Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rappel toezeggingen september 2025)



Dit is het rappel tot 02-07-25.

 




Toezegging Arbeidsparticipatie kwetsbare groepen (34.775) (T02495)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe het dictum van de gewijzigde motie Strik c.s. over te nemen en maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden van de effecten van de maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van deze groepen.


Kerngegevens

Nummer T02495
Status voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arbeidsparticipatie
evaluaties
inkomenseffecten
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 24

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zal het komende uurtje goed besteden. Ik wil toch graag iets zeggen voordat u overgaat naar het volgende kopje. Ons viel vooral op dat u vast meer flex gaat maken en dat u in die zin dus meer gelijkheid gaat creëren. Ik denk dat dit niet de juiste richting is, maar het kabinet gaat zich daar nog verder over buigen. Ik wil het nu over het volgende hebben. U heeft het over een uitgebalanceerd pakket met het streven om juist iedereen actief te kunnen maken op de arbeidsmarkt. Wat ons opvalt — ik heb daar in de eerste termijn ook aan gerefereerd — is dat juist de mensen die al moeite hebben om mee te komen, in hun inkomen worden geraakt. De ziektewetuitkering wordt gekort. De Wajonguitkering wordt verlaagd. De WIA-uitkering wordt aangescherpt. Mensen met een handicap komen onder het minimumloon terecht, omdat er loondispensatie wordt gegeven en het minimumloon niet meer geldt. De minister-president geeft aan dat dit participatiemaatregelen zijn. Omdat wij zorgen hebben over de wijze waarop dit hun inkomenspositie raakt en over de vraag of dat daadwerkelijk iets gaat opleveren voor hun participatie in positieve of negatieve zin, zou ik de premier willen vragen of hij bereid is om, zeg over twee jaar, met een soort effectrapportage te komen voor deze groepen. Dan kunnen wij zien wat het met hun inkomenspositie en met hun arbeidsparticipatie heeft gedaan. Ik zie dat de minister-president nu al van een deskundig advies wordt voorzien.

Minister Rutte: Ik fluisterde even met de heer Koolmees. Wij zeggen net tegen elkaar dat over twee jaar te snel is daarvoor. Laten we afspreken dat wij eens even kauwen op die gedachte, maar dat we daar in dit debat nog niet op terugkomen. We moeten eerst even zien wat dat toevoegt aan het beleid dat we al voornemens zijn te maken. Zoals de heer Koolmees nu ook zegt, vindt een deel van die grote hervormingen plaats in 2019 en vooral in 2020. Over twee jaar heb je dan nog geen effecten. Ik denk dat het dus goed zou zijn om hier eerst even naar te kijken. In de wetsvoorstellen die komen — voor zover dat nieuwe wetten zijn; de Wajongverlaging is al besloten, maar een aantal andere dingen komt er nog aan — zullen wij uw woorden laten meewegen bij de opstelling van de memorie van toelichting. Sowieso zitten er in de meeste van die wetten ook evaluatiebepalingen. We zullen het op de een of andere manier daarbij betrekken, maar ik voel niets voor een soort megaevaluatie op datum X. Ik denk dat dat weinig toevoegt.

De voorzitter: Mevrouw Strik, kort op dit punt.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zou willen voorkomen dat het juist weer wordt gefragmenteerd in afzonderlijke maatregelen. Het gaat om een bepaalde groep, om de kwetsbaarste mensen op de arbeidsmarkt. Ik zou toch graag zien dat er in ieder geval over een jaar of drie, wanneer het al in werking is getreden, wordt gemonitord en gerapporteerd op welke wijze dat uitpakt voor hun inkomen en participatie.

