Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Vooruitblik juli 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-07-19 tot 02-01-20.

 




Toezegging Het inzetten van een campagne inzake cybercrime mede in het kader van ondermijning (34.372) (T02646)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Rombouts (CDA), toe dat hij inzake cybercrime een campagne gaat inzetten ten behoeve van de bewustwording en awareness en dat hij de heer Noordanus, de voorzitter van het Landelijk strategisch overleg aanpak ondermijning, zal vragen om dat voor ondermijning te bezien en dat te bekijken op synergie.


Kerngegevens

Nummer T02646
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Campagne
computercriminaliteit
ondermijning
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 14-36

De heer Rombouts (CDA):

(...)

Het terugdringen van de ondermijnende criminaliteit de komende jaren zal heel veel van politie en justitie vergen. Naar het oordeel van mijn fractie zullen wij daarbij zonder de actieve hulp van moedige burgers te veel vragen van deze instanties, politie en justitie. Wij zullen hen dan overvragen. Gezien de omvang van de problematiek en vanwege de disruptieve effecten van ondermijnende criminaliteit mogen ook burgers niet langer wegkijken, mag niemand nog wegkijken. Eigenaren van vakantieparken en boeren niet, wanneer zij kunnen vermoeden dat zij hun gebouwen verhuren aan drugsproducenten. Autoverhuurbedrijven niet, wanneer die kunnen begrijpen dat hun auto's voor criminele activiteiten gebruikt zullen gaan worden. Notarissen, makelaars en advocaten niet, wanneer zij het vermoeden hebben van schimmige zaken. Burgemeesters niet, wanneer zij weet hebben van illegale activiteiten in hun gemeente. Vandaar mijn vraag aan de minister. Bent u bereid een groots opgezette landelijke campagne te starten gericht op alle Nederlanders met als motto "kijk niet weg"? Alsdan doen wij recht aan de waarschuwingen van Herman Bolhaar en Johan Cruijff en kan het Centraal Bureau voor de Statistiek hopelijk over enige jaren constateren dat nu ook de nieuwe vormen van criminaliteit dalende zijn.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Over de Ondermijningswet had de heer Rombouts een vraag. Voor de zomer wordt nog duidelijkheid gegeven over hoe die 100 miljoen euro precies wordt ingezet. Ik wil inderdaad bij dezen hardop zeggen dat het motto dat de heer Rombouts voorlegde, "Kijk niet weg", een motto is dat ik zeker in het kader van die campagne, die betrekking heeft op online kindermisbruik en kinderporno, zeer onderschrijf. Bij dat soort zaken, dat soort cybercrime, is het ook zeer hard nodig om een dergelijk motto in de maatschappij te brengen. Ik steun dat dus van harte.

(...)

De heer Rombouts (CDA):

(...)

[...]. Ik ben eigenlijk teleurgesteld in het antwoord van de minister — dat zal hem heel erg verrassen — waar het gaat om mijn oproep om een campagne te starten over "kijk niet weg". De minister zei heel vriendelijk in mijn richting dat hij mij van harte steunt, maar dat is de omgekeerde wereld. De regering regeert en wij steunen de regering of wij steunen haar niet. Ik zou het nou zo mooi vinden als de minister de oproep van mijn fractie zou willen honoreren door te zeggen: ik ga niet alleen op het punt van de cybercrime maar ook op het punt van de ondermijning een landelijke campagne starten om burgers en bedrijven te stimuleren om hun medeverantwoordelijkheid te nemen om die ondermijning en die cybercriminaliteit samen te lijf te gaan. En dan zullen wij hem in die campagne en dat initiatief van harte steunen.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan zijn er nog de twee moties. Maar ik wil eerst nog de heer Rombouts toezeggen dat ik voor cybercrime een campagne ga inzetten ten behoeve van de bewustwording en awareness, net zoals ik dat recent al heb gedaan met betrekking tot sociale media. Ik zeg toe dat ik de heer Noordanus zal vragen om dat voor ondermijning te bezien en dat te bekijken op synergie. [...].


