Rappelabele toezeggingen Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Rappel maart 2016)



Dit is het rappel tot 02-01-16.

 




Toezegging Jaarlijkse toezending door regering van informatie over staat van het onderwijs en de zorg op de BES-eilanden (31.957) (T01156)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van de leden van de SP-fractie (i.c. Ten Horn), toe dat zij de staat van het onderwijs en van de zorg op de BES-eilanden, waarover jaarlijks tot aan de eerste evaluatie aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd, in antwoord op de motie-Leerdam c.s., ook aan de Eerste Kamer zal toezenden


Kerngegevens

Nummer T01156
Status voldaan
Datum toezegging 27 april 2010
Deadline 1 januari 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Nota naar aanleiding van het verslag
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
onderwijs
zorg
Kamerstukken Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31.957)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2009/10, 31954 B, blz. 12

Leden SP-fractie (i.c. Ten Horn):

De leden van de SP-fractie verzoeken overigens de staatssecretaris de staat van het onderwijs en van de Zorg op de BES-eilanden, waarover jaarlijks tot aan de eerste evaluatie aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd, in antwoord op de motie-Leerdam c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 23), eveneens aan de Eerste kamer toe te zenden.

Kamerstukken I 2009/10, 31954 C, blz. 13

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

De leden van de SP-fractie verzoeken de Staatssecretaris de staat van het onderwijs en van de Zorg op de BES-eilanden, waarover jaarlijks tot aan de eerste evaluatie aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd, in antwoord op de motie-Leerdam c.s., eveneens aan de Eerste Kamer toe te zenden. Uiteraard ben ik bereid de stukken over deze onderwerpen die naar de Tweede kamer worden gezonden eveneens naar de Eerste Kamer te zenden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie van de wet (32.022) (T01508)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Beckers, Flierman, Meurs en Scholten, toe dat het aanwezig hebben van alcohol en de leeftijdsgrens in ieder geval onderdeel uit zullen maken van de evaluatie die over 3 jaar plaatsvindt.


Kerngegevens

Nummer T01508
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2012
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Mr. H.G.J.M. Beckers (VVD)
Dr. A.H. Flierman (CDA)
prof. dr. P.L. Meurs (PvdA)
Mr. M.C. Scholten (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen alcoholgebruik
bestrijding
evaluaties
jongeren
Kamerstukken Terugdringen alcoholgebruik onder jongeren (32.022)


Uit de stukken

Handelingen I 2011-2012, nr. 30-7- blz. 40

Minister Schippers: Tot slot kom ik op de vraag hoe het kabinet de nieuwe wet zal evalueren. Tijdens de plenaire behandeling van de wetswijziging in de Tweede Kamer hebben wij toegezegd, na drie jaar een evaluatie te zullen uitvoeren.

Handelingen I 2011-2012, nr. 30-7- blz. 48

Minister Schippers: De vraag is hoe de nieuwe instrumenten worden toegepast, of ze werken en of ze aanpassing behoeven. De termijn is drie jaar. Door wie moet dit worden bepaald? Wij zullen dat, als de wet wordt aangenomen, laten doen door een extern bureau dat ervaring heeft met het evalueren van beleid. Wij hebben daar nu nog geen concrete informatieover.

Handelingen I 2011-2012, nr. 30-7- blz. 49

Minister Schippers: Dan kom ik bij de evaluatie. Wij evalueren of het "aanwezig hebben van" werkbaar en effectief is, hoe vaak daarop opgetreden kan worden en of de politie meldt: eigenlijk valt dat ontzettend tegen. Dat is een nieuw instrument en dus zeker een belangrijk onderdeel van de evaluatie. Ik weet niet precies hoe wij de vergelijking moeten maken tussen 16 en 18 jaar als overal 16 geldt, want wij hebben geen experimenteerartikel meer in dit wetsvoorstel, maar de leeftijdsgrens zal een onderdeel zijn van deevaluatie, omdat dat ook in het politieke debat zo centraal staat. Maar wij moeten de onderzoeksopdracht voor het onderzoeksbureau nog opstellen. Dat kan ik in ieder geval toezeggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie van de Wet verbetering positie pleegouders (32.529) (T01601)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester, toe de maatregelen die ten grondslag liggen aan het wetsvoorstel over een aantal

jaren te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01601
Status voldaan
Datum toezegging 9 oktober 2012
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
pleegouders
Kamerstukken Verbetering positie pleegouders (32.529)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 3-7-23

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

De heer Ester vraagt mij de maatregelen die ten grondslag liggen aan het wetsvoorstel over een aantal jaar te evalueren. Dat kan ik gemakkelijk toezeggen. Een evaluatie is sowieso verstandig. Het lijkt mij ook verstandig om een en ander mee te nemen bij de evaluatie van de nieuwe Wet zorg voor jeugd. Dat zet dan ten minste zoden aan de dijk. Die keuze laat ik aan mijn opvolger. Dat de beste evaluatie moge winnen!


