator Pijlman zei dat we vaak denken dat gemeenschappelijke waarden en uitgangspunten vanzelfsprekend zijn, maar niets is minder waar volgens hem. De gemeenschappelijke waarden moeten worden overgedragen aan volgende generaties en daarom mag de overheid kwaliteitseisen stellen aan het burgerschapsonderwijs. De burger moet ook op overheid kunnen vertrouwen, maar daaraan schort het de afgelopen jaren, aldus Pijlman. Uit SCP-onderzoek blijkt dat de grootste zorgen van mensen de minder gedeelde gemeenschappelijke waarden betreffen. Scholen én ouders spelen hierin een rol, waarbij kinderen niet alleen theoretisch leren over burgerschap maar vanaf het begin er ook in de praktijk mee oefenen. Iedere school dient te zorgen voor een veilige schoolcultuur waarin iedere leerling eigenheid en identiteit kan ontwikkelen, aldus Pijlman. Hij vroeg de minister of in het wetsvoorstel voldoende is gewaarborgd dat kan worden gehandhaafd, in tegenstelling tot de huidige wet waarin de opdracht te algemeen is geformuleerd. Volgens Pijlman lijken niet alle scholen op dit moment overtuigd van de opdracht. Hij vroeg de minister daarom hoe hij naar de handhaving kijkt. Scholen moeten ervoor zorgen dat er voor ieder kind een veilige cultuur is. Pijlman vroeg tot slot of burgerschapsonderwijs onderdeel wordt van de lerarenopleidingen.

Volgens CDA-senator Doornhof wordt met dit wetsvoorstel de lat voor de burgerschapsopdracht hoger gelegd omdat de opdracht is dat burgerschap ook tot uitdrukking moet komen in de cultuur van de school. De CDA-fractie vindt het belangrijk dat leraren zich vrij voelen de lesvorm en toonzetting te hanteren die zij wenselijk achten vanuit hun professionele autonomie. Het is volgens Doornhof verder belangrijk dat de onderwijsinspectie de handhaving op een zorgvuldige manier doet. Vaak wordt gedaan alsof het een mathematische exercitie is, waarbij heldere prestaties worden afgezet tegen een duidelijke meetlat. De werkelijkheid is natuurlijk heel anders, zeker in het geval van een burgerschapsopdracht. Het gaat volgens Doornhof in de eerste plaats om de verantwoordelijkheid van ouders en leerlingen. Blijft die uit, dan moet de overheid kunnen optreden. Scholen zitten nu soms met de handen in het haar. Met betrekking tot de handhaafbaarheid van het wetsvoorstel zijn de kaders abstract, volgens Doornhof.

VVD-senator De Blécourt-Wouterse was verheugd met dit wetsvoorstel omdat vrijheid en gelijkwaardigheid centraal staan en omdat daarover leren in het belang van iedereen is. Dit wetsvoorstel is meer verplichtend dan de huidige wet waardoor handhaving ook meer mogelijk is, aldus De Blécourt. Als deze wet ook maar in enige mate bijdraagt aan de veiligheid en vrijheid van kinderen en leraren dan vindt de VVD dat goed, zei zij. Aan de minister vroeg De Blécourt of met dit wetsvoorstel afdoende kan worden opgetreden tegen scholen die de Nederlandse waarden ondermijnen. Ook wilde zij weten of dit wetsvoorstel ook aansluit bij het lesmateriaal, bijvoorbeeld boeken waarin vrouwen nog steeds geen minister of chirurg zijn.

ChristenUnie-senator Verkerk noemde het wetsvoorstel een stap in de goede richting. Volgens hem probeert de minister zo goed mogelijk recht te doen aan zowel de vrijheid van onderwijs en de verantwoordelijkheid van de overheid. Het doel is een schoolcultuur die gekenmerkt wordt door veiligheid en acceptatie en recht doet aan de waarden in de Nederlandse grondwet. De inspectie zal terughoudendheid betrachten met betrekking tot de inhoud van de burgerschapsvisie en de overtuigingen die daaraan ten grondslag liggen. Het is Verkerk opgevallen dat de verschillende onderwijskoepels zich zorgen maken over dat begrip 'terughoudendheid'. Verkerk kan zich daar iets bij voorstellen. Hij vroeg hoe de minister deze zorg kan wegnemen. De burgerschapsopdracht moet aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De balans tussen de vrijheid van onderwijs aan de ene kant en artikel 1 van de Grondwet aan de andere kant kan alleen stand houden als we de spanning bespreekbaar houden, besloot Verkerk.