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie naar de Kamer sturen (34.915 / 34.916) (T02650)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Vlietstra (PvdA) en Baay-Timmerman (50PLUS), toe dat hij de brief aan de Tweede Kamer, over het ingewonnen advies betreffende het instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie, in het kader van eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen, ook naar de Eerste Kamer zal sturen.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 4, blz. 5-11

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(...)

Door de zogenaamde JIT-landen is overeengekomen dat de vervolging van verdachten in Nederland zal plaatsvinden volgens Nederlands recht. Met Oekraïne is daartoe een verdrag opgesteld, waarbij dat land zijn recht om te vervolgen overdraagt aan Nederland. Oekraïne zal verdachten die zich op zijn grondgebied bevinden, overdragen aan ons land. Dat geldt evenwel niet voor verdachten met de Oekraïense nationaliteit omdat dat in strijd is met de grondwet van het land. Hoewel teleurstellend, zal dit geaccepteerd moeten worden. De PvdA-fractie heeft veel waardering voor de zoektocht van de regering naar, wat ik maar even noem, de next-best oplossing en die is gevonden in de mogelijkheid gebruik te maken van videoberechting. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de antwoorden op vragen in de Tweede Kamer heeft mijn fractie de conclusie getrokken dat er voldaan kan worden aan de eisen, zoals gesteld door het EVRM, en dat het aan de rechter is om te besluiten over het gebruik van deze vorm van berechting. Helaas kan een verdachte weigeren om eraan mee te werken. Dat druist in tegen ons rechtsgevoel. Voor nabestaanden kan het immers ongelooflijk belangrijk zijn om personen die worden verdacht van het neerschieten van hun geliefden te kunnen zien, weliswaar niet face to face, maar dan toch ten minste via een videoverbinding. Kan de minister nog eens uitleggen waarom er een instemmingsvereiste is overeengekomen? Is dit een uitdrukkelijke wens van Oekraïne en zo ja, welke argumenten heeft het land daarvoor? Of vloeit het voort uit voorwaarden, waarborgen, dan wel jurisprudentie van het EVRM? Of zijn er nog andere overwegingen die het instemmingsvereiste onontkoombaar maken? Graag een toelichting van de minister.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd nog eens goed te kijken of niets over het hoofd is gezien op dit punt en over enkele maanden te komen met een brief. Uiteraard is mijn fractie zeer geïnteresseerd in de inhoud van die brief en wij vragen de minister, die ook aan deze Kamer te zenden.

(...)

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(...)

Voorzitter. 50PLUS heeft nog de volgende vragen aan de minister. Vanwege het uitleveringsverbod van eigen onderdanen in de Oekraïense grondwet is in artikel 8 van het Verdrag de mogelijkheid opgenomen dat Oekraïense verdachten via een teleconferentie of videoconferentie in Nederland terechtstaan. Voorwaarde daarbij is het instemmingsvereiste van de verdachte. Weigert deze dan zal hij niet in persoon verschijnen maar slechts bij verstek kunnen worden veroordeeld.

De minister zei tijdens het debat op 6 juni jongstleden in de Tweede Kamer al dat alleen berechting per videoconferentie kan plaatsvinden als verdachte daarmee instemt en dat berechting per videoconferentie overigens ook niet geldt voor alle misdrijven. Mijn fractie mag toch aannemen dat misdrijven tegen het leven gericht, zoals dood door schuld, doodslag of moord, zeker niet zijn uitgezonderd? Graag een bevestiging van de minister.

Het tweede punt dat de minister aanvoerde was dat hij niet zeker was of de Nederlandse rechter het strafproces nog wel zou beschouwen als een eerlijk proces wanneer het instemmingsvereiste van de verdachte ontbrak. De minister doelt hiermee op het niet verplicht hoeven te verschijnen van verdachten in een strafproces. Maar hoe verhoudt zich dit met de mogelijkheid van de Nederlandse rechtbank om onder voorwaarden een verdachte te dwingen toch te verschijnen? Ik refereer hierbij aan de artikelen 258, lid 2 en 278, lid 2 van Strafvordering.

