T01537

Toezegging Indienen aanvullend wetsvoorstel Politiewet en bevorderen spoedige behandeling (30.880/32.822)



De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van alle woordvoerders, toe om een aanvullend wetsvoorstel voor te bereiden met daarin de tien wijzigingen van de wetsvoorstellen 30880 en 32822, die zijn opgesomd in de brief van de minister van V&J d.d. 6 juli jl. (wordt gedrukt onder O). De minister van V&J zegt de Kamer tevens toe de wetgeving met spoed voor te bereiden en een snelle behandeling te bevorderen.


Kerngegevens

Nummer T01537
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2012
Deadline 1 oktober 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
mr. G. Holdijk (SGP)
Drs. M.A.J. Knip (VVD)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Mr. T.P.A.M. Reynaers (PVV)
mr.dr. R.F. Ruers (SP)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nationale politie
wijzigingswet
Kamerstukken Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 (32.822)
Politiewet 2012 (30.880)


Opmerking

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, O (NB: punt 12 is naar aanleiding van het plenaire debat toegevoegd en is het enige punt van verschil met de opsomming in de nadere memorie van antwoord.)

Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, O.

Tijdens het plenaire debat over het voorstel tot vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) heb ik naar aanleiding van een verzoek van het lid Knip toegezegd uw Kamer een brief te doen toekomen met daarin de twaalf aangekondigde voorstellen. Tien daarvan behoeven een wijziging van de wet en worden om die reden in het aangekondigde aanvullende wetsvoorstel opgenomen. Twee ervan worden op andere wijze gerealiseerd omdat wettelijke regeling voor de uitvoering daarvan niet nodig is.

De punten 1 tot en met 9 en 12 worden in de wet geregeld. De punten 10 en 11 niet. Onderstaande nummering is overeenkomstig de nummering in de nadere memorie van antwoord.