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorlichting verhoging leeftijdsgrens (33.341) (T01773)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Flierman, toe om de voorlichting over de verhoging van de leeftijdsgrens op een eigentijdse manier vorm te geven en het effect van de voorlichtingscampagne mee te nemen bij de evaluatie van de wet in 2016.


Kerngegevens

Nummer T01773
Status voldaan
Datum toezegging 11 juni 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen alcoholgebruik
jongeren
leeftijdsgrens
voorlichting
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Voordewind, Van der Staaij, Hilkens en Bruins Slot Verhoging alcoholleeftijd (33.341)


Opmerking

zie ook toezegging T01508 (Evaluatie van de wet)

Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 30-2- blz. 2

De heer Flierman (CDA):

De regering is van plan om met een gerichte campagne breed bekendheid te geven aan de verhoging van de leeftijdsgrens met het oogmerk dat daarmee ook de maatschappelijke acceptatie van de nieuwe norm wordt vergroot. Als het de regering dat echt wil, en daar gaan we natuurlijk van uit, dan hoop ik wel dat er voor een professionele en onorthodoxe campagne methodiek wordt gekozen. Met Postbus 51-spotjes of andere traditionele campagnes gaan we het zeker niet redden.

Ik ga ervan uit dat de effecten van de nieuwe wetgeving en van voorlichtingscampagnes over de acceptatie van de norm, in het publieke en private domein, en op de naleving van de wet worden gemeten. Zou de staatssecretaris kunnen toezeggen dat wij daarover over enkele jaren worden geïnformeerd?

Handelingen I 2012-2013, nr. 30-8- blz. 55

Staatssecretaris Van Rijn:

De CDA-fractie heeft gevraagd naar de evaluatie van de wet en de verandering van de norm, ook in het privédomein. Meten we ook of die norm aan het veranderen is? Uiteraard zal de voorlichtingscampagne worden geëvalueerd. Daarbij zal worden bekeken in hoeverre de boodschap overkomt bij ouders en jongeren. Maar ook wordt dan bekeken of de normen, ook als het gaat om de opvattingen van de ouders, aan het veranderen zijn. Daarnaast doet het Trimbos-instituut periodiek onderzoek naar de opvattingen van ouders over het gebruiken van alcohol, drugs en sigaretten. Op basis daarvan zal ik monitoren of de norm bij ouders verandert. Overigens blijkt uit de metingen in het verleden dat de ouders de afgelopen tien jaar al strenger zijn geworden waar het gaat om het gebruik van alcohol in de opvoeding. De gehele Drank- en Horecawet zal in 2016 worden geëvalueerd. Daarbij zal ik de verhoging van de leeftijdsgrenzen uiteraard meenemen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 30-8- blz. 58

De heer Flierman (CDA):

Op het punt van de voorlichting heb ik de staatssecretaris gevraagd of hij ook wil kijken naar modernere, nieuwe en eigentijdse manieren om de voorlichting aan de jeugd vorm te geven. [...] Het lijkt mij wel dat in ieder geval ook moet worden gewerkt met allerlei eigentijdse en sociale media. Ook daarbij geldt dat wat vandaag in is, morgen uit is, maar de deskundigen zullen wel kunnen aangeven of het Facebook of Hyves moet zijn. Het lijkt mij echt van belang om met eigentijdse media te werken. Ik hoor van de staatssecretaris nog graag de bevestiging daarvan.

Handelingen I 2012-2013, nr. 30-8- blz. 62

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman vroeg of de voorlichting op een moderne en eigentijdse manier kan plaatsvinden, met gebruikmaking van sociale media. Wij zullen in de voorlichting goed aansluiten op de leef- en denkwereld van de doelgroep. Overigens zullen wij er goed rekening mee moeten houden dat sommige sociale media al weer uit zijn voordat zij goed en wel in zijn. Wij zijn gaarne bereid om dit aspect in de evaluatie van de wet mee te nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Definitie professionele standaard (33.243) (T01852)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Dupuis en Slagter-Roukema, toe de term professionele standaard te reserveren voor de WGBO en in het kader van dit wetsvoorstel de ruimere definitie kwaliteitsstandaard te gebruiken. 