Toepassing van Nederlands recht maakt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM, van toepassing is. Zoals wij allen weten, gaat het EVRM voor op de Nederlandse strafwet. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de Oekraïne, eveneens partij bij het EVRM. Artikel 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces waarop de minister doelde. De vraag is of het recht op een eerlijk proces mede het recht omvat om afstand te doen van aanwezigheid bij een proces middels videoconferentie. Met andere woorden: afstand te doen van het recht om aanwezig te zijn bij je eigen strafproces.

Artikel 6 EVRM beschermt juist het recht om wél aanwezig te zijn bij je eigen proces. Het leeuwendeel van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het EHRM, gaat juist over situaties waarbij de verdachte aanwezig wilde zijn teneinde zijn eigen verdediging te kunnen voeren, maar daarin belemmerd of beperkt werd. Dus waarom zou een eventuele verplichting voor de verdachte om aanwezig te zijn bij een videoconferentie een inbreuk maken op dit in artikel 6 omschreven "eerlijk proces", zo vraagt mijn fractie aan de minister.

Voorzitter. Zou de minister niet eerder moeten inhaken op artikel 5 EVRM, het recht op vrijheid en veiligheid. Het recht op vrijheid kan rechtmatig worden ingeperkt van overheidswege. Artikel 5, lid 1, sub 3c EVRM laat vrijheidsbeperking bij verdenking van strafbare feiten toe en lid 3 erkent het recht om spoedig voor een rechter te worden voorgeleid na aanhouding. Zou je dan niet a contrario kunnen stellen dat die rechter dan ook in beginsel een bevel tot medebrenging mag afgeven tegen de verdachte? Met andere woorden: de Nederlandse strafrechter kan de Oekraïense verdachte wel degelijk dwingen om deel te nemen aan de videoconferentie op basis van toelaatbaarheid van Nederlandse strafvordering in combinatie met het zojuist aangehaalde artikel 5 EVRM. Deelt de minister onze zienswijze?

In dit verband wijst 50PLUS ook op het aankomend wetsvoorstel uitbreiding slachtofferrechten van de minister voor Rechtsbescherming, waarbij een verschijningsplicht voor zekere verdachten wordt geïntroduceerd. Deze minister schrijft: "De rechtspraak van het EHRM noch de voormelde Richtlijn wijzen erop dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte een recht op afwezigheid inhoudt of impliceert. Als aan de in artikel 5 EVRM opgenomen voorwaarden is voldaan, biedt dit onderdeel dus nadrukkelijk de mogelijkheid om de verdachte tot aanwezigheid op het onderzoek ter terechtzitting te verplichten."

Indien de verdachte gedwongen kan worden om deel te nemen aan de videoconferentie en vervolgens niets zegt — zich beroept op zijn zwijgrecht — is dat toch nog altijd vele malen beter dan helemaal niet verschijnen. Nabestaanden van de slachtoffers krijgen de verdachte dan in ieder geval in beeld.

Kan de minister daarom nader ingaan op hetgeen hij stelde in het debat met de Tweede Kamer op 6 juni jongstleden over deze materie. Ik quote de minister: "Stel nou even dat je zo'n gedwongen videoconferentie zou kunnen afspreken met Oekraïne, dan is de kans zeer groot dat de verdachte in beeld komt en in het geheel niets meer zegt, omdat dat instemmingspunt weg is en hij daar niet aan wil meewerken. Dan gaan we het paard toch achter de wagen spannen?"

Wat bedoelt de minister met dit statement? We streven hier met z'n allen naar vervolging en berechting waarbij verdachten, liefst in persoon en dus in beeld, terechtstaan. Beroep op zwijgrecht komt veelvuldig voor tijdens strafprocessen en dat is een grondwettelijk recht dus daaraan kan nooit worden getornd. Dus wat bedoelt de minister met deze uitlating?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 16, blz. 6-7

Minister Grapperhaus:

(...)