Minister Rutte: Ik snap uw verzoek. U merkt enige terughoudendheid als het gaat om megaevaluaties, zeker als de invoeringstermijnen zo verschillend zijn. We kijken dadelijk tijdens de lunchpauze even of we hier nu al inhoudelijk op kunnen reageren en anders doen we het later. Zullen wat dat zo doen? De bewindspersoon van Sociale Zaken en ik zullen dan even op uw suggestie kauwen. Als het niet vandaag lukt, komen we daar later op terug. De onderliggende gedachte zullen we steeds voor ogen houden. Ik weet dat dit niet voldoende is voor u, mevrouw Strik, maar dat onderdeel nemen we in ieder geval mee. Bij het opstellen van wetsontwerpen zullen we rekening houden met evaluatiebepalingen et cetera. Maar u wilt meer en we gaan kijken of dat zou passen in onze aanpak.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7-8

Mevrouw Strik (GroenLinks): Onze zorg gaat het meest uit naar de meest kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. We hebben bedenkingen bij de effecten van de maatregelen van het kabinet. We zijn blij met de toezegging van de minister-president om daarop toe te zien. Hij zou dit nog nader vormgeven in zijn tweede termijn, maar voor de zekerheid dient mijn fractie hierover een motie in. Die kunnen we altijd nog intrekken als er alsnog langs deze lijnen een toezegging volgt.

De voorzitter: Door de leden Strik, Kox, Teunissen, Koffeman, Ten Hoeve en Nagel wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet zegt in te zetten op een inclusieve samenleving en dat onder meer vertaalt in maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers;

overwegende dat beoogde maatregelen in het regeerakkoord veelal neerkomen op minder financiële zekerheden voor mensen in een kwetsbare positie, zoals in elk geval door:

  • de aanscherping van het schattingsbesluit waardoor meer mensen hun WIA-uitkering verliezen;
  • de vervanging van de loonkostensubsidie door loondispensatie waardoor mensen met een arbeidsbeperking onder het wettelijk minimumloon betaald kunnen worden;
  • het schrappen van het recht op arbeidskorting en IACK voor mensen in de ziektewet;
  • het verlagen van de Wajong-uitkering;

verzoekt de regering om over maximaal drie jaar een evaluatie te houden naar de effecten van de maatregelen op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van de genoemde groepen, en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (34775).

Mevrouw Strik (GroenLinks): Voorzitter. Wij achten dit van belang, omdat een individuele wetsevaluatie nog steeds niet het totaaloverzicht geeft van de effecten voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 15-16

Minister Rutte: Dan de motie met letter G van mevrouw Strik over de evaluatie. Het gaat om de Wajong. Bij de invoering van de Participatiewet in 2015 is besloten 5% te korten. Het gaat om Wajongers van wie na herindeling blijkt dat zij arbeidsvermogen hebben. Wajongers voor wie dat geldt, kunnen wij stimuleren om aan de slag te gaan. Dan moet er wel kans zijn op werk en daarom is er extra ondersteuning van het UWV. Er is een banenafspraak gemaakt en begin volgend jaar komt er een beleidsdoorlichting Wajong, zodat wij kunnen zien welke verbetermogelijkheden er zijn om het werken vanuit de Wajong te stimuleren. In het regeerakkoord van dit kabinet spelen er twee dingen. Eén: meer prikkels in de arbeidsongeschiktheidsregelingen richting werk inbouwen en de kans op het vinden van een baan voor WIA-gerechtigden vergroten en daarmee het beroep op de WIA verminderen. Twee: de loonkostensubsidie in de Participatiewet vervangen voor een loondispensatie voor nieuwe gevallen en de middelen die dat oplevert inzetten om de al genoemde 20.000 extra plekken voor beschut werk te kunnen financieren.

Dat is de kern van dit regeerakkoord voor deze twee trajecten: de WIA en de loondispensatie, in combinatie met die plekken voor beschut werk. De timing is dat beide trajecten het grootste effect hebben vanaf 2020/2021. Voor de extra beschutte werkplekken is in 2019 15 miljoen beschikbaar, in 2020 42 miljoen en in 2021 69 miljoen. Dat bouwt op en dat kost tijd. Dat is ook logisch, want het moet zorgvuldig gebeuren. In beide gevallen betrekken wij in het wetgevingstraject uiteraard ook beide Kamers. Elk wetgevingstraject kent ook consultaties voor alle belanghebbenden, bijvoorbeeld ook voor Cedris, de koepel voor sociale diensten. Beide trajecten zullen evaluatiebepalingen bevatten. Daarmee komen wij denk ik al een heel eind. Ik zei het al in eerste termijn.