  • 1. 
    De wettelijke taak van de korpschef ten aanzien van de begroting, meerjarenraming, jaarrekening, beheersplan en jaarverslag (neergelegd in de artikelen 34, 35 en 37 van het wetsvoorstel) wordt geschrapt. De wet bepaalt dan uitsluitend dat de minister deze stukken vaststelt. Daarmee vervalt de bevoegdheid van de korps-chef, die op grond van het voorliggende wetsvoorstel voor al deze stukken het ontwerp opstelt. Met het vervallen van deze bevoegd-heid verschuift het initiatief ten aanzien van deze belangrijke beheerstaken van de korpschef naar de minister.
  • 2. 
    Aan artikel 27 («De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie») wordt toegevoegd dat de korpschef over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording aflegt aan de minister. Hiermee wordt ook in de wet de relatie tussen de minister en de korpschef expliciet tot uitdrukking gebracht. De korpschef is voor de volle omvang van zijn wettelijke taak verant-woording verschuldigd aan de minister.
  • 3. 
    De ministeriële regelingen beheer en financieel beheer (artikel 30 van het wetsvoorstel) worden algemene maatregelen van bestuur en worden bij het parlement voorgehangen. Daarmee ontstaat, samen met de algemene maatregel van bestuur die op grond van artikel 36 van het wetsvoorstel regels geeft over de verdeling van sterkte en middelen, een geheel van regels ten aanzien van het beheer op het niveau van algemene maatregelen van bestuur, die vervolgens bij het parlement worden voorgehangen. Hiermee ontstaat maximale invloed van het parlement op de nadere invulling van het beheer. De nieuwe algemene maatregelen van bestuur bevatten in elk geval regels over de inrichting van de landelijke eenheid en de regionale eenheden, de omvang van het eigen vermogen van de politie, financiële rapportages door de korpschef en een meldingsplicht voor de korpschef bij een voorgenomen reorganisatie. De Algemene Rekenkamer wordt in de gelegenheid gesteld over deze algemene maatregelen van bestuur te adviseren.
  • 4. 
    In de wet wordt geregeld dat de minister de operationele sterkte, de niet-operationele sterkte en de middelen verdeelt over de onderde-len van de politie op grond van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven verdeelregels. Daarmee wordt uitgesloten dat bij algemene maatregel van bestuur op grond van het voorliggende artikel 36 wordt bepaald dat de korpschef de sterkte en de middelen verdeelt. De verdeling van de sterkte over de onderdelen van de regionale eenheden door de burgemeesters en de hoofdofficier van justitie geschiedt vervolgens ongewijzigd met de vaststelling van het beleidsplan van de regionale eenheid (artikel 39). 5. De regioburgemeester wordt benoemd op aanbeveling van de burgemeesters van de regionale eenheid. De regioburgemeester legt verantwoording af aan de burgemeesters in de regionale eenheid. Het is dan dus niet automatisch de burgemeester van de grootste gemeente die regioburgemeester is. Indien hij naar de mening van de overige burgemeesters onvoldoende functioneert, kan hij op hun aanbeveling van zijn functie worden ontheven.
  • 6. 
    In de wet wordt bepaald over welke onderwerpen in elk geval in het overleg op grond van artikel 19 (overleg over taakuitvoering en beheer) met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal wordt gesproken. Hierdoor wordt de invloed van het gezag, via de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal, op het beheer vergroot. Het betreft: –landelijke doelstellingen en daarvan afgeleide doelstellingen voor de eenheden en managementrapportages over de voortgang; –inrichting politieorganisatie; –sterkteverdeling (verdeelsleutel operationele sterkte over eenheden); –beheersplan (en dus sterktebeleid, personeelsbeleid inclusief strategische personeelsplanning, ICT-beleid, beleid ten aanzien van materieel en huisvesting); –ontwerpbegroting, meerjarenraming, jaarrekening en jaarverslag; –benoemingen korpsleiding, en –ontwerpregelgeving ten aanzien van taakuitvoering en beheer.
  • 7. 
    In artikel 19 wordt bepaald dat het overleg op grond van dat artikel van de minister met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal wordt gevoerd in aanwezigheid van de korpschef (in plaats van tezamen met de korpschef). De relatie van de korpschef tot de minister kenmerkt zich niet door gelijkwaardigheid maar door ondergeschiktheid. Dat wordt in het artikel over het overleg met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal over het beheer en de taakuitvoering op deze manier beter tot uitdrukking gebracht.
  • 8. 
    In de wet wordt bepaald dat aan het overleg op grond van artikel 19 (overleg over taakuitvoering en beheer) van de minister met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal twee extra burgemeesters deelnemen. Door twee burgemeesters van gemeenten met minder dan 100 000 inwoners, die niet tevens regioburgemeester zijn, te laten deelne-men aan het overleg, wordt de invloed van het gezag op het beheer vergroot. Deze burgemeesters kunnen door de minister worden aangewezen op aanbeveling van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters.
  • 9. 
    In aanvulling op het toezicht door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid zal een door mij in te stellen auditcommissie belast worden met het toezicht op het beheer door de korpschef. De auditcommissie rapporteert rechtstreeks aan de minister. De commissie zal worden samengesteld uit onafhankelijke experts. Met de periodieke rapportages van de auditcommissie krijgt de minister nog meer informatie die hem in staat stelt tot sturing op doelmatig-heid en doeltreffendheid van de politieorganisatie.
  • 10. 
    Binnen drie jaar na inwerkingtreding van de wet zal de werking onderzocht worden van de constructie van de politie als aparte rechtspersoon en de werking van artikel 27 («De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie») in het bijzonder. Bij deze evaluatie zal ook de rol van de regioburgemeester worden betrokken. Deze evaluatie wordt gekoppeld aan de evaluatie van de regionale eenheid Oost-Nederland. De evaluatie na drie jaar heeft dus betrekking op de werking van de aparte rechtspersoon, de positie van de korpschef zowel vóór als ná wijziging van artikel 27, de rol van de regioburgemeester en de regionale eenheid Oost-Nederland.
  • 11. 
    Het inrichtingsplan, de voortgangsberichten en het resultaat van het onderzoek «Staat van de politie» worden, zodra gereed, ook aan de Eerste Kamer gezonden. Het inrichtingsplan zal worden vastgesteld in de periode tussen de aanvaarding van dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer en het van start gaan van de nationale politie. De voortgangsberichten worden halfjaarlijks aan het parlement gezonden. Deze stukken zien op de inrichting en de voortgang van de vorming van de nationale politie.
  • 12. 
    Ten slotte wordt voorgesteld om ten aanzien van het instemmings-recht van de burgemeester en de officier van justitie bij de benoe-ming van het hoofd van een territoriaal onderdeel de clausule «behoudens indien naar het oordeel van de korpschef goed personeelsbeleid een aanwijzing tot hoofd van een territoriaal onderdeel vergt» te schrappen. Daarmee ontstaat een ongeclausuleerd instemmingsrecht.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