Mevrouw Vlietstra en mevrouw Baay-Timmerman vroegen naar de instemming van een verdachte bij het terechtstaan per videoconferentie. Dat is een belangrijk onderwerp. Voorzitter, ik hoop dat u mij toestaat dat ik daar wat langer op inga. De mogelijkheid van het terechtstaan per videoconferentie, waarbij de verdachte zich in een ander land bevindt dan het land waar hij terechtstaat, is een bijzonderheid. Voor zover mij bekend, heeft dat nooit eerder plaatsgevonden. Er is wel ervaring met videoconferenties bij binnenlandse berechting. Denkt u bijvoorbeeld aan de maffiaprocessen in Italië. Ook enkele internationale straftribunalen maken wel gebruik van videoconferentie voor bepaalde doeleinden. De Nederlandse wet staat het horen per videoconferentie al ruim tien jaar toe, inclusief berechting per videoconferentie, maar er is in de praktijk tot nu toe geen sprake van een ruime toepassing.

In de Nederlandse praktijk is terechtstaan per videoconferentie nog nooit toegepast. De inzet is erop gericht om de berechting van het neerhalen van vlucht MH17 zo veel mogelijk in de aanwezigheid van de verdachten te doen plaatsvinden. Terechtstaan per videoconferentie is dan alleen een mogelijkheid in de situatie dat een verdachte omdat hij Oekraïens onderdaan is, niet kan worden uitgeleverd vanuit Oekraïne. Dat zou ook kunnen bij onderdanen van andere landen als we op enig moment vaststellen dat die landen ook zo'n dergelijk uitleveringsverbod van eigen onderdanen hebben en als we dan met die landen zo'n afspraak kunnen maken. Ik zeg dit even voor de volledigheid.

Het huidige Nederlandse recht vereist voor de berechting per videoconferentie dat de verdachte daarmee instemt. Dat geldt ook voor internationale regelingen. Ook daarin is de instemming van verdachte vereist. Dat geldt dus zowel voor het Nederlandse recht als voor de verdragen. In dat licht is het de vraag of Nederland en Oekraïne samen kunnen afspreken af te wijken van een tussen hen geldend verdrag, namelijk het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, of dat ze dan eerst dat tweede aanvullend protocol zouden moeten opzeggen. Het opzeggen van het protocol is niet aan de orde, omdat het nou juist in allerlei andere opzichten een belangrijk instrument is voor de strafrechtelijke samenwerking met veel landen. De uitdrukking is in een ander verband al gevallen: dan gaan we het paard achter de wagen spannen. Of in ieder geval één mijl op zeven rijden, als u mij begrijpt.

Wat zouden we met het loslaten van het instemmingsvereiste bereiken? Zonder de instemming van de verdachte is geen zinvolle deelname te verwachten aan een met gebruikmaking van videoconferentie te voeren proces. Een verdachte die tegen zijn wil terechtstaat, zal niet willen meewerken aan dat videoverhoor. Een verdachte kan niet worden gedwongen te verklaren, want die heeft zwijgrecht. Het doel van de toepassing van videoconferentie is dan slechts nog dat de gedachte zichtbaar is, voor de andere deelnemers aan het strafproces en voor het in de rechtszaal in Nederland aanwezige publiek. We lopen dan nog steeds het risico dat de rechter eigenlijk vindt dat alleen maar zichtbaar zijn zonder instemming niet in overeenstemming is met de verdragen en andere normen waar Nederland en Oekraïne aan gebonden zijn. Volgens het geldende Nederlandse recht is een verdachte nog steeds in beginsel niet verplicht om aanwezig te zijn bij zijn berechting. Ik weet dat de regering een wetsvoorstel in voorbereiding heeft om bepaalde verdachten van ernstige delicten te verplichten aanwezig te zijn bij de rechtszitting en de uitspraak, maar dat is nog geen geldend recht. Het kon dus ook niet meegenomen worden in het verdrag waarover we het vandaag hebben.

Ik vind dat we er met elkaar voor moeten zorgen dat het MH17-proces niet kwetsbaar wordt door op dit belangrijke punt afwijkende regelingen te treffen. Ik denk dat de heer Knapen het vanmorgen heel treffend zei: we moeten niet marchanderen met eisen uit een internationaal verdrag in het bilaterale verdrag met Oekraïne. Ik onderschrijf dat. De Nederlandse rechter beslist over de toepassing van videoconferentie bij de berechting. Het is nog steeds de vraag of de rechter ertoe zou besluiten als de verdachte er niet mee instemt en die instemming in afwijking van bestaande regels niet vereist zou zijn. Kortom, we kunnen ook nog tegen de situatie aanlopen dat we denken dat we het geregeld hebben maar de Nederlandse rechter zegt: ik ga er niet mee akkoord vanwege de regels van een eerlijk proces. Ook is op voorhand niet duidelijk hoe de Oekraïense rechter zou beslissen als een verdachte daar bezwaar zou maken.