Dan kan ik mij nog steeds voorstellen dat het interessant zou kunnen zijn om de maatregelen in onderlinge samenhang te bezien. Dat is wellicht ook voor een komend kabinet nuttig. Maar dat zou dus pas kunnen over een aantal jaren, bijvoorbeeld in het jaar 2025, omdat je eerder simpelweg geen meetbare gegevens hebt. Het lijkt mij ook niet iets wat het kabinet zelf moet doen. Dat zal dan een externe partij moeten oppakken. Dat alles gezegd hebbend, zou ik de motie zoals die nu voorligt, willen ontraden.

Mevrouw Strik (GroenLinks): De motie vraagt om twee dingen: het monitoren van de inkomensontwikkeling en de participatieontwikkeling. De premier ging net alleen in op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Eigenlijk wordt hier inkomensbeleid gevoerd als instrument om de arbeidsmarktparticipatie te bevorderen. Juist dat willen wij monitoren: wat betekent het voor het inkomen en wat betekent het voor de arbeidsparticipatie? De premier geeft aan dat de beschutte werkplekken pas na 2020 worden ingevoerd. Mijn vraag is hoe het dan zit met die loonkostensubsidie. Gaat die dan ook pas worden afgeschaft of wordt die wel meteen afgeschaft?

Minister Rutte: Dat schetste ik net; die bouwt op. Dat gaat ook in een geleidelijk traject. Het geldt alleen voor nieuwe gevallen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dus die inkomensgevolgen vinden niet meteen plaats?

Minister Rutte: Nee.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dan zou ik aan de premier willen vragen of het een optie is dat in de motie komt te staan: drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Minister Rutte: Dat is wat ik net zei: dan zit je op 2025. Dat kunnen we toch doen? Dan is het nuttig. Ik kan mij voorstellen dat een volgend kabinet dat wil weten. Ik vind het helemaal niet verkeerd, ook die samenhang niet. Ik vind uw verzoek logisch, alleen de timing is een probleem.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het gaat ons om het totaaloverzicht. Als de andere indieners het goedvinden dat er in de motie komt te staan "drie jaar na de invoering van de wetsvoorstellen", zie ik brede steun van het kabinet.

Minister Rutte: Dat wordt dan 2024/2025. Misschien is dan de beste formulering "drie jaar na invoering". Daarmee wordt het jaar nog even in het midden gelaten. Klopt dat? Bij de Tweede Kamer wordt de motie dan gewijzigd. Gaat dat hier mondeling? Ja? Het gaat hier veel praktischer, heel goed. Dan hoeft de motie ook niet opnieuw te worden rondgedeeld, mooi.

(...)

De voorzitter: Mag ik nog één ding vragen over de motie op letter G van het lid Strik over maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren? Is het nu: verzoekt de regering om over maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ja.

De voorzitter: Drie jaar na invoering een evaluatie. En de minister-president laat de motie oordeel Kamer?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Hij ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Nee, wij kunnen er goed mee leven.

De voorzitter: U ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Ja hoor, we nemen haar over, of hoe heet dat? Ik weet …

De voorzitter: Aha, u neemt haar over.

Minister Rutte: Aan de overzijde hebben ze het allemaal veranderd, voorzitter. Ik weet niet of u dat ook gedaan hebt.

De voorzitter: Nee, ik heb het nu even met de pen veranderd.

Minister Rutte: Nee, maar ook de advisering vanuit de regering is daar veranderd.

De voorzitter: O, nee, maar daar doen wij niet aan. Wij doen het heel simpel. U vindt de motie goed of niet goed.