Kerngegevens

Nummer T01852
Status voldaan
Datum toezegging 3 december 2013
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden prof.dr. H.M. Dupuis (VVD)
drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kwaliteit
kwaliteitsbevordering
patiëntenrechten
professionele standaards
Kamerstukken Wijziging Wet cliëntenrechten zorg (33.243)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 11-8-52

Minister Schippers:

Ik heb in eerste termijn gezegd dat de professionele standaard in de ogen van het Kwaliteitsinstituut de kwaliteitsstandaard is. Ik heb gezegd: als dat synoniemen zijn, zoals het in deze wordt omschreven, dan is het voor mij ook hetzelfde. Ik heb er geen problemen mee als de indieners van de motie zeggen dat de professionele standaard gereserveerd moet worden voor wat in de WGBO is vastgesteld, maar dat het "kwaliteitsstandaard" wordt genoemd als ik iets meer wil. Ik vind het prima om dat af te spreken. Ik hoop dat de motie dan als zodanig wordt aangepast.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Je ziet dat onder druk van de tijd alles vloeibaar wordt, maar dat er soms ook slordigheden ontstaan. Met het ondertekenen van de motie had mijn fractie de bedoeling die de minister net uitlegt. Ik heb het zelf ook een aantal keren zo betoogd. Mevrouw Ter Horst legde het zo uit en ik denk dat mevrouw Dupuis het ook zo bedoelde. Misschien moet de motie anders worden geformuleerd, maar wij zijn in ieder geval blij met deze toezegging van de minister. Ik wil nog wel graag horen hoe zij het gaat vastleggen. De minister zei al dat er later waarschijnlijk een aanpassingsvoorstel volgt.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik ben altijd erg voor praktische oplossingen. Als iedereen weet hoe de motie moet worden uitgelegd, als iedereen het daarover eens is, geef ik mevrouw Dupuis in overweging om de motie in te trekken.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Er moet wel iets gebeuren. Dat zei mevrouw Ter Horst net ook. Er moet dan een toezegging komen waarmee de professionele standaard wordt gereserveerd voor het domein waarover het in de WGBO gaat. De term "kwaliteitsstandaard" zal dan worden gebruikt voor alle extra dingen. Volgens mij zit het patiëntenperspectief er al in, maar goed, de minister wil het graag apart benoemd hebben. Dan moet daar een andere term voor worden gehanteerd, zodat wij in de literatuur ook op een heldere manier met deze dingen blijven omgaan. Ik pleit ervoor dat wij daar een oplossing voor vinden. Als de minister dit toezegt, ben ik bereid om de motie in te trekken.

Minister Schippers:

Dat zeg ik toe.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Dan trek ik de motie in.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg met de Landelijke Huisartsen Vereniging (33.674 / 33.684) (T01887)

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Slagter-Roukema (SP), toe samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging te bezien of er nog verdere inspanningen vereist zijn om de samenwerking tussen huisartsen en de eerste lijn hulp meer gestalte te geven in de toekomst.


Kerngegevens

Nummer T01887
Status voldaan
Datum toezegging 11 februari 2014
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen huisartsen
jeugdzorg
Landelijke Huisartsen Vereniging
Kamerstukken Jeugdwet (33.684)
Gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg (33.674)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 49

Staatssecretaris Van Rijn:

(...)

Ik ben geneigd om in antwoord op die vraag te stellen dat ik de beroepsgroep altijd erg leidend vind in de ontwikkeling van het vak en ten aanzien van de vragen of je al dan niet onderscheid in diagnoses kunt maken en of je licht en zwaar kunt onderscheiden of dat niet moet doen, omdat dat niet met een schaartje te knippen is. Ik denk dat wij van de kant van de overheid niet moeten zeggen dat we dat nog eens even uitgevonden hebben. Tot nu toe heb ik op mijn vraag of dat te doen was, het antwoord nee gekregen. Bovendien kleven er andere nadelen aan, zoals de heer Van Gastel in zijn rapport ook al heeft gesteld. Ik kan niet in de toekomst kijken, maar als er in de beroepsgroep een beweging op gang komt dat er toch op een andere manier naar moet worden gekeken, heb ik alle bereidheid om daarnaar te kijken.

De voorzitter:

Mevrouw Slagter, u mag kort op dit punt ingaan. Ik wil de staatssecretaris echt de gelegenheid geven om zijn betoog te vervolgen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Wat vindt de staatssecretaris in dit verband dan van de positie van de huisarts, die toch met name in de eerste lijn functioneert? Ik begrijp dit niet zo goed als ik kijk naar het Hoofdlijnenakkoord met de ggz en het onderscheid tussen de basis- of generalistische zorg en de specialistische zorg. Daarop zou dit hele verhaal goed kunnen passen. Ik begrijp dat andere stuk er dus niet bij. Voor mijn gevoel was het nog steeds veel logischer geweest als er op die ontwikkeling was aangesloten. In feite gebeurt dat ook wel voor een gedeelte, want de verwijzing door de huisarts blijft bestaan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker! Ik kom daar in antwoord op de vragen van het lid van de fractie van D66 op terug. We zullen alleen ook met elkaar moeten nagaan hoe we de samenwerking tussen de huisarts, de POH-deskundige bij de huisarts, de jeugdhulp, de jeugdzorg en de andere vormen van zorg in de eerste lijn kunnen versterken. Inderdaad, er moet een belangrijke rol worden toegekend aan de huisarts. Ik wees er ook al op dat we de huisartsen aan tafel hebben uitgenodigd om in samenwerking met andere beroepsgroepen een richtlijn voor ADHD op te stellen. Ik waardeer de inspanningen die de groep huisartsen heeft getoond om tot de ontwikkeling van die richtlijn te komen, maar ik constateerde aan tafel wel dat dit nog niet heel erg in samenspraak met andere beroepsgroepen gebeurde. Ik zou er dus zeer voor zijn om als dat veel meer het geval zal zijn.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 57-58

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zie dat ik al heel veel vragen heb gehad. Misschien dat we in tweede termijn nog een aantal dingen kunnen hernemen, als dat nodig is.

Op de financiële vraag of een gemeente zorg mag weigeren bij gebrek aan budget of dat men dan op een wachtlijst komt te staan, is het antwoord heel kort: nee. De gemeente mag op grond daarvan niet weigeren. Diverse leden, onder wie mevrouw Slagter, hebben gevraagd of het niet heel verstandig zou zijn om afspraken met huisartsen op gemeentelijk, regionaal en landelijk niveau te maken. Misschien is het goed om dat punt ook mee te nemen in mijn toezeggingen over de pilots. Het lijkt mij inderdaad heel belangrijk dat de samenwerking tussen huisartsen en de eerste lijn jeugdhulp/jeugdgezondheidszorg/ggz veel meer gestalte krijgt in de toekomst. Ik heb weleens gesproken over de nieuwe eerste lijn. Daarin proberen huisartsen, wijkverpleegkundigen, apothekers en andere door een samenwerking in de curatieve zorg een nieuwe eerste lijn te creëren. Ten aanzien van de jeugdgezondheidszorg, de jeugdhulp en de jeugd-ggz, krijg je eveneens nieuwe verbindingen tussen de huisarts, de jeugdhulp en de jeugd-ggz. Dat wordt in veel opzichten een soort driehoek, waarin heel veel informatie samenkomt. Ik zeg mevrouw Slagter graag toe dat ik samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging wil bezien of wij hierop nog verdere inspanningen zouden moeten plegen. Daar ben ik al mee bezig.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik reageer heel kort toch even als huisarts. Vanuit mijn eigen ervaring denk ik dat daar dan nog wel driedubbele energie op gezet moet worden. Onder huisartsen leeft heel breed dat ze heel weinig begrip hebben voor deze wet en dat ze heel weinig willen meewerken. Ze merken dat er vanuit gemeenten veel onbegrip voor is dat huisartsen toch ook vacatiegeld zouden willen hebben. Als de staatssecretaris van mening is dat de huisartsen er meer bij betrokken zouden moeten worden, dan zal hij echt nog veel beter zijn best moeten doen om de huisartsen daartoe te bewegen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat wil ik graag doen. Ik hoop overigens dat ook de huisartsen hun best zullen doen om van hun kant eveneens te bewegen. Het zou heel mooi zijn als we dat allebei gingen doen. Ik wijs er overigens op dat ik bijvoorbeeld in de gemeente Utrecht heel aardige experimenten en voorbeelden heb gezien, waarin de aansluiting tussen huisartsen, jeugdhulp en jeugdzorg op een heel aardige en goede nieuwe manier wordt vormgegeven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Zorg in Nederland voor Nederlanders in het buitenland en expats (33.674 / 33.684) (T01890)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Beckers (VVD), De Vries-Leggedoor (CDA), Scholten (D66), toe om, na overleg met de VNG, een oplossing uit te werken voor Nederlanders die in het buitenland wonen en gebruik willen maken van zorg in Nederland. De Staatssecretaris zegt toe hierbij ook te kijken naar een oplossing voor rondtrekkende mensen en expats die zelf in het buitenland wonen maar kinderen in Nederland hebben.


Kerngegevens

Nummer T01890
Status voldaan
Datum toezegging 11 februari 2014
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Kamerleden Mr. H.G.J.M. Beckers (VVD)
Mr. M.C. Scholten (D66)
G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen buitenland
jeugdzorg
woonplaatsbeginsel
Kamerstukken Jeugdwet (33.684)
Gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg (33.674)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 57

Staatssecretaris Van Rijn:

(...)

Er is een aantal vragen gesteld over de mensen die over de grens werken. Kunnen zij straks nog jeugdhulp krijgen in Nederland? Hierbij doet zich een wat bijzondere situatie voor. Ik denk dat dit de reden is waarom ernaar is gevraagd. Als je volgens een verzekeringsstelsel in verschillende landen werkt, regelt het verzekeringsstelsel meestal ook de betaling als je in een ander land de zorg krijgt. Dat werkt natuurlijk anders wanneer het een voorziening is van gemeentewege. Er valt niemand tussen wal en schip. Je kunt altijd zorg krijgen in je woonland. Stel dat je in het buitenland woont en de zorg toch in Nederland wilt krijgen, ontbreekt het woonplaatsbeginsel. Dan weet de gemeente niet bij wie iemand terecht kan. Daar zit dus het enige discussiepunt. Iedereen krijgt zorg in de gemeente waar hij woont. Stel dat je niet in Nederland woont, dan woon je dus ook niet in een gemeente hier. Acute zorg krijg je gewoon altijd.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA):

Dat was mij duidelijk en daar was de beantwoording in de schriftelijke ronde ook heel helder over. Als je acuut zorg nodig hebt – stel je zit op school hier in Nederland en woont over de grens – krijg je hulp in de gemeente waar je dan bent. Dat is geen punt. De vraag is wat er gebeurt als je bijvoorbeeld autistisch bent. Dan ben je nu verzekerd van zorg onder de Zorgverzekeringswet, op grond waarvan je ouders een zorgverzekering hebben. Als het eruit gehaald wordt en naar de gemeente gaat, is dat volgens de zorgverzekering niet meer gedekt. Ik weet niet of het dan in België en Duitsland nog wel wordt vergoed. Kan men daar dan aanspraak op maken? Ik weet niet of het daar ook onder de gemeente valt, of dat je dan bijvoorbeeld een Duitse zorgverzekering moet afsluiten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat verschilt natuurlijk van situatie tot situatie, afhankelijk van het land. Het budgetje daarvoor is naar de gemeenten overgeheveld. Ik wil graag toezeggen dat ik dit specifieke probleem met de VNG zal bespreken, om daarvoor een oplossing uit te werken. Iemand moet dan waarschijnlijk in de gemeente waar hij werkt terecht kunnen voor zorg op het moment dat dit nodig is.

De heer Beckers (VVD):

Ik had de staatssecretaris in de eerste vragenronde met betrekking tot het woonplaatsbeginsel ook gevraagd hoe het zit met rondtrekkende mensen en met expats die kinderen in Nederland hebben, maar zelf in het buitenland wonen. Nu kan ik mij voorstellen dat dit een heel specifieke uitzoekerij is.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is in zijn algemeenheid zo dat de gemeente waarin de jeugdige op dat moment verblijft, de aanspraak op zorg zal moeten honoreren.

De heer Beckers (VVD):

Dat kan een criterium zijn. En rondtrekkende mensen, die vandaag ergens wonen en morgen weer ergens anders? Of mensen die misschien voor een deel hier wonen en dan weer daar? Dat wordt natuurlijk ook een hele uitzoekerij. Ik neem er genoegen mee als u dat een keer uitzoekt en daar duidelijkheid over geeft.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker, voorzitter. In zijn algemeenheid moet er op het moment dat de zorgvraag ontstaat, gekeken worden naar de verblijfsplaats. Die gemeente wordt dan geacht de nodige zorg te leveren. Ik zeg de Kamer gaarne toe, ook dat nog verder te bespreken. Ik heb al wat ervaring opgedaan met deze categorieën in het kader van de Zorgverzekeringswet. Ik weet dat daar nog heel veel en heel lang over gesproken kan worden. Dat zullen we ook zeker doen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 79

Mevrouw Scholten (D66):

(...) Ik heb nog wel een vraag bij de discussie over de vangnetconstructie bij het woonplaatsbeginsel. Misschien kan de staatssecretaris daar nog even iets over zeggen. Daarover tast ik namelijk nog in het duister. 

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 19, item 5 - blz. 85

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Scholten kan hier helaas niet zijn. Zij heeft mij een vraag gesteld naar de vangnetconstructie als het gaat om de woonplaats. Dat is geregeld in de definitie van de woonplaats. Het uitgangspunt is ook de woonplaats. Als die onbekend is of buiten Nederland ligt, is de woonplaats de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige. Deze definitie staat in artikel 1.1, lid 3. Mevrouw Scholten heeft mij de situatie voorgehouden dat de jeugdige gescheiden ouders heeft en niet woont bij een met het gezag beklede ouder, maar bij de andere. Welke gemeente is dan verantwoordelijk voor de financiering als een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken? Een gemeente is gehouden de noodzakelijke hulp in te zetten ten behoeve van jeugdigen die hun woonplaats hebben binnen die gemeente. Zoals ik net zei, moeten wij dan kijken naar de feitelijke woonplaats zoals die is genoemd in artikel 12 van Boek 1 van het BW. Niet het feitelijke verblijf, maar het woonplaatsbeginsel is dus leidend. Als een jeugdige tijdelijk elders verblijft, als hij bijvoorbeeld in een instelling is opgenomen, dan verandert er niets. De gemeente waar zijn ouders woonplaats hebben, blijft verantwoordelijk en niet de gemeente waar de instelling is gevestigd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lokale adviescommissies (33.841) (T01993)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Kuiper, toe de mogelijkheid van een onafhankelijke lokale adviescommissie uitdrukkelijk onder de aandacht van gemeenten te brengen. 


Kerngegevens

Nummer T01993
Status voldaan
Datum toezegging 8 juli 2014
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen adviescommissie
bezwaarprocedures
geschillencommissie
Kamerstukken Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (33.841)


Uit de stukken

Handelingen 8 juli 2014: 38-2-7

Staatssecretaris Van Rijn:

Gemeenten kunnen bezwaren ook laten behandelen door een zogenaamde adviescommissie. Dat biedt wellicht extra waarborgen voor de zorgvuldigheid, aangezien zo'n commissie bestaat uit minimaal drie leden, waaronder een onafhankelijke voorzitter. Gemeenten bepalen wel zelf of ze ervoor kiezen, hun bezwaren te laten behandelen door een commissie. [...] Maar ik ben met de heer Kuiper van mening dat het inrichten van bijvoorbeeld lokale adviescommissies wel degelijk een belangrijke rol kan spelen bij een meer objectieve beoordeling van de geschillen die burgers met de gemeente willen bespreken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

 Het ligt aan de gemeenten of zij een adviescommissie willen instellen. Niet alle gemeenten doen dat. Stel dat een gemeente dat niet doet en dat een burger bezwaar wil maken. De burger heeft recht op een voorziening. Er is een besluit genomen. De burger wil toch reclameren, maar er is geen adviescommissie. Wat is dan de gebruikelijke weg?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan regelt de Algemene wet bestuursrecht dat de gemeente verplicht is om bezwaren tegen Wmo-beslissingen zorgvuldig te behandelen, volgens wettelijke eisen. Daartoe staat een aantal wegen in de Awb. De gemeente moet de cliënt doen horen door iemand die niet betrokken is geweest bij het omstreden besluit. Vervolgens moet de gemeente op grond van het advies van die bezwarencommissie opnieuw een besluit nemen. In de Algemene wet bestuursrecht is zo'n bezwarenprocedure dus geregeld. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om een ander soort commissie in te richten, buiten het gemeentelijk apparaat. Dat kan. Dat kan ook helpen. Ze kunnen ook kiezen voor andere vormen, zoals de Ombudsman of mediation. Maar ook als ze dat niet doen, zijn ze gehouden om de bezwaren- en klachtenprocedure conform de Algemene wet bestuursrecht netjes uit te voeren.

Handelingen 8 juli 2014: 38-8-17

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Er is gesproken over adviescommissies die er in sommige gemeenten wel zijn en in andere niet. Dat hangt ook af van de vraag hoe gemeenten dit vormgeven. Toch lijken die adviescommissies mij belangrijke instrumenten te zijn. Ik heb het idee dat de staatssecretaris wel sympathie heeft voor het idee dat in gemeenten zo'n onafhankelijke adviescommissie ontstaat. Zo'n commissie zou gemeenten ook kunnen helpen als er sprake is van bezwaar en beroep. Dit zou ook belangrijk kunnen zijn omdat dit een gang naar de bestuursrechter zou kunnen voorkomen. Zo'n commissie zou in de lokale setting al veel kunnen afvangen. Bovendien kan het veel kennis opleveren over de vraag hoe burgers omgaan met hun recht en hoe ze daarmee naar de gemeenten toe stappen.

Handelingen 8 juli 2014: 38-8-24

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Kuiper vroeg mij om een reflectie op de adviescommissies. Ik heb al aangegeven dat het werken met een commissie van bijvoorbeeld drie personen onder wie een onafhankelijk voorzitter inderdaad kan bijdragen aan een zorgvuldige heroverweging van beslissingen. Ik heb daarbij de kanttekening gemaakt dat wij die aanpak niet willen opleggen. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om dit te doen. De aanpak zou niet opgelegd kunnen worden zonder wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, maar ik wil dit wel serieus overwegen. Ik zeg de heer Kuiper toe, dit uitdrukkelijk onder de aandacht van de gemeenten te brengen. Hij heeft gelijk: het is vaak goedkoper en de drempel voor de burger is lager. Het kan een aantal conflicten oplossen voordat ze goed en wel ontstaan. Dus ik steun deze gedachte en wil haar graag met de gemeenten bespreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wonen en zorg (33.891) (T02038)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Flierman, toe na te gaan in hoeverre de verhuurdersheffing een knelpunt is om nieuwe vormen van zorg en wonen gecombineerd te realiseren.   


Kerngegevens

Nummer T02038
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 januari 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen verhuurderheffing
wonen
zorg
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 31/32

De heer Flierman (CDA):

In de tweede plaats heb ik onlangs ook signalen van lokale gemeenschappen gekregen, dat zij kans zien om heel interessante nieuwe vormen van zorg en wonen gecombineerd te realiseren, maar dat zij de verhuurdersheffing als een obstakel zien. Toen de staatssecretaris het over de gesprekken tussen de zorgaanbieders, de gemeenten en de corporaties en over de gesprekken met minister Blok daarover had, werd ik getriggerd. De CDA-fractie zou graag de verhuurdersheffing als zodanig weer ter discussie stellen— ik zie mijn collega Greetje de Vries al glimlachen — maar dat zal ik hier niet doen. Het optrekken van de grens waardoor ook iets grotere eenheden gerealiseerd kunnen worden zonder dat zij onder de verhuurdersheffing vallen, zou echter een stap kunnen zijn om juist dit type voorzieningen ook in de kleinere kernen aantrekkelijk te maken. Nu moetje die heffing al vanaf tien wooneenheden betalen. Ik wil dat de staatssecretaris meegeven als hij toch met de heer Blok in conclaaf gaat.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik dank de heer Flierman voor deze suggestie. We hebbende heer Norder gevraagd om eventuele knelpunten in wet- en regelgeving te signaleren die hij tijdens zijn rondgang tegenkomt en waar wij misschien iets aan zouden kunnen doen. Ik neem aan dat dit er een kan zijn. Wij zijn zeker bereid om daarnaar te kijken. Misschien kan de heer Flierman ermee volstaan dat ik mijn nadrukkelijke bereidheid uitspreek om daarnaar te kijken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Cliëntenondersteuning bij overgang Wmo naar Wlz (33.891) (T02039)

De staatssecretaris van VWS zal, naar aanleiding van een opmerking van het lid Flierman, in overleg met gemeenten en zorgverzekeraars nagaan hoe bij de overgang van Wmo naar Wlz het behoud van cliëntenondersteuning kan worden bevorderd.


Kerngegevens

Nummer T02039
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen cliëntenondersteuning
langdurige zorg
maatschappelijke ondersteuning
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 31

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman vroeg ook of de cliënt bij de overgang van de Wmo naar de Wlz zijn cliëntenondersteuning zou kunnen behouden omdat dit in sommige gevallen een steun en toeverlaat en een vertrouwd persoon is. Zodra een cliënt wordt toegelaten tot de Wet langdurige zorg gaat de verantwoordelijkheid voor zijn zorg en ondersteuning inderdaad over van gemeente naar het zorgkantoor. Ik realiseer mij dat dit kan betekenen dat men daarmee een andere cliëntenondersteuner krijgt. Behoud van de cliëntenondersteuner heeft de voorkeur. Daarover is overigens een motie ingediend in de Tweede Kamer. Ik heb toegezegd dat ik in overleg met betrokken partijen zal bezien of daar goede afspraken over te maken zijn, want ik onderschrijf die noodzaak. Ik maak daarbij wel één aantekening. Soms is het niet wenselijk. Cliënten in de Wet langdurige zorg hebben vaak heel andere zorgvragen. Ze moeten bijvoorbeeld ondersteuning hebben bij het zorgplan. Er zal dus wel rekening moeten worden gehouden met het feit dat na overgang van de Wmo naar de Wlz, een beroep kan worden gedaan op een cliëntondersteuner met een andere deskundigheid. Ik wil bevorderen dat waar het kan, er dezelfde cliëntondersteuner kan zijn. Er moet in ieder geval sprake zijn van een warme overdracht als er behoefte is aan een andere deskundigheid.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 47

De heer Flierman:

Over de cliëntondersteuning wil ik nog wel de volgende opmerking maken wat betreft cliënten die van het ene naar het andere regime overgaan. Bij die cliënten neemt vaak de zorgvraag toe. Zij komen van de Wmo alsnog in de Wlz terecht. Juist in dat soort situaties lijkt het ons van belang dat we de cliëntondersteuning als het even kan in één hand houden, omdat de cliëntondersteuning bij die ingrijpende stappen een vertrouwde sparringpartner kan zijn.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 55

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman heeft nog eens mijn nadrukkelijke aandacht gevraagd voor zijn wens om de cliëntondersteuning zo veel mogelijk te laten doorlopen, ongeacht of daarvoor een andere deskundigheid nodig is. Dat onderschrijf ik. Ik heb in mijn bijdrage in eerste termijn gezegd dat ik met de gemeenten en de zorgverzekeraars zal bevorderen dat er op dit punt afspraken worden gemaakt, zodat de cliëntondersteuning zo veel mogelijk voortgezet kan worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Maatwerkprofiel (33.891) (T02040)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Slagter-Roukema, toe om de uitvoeringspraktijk - in afwachting van het in 2015 te ontwikkelen maatwerkprofiel voor de indicatiestelling door het CIZ -  te bewaken. 


Kerngegevens

Nummer T02040
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen indicatiestelling
langdurige zorg
maatwerk
uitvoering
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 34-35

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik vind het nog belangrijker om een antwoord te krijgen op het volgende. Het maatwerkprofiel is belangrijk in een aantal gevallen. Die noemen we ook wel de schrijnende gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om cliënten met multi-complexe problemen of op de Tyltylscholen. Dat zijn vaak cliënten met specifieke problemen. Juist voor hen is het maatwerkprofiel belangrijk. Het lastige en het pijnlijke is dat het nog niet klaar is. Dat begrijp ik wel, want het kost tijd en er is veel verschillende deskundigheid voor nodig. Ik heb gelezen dat het mogelijk per 1 april zou kunnen. Mijn vraag is: wanneer is het klaar? Is daar een harde deadline aan gesteld? En hoe zit het dan met het overgangsrecht voor de mensen die daarop mogelijk een beroep gaan doen? Omdat het een moeilijke groep is die tussen wal en schip dreigt te vallen, is het immers eens te meer belangrijkom het heel goed en snel te regelen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Even heel precies: in de motie [Bergkamp / Van Dijk] wordt ons verzocht om dat in 2015 uit te werken, zodat het in 2016 goed onderbouwd ingevoerd kan worden. In de tussentijd, in 2015, moeten we goed letten op de uitvoeringspraktijk. We hebben nu een systeem dat ook op deze manier werkt. Daarin zitten knelpunten waar mensen soms tegenaan lopen. In het nieuwe systeem zullen alle knelpunten van het oude systeem vast niet in één klap zijn opgelost. We proberen het nou juist beter te doen door deze discussie te voeren over de meerzorg en het maatwerk. We moeten heel goed bekijken hoe het nu in de praktijk gaat en of zorgkantoren nu al voldoende rekening houden met de gerechtvaardigde vraag van mensen die hun pgb met maatwerk willen invullen. [...]  In de nieuwe situatie willen we een scherper onderscheid maken tussen de indicatiestelling aan de ene kant en de zorgafspraken tussen cliënt en aanbieder aan de andere kant. We hebben het er met elkaar over hoe je dat proces nog beter kunt maken, namelijk door het signaal bij de indicatiestelling af te geven en te gaan werken met maatwerkprofielen. Daarvoor moeten we even de tijd nemen. In de tussentijd letten we er heel goed op of de zorgpraktijk nu al een verbetering te zien geeft ten opzichte van de huidige situatie. Maar we moeten elkaar een beetje de tijd gunnen om het op een heel goede manier uit te werken met, nogmaals, de toezegging erbij dat we er heel scherp op zullen letten hoe het in de huidige praktijk gaat.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Die toezegging heb ik gehoord

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 51

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik kom op de meerzorgprofielen. De staatssecretaris heeft heel duidelijk gezegd dat dit maatwerk moet worden en dat het tijd zal vragen om dat te ontwikkelen. Ik heb er wel bij opgemerkt dat de dominante diagnose arbitrair kan zijn, dus dat daar wel heel goed naar moet worden gekeken. Dat kost tijd. Gelukkig heeft de staatssecretaris daarbij gezegd dat in de tussentijd de zorgpraktijk bewaakt wordt.


Brondocumenten


Historie