Mevrouw Baay heeft nog vragen gesteld over het bevel tot medebrenging. Een dergelijk bevel van de Nederlandse rechter kan als zodanig niet worden geëffectueerd in Oekraïne. Het kan wel relevant zijn voor de bevoegde Oekraïense autoriteiten, die verplicht zijn ervoor te zorgen dat de verdachte daadwerkelijk aanwezig is als hij heeft ingestemd met het terechtstaan per videoconferentie. De Nederlandse rechter kan geen bevelen geven aan de Oekraïense autoriteiten, maar een dergelijk bevel kan wel duidelijk maken dat de betrokkene zou moeten verschijnen gezien die instemming.

Voorzitter, ik sluit op dit punt af. Zoals bekend heb ik de Tweede Kamer toegezegd om met het oog op eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen nader advies in te winnen over het instemmingsvereiste. Ik zal de Tweede Kamer daarover per brief informeren. Die brief zal ik, wil ik hierbij toezeggen, ook aan uw Kamer doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het aspect “snelle gezinshereniging” in nieuwe Dublinregelgeving (34.482 / 34.585) (T02712)

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Stienen (D66) en Strik (GroenLinks), toe in een later stadium terug te komen op de uitwerking van het aspect “snelle gezinshereniging” in nieuwe Dublinregelgeving.


Kerngegevens


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 34 482, C - blz. 5

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Misschien kan de Staatssecretaris in dat verband ook ingaan op de situatie van gezinsleden die in het kader van Dublin nu eigenlijk kunnen doorreizen naar bijvoorbeeld Duitsland of Nederland. Moeten die dan inderdaad eerst weer terug naar een derde land? Hoe verhoudt zich dat tot het belang van een snelle gezinshereniging?

Mevrouw Stienen (D66):

(…)

Ik sluit aan op de laatste vraag van mevrouw Strik, ook met het oog op de brief. Als ik de term «gezinshereniging» als zoekterm daarin probeer te vinden, dan komt die niet naar boven. Ik heb dat gemist in het overzicht. Hoe zit het nu eigenlijk met gezinshereniging en de positie van gezinsleden door al deze zeven onderdelen heen?

Kamerstukken I 2018-2019, 34 482, C - blz. 9-10

Staatssecretaris Harbers:

Zou u die vraag in één zin kunnen herhalen?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Betekent dit dat gezinsleden van vluchtelingen die al ergens in de Unie zijn, op grond van de niet-ontvankelijkheidsprocedure eerst weer worden teruggestuurd naar een land buiten Europa, waar zij de gezinsherenigingsprocedure moeten afwachten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het belang van een snelle gezinshereniging?

Staatssecretaris Harbers:

Laat ik de vraag daarachter beantwoorden en niet gaan grasduinen in: hoe zit dat nu in de voorstellen? Die zijn nu juist nog in bespreking. Als iemand een status heeft als vergunninghouder binnen de Europese Unie, gelden de gebruikelijke nareisregels. Dan zou zo iemand zijn gezinsleden kunnen laten overkomen. Op het moment dat we het bekijken vanuit de Dublinverordening, interpreteer ik het zo dat mevrouw Strik de situatie bedoelt dat er één gezinslid in de Europese Unie binnen is. Andere gezinsleden bevinden zich nog buiten de Europese Unie. Op zo’n moment zou degene die in een lidstaat de asielprocedure voert, daar in behandeling genomen moeten worden en daar uiteindelijk wel of niet een status moeten krijgen. Dat is dan de basis om de gezinsleden naar die lidstaat te laten overkomen, om daar de hereniging te laten plaatsvinden. Dat is zoals de Nederlandse regering het beoogt. Ik hoop dat dat ook is wat mevrouw Strik bedoelt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Stel dat een gezinslid zich in Griekenland bevindt, terwijl de echtgenoot of de ouders in Duitsland zijn. Dan kunnen ze in het kader van Dublin worden doorgestuurd naar Duitsland. Wat er nu gaat gebeuren op grond van nieuwe Dublinregels is dat mensen eerst weer de Europese Unie uit worden gestuurd, bij wijze van spreken, en dan weer op een procedure moeten wachten. U weet misschien ook dat het in Duitsland voor subsidiair beschermden nogal wat jaren kan duren voordat dit gebeurt. Daarom vroeg ik: hoe verhoudt dit zich tot het belang van een snelle gezinshereniging?