Minister Rutte: Het punt is wel dat er één overweging in staat waar we niet blij mee zijn, maar het dictum zoals dat is aangepast, kunnen we overnemen. Het dictum is dus akkoord, maar ik zeg er even bij — want je interpreteert de motie ook samen — dat dit niet betekent dat de regering blij is met alle overwegingen. Maar ik denk dat mevrouw Strik dat prima vindt zolang het dictum maar tot overeenstemming leidt.

De voorzitter: Oké, het dictum is akkoord, met de woorden "drie jaar na invoering", en u neemt de motie dus over. Dat is duidelijk. Dank u wel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van de wet expliciet aandacht besteden aan de effecten op de seizoensarbeid en agrarische sector (35.074) (T02730)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oomen-Ruijten (CDA) en Ester (ChristenUnie), toe om in de evaluatie van de wet specifiek aandacht te besteden aan de gevolgen voor de seizoensarbeid en de agrarische sector.


Kerngegevens

Nummer T02730
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen agrarische sector
evaluaties
premiedifferentiatie
seizoensarbeid
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.2

De heer Ester:

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar ook daarbuiten, is veel aandacht besteed aan de positie van tijdelijke invalkrachten in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs en aan de rol van oproeproepkrachten in de agrarische sector in de nieuwe ketenbepaling. Kan de minister aangeven wat de status is van de uitzonderingsbepaling die is overeengekomen voor het onderwijs? Hoe gaat deze bepaling uitgewerkt worden? Via het gewijzigde amendement-Stoffer c.s. (35074, nr. 61) en de motie-Wiersma/Heerma (35074, nr. 46) staan knelpunten in de uitvoering van het wetsvoorstel, specifiek rond seizoensarbeid, op de agenda, bijvoorbeeld bij de jaarurennorm en de WW-premiedifferentiatie. Het gaat hier immers om een sector die een eigen dynamiek en eigen omstandigheden rond tijdelijk werk kent. Overleg met de sector is aangekondigd. Kan de minister ons bijpraten over hoe dit overleg verloopt en of er zicht is op consensus? De ChristenUnie-fractie dringt erop aan dat de effecten van het wetsvoorstel voor onze agrarische bedrijven serieus onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Kan dat worden toegezegd?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.19

Mevrouw Oomen-Ruijten:

Voorzitter. Ik kom op seizoensarbeid. De premiedifferentiatie voor de WW is een complete ommezwaai in denken. Tot nu toe was de WW-premie voor de eerste zes maanden gerelateerd aan de sector om deze te prikkelen en werkloosheid zo veel als mogelijk te voorkomen, maar nu wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur de basis voor de hoogte van de heffing. Dat treft met name de land- en tuinbouw, maar zeer zeker ook de horeca.

Ik kan u zeggen dat deze wet in de sector niet begrepen wordt. Waarom niet? Men heeft geen keuze. Wanneer men een werknemer slechts twee à drie maanden nodig heeft, kan men deze gewoon geen vaste baan aanbieden en dat is toch wat deze wet voorstelt. Het gaat in de sectoren van de land- en tuinbouw en de horeca, waar seizoensarbeid is, niet alleen om de kostenverhoging in de WW-premie; ook de transitievergoeding en de maatregelen bij uitbetaling van de oproep zullen er niet toe leiden dat een vast contract de maat wordt. Het zal, zo denken wij, een vlucht naar zzp-constructies betekenen.

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 23, 24

De heer Koolmees:

Dan kom ik bij seizoensarbeid. Mevrouw Oomen en de heer Ester hebben daar aandacht voor gevraagd. Ik heb al benadrukt dat de invoering van de premiedif tweeledig is. Ten eerste is dat het stimuleren van werkgevers om vaste contracten aan te gaan en ten tweede het beprijzen van de instroom in de WW. Ik wil daarbij graag het beeld wegnemen dat de WW-premie voor seizoensarbeid veel hoger wordt. Voor sectoren met veel seizoensarbeid, zoals de agrarische sector en de horeca, geldt die hogere WW-premie nu ook al voor korte contracten. (…) In de agrarische sector stijgt de hoge WW-premie wel, maar slechts beperkt, namelijk van 7,5% naar 8% bij de invoering van de WAB. Voor seizoensarbeid kunnen werkgevers ook een vast contract met een jaarurennorm aanbieden en daarvoor geldt ook de lage WW-premie.