  • I. 
    • W. 
      Opstelten

Handelingen I 2011/12, nr. 35 - blz. 8

De heer Hoekstra (CDA): "Als je dit met elkaar zegt, is de eerste vraag hoe de minister zich straks de samenloop van de gewone wet en de reparatiewet voorstelt. Treden ze per definitie samen in werking? Of treden ze geclausuleerd in werking? Of treden ze helemaal niet samen in werking? Ten tweede vraag ik de minister of hij het voorstel voor de reparatiewet bij de Tweede Kamer zal indienen voor een specifieke datum. Ik denk dan aan 15 oktober of daaromtrent. Ten derde vraag ik of de minister kan toezeggen dat hij het voorstel voor de reparatiewet nog voor het reces in de ministerraad bespreekt en richting de Raad van State stuurt."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 28

Minister Opstelten: "Het is mijn bedoeling om vóór het zomerreces het wetsvoorstel met nadere wijzigingen aan de ministerraad voor te leggen. Ik ga ervan uit dat ik half oktober het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan indienen. Wellicht kan het eerder; wat mij betreft gebeurt het zo spoedig mogelijk. Ik zal er alles aan doen om het parlementaire proces zo snel mogelijk te laten verlopen. Maar dan kan ik, nadat uw Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel – daar hoop ik op – tegen de politie zeggen dat de wet per 1 januari in werking zal treden."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 29-30

Minister Opstelten: "Ik zal mij ten volle inspannen om te zorgen dat die wet zo snel mogelijk ook in dit huis behandeld kan worden. Mijn streven is gericht op 1 januari. Mocht dat niet lukken, dan zal ik er alles aan doen om in de geest van die wet de benodigde maatregelen uit te voeren voor het korte bestek dat dan eventueel nog rest, maar ik hoop dat dit niet nodig is."

De heer Hoekstra (CDA): "Als ik het goed begrepen heb, heeft de minister de Kamer drie dingen toegezegd. Ten eerste gaat nog voor het reces de reparatiewet of de wijzigingswet door de ministerraad. Ten tweede gaat die wet vervolgens naar de Raad van State. Ten derde zal uiterlijk op 15 oktober die wet belanden in de Tweede Kamer. Ik hoor de minister hier ook zeggen dat hij eigenlijk hoopt dat het eerder kan. Ik heb die datum van 15 oktober gisteren zelf ook genoemd, kijkend naar wat de lengte van het proces zou kunnen zijn. Als de minister het wetsvoorstel nog voor het reces naar de Raad van State stuurt en die vervolgens maximale spoed betracht, op welke termijn ligt het wetsvoorstel dan redelijkerwijs bij de Tweede Kamer?"

Minister Opstelten: "Dat is ongeveer de termijn die ik aangeef, namelijk 15 oktober. Het is natuurlijk recestijd, maar het is uiteraard altijd mogelijk om te vragen of het versneld kan worden. Ik zal zelf alles doen om het te versnellen, maar ik kan niet voor de Raad van State spreken. Zolang de Raad van State het wetsvoorstel nog niet heeft, zal deze dat ook niet toe kunnen zeggen. Dus daar kan ik nog geen afspraken over maken. Ik vind het uiteraard wel belangrijk dat het zo snel mogelijk gebeurt. De kern van de afspraak met deze Kamer is ook dat ik het zo snel mogelijk doe. Na aanneming van het wetsvoorstel zal ik ook zo snel mogelijk van start gaan."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 54

Minister Opstelten: "Ik zal de extra wetgeving met spoed voorbereiden. Ik heb in antwoord op vragen van de heer Hoekstra het schema in dezen duidelijk gemaakt. Ik heb ook gezegd dat ik het voorstel met spoed naar de Tweede Kamer zal sturen. Voor zover ik daar invloed op heb, zal ik bevorderen dat het snel wordt behandeld, zodat het ook snel door de Eerste Kamer kan worden behandeld."


Brondocumenten


Historie

  • 14 september 2012
    nieuwe status: voldaan
    Opmerking: Met de indiening van wetsvoorstel 33368, tijdig, is aan deze toezegging voldaan.
  • 3 juli 2012
    toezegging gedaan