Staatssecretaris Harbers:

We zien dit in de praktijk niet altijd, maar het is wel een voorbeeld dat ook bij de huidige regelgeving, in de woorden van mevrouw Strik, een soort juridisch limbo zit. We beogen nu juist dat straks die verantwoordelijkheden van meet af aan transparant zijn. Op die manier kijken we naar de opzet van de nieuwe Dublinregels. Als de zorg van mevrouw Strik daarachter is dat we toch niet onnodig mensen laten bewegen terwijl je weet dat ze uiteindelijk toch weer binnenkomen, dan wil ik wel rekening houden met die zorg. Misschien is het het handigst dat ik in een later stadium bij de Kamer erop terugkom hoe we dit al dan niet hebben weten te verankeren in nieuwe Dublinregelgeving. Wij zien het overigens niet op grote schaal, maar wellicht kunnen we in de praktijk ook op andere manieren tegemoetkomen aan de zorg die daarachter zit.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In de toelichting van de AMvB’s ingaan op de aspecten noodweer en geweldsinstructie (34.558) (T02762)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schouwenaar (VVD), toe in de toelichting van de AMvB’s in te gaan op de betekenis van de geweldsinstructie en het leerstuk van noodweer in relatie tot de strafuitsluitingsgronden.


Kerngegevens

Nummer T02762
Status voldaan
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. J.M. Schouwenaar (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen geweldsinstructie
Koopvaardij
Vessel Protection Detachment
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 4

De heer Schouwenaar (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Tot slot heeft mijn fractie nog een tweetal vragen. Allereerst de noodweer. Het strafrecht kent een uitvoerige regeling van de noodweer. In hoeverre regelt dit wetsvoorstel hetzelfde als het leerstuk noodweer doet? Zijn we dubbel werk aan het doen? Of zijn er onderdelen van de burgerbeveiliging die niet onder noodweer vallen, bijvoorbeeld voorbereidingsmaatregelen? In zijn brief kondigt de minister een beschouwing over noodweer aan. Misschien wil hij nu alvast een tipje van de sluier oplichten, bij wijze van try-out.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 13

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik kom bij de vragen van de heer Schouwenaar. Hij vroeg of ik een tip van de sluier kan oplichten op het gebied van de geweldsinstructie en het leerstuk van noodweer. Dat heb ik in de brief van 18 januari aangekondigd, maar ik heb gezegd dat ik dat ga doen in de toelichting bij de AMvB. Die komt in concept naar uw Kamer. Het lijkt me goed om daar dan gericht met elkaar over te discussiëren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In de uitvoeringsfase terugkomen op de regels voor vergunningverlening voor Vessel Protection Detachments (34.558) (T02763)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe in de uitvoeringsfase van het initiatiefvoorstel terug te komen op de regels voor vergunningverlening voor Vessel Protection Detachments.


Kerngegevens

Nummer T02763
Status voldaan
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Nederlandse koopvaardijschepen
Vessel Protection Detachment
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 7

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik begin met de vormgeving van het wetsvoorstel. De SP zei hierover in de schriftelijke behandeling al dat het een uitgekleed voorstel is, gezien de delegatiebepalingen voor uitwerking van het wetsvoorstel in lagere regelgeving. De initiatiefnemers ontkennen dit en benadrukken dat delegatiebepalingen "nuttig, raadzaam en gebruikelijk zijn", zonder afbreuk te doen aan de "helderheid en overzienbaarheid" van het wetsvoorstel.

Deze redenering kan mijn fractie niet helemaal volgen. Het gewijzigd voorstel van de wet beslaat krap acht pagina's. Hier had dus best wel wat meer uitwerking bij gekund. Maar veel belangrijker nog is dat juist in de AMvB's cruciale zaken zullen worden geregeld die raken aan de proportionaliteit en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Dit doet afbreuk aan de controlerende taak van deze Kamer, dus ter plekke, bij de behandeling van het wetsvoorstel. Dit komt immers de plenaire behandeling niet ten goede. Maar ook achteraf wordt het moeilijker, want bij een AMvB is het altijd lastig voor een parlement om voldoende controle te houden op hoe het er uiteindelijk uit komt te zien. Ik noem twee voorbeelden die in nadere regels worden vormgegeven en die daarvoor bezwaren kunnen zijn.

Als eerste voorbeeld verwijs ik naar artikel 4, lid 2, sub a en b, dat regelt dat de minister van JenV bij AMvB een aantal zeemijlen en een percentage extra kosten van een voorgenomen transport vaststelt. Op basis van die criteria kan een reder een beroep doen op particuliere beveiliging in plaats van een VPD. De regering heeft nu aangegeven om van plan te zijn om met zo'n AMvB te bepalen dat zo'n VPD niet 20% duurder uitvalt, of dat een koopvaardijschip niet meer dan 100 mijl moet omvaren. Dit is net ook al gememoreerd. Dit om een level playing field voor de Nederlandse koopvaardij te faciliteren. Mijn fractie vreest voor een glijdende schaal, waar minder stringent gereguleerde private beveiliging in andere landen wellicht goedkoper en zonder vergunning kan opereren. We weten nu het voornemen van zo'n AMvB. Die kan misschien zo vorm krijgen, maar kan daarna ook nog weer worden gewijzigd.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 21

Minister Grapperhaus:

Ten slotte, de regels voor vergunningverlening komen in de AMvB. Voor alle duidelijkheid, de heer Backer had het even over die subdelegatie, maar de geweldsinstructie komt ook in de AMvB, maar dat had ik ook al in de inleiding gezegd. Voorzitter. Dat waren nog even de aanvullende punten die ik wilde beantwoorden.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het spijt me dat ik toch nog een laatste vraag moet stellen. Ik had gevraagd wie die normen en regels voor die private beveiligers dan opstelt. Gebeurt dat door het ministerie van Defensie? En hoe zit het dan met die standaarden ten opzichte van de standaarden die het ministerie zelf hanteert ten aanzien van de veiligheid en inzet?

Minister Grapperhaus:

Die regels komen uiteraard tot stand in overleg met het ministerie van Defensie, ook vanuit het deskundigheidsperspectief.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Nou ja, en dan het vervolg van die vraag: hoe zit het dan met die standaarden? We hebben het erover gehad dat het VPD gebaseerd is op bepaalde veiligheidsnormen die het ministerie hanteert. Hoe verhouden die zich tot de normen die voor private beveiligers worden opgesteld? Zijn er dan twee soorten sets standaarden of uitgangspunten wat betreft de veiligheid?

Minister Grapperhaus:

Nee, maar dan ga ik weer helemaal terug naar dat systeem van de certificering zoals het ook in het wetsvoorstel vastligt. Ik had het er net nog even bij gepakt; ik moet het nu weer even zoeken. Ik begrijp de door uw Kamer op dat punt geuite zorg: gaan we niet de kant op drijven, om naar in maritieme termen te blijven, van goedkope stuntaanbieders die zeggen dat ze het met anderhalve man en een rubberbootje kunnen regelen? Daar hebben we het ook in mijn eerste termijn over gehad. Dat is uiteraard niet de bedoeling. Daar steken de hele vergunningverlening en de certificering zoals die in hoofdstuk 4 van de wet staan, heel duidelijk een stokje voor. Maar dan komen we ook weer op hoe dat eruit gaat zien. In de uitvoeringsfase kom ik daar bij u op terug bij die AMvB's.


Brondocumenten


Historie