In de Tweede Kamer zijn een aantal maatregelen genomen om seizoensarbeid tegemoet te komen. In de eerste plaats gaat het dan om het amendement van de SGP waarin een uitzondering is gemaakt voor studenten en scholieren onder de 21 jaar met twaalf uur. In de tweede plaats hebben de amendementen van de SGP-fractie mogelijk gemaakt dat sociale partners bij cao af kunnen wijken van bepaalde bepalingen. In de derde plaats hebben we 12 miljoen beschikbaar gesteld voor bbl-plekken in seizoensgebonden sectoren, juist om die sectoren tegemoet te komen. Tot slot is er een motie aangenomen om in gesprek te blijven met sociale partners over de knelpunten op dit gebied. Deze gesprekken gaan zowel over het monitoren als over het wegnemen van effecten voor seizoensarbeid. Dat ga ik uiteraard doen.

De heer Ester vroeg mij hoe het staat met de gesprekken tussen het kabinet en de sociale partners op dit punt. Hij vroeg ook om de effecten van het wetsvoorstel voor de agrarische sector onderdeel te laten zijn van de wetsevaluatie. Dat laatste wil ik sowieso graag toezeggen. We nemen dit mee in de wetsevaluatie. Ik ga graag in gesprek met de sociale partners. Voor juni is er weer een gesprek gepland met de sociale partners, met name om te kijken welke signalen er in de agrarische sector zijn qua seizoensarbeid.

In de schriftelijke ronde is er een voorstel gedaan voor een uitzondering. Dat blijkt niet handhaafbaar te zijn. Dat heb ik ook geantwoord naar aanleiding van uw vragen. Ik sta wel welwillend tegenover oplossingen voor praktische knelpunten, bijvoorbeeld als het gaat om de toepassing van de jaarurennorm. Daar vroeg mevrouw Oomen aandacht voor. Omdat er bij agrarische bedrijven over het algemeen meer seizoensarbeid voorkomt en het kabinet met sociale partners in gesprek blijft over de seizoensarbeid, blijft speciale aandacht voor de evaluatie goed. Ik blijf met de sociale partners in gesprek. Ik zeg ook expliciet toe dat er bij de evaluatie van de premiedifferentiatie specifiek zal worden gekeken naar de gevolgen voor de seizoensarbeid, ook voor de agrarische sector.

(…)

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Als wij het over seizoensarbeid hebben, doen wij alsof het alleen maar die halve procent premie betreft. Maar er geldt meer bij die seizoensarbeid. Ik denk dan aan de transitievergoeding, maar ook aan alle maatregelen bij het oproepwerk. Dat knelt zeer zeker met de weersvoorziening in de tuinbouw.

Minister Koolmees:

Eens. Ik pel het even af. Eerst de premiedifferentiatie. Daar zit inderdaad een verschil tussen 7,5% en 8% in de agrarische sector. Bij oproepwerk hebben we juist ook, met een amendement van de SGP-fractie in de Tweede Kamer, aan sociale partners de mogelijkheid gegeven om daarvan af te wijken bij cao-bepaling. Dat is ook een beweging richting die sectoren.

In de derde plaats ... Even denken, hoor! Wat was de derde ook alweer? Ik ben even het antwoord kwijt. Ik ben het laatste punt waarmee we tegemoetkomen aan seizoenswerk even kwijt. Bij de transitievergoeding vanaf dag één klopt het inderdaad dat het leidt tot 3% hogere kosten per jaar. Daar staat ook weer tegenover dat ... Jeetje, ik ben even de redenering kwijt!

