T02288

Toezegging Proportionaliteit implementatie moeder-dochterrichtlijn & onoplosbare gevallen bij de Belastingdienst (34.302/34.303/34.304/34.305/34.306/34.276)



De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een opmerking van het lid Van Rij (CDA) over de moeder-dochter richtlijn, de Kamer in 2016 te informeren over de vraag aan de Commissie of de Nederlandse implementatie proportioneel is en de vraag aan de Belastingdienst om bij te houden in welke gevallen men in het vooroverleg aanloopt tegen niet oplosbare gevallen.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr.13  item 8, - blz.15/16

De heer Van Rij (CDA):

Ik heb uw oproep in gedachten en zal het kort houden. Er is hier iets anders aan de hand. Ik sta hier als lid van de Eerste Kamer en mijn vraag, die meteen to the point is, is de volgende. In het implementatievoorstel gaat u verder dan wat de richtlijn voorschrift. Sterker nog: in de considerans van de moeder-dochterrichtlijn staat "dat de voordelen van de richtlijn niet mogen leiden tot situaties waarin dubbele niet-heffing ontstaat en aldus onbedoelde belasting-voordelen worden gecreëerd voor groepen van moeder-maatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten in vergelijking met groepen van ondernemingen uit dezelfde lidstaten." Natuurlijk moet Nederland zich houden aan de uitvoering van de richtlijn, namelijk het voorkomen van situaties van dubbele non-heffing, dus als er een hybride lening wordt verstrekt die vanuit Nederlandse optiek als kapitaalverstrekking wordt gezien. Dat betekent dat voor de vergoeding die daar wordt betaald, als ze als rente aftrekbaar is in het andere land, hier geengebruik kan worden gemaakt van de deelnemingsvrijstelling. Dát beoogt de richtlijn. Maar nu gaat het om de situatie dat, als die vergoeding niet of gedeeltelijk aftrekbaar is in het andere land, u ook zegt: dan heb je ook geen recht op de verrekening voor het deel dat niet aftrekbaar is. Dan heb je de tegenovergestelde situatie van dubbele heffing. Er is hier een principieel punt aan de orde: Nederland zet een kop op de richtlijn, het gaat verder dan de richtlijn. Dat is mijn punt en niet of er in het vervolg wel of geen hybrideleningen moeten zijn.

Op mijn schriftelijke vragen over de uitvoering antwoordt de staatssecretaris nogal afwijkend. Want hij zegt: er is niet te controleren of de rente wel of niet aftrekbaar is in het andere land. Dat hangt er maar helemaal vanaf hoe de vraag in het aangiftebiljet worden ingericht. Ik kom daar in tweede termijn op terug. Het ligt dus veel principiëler dan hoe de staatssecretaris het hier afdoet.

Handelingen I 2015-2016, nr.14  item 4, - blz. 23

Staatssecretaris Wiebes:

De heer Van Rij heeft tot twee keer toe een serieuze inbreng geleverd over de Moeder-dochterrichtlijn. Ook schriftelijk deed hij dat nog. Hij stelt bijvoorbeeld dat hybride leningen niet alleen in intercompanyverband worden aangegaan, maar ook tussen derden. Ik zou kunnen zeggen dat de Moeder-dochterrichtlijn volgens mij helemaal niet gaat over derden. Daar ziet de richtlijn niet op. Ik weet echter niet of dat het meest relevante bezwaar is. Over het punt dat Duitsland wetsteksten volgens de heer Van Rij niet hetzelfde implementeert, horen wij van Duitsland andere dingen. Maar ik moet hier even van abstraheren. De heer Van Rij is niet de eerste de beste, en zeker niet de tweede of de derde. Ik hecht daarom een zeker geloof aan zijn woorden. Bij de specialisten van het departement heerst de overtuiging dat dit deugt. Tegelijkertijd heb ik meer dan eens van de heer Van Rij buitengewoon verstandige wake-upcalls gekregen. Ik wil dus op een andere manier bekijken of we hier wat aan kunnen doen. Ik wil het als volgt doen. Alle lidstatenmoeten dit implementeren. Het zou kunnen dat Nederlander een kop bovenop zet, wat suggereert dat je meer wilt of braver bent dan de richtlijn. Tegelijkertijd zegt de heer Van Rij dat we misschien ook wel minder braaf zijn, want we zijn misschien wel disproportioneel. Dat is juist iets wat vanuit de Commissie bestraft moet worden.