Senator Nanninga (Fractie-Nanninga) vroeg zich hardop af wat nu precies goed burgerschap is. Goed burgerschap is volgens haar moeilijk te definiëren, maar wel goed te zien. Diversiteit en tolerantie lijken volgens de minister leiden tot goed burgerschap, maar hebben juist geleid tot intolerantie, aldus Nanninga. Volgens haar leidt kennisoverdracht via geschiedenis en maatschappijleer ook tot goed burgerschap. Goed burgerschap is een voorwaarde voor een vreedzame, diverse, pluriforme samenleving en niet andersom, zo stelde Nanninga. Een opvatting over wat iemand een goede burger van Nederland zou maken, is dat iemand een bepaalde cultuur - een amalgaam van rechten, plichten, gebruiken en geschiedenis - deelt en onderschrijft. Dat is de opvatting van de Fractie-Nanninga.

SGP-senator Schalk had geen enkel bezwaar tegen de burgerschapsopdracht in het onderwijs, maar wel zorg dat de opdracht kan omslaan naar burgerschapsdwang. Volgens Schalk kan de uitwerking van vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit enorm verschillen. Hij pleitte ervoor dat er ruimte blijft voor minderheidsopvattingen. Hij vroeg of de minister het met de SGP eens is dat kinderen niet geweerd kunnen worden van een school op grond van religie, inkomen ouders en zorgbehoefte. Schalk vroeg verder of de minister kon bevestigen dat leerlingen wel moeten weten wat de rechten in Nederland zijn, maar dat van de school niet gevraagd kan worden om hen te stimuleren in het gebruik daarvan. Schalk deed tot besluit de suggestie om de tien geboden uit de bijbel als kader aan te houden of in ieder geval de tweede tafel met het zesde tot en met het tiende gebod. Volgens de SGP-senator zijn kinderen toegerust om als burgers van de toekomst onderling met elkaar om te gaan als die waarden worden overgedragen.

Senator De Vries (Fractie-Otten) zei dat structurele problemen in het onderwijs worden gecamoufleerd met deze burgerschapsopdracht. Volgens De Vries is burgerschapsonderwijs met een voor iedereen gelijke inhoud nodig. Het voorliggende wetsvoorstel waarin iedere school eigen invulling kan geven, voldoet hieraan niet. Juist nu had de minister meer ambitie moeten tonen met een kant-en-klaar curriculum dat gecontroleerd wordt door de inspectie en dus niet de al eerder genoemde terughoudendheid van de inspectie, aldus De Vries. De Fractie-Otten hoopt dat de curriculumontwikkeling een prominente plek gaat krijgen in de kabinetsformatie.

Antwoord van minister Slob

Minister Slob voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zei dat het belangrijk is dat het onderwijs niet alleen kennisoverdracht is, maar dat kinderen op school ook leren samen te werken, samen te leren en om te gaan met verschillen. Het kabinet wil allereerst dat de kwaliteit van het huidige burgerschapsonderwijs omhoog gaat.

Een tweede reden voor dit wetsvoorstel is volgens de minister dat de omschrijving van de huidige opdracht zo algemeen is dat het lastig is voor scholen en de inspectie om te weten wat precies gevraagd wordt. Wanneer is het goed? Daarom is dat nu strakker in de wet gezet, zodat het zowel voor de scholen als voor de inspectie duidelijk wordt wat precies gevraagd wordt en waarop getoetst wordt.

Zowel de algemene burgerschapsopdracht als het onderwijscurriculum horen onlosmakelijk bij elkaar, aldus Slob. Het curriculum wordt nog verder ontwikkeld de komende jaren. Er komt een ondersteuningsprogramma voor de scholen voor het herziene curriculum. Er komt ook een ondersteuningsprogramma voor de veiligheid op scholen. Als het gaat om de situaties waar het echt enorm schuurt, dan zijn er bijvoorbeeld lespakketten van Stichting School en Veiligheid. Scholen mogen niet weglopen van moeilijke onderwerpen, besloot Slob.



Deel dit item: