Rappelabele toezeggingen Infrastructuur en Waterstaat (Rappel oktober 2024)



Dit is het rappel tot 02-07-24.

 




Toezegging Bij doorlichting milieurecht bewijslast BBT meenemen (34.986) (T02873)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe bij de doorlichting van het milieurecht te bezien waar de bewijslast betreffende best beschikbare technieken (BBT) ligt bij het aanpassen van vergunningen.


Kerngegevens

Nummer T02873
Status openstaand
Datum toezegging 28 januari 2020
Deadline 1 januari 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen best beschikbare technieken
Invoeringswet Omgevingswet
Omgevingswet
revisievergunning
Kamerstukken Invoeringswet Omgevingswet (34.986)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 17, item 3, blz. 26

De heer Janssen (SP):

(…)

Mijn tweede concrete vraag gaat over de afdwingbare revisievergunning. De revisievergunning die nu is opgenomen, is niet meer dan een ambtshalve samenvoeging van bestaande vergunningen. Klopt het, zo vraag ik de minister, dat er bij deze ambtshalve opgelegde revisievergunning geen nadere gewijzigde eisen opgenomen mogen worden voor het gebruik van de best beschikbare technieken, bbt, bijvoorbeeld? Bij een revisievergunning met extra eisen zou namelijk het bedrijf moeten aantonen waarom het niet zou kunnen voldoen aan de opgelegde bbt-eisen. Het is een kwestie van bewijslast. Nu wordt, tenminste zoals ik het lees, in de Omgevingswet de situatie gecreëerd dat het bevoegde gezag moet argumenteren waarom en op welke punten een aangescherpte bbt door het bedrijf kan worden toegepast. Dat kost enorm veel kennis en enorm veel menskracht, maar bovenal stuit het vaak op onoverkomelijke problemen, omdat het bedrijf met een beroep op bedrijfsgeheimen niet alle benodigde informatie zal willen verstrekken, zo kan ik u uit ervaring vertellen. Dus, als het werkelijk zo is, is het een gemiste kans, ook gelet op de opgaven die er liggen voor de stikstofreductie en het schoneluchtakkoord. Mijn vraag aan de minister is of ik dit zo juist zie. Ik hoop overigens van niet. En zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen? Waarom niet bbt de norm laten zijn? Maar als het anders blijkt te zijn, laat ik mij op dit punt heel graag corrigeren.

Handelingen I 2019-2020, nr. 18, item 6, blz. 21-60

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

De revisievergunning. Eigenlijk is de vraag van de heer Janssen: verschuift nou de bewijslast, voordat we op alle techniek ingaan? Nee, de bewijslast verschuift niet. De ambtshalve revisievergunning wordt onder de Omgevingswet gebruikt voor het opschonen van meerdere verleende vergunningen. Net als nu bekijkt het bevoegd gezag daarnaast onder de Omgevingswet regelmatig of de vergunning voldoet aan actuele technische vereisten en de geldende milieunormen. Als de vergunning niet meer actueel is, dan wijzigt het bevoegd gezag de vergunning. Dat wordt vaak gecombineerd met de revisievergunning, maar het is dan net als nu een aparte bevoegdheid. De beoordeling of onderbouwing of nieuwe technieken nodig zijn, wordt niet gewijzigd onder de Omgevingswet. Net als nu gebruikt het bevoegd gezag daarvoor de BBT-conclusies vanuit Europa en informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken. Voor de liefhebbers: aangeleverd in bijlage 18 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

De heer Janssen (SP):

Mijn vraag is even heel concreet. Als we het nu hebben over een revisievergunning, dan is die op het huidige moment niet afdwingbaar. Je kunt een bedrijf vragen om een revisievergunning aan te vragen, maar je kunt het niet afdwingen. Mijn vraag was heel concreet: is de revisievergunning onder de Omgevingswet nu een ambtshalve samenvoeging van alles wat er is, het opschonen? Maar mag je daar dan ook nieuwe BBT-eisen bij stellen, of mag je alleen datgene samenvoegen wat er op dat moment is? Als je namelijk via de andere kant de vergunning moet aanpassen, dan kun je niet ambtshalve die eisen opleggen, tenzij het heel ver gaat. Je bent dan dus afhankelijk van een vergunningsaanvraag van een bedrijf. Dus mijn vraag is: kun je bij de revisievergunning die er nu is, als je alles wat er is gaat samenvoegen — het is houtje-touwtje geworden — nu ook nieuwe eisen stellen in het kader van BBT, of mag je alleen maar datgene samenvoegen wat er al is?

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Ik kijk even of ik daar net nog iets nadere informatie over heb gekregen, want dit is een heel specifieke. Je actualiseert ook de vergunning, dat kan. Dus net als nu. Als de vergunning niet meer actueel is, dan kun je als bevoegd gezag ook de vergunning wijzigen. Maar volgens mij was uw vraag: voordat de vergunning is afgelopen en je wilt reviseren, kun je dan ook een actualisatie meenemen, zelfs als het bedrijf dat op dat moment nog niet heeft aangevraagd? Dat was eigenlijk de vraag. Ik zorg even dat ik daar in tweede termijn op terugkom, zodat ik zeker weet dat we dit precies tot in detail goed beantwoord hebben.

(…)

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

De heer Janssen had nog een vraag over de actualisering van de vergunning, die afdwingbaar is door het bevoegd gezag. Hij vroeg of dat niet afhankelijk is van de revisievergunning. Ik kan bevestigen dat actualisering van de vergunning ook echt door het bevoegd gezag afdwingbaar is. Als het bevoegd gezag van oordeel is dat de vergunning niet meer actueel is, dan wijzigt het bevoegd gezag ambtshalve de vergunning. In de gewijzigde vergunning worden dan de nieuwe technieken voorgeschreven. Met "ambtshalve" bedoel ik dat daar geen aanvraag van het bedrijf voor nodig is. Het bevoegd gezag besluit eigenstandig tot wijziging van de vergunning. Dat is geregeld in artikel 5.39 van de Omgevingswet. Het bevoegd gezag combineert het wijzigen van de vergunning vaak met de bevoegdheid om een stapel losse vergunningen te bundelen tot één overzichtelijke vergunning, de ambtshalve revisievergunning. Dat combineren mag, maar het hoeft niet.

(…)

De heer Janssen (SP):

Ik kom uiteraard nog even terug op het vorige punt, over de revisievergunning. Mijn punt is nou juist de bewijslast. Bij die ambtshalve oplegging van die vergunning ligt dan de bewijslast bij het bevoegd gezag. Dat moet bewijzen dat de best beschikbare technieken in het bedrijf ingevoerd kunnen worden. Dat is het probleem waar ik het ook in de eerste termijn al over had. Dat bewijzen, stuit namelijk vaak op problemen met bedrijfsgeheimen, waardoor het bedrijf niet alle informatie wil geven. En het is dan aan het bevoegd gezag om, diep in de bedrijfsprocessen van het bedrijf, aan te tonen dat die best beschikbare technieken toegepast kunnen worden. Maar we zoeken juist naar die omkering van de bewijslast, waarbij BBT de norm moet zijn. Dat is ook vanuit het oogpunt van milieu zeer wenselijk. Het bedrijf moet dan aantonen waarom BBT bij dat bedrijf niet toepasbaar is.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Ik dacht uit uw vraagstelling te hebben begrepen dat u van mening was dat er bij de overgang naar de Omgevingswet een wijziging had plaatsgevonden in deze systematiek. Dat is niet zo. Die is hetzelfde gebleven, maar de problematiek van de bewijslast is dan nog niet opgelost. Er komt nog een doorlichting van het milieurecht aan om te kijken of dat nog helemaal in lijn is met de vraagstukken van deze tijd. Ik zeg graag aan de heer Janssen toe dat ik in het bijzonder naar dit punt zal kijken. Wanneer wij daarover rapporteren, zal ik dit punt daarin meenemen.

De heer Janssen (SP):

Nog even heel kort. Kan de minister een termijn aan die evaluatie geven, ergens een voorjaar, najaar of in enig jaar?

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Nee, dat durf ik echt nog niet. Ik ben er nog maar enige tijd. Ik zou het graag nog binnen mijn termijn willen doen. Ik durf dat nog niet heel specifiek te zeggen. Dat vloeit ook weer voort uit de nieuwe milieuvisie, waar ik aan werk. Maar wij zullen zorgen dat dit een van de punten is dat daarin bekeken wordt. Laat ik geen dingen beloven die ik niet kan waarmaken. Laat ik daar voorzichtig mee zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoeringsagenda VTH aan Kamer aanbieden, inclusief informatie over financiële aspecten (34.986) (T02877)

De minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Nooren (PvdA), Kluit (GroenLinks), Janssen (SP), Klip-Martin (VVD) en Rietkerk (CDA), toe de uitvoeringsagenda VTH aan de Kamer aan te bieden vóór de zomer van 2020, waarbij tevens financiële aspecten aan de orde komen.


Kerngegevens

Nummer T02877
Status openstaand
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 juli 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
drs. T. Klip-Martin (VVD)
drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
drs. Th.W. Rietkerk (CDA)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Invoeringswet Omgevingswet
Omgevingswet
Vergunningverlening Toezicht en Handhaving
Kamerstukken Invoeringswet Omgevingswet (34.986)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 20, item 12, blz. 2-15

Mevrouw Nooren (PvdA):

(…)

De minister geeft in haar brief aan dat er stappen zijn gezet wat betreft de samenwerking tussen omgevingsdiensten en de meer onafhankelijke vergunningsverlening, toezicht en handhaving; afgekort weleens de "vth-taken" genoemd. Kan de minister, vooruitlopend op de schriftelijke informatie, aangeven waar het daarbij over gaat, en wat ertoe leidt dat de tekortkomingen die in het rapport aan de orde komen, niet meer aan de orde zijn? (…).

(…)

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

De minister vervolgt: naast het wettelijk stelsel zijn de uitvoering van toezicht en handhaving van groot belang. Het toezicht bestaat uit interbestuurlijk toezicht op de uitvoering van taken door medeoverheden en de werking van het stelsel van VTH. Dit rapport maakt daar natuurlijk wel onderdeel van uit. Hoe ziet de minister dit nu voor zich? Hier zien wij toch een concreet voorbeeld van een rapport dat door ambtelijke organisaties wordt gemaakt ter informatie van de minister en de Kamers, maar dat ons niet heeft bereikt op een tijdstip dat het hier wel had moeten liggen. Hoe werkt dat interbestuurlijk toezicht dan? En werkt dat ook goed? (…).

(…)

De heer Janssen (SP):

(…)

De minister schrijft ook nog dat zij inzet op een meer onafhankelijke uitvoering van VTH. Dat is mijn laatste vraag. Kan zij duiden waar in haar ogen die uitvoering van de VTH-taken op dit moment dan niet onafhankelijk is en waar zij verbetering ziet en met welke maatregelen?

(…)

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

(…)

(…) Daarnaast heeft de minister duidelijk actie ondernomen naar aanleiding van de gesignaleerde problemen, met name bij de uitvoering van de VTH-taken: een strategische agenda met medeoverheden, een onafhankelijke commissie ter verbetering van het VTH-stelsel en een steviger kennisstructuur. Dat is allemaal heel procesmatig. Wij hebben er wel vertrouwen in, maar ik hoor graag nog een keer uit de mond van de minister dat dit leidt tot daadwerkelijk doen. Gemeenten kunnen veel aan, maar ze kunnen het in eerste instantie niet alleen. Met name de ondersteuning met kennis, naast de twee andere punten, is essentieel. Ik heb dat al veel vaker gezegd wanneer wij over dit onderwerp praten. Wij roepen de minister op expliciet royaler aandacht aan en inzet voor het totale kennistraject te organiseren, zeker ook bij de VTH-taken. (…).

(…)

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Mevrouw Nooren vroeg naar de handhaving onder de Omgevingswet. Er wordt aangesloten bij het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht. Dat stelsel is in goed overleg gebouwd. We moeten dat natuurlijk blijven volgen. De Omgevingswet zorgt voor duidelijke regelgeving. Dat bevordert de naleving, maar we gaan natuurlijk wel kijken of dit rapport nog aanleiding geeft tot een verdere aanscherping. Elke twee jaar onderzoek ik de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. Ik heb in het debat al gezegd wat ik daarmee wil doen. Op 29 november is dat onderzoek aan de Tweede Kamer aangeboden. Ik heb daarin ook specifieke casussen laten onderzoeken. Een aantal van die casussen hadden gewoon te maken met dingen die de afgelopen jaren in de media zijn geweest. Hoe is het daar nou gelopen? Er waren daarover echt vragen bij de Kamer. We hebben daarbij dus echt specifieke casussen aan de hand gehad.

De conclusie van het onderzoek is dat het stelsel zich heeft ontwikkeld en dat het eigenlijk staat, maar dat er wel ruimte is voor verbetering. Acties ter verbetering komen in een concrete uitvoeringsagenda VTH. Ik informeer de Tweede Kamer hier voor de zomer van 2020 over. Ik zal uw Kamer die informatie ook graag toesturen. Dan kunt u daar ook kennis van nemen. (…).

(…)

De heer Rietkerk (CDA):

De vraag over het uitvoeringsprogramma vergunningverlening, toezicht en handhaving heeft u qua proces beantwoord, maar mijn vraag was: kan de minister tijdig, voordat we de KB-voorhang behandelen, ingaan op de investering die nodig is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving? Daar zou ik eigenlijk antwoord op willen hebben. Ik wil zicht hebben op de investeringen die de rijksoverheid daarin doet.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

De uitvoeringsagenda komt voor 2020. Het is niet alleen een kwestie van extra middelen, naast het geld dat al beschikbaar is voor de invoeringsondersteuning. Het gaat ook om afspraken die gemaakt worden. Maar de uitvoeringsagenda komt voor de zomer. Indien uit de gesprekken blijkt dat daar iets voor nodig is, zullen we dat dan ook in die brief meenemen.

De heer Rietkerk (CDA):

De CDA-fractie heeft het nodig om inzicht te hebben in de noodzaak dat handhaving, vergunningverlening en toezicht geen sluitpost wordt, maar echt een sluitstuk, waarin ook rijksinvesteringen worden gedaan.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Laat ik dat punt gewoon meenemen in de brief die voor de zomer komt, want de conclusie kan ook zijn dat de middelen voldoende zijn en dat het om samenwerking gaat. Ik kom in de brief in ieder geval terug op het financiële aspect en op de vraag of we met elkaar het gevoel hebben dat daar voldoende middelen voor beschikbaar zijn, want zo interpreteer ik uw vraag.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorhangen lagere BKE-regelgeving (35.626) (T03206)

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Pijlman (D66), toe dat te zijner tijd de keuze rondom de BKE ook wordt voorgehangen bij de beide Kamers.


Kerngegevens

Nummer T03206
Status openstaand
Datum toezegging 29 juni 2021
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen hernieuwbare energie
klimaat
voorhangen regelgeving
Kamerstukken Implementatie Richtlijn ter bevordering gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord (35.626)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 43, item 3, P. 6

De heer Pijlman (D66):

Dat brengt mij op de handhaving en de uitvoering van dit voorstel. Uitvoering van dit voorstel is bureaucratisch en handhaving problematisch, omdat je internationaal gezien moeilijk de hele keten kunt overzien. Om het goed te doen is er feitelijk een nieuw instrument nodig, de BKE, dat de uitstoot van broeikasgassen meet. Maar de NEa is er erg kritisch over en heeft grote twijfels over de handhaving. Daarom is bepaald dat de BKE voorlopig niet van start gaat. Maar dat roept dan wel de vraag op hoe de handhaving eruit gaat zien. Graag een reactie.

Handelingen I 2020/21, nr. 43, item 3, P. 15-17

De heer Pijlman (D66):

U hebt mij wel overtuigd dat de publieke controle door de NEa in dit wetsvoorstel aanmerkelijk verbeterd is in relatie tot wat er tot dusverre ligt. U bent niet ingegaan op het nog niet in laten gaan van de BKE. De NEa zei: ja, dat is toch heel erg lastig. Daarvan hebt u gezegd dat het fraudegevoelig en moeilijk is, en dat u het dan nog even niet doet. Dat bracht mij erop: hebben we nu dan wel voldoende instrumenten om ervoor te zorgen dat het publieke toezicht echt verbeterd is? Dat is zo, daar ben ik inmiddels wel van overtuigd. Maar ik zou graag nog eens willen dat u even reflecteert op die BKE.

(..)

Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:

Dat was misschien voor een deel ook een antwoord op de vraag van de heer Pijlman over de BKE. Mijn excuses dat ik die in de eerste ronde niet had meegenomen. Waarom introduceren we de BKE niet per 1-1-2022? Juist omdat we ervoor gewaarschuwd zijn dat de systematiek, zoals die nu in elkaar zit, niet voldoende waarborgen zou bieden tegen fraude. De BKE zou als aanvullend voordeel hebben dat je nog nadrukkelijker kunt sturen op CO2-emissies in de keten. Om die reden zou je het graag willen, maar je wilt dat alleen maar doen als je het systeem daarmee niet fraudegevoeliger maakt. Daar hebben we nauw overleg over met de NEa, de toezichthouder. Die heeft ons gewaarschuwd en gezegd dat het nu nog niet robuust genoeg is, waardoor je misschien extra mogelijkheden zou creëren voor fraude. Dat willen we niet. Maar tegelijkertijd willen we dit instrument wel verder doorontwikkelen. Daarom zit het wel in de wet, maar wordt het nu nog niet toegepast, zodat we het nader kunnen uitwerken. Als we het gevoel hebben dat het robuust genoeg is om het te kunnen toevoegen, kunnen we het toevoegen en daarmee de hele verduurzaming van biobrandstoffen versterken. Te zijner tijd zal de keuze rondom de BKE ook worden voorgehangen bij beide Kamers. U wordt daar dus bij betrokken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoerbaarheidstoetsen beleidsprioriteiten Beleidsprogramma Ministerie IenW (35.925 XII, F) (T03477)

De minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zeggen de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe dat er bij de verdere uitwerking van beleidsprioriteiten uit het Beleidsprogramma van het Ministerie van I&W uitvoerbaarheidstoetsen worden gedaan.


Kerngegevens

Nummer T03477
Status voldaan
Datum toezegging 18 oktober 2022
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Brief
Categorie overig
Onderwerpen beleidsprioriteiten
Beleidsprogramma Ministerie I&W
uitvoerbaarheidstoets
Kamerstukken Begrotingsstaten Infrastructuur en Waterstaat 2022 (35.925 XII)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23, 35 925 XII, F, p. 4

(…) Vraag 1

Graag ontvangt de Eerste Kamer per onderwerp uit het beleidsprogramma IenW duiding wanneer en op welke onderdelen er nadere informatie door de regering wordt verschaft. Daarbij wordt verzocht om ook in te gaan op de vraag of de regering voornemens is om de beleidsvoornemens nader uit te werken in de vorm van de standaardtoets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets).

Antwoord 1

In het beleidsprogramma van IenW staat wat IenW aan het einde van deze kabinetsperiode wil hebben bereikt en welke stappen IenW zet om deze doelen te behalen. Zoals in de vorige antwoorden op Kamervragen is vermeld, zal de nadere uitwerking van het beleidsprogramma de komende tijd per onderwerp gebeuren. In het beleidsprogramma is

per thema beschreven wanneer de Tweede Kamer meer informatie ontvangt. Aan het einde van 2022 komt IenW, net als ieder jaar, met een planningsbrief voor 2023. In deze planningsbrief stellen wij de Tweede Kamer op de hoogte van de planning omtrent de aangekondigde voornemens en prioriteiten van IenW in 2023 en wanneer de Tweede Kamer meer informatie kan verwachten.

In het beleidsprogramma zoals dat in mei 2022 naar de EK verzonden is staat: “We versterken de verbinding tussen beleid en uitvoering door de uitvoerbaarheid van beleid een centraal thema bij de beleidsontwikkeling te maken. Dat laten we ook zien bij de voornemens in dit beleidsprogramma en bij de nadere concretisering daarvan. We doen uitvoerbaarheidstoetsen op beleidswensen en deze sturen we naar de Kamer.”

Wij zeggen uw Kamer toe dat er bij de verdere uitwerking van de beleidsprioriteiten uit het

beleidsprogramma uitvoerbaarheidstoetsen zullen worden gedaan. Iedere keer als een van de toegezegde Kamerbrieven uit het beleidsprogramma naar de Tweede Kamer wordt gestuurd zal er een uitvoerbaarheidstoets als bijlage worden meegestuurd of wordt er aangegeven wanneer deze uitvoerbaarheidstoets kan worden verwacht. (…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief gevolgen uitspraak Nevele op Omgevingswet (34.287/29.383) (T03581)

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe dat zij – in afstemming met de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening – de Kamer voor de zomer een brief zal sturen met de stand van zaken en de consequenties van de uitspraak Nevele op de Omgevingswet in den brede.


Kerngegevens

Nummer T03581
Status voldaan
Datum toezegging 11 april 2023
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen Nevele
Omgevingswet
uitspraak
MER-procedures
Kamerstukken Implementatie herziening mer-richtlijn (34.287)
Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu (29.383)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2022/23 34287/29383, X , p. 10

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Even een aanvullende vraag. Is de uitspraak van de Raad van State na Nevele bij het bestuurlijk overleg al op tafel gebracht? Is er al gewaarschuwd dat deze een enorme impact kan hebben voor de omgevings- en waterschapsverordeningen, enzovoorts? Wat is de stand van zaken?”

Staatssecretaris Heijnen:

“De uitspraak rondom Nevele is iets wat heel nadrukkelijk wordt besproken in de overleggen die mijn collega Hugo de Jonge heeft over de Omgevingswet. Daar is dat continu onderwerp van gesprek. Het is best complex. Ik kan de heer Nicolaï toezeggen om een brief te sturen met de stand van zaken, zodat beter inzichtelijk is wat er gebeurt vanuit het kabinet om aandacht te vragen voor de uitspraak en wat die vervolgens betekent voor de Omgevingswet maar ook voor MER-procedures.”

Kamerstukken I 2022/23 34287/29383, X , p. 14-15

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Toch nog even in aansluiting op wat de heer Janssen zegt:

in dat interbestuurlijk overleg moeten we de rijksoverheid ook niet vergeten. Wat MER-plichtig is en hoe dat loopt, is nu allemaal redelijk goed overzichtelijk. Dat is bij provincies en bij gemeentes, en af en toe bij het Rijk. De aardverschuiving die er nu plaatsvindt door de uitspraak na Nevele, is dat al die ministeries die AMvB's of ministeriële regelingen maken waarin milieunormen vervat zijn, in één keer onder de MER-plicht vallen. Dat zijn dus al die rijksregels, dus niet de regels bij de provincies en de gemeentes. Dat staat alleen nergens aangegeven in de wet. Dat was met die windturbines ook niet zo. We hebben daar ook nooit over nagedacht. Maar in één keer zegt de Raad van State nu: ja, op grond van de Europese richtlijn zijn dat allemaal regels waar een MER voor gemaakt moet worden. Dat staat niet in de wet, maar dat vloeit gewoon voort uit de Europese richtlijn. Is men zich dat op de ministeries wel bewust? Wat kan u als staatssecretaris eraan doen om dat bewustzijn te vergroten en om te voorkomen dat daar een enorme ravage ontstaat? Dat is

mijn vraag.”

Staatssecretaris Heijnen:

“Het is natuurlijk niet zo dat álle regels ineens een MER moeten gaan hebben, maar we zijn ons wel heel bewust van de impact van de uitspraak en wat die gaat betekenen. Dat gaat iets vragen, dat weten we. Maar we zijn ons er wel terdege van bewust, om antwoord te geven op die vraag.

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Voorzitter, als u het mij toestaat, toch nog even aanvullend. Ja, ik ben me dat ook bewust. Iedereen is zich dat bewust. Maar die uitspraak is natuurlijk al van ongeveer twee jaar geleden. Wat gebeurt er op dit moment om op dat punt ook de rijksoverheid in de start te zetten dat daar als de sodemieter aan gewerkt wordt? Kunnen we daar een overzicht van krijgen? Dat zijn mijn vragen. Ik ben daar heel angstig over.”

De voorzitter:

“Ik dacht dat de staatssecretaris daarop een toezegging had gedaan.”

Staatssecretaris Heijnen:

“Ik had inderdaad een toezegging gedaan, omdat het niet alleen mijn portefeuille betreft, maar ook de manier waarop collega's er bijvoorbeeld mee omgaan. Ik zeg graag toe dat ik daar een brief over stuur, ook omdat het vrij complex is en omdat het echt wel iets betekent. Dan denk ik dat een brief meer recht doet aan een zorgvuldige beantwoording dan dat ik nu in drie zinnen probeer uit te leggen hoe wij als totale rijksoverheid omgaan met de interpretatie van deze uitspraak.”

De heer Nicolaï (Partij voor de Dieren):

“Ik ben blij met die toezegging; die had ik al gehoord. Maar het gaat er een beetje om of deze staatssecretaris daar nou regie heeft of niet. Dat is de belangrijke vraag. Zo ja, hoe wordt die regie opgepakt?”

Staatssecretaris Heijnen:

“Regie? Waar het mij om gaat, is dat we uiteindelijk met z'n allen weten dat we tot goede besluitvorming moeten komen. Zo'n arrest betekent iets. Daar moet iedereen ook rekening mee houden vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb wel veel vertrouwen in mijn collega's dat ze dat op een gepaste manier doen. De heer Nicolaï vraagt mij: geef mij nou inzicht in alles wat iedereen doet. Daarvan heb ik toegezegd dat ik dit op een goede manier in kaart zal proberen te brengen, zodat hij hopelijk wat meer gerustgesteld is dan nu. Maar het is evident dat dit iets betekent. Er zijn vele uitspraken van de rechter op het gebied van milieueffecten, die wij allemaal op een eigen manier moeten interpreteren. De geuruitspraak van de rechter is daar ook een voorbeeld van. Dat betekent iets voor mijn ministerie, maar ook iets voor mijn collega's bij LNV, om maar eens een ministerie te noemen, maar ook bij EZK, want die hebben te maken met de industrie. We moeten met z'n allen zorgen dat we alles op een goede manier interpreteren. Wat wij kunnen doen vanuit mijn ministerie, is ervoor zorgen dat iedereen de goede kennis en kunde ter beschikking heeft. Daar willen we wel nog slagen in maken; zo eerlijk is het verhaal ook. Als je kijkt naar de reden waarom we Van Aartsen hebben gevraagd om aanbevelingen te doen om het VTH-stelsel te versterken, is die niet dat we vinden dat dit al optimaal functioneert. Dus die hele keten moet op een goede manier functioneren. We zien dat daar ook nog verbeteringen mogelijk zijn. Die willen we graag doorvoeren, maar daar hebben we wel tijd voor nodig. Dat is het voordeel als je spreekt met de Eerste Kamer; die kijkt vaak wat meer mee op de langere termijn. Dat is natuurlijk ook wel heel erg van belang, zeker als het aankomt op alles wat te maken heeft met dingen binnen mijn portefeuille. Of het nou gaat om milieu of om mobiliteit, dat zijn allemaal zaken die soms vragen om een lange adem, terwijl we eigenlijk het liefste willen dat ze gisteren geregeld waren.”

Kamerstukken I 2022/23 34287/29383, X p. 17

De voorzitter:

(…)

“Naar aanleiding van met name de interventie van de heer Nicolaï heeft u een brief toegezegd, waarvan ik wel even zou willen weten over welke termijn we dan praten. Op zich gaat het collectieve geheugen hier nooit verloren, want we hebben een geweldige toezeggingenregistratie, enzovoorts. Maar het zou wel mooi zijn als dit eventueel voor de Kamerwisseling zou kunnen.”

Staatssecretaris Heijnen:

“Ik kan 'm toezeggen voor de zomer. Eind mei is wel heel rap. Ik zal kijken wat ik kan doen, maar ik beloof sowieso dat die voor de zomer wordt verzonden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nader bezien maximale breedte bak- en vrachtfietsen (36.269) (T03732)

De minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag en een motie van het lid Van Langen-Visbeek (BBB), toe bij de uitwerking van het uiteindelijke LEV-kader de maximale breedte van bak- en vrachtfietsen van 1 meter versus 1,2 meter nader te bezien.


Kerngegevens

Nummer T03732
Status openstaand
Datum toezegging 10 oktober 2023
Deadline 1 januari 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. A. van Langen-Visbeek (BBB)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen (bak)fietsen met trapondersteuning
breedte
lichte elektrische voertuigen
LEV-kader
Kamerstukken Goedkeuringsprocedure toelating bijzondere bromfietsen op de weg en introductie kader lichte elektrische voertuigen (36.269)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/24, 36269, nr. 3, item 3, p. 2

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

(…)

“We overwegen een tweede motie voor het wijzigen van de maximumbreedte van bak- en vrachtfietsen naar 1,2 meter. Een beperkt aantal speciale e-bikes voldoet niet aan het LEV-kader qua breedte en gewicht. Het gaat om speciale e-bikes die bedoeld zijn voor kwetsbare mensen, zoals e-duofietsen, e-rolstoelfietsen en e-riksja's. Dat zou u moeten aanspreken in deze week van de inclusiviteit. Ik geef een drietal argumenten. Ons buurland België heeft kort geleden bij koninklijk besluit de breedte aangepast van 1 meter naar 1,2 meter. De ervaring is dat minder brede fietsen eerder het risico lopen om om te vallen als zij de stoep oprijden. Bovendien is een breedte van 1,2 meter veiliger als bak- en vrachtfietsen in de toekomst wellicht gebruikmaken van de weg en niet per se van het fietspad. Deze aanpassingen van het voorgestelde LEV-kader zijn vrij eenvoudig te realiseren en zullen de veiligheid niet beïnvloeden of die zelfs ten goede komen. Ze zullen ervoor zorgen dat ouderen en mensen met een beperking niet geconfronteerd worden met de mogelijke gevolgen van deze wet, de regeldruk fors verminderen en ook de werkdruk bij de RDW, waar de BOVAG nu al zijn zorg over uitspreekt, verminderen. Ze zullen zorgen voor lagere kosten voor de fabrikanten en dus voor de gebruikers, en ervoor zorgen dat de toekomstige regels meer aansluiten op die van de buurlanden. Ik reken dan ook op brede steun voor beide verbetervoorstellen. Ik hoor graag de reactie van de minister en de andere partijen hierop. Een toezegging zou fijn zijn.”

Handelingen I 2023/24, 36269, nr. 3, item 3, p. 10

Minister Harbers:

(…)

“Dan kom ik op de vraag over de maximale breedte. De breedte van 1 meter is gebaseerd op de richtlijn van het CROW, de instantie die veel deskundigheid daarover heeft en ons adviseert. Het CROW adviseert bijvoorbeeld over infrastructuur. Het is gebaseerd op de richtlijn dat een fietspad minimaal 2 meter breed moet zijn. Smalle voertuigen passen dan beter op de fietspaden. Het is te verwachten dat extra voertuigbreedte — stel dat je opschaalt naar 1,2 meter — bij de huidige breedte van fietspaden leidt tot extra verkeersveiligheidsrisico's. De maximale breedte van 1 meter sluit ook aan op de maximale breedte van snor- en bromfietsen. Vanzelfsprekend hoor ik wat mevrouw Van Langen zegt. Het heeft natuurlijk ook een nauwe relatie met de plaats op de weg van de verschillende voertuigen. Dat is iets wat we ook in dat LEV-kader moeten beantwoorden. Daar sprak ik zojuist ook al over. Dus laat ik haar toezeggen dat we, mocht de plaats op de weg een andere zijn in het uiteindelijke voorstel, ook nog weer eens goed kijken naar de breedte van 1 meter versus 1,2 meter. Ik ga me erop beraden, maar ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomst, omdat het in samenhang met alle aspecten moet worden bezien. Daarnaast geldt dat het punt van de maximale breedte ook vaak betrekking heeft op de duofiets, die vooral ten behoeve van ouderen en/of mindervalide personen wordt gebruikt. Daarover heb ik ook in de schriftelijke voorbereiding al gezegd dat dit voorstel of het LEV-kader geen betrekking heeft op die categorie voertuigen, want daar wordt een apart kader voor gehandicaptenvoertuigen voor opgesteld. Daarbij brengen we balans aan in persoonlijke mobiliteit voor iedereen en de vraagstukken van maatwerk, die heel vaak aan de orde zijn bij deze voertuigen, en de veiligheid, die we generiek willen kunnen waarborgen. Maar dat is weer een apart dossier.”

Handelingen I 2023/24, 36269, nr. 3, item 3, p. 11

De voorzitter: Door het lid Van Langen-Visbeek wordt de volgende motie voorgesteld:

___________________________________________________________________

Motie

___________________________________________________________________

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voorgestelde LEV-kader nu van toepassing is op voertuigen vanaf 1 meter;

overwegende dat hierdoor niet valt uit te sluiten dat ook e-duofietsen, e-rolstoelfietsen enzovoorts onder de wet vallen;

overwegende dat in België de breedte net is gewijzigd van 1 meter naar 1,2 meter;

overwegende dat het onwenselijk is dat de kaders binnen Europa te veel verschillen;

overwegende dat problemen kunnen ontstaan voor kwetsbare verkeersdeelnemers;

overwegende dat juist de zwaardere bakfietsen veiliger zijn als ze breder zijn;

verzoekt de regering de voorgestelde voertuigbreedte te wijzigen naar 1,2 meter,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (36269).

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB): “Kijk, wij willen dit gewoon meegeven. Het LEV-kader komt er in 2025 aan, dus nu kan de Kamer een signaal, een boodschap meegeven aan de minister.”

Handelingen I 2023/24, 36269, nr. 3, item 3, p. 13

Minister Harbers:

(…)

“Ik zit even te kijken, want ik heb de tekst van de motie nog niet bij de hand. Ja, ik heb de motie hier. Ik ben even op zoek naar hoe ik de motie met letter E moet lezen. Mevrouw Van Langen doet in de motie echt een verzoek om de voorgestelde voertuigbreedte te wijzigen naar 1,2 meter. Ik heb net toegezegd dat we hele vraagstuk van de breedte natuurlijk wel meenemen in de verdere ontwikkeling van het LEV-kader. Maar mevrouw Van Langen zei er ook bij: het is een signaal dat ik wil afgeven, omdat we nog wel moeten kijken hoe het in de buurlanden zit. Als ik de motie zo mag lezen dat dit een belangrijke aansporing van de Eerste Kamer is om hier bij de uitwerking van het LEV-kader naar te kijken, zonder dat ik nu al kan vooruitlopen op hoe dit straks precies gewogen wordt in het geheel, dan zou ik de motie oordeel Kamer kunnen geven. Als de motie strikt het dictum volgt en zegt "u moet nu zorgen dat er een LEV-kader komt waarin die breedte hoe dan ook gewijzigd wordt naar 1,2 meter", dan moet ik de motie helaas ontraden. Ik hoop dat de Kamer de motie kan interpreteren in de geest van de toezegging die ik heb gedaan, en ik 'm oordeel Kamer kan geven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kleinere en middelgrote gemeenten betrekken bij overleg inzake de plek van het voertuig op de weg (36.269) (T03845)

De minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Langen-Visbeek (BBB), toe om kleinere en middelgrote gemeenten te betrekken bij het overleg dat plaatsvindt over de plek van het voertuig op de weg, in het bijzonder over welke voertuigen naar verwachting van het fietspad naar de weg gaan.


Kerngegevens

Nummer T03845
Status deels voldaan
Datum toezegging 10 oktober 2023
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. A. van Langen-Visbeek (BBB)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen fietspaden
gemeenten
wegen
Kamerstukken Goedkeuringsprocedure toelating bijzondere bromfietsen op de weg en introductie kader lichte elektrische voertuigen (36.269)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/24, nr. 3, item 3, p. 5

Mevrouw Thijssen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Dan mijn laatste vraag. Die gaat over de verkeersveiligheid. Het is veel te druk op het fietspad, mede door de toename van LEV's met verschillende groottes en snelheden. Wanneer kunnen we duidelijkheid verwachten over welke voertuigen van het fietspad naar de autoweg worden verplaatst? Ik las dit ook terug in een inbreng van de politie. Ik wil graag een duidelijk antwoord op deze vraag.”

Handelingen I 2023/24, nr. 3, item 3, p. 9

Minister Harbers:

(…)

“Mevrouw Thijssen vroeg welke voertuigen van het fietspad naar de weg worden gebracht en wat op dat punt de verwachting is. Hierover ben ik naar aanleiding van een motie van het Tweede Kamerlid Koerhuis in overleg met gemeenten. Daarbij kijken we ook naar eventuele mogelijkheden voor maatwerk, want we weten nu al dat een aantal gemeenten, met name grote gemeenten, hebben gezegd: bij ons willen we het allemaal niet op het fietspad hebben. Begin volgend jaar zal ik de Tweede en uiteraard ook de Eerste Kamer hier nader over informeren.”

Handelingen I 2023/24, nr. 3, item 3, p. 12

Mevrouw Thijssen (GroenLinks-PvdA):

(…)

“Eén vraag staat echter nog enigszins open omdat de minister een wat vaag antwoord gaf: welke voertuigen gaan naar verwachting van het fietspad naar de weg? De minister refereerde aan een in de Tweede Kamer aangenomen motie en zei dat er nog een brief komt. Dit is een prangende kwestie, die ook steeds prangender wordt. Kan de minister hier daarom iets meer op ingaan? Waar denkt hij bijvoorbeeld aan? Dan hebben we wel een richting. Niet alleen heeft het veld duidelijkheid nodig, er is ook snelheid geboden. Ik gaf in mijn eerste termijn al aan dat ik in Amsterdam woon. Ik kan u verzekeren dat het daar geen pretje meer is op de fietspaden. Ik vraag de minister dus om hierover iets meer duidelijkheid te geven.”

Handelingen I 2023/24, nr. 3, item 3, p. 14

Minister Harbers:

(…)

“Tot slot nog een vraag van mevrouw Thijssen. Zij vroeg om duidelijkheid over de plek van het voertuig op de weg. Er spelen gewoon een aantal vraagstukken waar ik moeilijk op vooruit kan lopen, want precies dat zijn we op dit moment in samenhang aan het onderzoeken. Om welke voertuigen gaat het? Welke daarvan wil je op een fietspad, en welke op de weg? Welke infrastructuur zouden we daar dan voor willen hebben? Gaat het om een vrijliggend fietspad, of mag dat ook een 30 kilometerweg met fietsstroken zijn? En kan het ook op een 50 kilometerweg? Dat doen we in nauw overleg met een groep gemeenten, namelijk de G4 en de fietssteden, oftewel een aparte groep van tien gemeenten met grote ambities op het gebied van fietsvervoer. Zij denken daarover indringend met ons mee. We zijn oplossingsrichtingen in kaart aan het brengen en doen met elkaar ook aan, zoals het in vaktermen heet, "ontwerpend onderzoek". Dat wil zeggen dat we met die gemeenten een aantal varianten schetsen voor hoe het maatwerk eruit zou kunnen zien. Want ik verwacht zomaar dat niet iedere gemeente straks in één malletje past. Het heeft ook te maken met de vraag of een gemeente een stad is, een plattelandsgemeente of een voorstad daartussenin, en wat de kwaliteit van de bestaande infrastructuur is. We bekijken dus of we mogelijkheden voor maatwerk kunnen aanbieden. Dat moet allemaal deze winter klaar zijn.”

(…)

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

“Heel kort. Gelukkig begon de minister over maatwerk. Het ging er net eventjes over dat de vier grote gemeenten in een clubje zitten om hierover na te denken. Nou fiets ik zelf regelmatig in Andijk en omstreken. Ik moet zeggen dat het daar vrij rustig is op het fietspad. Daar kunnen nog wel wat van die elektrische stepjes bij. Het is dus misschien wel goed om ook wat kleinere en middelgrote gemeenten bij dit soort overleggen te betrekken. We zien vaak dat de regio overspoeld wordt met wetgeving waarvan de mensen denken: waarvoor is dit allemaal nodig?”

Minister Harbers:

“Ik weet uit mijn hoofd niet welke gemeenten de fietsgemeenten zijn, maar volgens mij is dat beeld gedifferentieerder. Als dat ook allemaal grootstedelijke gemeenten zijn, zeg ik mevrouw Van Langen toe dat we zo'n kader ook nog even toetsen bij gemeenten van een andere samenstelling.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bestedingsplannen openbaar vervoer regio's (36.410 XII) (T03856)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Goot (OPNL), toe haar te informeren over de bestedingsplannen voor de 300 miljoen euro die voor openbaar vervoer beschikbaar is gesteld in de regio's.


Kerngegevens

Nummer T03856
Status voldaan
Datum toezegging 2 april 2024
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. A.Sj. van der Goot (OPNL)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bestedingsplan
openbaar vervoer
regio's
Kamerstukken Begrotingsstaten Infrastructuur en Waterstaat 2024 (36.410 XII)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/2024 nr. 26, item 4, p. 12

De heer Van der Goot (OPNL): Mijn vraag aan de minister is: is hij bereid en in staat om op korte termijn, bij voorkeur in de loop van volgende maand of uiterlijk bij het verschijnen van de Voorjaarsnota, inzichtelijk te maken hoe in de begroting 2024 en in de Voorjaarsnota incidenteel en structureel middelen beschikbaar worden gesteld voor de verbetering van investeringen in het ov in de regio? Op die manier krijgen zowel parlement als kabinet beter inzicht in de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen uit Elke regio telt!

(…)

Handelingen I 2023/2024 nr. 26, nr. 26, item 4, p. 22

Minister Harbers: De heer Van der Goot vroeg of we bij het verschijnen van de Voorjaarsnota inzichtelijk willen maken hoe de middelen uit de begroting 2024 beschikbaar worden gesteld voor verbeteringen voor het ov in de regio. Ik hoop dat ik de vraag goed begrijp. Aan de ene kant geven we natuurlijk in het jaarlijkse MIRT-overzicht al een volledig overzicht van alle investeringen en hoe deze in regio's neerslaan en van de spreiding van de investeringen over Nederland. Maar het zou ook zo kunnen zijn dat de heer Van der Goot specifiek doelde op de 300 miljoen euro die voor openbaar vervoer beschikbaar is gesteld in de regio's. Daar kunnen we de Kamer wel over informeren, omdat ik weet dat de provincies en de metropoolregio's er inmiddels ook mee bezig om daar de bestedingsplannen voor te maken. Of die zijn inmiddels zo goed als afgerond. Ik hoop dat dat bij de Voorjaarsnota lukt en anders lukt het op het eerstvolgende moment. Dan kunnen we inzicht geven in hoe die gelden neerslaan. Hoog over is het een mix waarbij voor een deel gekeken wordt naar aantallen passagiers en naar reizigerskilometers. Dat laatste is van belang als criterium om ervoor te zorgen dat het ook in minder dichtbevolkte gebieden neerslaat. Reizigersaantallen gelden met name als criterium in de wat meer stedelijke gebieden. Zodra dat rond is, zullen we dat gevraagde overzicht verstrekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voor het meireces beantwoorden van vragen over straling en geo-engineering (36.410 XII) (T03861)

De minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kemperman (BBB), toe dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat de eerder gestelde vragen over cumulatie van straling en geo-engineering voor het meireces van de Kamer zal beantwoorden. Hierbij worden de recente wetenschappelijke rapporten over gezondheidseffecten en de recente wetgeving in Amerika meegenomen.


Kerngegevens

Nummer T03861
Status openstaand
Datum toezegging 2 april 2024
Deadline 23 april 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. E. Kemperman MBA (FVD)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen geo-engineering
straling
Kamerstukken Begrotingsstaten Infrastructuur en Waterstaat 2024 (36.410 XII)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 5

De heer Kemperman (BBB): Het valt nauwelijks op dat in rap tempo onze ruimtelijke omgeving vol wordt gelegd met kabels en leidingen en dat om de paar honderd meter zendmasten zijn neergezet. Wij hebben in ons dorp en in de omliggende dorpen metingen laten uitvoeren door deskundigen. Die tonen aan dat de stralingsnormen die voor onze gezondheid acceptabel zijn, ruimschoots worden overschreden. Overigens kan iedereen deze metingen terugzien op emfkaart.nl.

We weten inmiddels dat wereldwijd onze atmosfeer beïnvloed wordt door hierin stoffen aan te brengen om het weer te beïnvloeden. Ook ons eigen KNMI vermeldt dit op zijn eigen site. We noemen dat geo-engineering, chemtrails, cloudbusting of varianten op dit thema. Kijk maar eens naar boven als u weer een blauwe lucht ziet met een bijzonder geometrisch patroon aan vliegtuigstrepen. Je kan er op z'n minst vragen over stellen aan de verantwoordelijke minister voor luchtkwaliteit.

Tegelijkertijd weten we dat het aantal mensen dat lijdt aan zenuw- en spierziekten de laatste jaren fors is toegenomen. En wat betreft de natuur en de biodiversiteit word ik zelf, als imker, geconfronteerd met veel sterfte onder de bijenvolken. Gemakshalve wordt deze complete teloorgang van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving en het verlies aan biodiversiteit toegeschreven aan de uitstoot door boeren en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan wel de uitspoeling van meststoffen. Maar juist deze zijn de afgelopen decennia door de agrarische sector fors teruggebracht. We hebben hierover aan de staatssecretaris, uw collega die er nu niet bij is, alweer een tijd geleden vragen gesteld, maar we hebben helaas nog geen antwoorden mogen ontvangen.

We vragen dus nu maar aan de minister: wat zijn de meest recente wetenschappelijke rapportages op grond waarvan u gezondheidsrisico's ten gevolge van exponentiële cumulatie van straling in de openbare ruimte kunt uitsluiten? Dezelfde vraag hebben we voor het in de atmosfeer brengen van stoffen voor weersbeïnvloeding in de zogenaamde geo-engineering of chemtrails. Kan de minister op grond van deze inzichten bevestigen dat de overdosis straling in onze leefomgeving niet het volgende asbest- of chroom-6-disaster wordt, zoals dat met pfas nu al het geval is? Als laatste vraag hierover: is de minister bekend met de wetgeving die recent in de Amerikaanse staat Tennessee is aangenomen, waarmee beïnvloeding van de atmosfeer in het kader van gezondheidsrisico's wordt verboden? Deze wetgeving zal, zoals het er nu uitziet, navolging krijgen in meerdere Amerikaanse staten.

(…)

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 30

Minister Harbers: De heer Kemperman heeft een aantal vragen gesteld die hij ook schriftelijk heeft gesteld over straling en cumulatie van straling. Ik zou hier even op het proces in willen gaan. Er wordt hard aan gewerkt om die vragen allemaal te beantwoorden. Omdat het meerdere bewindspersonen raakt, bijvoorbeeld ook de bewindspersonen op EZK, hebben we gewoon echt meer tijd nodig dan gehoopt om serieus op al deze vragen in te gaan. Vorige week heeft uw Kamer daarom een uitstelbrief van de staatssecretaris ontvangen. Zij zal de vragen nog deze maand, voorafgaand aan het meireces, beantwoorden. Ik zal er ook even op meekijken dat dit in tempo gebeurt. Dan kunnen we er ook uitvoeriger op ingaan, wat volgens mij ook meer recht doet aan de vragen die u heeft op dit terrein. Bij de beantwoording van die vragen zullen we ook ingaan op de aanpalende vragen over de recente wetenschappelijk rapporten en op de reactie op de wetgeving in Amerika. Dat zeg ik u bij dezen dus toe.

(…)

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 33

De heer Kemperman (BBB): Dank u wel, voorzitter, en dank aan de minister voor de antwoorden en de toezegging voor een zorgvuldige beantwoording van mijn vragen over luchtkwaliteit, de onzichtbare infrastructuur en de cumulatie van straling en geo-engineering. Ik zie uit naar de zorgvuldige beantwoording van die vragen en wellicht het vervolg van deze discussie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitkomsten overleg met PBL over kosten milieuvervuiling en brede welvaart (36.410 XII) (T03864)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Thijssen (GroenLinks-PvdA) en Koffeman (PvdD), toe om de Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) over de kosten van milieuvervuiling en brede welvaart.


Kerngegevens

Nummer T03864
Status openstaand
Datum toezegging 2 april 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. N.K. Koffeman (PvdD)
dr. N.C. Thijssen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Brede welvaart
milieuvervuiling
Planbureau voor de Leefomgeving
uitkomsten
Kamerstukken Begrotingsstaten Infrastructuur en Waterstaat 2024 (36.410 XII)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 14

De heer Koffeman (PvdD):

(…)

Het kabinet geeft aan dat er veel verschillende methodes zijn voor het bepalen van maatschappelijke kosten of overheidskosten die voortvloeien uit de vergunde uitstoot van schadelijke stoffen, zoals hogere kosten van drinkwater, extra milieumaatregelen en stagnatie van werkzaamheden door bijvoorbeeld te hoge stikstofuitstoot elders. Er bestaat op dit moment echter geen totaaloverzicht van alle in Nederland vergunde uitstoot van schadelijke stoffen. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft in 2018, zes jaar geleden, becijferd dat de milieuschade die Nederland oploopt door de uitstoot van schadelijke stoffen voor bodem, water en lucht, jaarlijks 31 miljard euro zou bedragen. Dat was toen. Daarbij kan het gaan om onder andere de productie van drinkwater. Dit welvaartsverlies werd toen door het PBL becijferd op 4,5% van het bruto binnenlands product. Om even de gedachten te bepalen: dat is meer dan twee keer zo veel als de hele bijdrage van de primaire sector aan het bruto binnenlands product. Waarom meten we wel jaarlijks het bruto binnenlands product, maar hebben we zo'n gebrekkig en inmiddels gedateerd beeld van de maatschappelijke kosten die de verwerving daarvan met zich meebrengt? Is het kabinet bereid het eerder uitgevoerde onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving te actualiseren, of zelfs een permanent karakter te geven? Graag een reactie. Ik overweeg een motie op dit punt.

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 32

Minister Harbers:

(…)

Dan de vraag van mevrouw Thijssen en de heer Koffeman over de PBL-berekeningen over de kosten van milieuvervuiling, die in 2018 berekend zijn. Daar lag de vraag achter of we die analyse willen actualiseren of permanent willen maken. Die vraag past in de discussie over het goed in beeld brengen van de brede welvaart, waarvan ik u net al aangaf dat we dat bij de werkwijze voor de MKBA aan het verwerken zijn. Maar we willen dat inzicht ook een meer structureel karakter geven in de beleidsontwikkeling. Hierover zijn we onder andere in overleg met het PBL over de verdere invulling. Ik zal uw Kamer van de uitkomsten van dat overleg met het PBL en waar dat toe leidt, ook aan de hand van dit onderzoek, op de hoogte houden.

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 36

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil de minister hartelijk danken voor de beantwoording van onze vragen. Ik realiseer me heel goed dat de minister demissionair is en dat hij inderdaad een aantal mogelijkheden niet heeft om uitvoeriger op vragen in te gaan of toezeggingen te doen. Ik had, net als mevrouw Thijssen, een motie voorbereid over pfas op consumptieartikelen en het verbod daarop. Maar ik begrijp ook dat dat in het kader van geharmoniseerde wetgeving niet mogelijk is. Ik zal die motie dus niet indienen.

Wat me wel van het hart moet en wat ik in mijn eerste termijn ook heb aangegeven, is dat wij bij een aantal economische activiteiten onvoldoende beeld hebben van de externaliteiten, de maatschappelijk kosten, die dat met zich meebrengt. Er zijn zelfs economische activiteiten die weliswaar in economische zin iets opleveren, maar die per saldo meer maatschappelijke kosten met zich meebrengen dan dat ze economisch opleveren. De belastingbetaler moet dus meer bijdragen aan die economische activiteiten dan de sector zelf verdient. Het is heel erg belangrijk dat we dat meer inzichtelijk krijgen. Ik begrijp van de minister dat daar in het programma Brede Welvaart wel aan gedacht en gerekend wordt, maar we mogen dat niet te lang voor ons uit schuiven, zelfs niet wanneer het kabinet demissionair is. Om die reden heb ik een motie voorbereid. Die luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Planbureau voor de Leefomgeving in 2018 voor het laatst becijferd heeft dat de schadelijke uitstoot naar bodem, water en lucht jaarlijks 31 miljard euro bedroeg;

overwegende dat het samenhangende welvaartsverlies werd becijferd op 4,5% van het bruto binnenlands product;

overwegende dat er geen onafhankelijke recente kosten-batenanalyses zijn van de externaliteiten die veroorzaakt worden door grote bedrijfstakken zoals de primaire sector, de luchtvaart en de industriële productie;

verzoekt de regering via onafhankelijk onderzoek de omvang van die externaliteiten in kaart te brengen, en de Kamer binnen zes maanden over de uitkomsten daarvan te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bus Rapid Transport / mogelijkheden A27 (36.410 XII) (T03865)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Goot (OPNL), toe om de betrokkenheid van Rijkswaterstaat bij het onderzoek naar de Bus Rapid Transit tussen Den Bosch, Waalwijk en Oosterhout na te gaan en de Kamer hierover te informeren. In deze brief zal de minister ook nader ingaan op de gevolgen van de werkzaamheden aan de A27 voor de Brabantlijn tussen Utrecht en Breda en de mogelijkheden die de A27 na de te verrichten werkzaamheden biedt om de automobiliteit te verbeteren en mogelijk een snelle OV-verbinding te realiseren.


Kerngegevens

Nummer T03865
Status voldaan
Datum toezegging 2 april 2024
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Waterstaat
Kamerleden drs. A.Sj. van der Goot (OPNL)
Commissie commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (I&W/VRO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen openbaar vervoer
verbindingen
Bus Rapid Transit
Kamerstukken Begrotingsstaten Infrastructuur en Waterstaat 2024 (36.410 XII)


Uit de stukken

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 13

De heer Van der Goot (OPNL):

(…)

Verder zijn er in Brabant natuurlijk ook allerlei wensen als het gaat om busverbindingen van Utrecht naar Breda. In de Staten van Noord-Brabant is een motie aangenomen van Lokaal Brabant. Die motie gaat over een Bus Rapid Transit; niet alleen van Utrecht naar Breda, maar juist van Utrecht naar Waalwijk en naar Oosterhout. Mijn vraag aan de minister is: is hij bereid om zowel voor de wensen die in Limburg en in Brabant spelen op het terrein van het openbaar vervoer als voor de wensen ten aanzien van Hamont, Weert en de Maaslijn met toezeggingen en toelichtingen te komen?

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 26

De heer Van der Goot (OPNL):

Ik had nog een vraag openstaan — of ik heb de beantwoording gemist — over het Bus Rapid-traject in Noord-Brabant, met name waar het gaat om het voorstel uit Provinciale Staten van Noord-Brabant dat er tussen Den Bosch, Waalwijk en Oosterhout ook iets gaat gebeuren. Ik geloof dat ik de beantwoording heb gemist.

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 32

Minister Harbers:

(…)

Tot slot heb ik een openstaande vraag ontvangen van de heer Van der Goot over de Bus Rapid Transit tussen Den Bosch, Waalwijk en Oosterhout. Dat betreft een onderzoek naar Bus Rapid Transit van de provincie Noord-Brabant. Vanuit IenW zien we het belang van Bus Rapid Transitverbindingen in de breedte, maar zijn we niet bij dit specifieke onderzoek betrokken omdat het vanuit de provincie komt. We zijn wel in gesprek met de provincie Noord-Brabant over de BRT-verbinding van Breda via Gorkum naar Utrecht. Daar kijken we ook naar de interactie met het hoofdwegennetwerk, bijvoorbeeld hoe je dan de doorstroming voor deze bus kunt faciliteren, maar ook hoe zich dat verhoudt tot de verkeersveiligheid. Het is logisch dat we bij die verbinding betrokken zijn, want in het geval van Breda-Gorkum-Utrecht gaat het ook om een Bus Rapid Transitverbinding die verschillende provincies met elkaar verbindt. De andere verbinding, Den Bosch-Waalwijk-Oosterhout, is een provinciaal initiatief.

De heer Van der Goot (OPNL):

Dank u wel, staatssecretaris. Ik begrijp dat u dit een provinciaal initiatief vindt.

(…)

Minister Harbers:

Het valt onder de staatssecretaris. Ja.

De heer Van der Goot (OPNL):

Excuus. Het gaat om die busverbinding, maar die busverbinding moet wel over een bepaalde route. Daarin wordt medewerking gevraagd van het Rijk, omdat het hier gaat om de A59, een rijksweg. Bent u bereid om samen met de provincie daarover in gesprek te gaan, om te zien welke rol het Rijk hierin kan spelen?

Minister Harbers:

Ja, dat is een kwestie van inpassing. Dan kom je vanzelfsprekend bij Rijkswaterstaat terecht. Ik weet niet precies wat de stand van de gesprekken hierover is, maar ik zal dat nagaan en aan de Kamer melden. Daar ben ik toe bereid. Ja.

De heer Van der Goot (OPNL):

En zouden we daarover een brief kunnen krijgen?

Minister Harbers:

Ja, de staatssecretaris meldt dat terug aan de Eerste Kamer.

De heer Van der Goot (OPNL):

Dank u wel.

(…)

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 35

De heer Van der Goot (OPNL):

(…)

U hebt ons gerustgesteld over de busverbinding van Utrecht naar Breda, maar ik heb daar toch nog een vraag over. Ik was blij met uw toezegging dat Den Bosch-Waalwijk-Oosterhout wordt meegenomen, ook met die extra busstrook. Het valt me op dat er hard wordt gewerkt aan de A27, wat nogal filegevoelig is, en dat wat de Vlamingen de pechstrook en wij de vluchtstrook noemen, komt te vervallen. Wat voor gevolgen zal dat hebben voor de Brabantlijn tussen Utrecht en Breda? U mag dat wat mij betreft meenemen in de brief die er sowieso komt over Den Bosch-Waalwijk-Oosterhout. Ik kijk daarnaar uit. Als u dan ook nog wat perspectieven kunt bieden voor de Nedersaksenlijn van Groningen naar Emmen en Enschede, dan is mijn hele achterban hopelijk blij met de antwoorden.

(…)

Handelingen I 2023/2024 nr. 26 , item 4, p. 39

Minister Harbers:

(…)

De heer Van der Goot vroeg om meer precisie over de Bus Rapid Transit. We zijn in gesprek met Brabant over de verbinding Breda-Utrecht. De werkzaamheden aan de hele A27 Houten-Hooipolder staan op het punt om te starten. Die zijn ook vergund. Dat biedt juist goede kansen om in deze fase niet alleen de automobiliteit te verbeteren, maar ook om te zien wat gedaan kan worden om deze weg te gebruiken voor een snelle ov-verbinding. In de brief over het traject Den Bosch-Waalwijk die ik heb aangekondigd, zal ik ook nader ingaan op de mogelijkheden op de A27. Zoals eerder gezegd, is er voor het traject Den Bosch-Waalwijk contact tussen de provincie Nood-Brabant en Rijkwaterstaat, onder andere over de wens van Noord-Brabant over het gebruik van de vluchtstrook voor deze bussen.


Brondocumenten


Historie