Mijn eerste voorstel aan de heer Van Rij is dat ik de Commissie vraag of de Nederlandse implementatie proportioneel is. Ik vraag dat aan de heer Moscovici, met wie ik in het komende halfjaar nog veel zal samenwerken. Ook kan ik hem vragen om in den brede te bekijken waar de grote verschillen zitten in implementatie tussen landen. Op basis daarvan zouden wij moeten kunnen zien of wij iets doen wat niet helemaal beoogd is, hoezeer we er nu ook van overtuigd zijn dat het wel zo is. Als tweede wil ik hem aanbieden dat ik aan de Belastingdienst zal vragen bij te houden in welke gevallen men in het vooroverleg aanloopt tegen niet oplosbare gevallen. Dat zouden organisaties kunnenzijn die binnen hun eigen concern in Europees verband opeen gegeven moment zien dat zij onvermijdelijk tegen dubbele heffingen aanlopen als gevolg van de Nederlandse keuze voor de implementatie. Dat moeten wij kunnen weten. Ik wil de heer Van Rij voorstellen om dit aan de Belasting-dienst te vragen. Op basis van die twee dingen wil ik in 2016 een brief sturen. Nogmaals, de heer Van Rij heeft meer dan eens dit punt aangedragen. Ik wil dat zeer serieus nemen. Ik houd het ook voor mogelijk dat ik tot andere inzichten kom dan waar ik nu toe gekomen ben. Het is nog niet gebeurd, maar ik wil me daarvoor openstellen. Dan wil ik dat in een brief melden aan deze Kamer. Dat is het voorstel dat ik hem wil doen.

De heer Van Rij (CDA):

Dank voor dit antwoord. Ik moet overigens benadrukken dat ook mijn collega Van de Ven van de VVD dit betoog heeft gehouden bij de schriftelijke vragen. Die eer komt ook hem toe. Ik stel het antwoord zeer op prijs; laat ik daarmee beginnen. Het gaat hier niet om een welles-nietesspelletje. Ik zei dat die hybride leningen ook met derden voorkwamen omdat de staatssecretaris vorige week zei dat dit voornamelijk te maken had met intercompany, maar laten we daareven boven uitstijgen. Ik stel het zeer op prijs dat de staatssecretaris dat ook doet. Ik heb twee dingen gehoord. Mocht in de praktijk blijken dat er na de implementatie zoals die nu voorgesteld wordt, sprake is van dubbele heffingen, dan zullen bedrijven dat moeten melden bij de Belastingdienst. Dan is de staatssecretaris bereid om daarnaar te kijken, omdat dat een niet gewenst effect is. Het andere aanbod stel ik ook zeer op prijs. De staatssecretaris zegt dat wij, zoals wij hier staan, niet weten hoe de andere EU-lidstaten deze richtlijn op dit moment geïmplementeerd hebben. Daar geef ik hem gelijk in. As we speak wordt er misschien wel eenzelfde soort debat in andere Kamers in andere parlementen in de EU gevoerd. Dit zijn twee toezeggingen waarmee de CDA-fractie kan leven, zeker als de staatssecretaris daar in een brief op terugkomt. Ik kijk ook even naar mijn collega van de VVD-fractie. Hij steekt zijn hand omhoog. Ik neem aan dat dit goedkeurend bedoeldis.

Staatssecretaris Wiebes:

Hij keek alleen heel boos.

De heer Van Rij (CDA):

Hij steekt ook zijn duim omhoog. Wij beiden kunnen hiermee leven. Laat dit ten slotte ook een instelling en houdingzijn die we ook zullen betrachten bij volgende ontwerprichtlijnen en richtlijnen die nog op Nederland afkomen. Zeer veel dank.


Brondocumenten


Historie