De voorzitter:

Doet u het anders in tweede termijn. Het is iets met miljoenen; dat is duidelijk.

Minister Koolmees:

Iets met miljoenen inderdaad. Het is meer dan 12 miljoen; dat klopt. De transitievergoeding vanaf dag één kost inderdaad geld voor de seizoensarbeid. Dat heeft ook te maken met die WW-instroom, die ook belast wordt, om het zo maar te zeggen. Daarmee gaan inderdaad de kosten omhoog. De jaarurennorm blijft mogelijk. Andere manieren blijven ook mogelijk. We hebben geprobeerd de sector tegemoet te komen. We blijven dat monitoren. We hopen daarmee ook de ongewenste effecten te kunnen voorkomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het gebruikmaken van wetenschappelijk arbeidsmarktonderzoek bij de evaluatie van de wet (35.074) (T02732)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester (ChristenUnie), toe om bij de evaluatie van de wet gebruik te maken van een wetenschappelijke evaluatie en kennisonderzoek. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de effecten van de wet als geheel, alsook aan de effecten van de verschillende delen van de wet op de arbeidsmarkt.


Kerngegevens

Nummer T02732
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
kennisagenda
wetenschappelijk onderzoek
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 26

De heer Ester:

Voorzitter. Veel in deze wet is gebaseerd op signalen en op intüïtie en minder op stevige empirische evidentie. Dat kan misschien ook niet altijd maar het lijkt mij wel van groot belang om het wetenschappelijk arbeidsmarktonderzoek veel scherper in de wedstrijd te zetten en vooral ook onbedoelde neveneffecten van de maatregelen van de minister te laten onderzoeken. Kan de minister dat nog toezeggen?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 34

Minister Koolmees:

Over de empirische evidentie en het belang van wetenschappelijk onderzoek ben ik het zeer met de heer Ester eens. Daarom heeft het ministerie de kennisagenda SZW opgesteld, met een budget van 6 miljoen euro beschikbaar voor beleids- en evaluatieonderzoek, juist om voor het beleid te leren van wetenschappelijk onderzoek. Er zijn een aantal voorbeelden, zoals de verdere integratie op de arbeidsmarkt, waarmee we een aantal pilots doen om ervan te leren. Ook de WAB zal na vijf jaar worden geëvalueerd, met gebruik van een wetenschappelijke evaluatie en kennisonderzoek. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de effecten van de wet als geheel, alsook aan de effecten van de verschillende delen van de wet op de arbeidsmarkt. Ik ben ook met het UWV bezig met een kennisagenda, bijvoorbeeld als het gaat om wat werkt bij de aanpak van uitkeringsgerechtigden in de WIA. Langs verschillende lijnen proberen we dus het wetenschappelijk onderzoek beter en steviger te verankeren in het beleid, om daarvan te leren en het beleid daarop aan te passen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tweejaarlijkse rapportages reductie kinderarmoede (34.775, D) (T02973)

De staatssecretaris van SZW zegt, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Kox (SP, mede namens CDA, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie, PvdD, SGP en OSF), bereid te zijn een kwantitatief streefcijfer in het kader van de reductie van kinderarmoede vast te stellen en zegt toe de tweejaarlijkse rapportages hierover naar de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02973
Status openstaand
Datum toezegging 26 mei 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen armoedebestrijding
kinderarmoede
reductiedoelstelling
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2019/2020, nr. 28, item 10, blz. 1-2

De heer Kox (SP):

Het terugbrengen van armoede onder kinderen in Nederland houdt deze Kamer al lange tijd bezig. Een daarover handelende motie werd in oktober 2018 hier aangehouden, omdat de minister-president ons toen verzekerde dat de regering bezig was met het formuleren van een reductiedoelstelling voor kinderarmoede waar de Kamer ook in 2017 al bij motie om had gevraagd, maar meer tijd nodig had. Die tijd heeft de Kamer aan de regering gegeven. Volgens onze systematiek moet er uiterlijk twee juni over de aangehouden motie uit 2018 door deze Kamer worden besloten. Daarom maken wij vandaag de balans op. Daarbij mag ik spreken namens de fracties van CDA, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie, PvdD, SGP, OSF en mijn eigen SP. Als dat niet "boven de partijen" is, dan weet ik het niet meer. […]

De nu aan de orde zijnde motie en haar voorganger uit 2017 hebben een helder verzoek aan de regering: het formuleren van een kwantitatieve reductiedoelstelling opdat daaraan gekoppeld beleid ter terugdringing van de kinderarmoede beter beoordeeld kan worden en desgewenst bijgesteld. Het goede nieuws is dat het antwoord op die vraag inmiddels bevestigend luidt. […]

In haar brief van 9 april van dit jaar schrijft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ons, in vervolg op een mondeling overleg met deze Kamer begin dit jaar, dat de regering inmiddels wel bereid en in staat is om een kwantitatieve reductiedoelstelling vast te stellen, gelet op de breed levende wens in deze Kamer. Die doelstelling behelst een afname van het aantal kinderen in armoede met 9,2% in 2015 naar 4,6% in 2030. Doorvertaling van deze doelstelling, zo meldt de staatssecretaris, betekent dat het aantal kinderen in armoede aan het eind van deze kabinetsperiode afneemt naar 7,2%. De regering zal op basis van de nu vastgelegde kwantitatieve reductiedoelstelling via tweejaarlijkse rapportages de vinger aan de pols houden en bezien of de ontwikkeling van kinderarmoede de gewenste richting ingaat en of een eventuele bijstelling van het streefcijfer en/of de horizon waarbinnen dit cijfer moet worden bereikt, nodig is. De nu vastgestelde doelstelling betreft Europees Nederland.[…]

Nu de regering alsnog bereid is gebleken te doen wat wij als Kamer willen, is het aan de regering om die belofte in de begroting voor komend jaar concreet in te vullen. In die zin zijn we dus nog op tijd om onze wens verwerkt te krijgen in de beleidsvoornemens van de regering voor komend jaar. Het lijkt dan verstandig om de beoordeling van die concrete kwantitatieve doelstelling in eerste instantie over te laten aan onze collega's in de Tweede Kamer. Daarna kunnen wij er desgewenst ons licht over laten schijnen aan het eind van het jaar, bij de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen en de begroting voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dan kunnen wij met de regering het inhoudelijke debat voeren over de concrete invulling van de reductiedoelstelling. Het is belangrijk dat de regering bereid is om, indien nodig, de doelstelling en het tijdpad bij te stellen. Het zal velen in deze Kamer plezieren als de reductie sneller verloopt dan de regering nu als doel stelt. […]

De Kamer ziet de rapportages van de regering en de voorstellen in de begroting met grote belangstelling tegemoet en zal nauwgezet volgen of de gestelde doelen ook gehaald worden en eventueel bijgesteld moeten worden. […] Indien de regering aldus gaat handelen — ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dat vandaag, na haar schriftelijke bevestiging, ook nog mondeling toezegt — wordt de hier aangenomen motie uit 2017 deel van het regeringsbeleid en kan derhalve de hier aangehouden motie van 2018 ingetrokken worden. Maar namens de genoemde fracties zie ik natuurlijk eerst uit naar de reactie van de staatssecretaris.

Handelingen I 2019/2020, nr. 28, item 10, blz. 5

Staatssecretaris Van Ark

Maar ik wil vooral benadrukken dat ik heel graag mijn handtekening heb gezet onder wat ik in de brief heb geschreven en wat tot uitdrukking is gekomen in wat er nu voorligt, namelijk een streefcijfer om te laten zien hoe wij kwantitatief uiting gaan geven aan de reductie van kinderarmoede. […] Op heel veel fronten is er dus sprake van vraagstukken op het gebied van kinderarmoede. Dat betekent dus ook dat dit een breed door het kabinet gedragen brief is. Ik dank de heer Kox voor zijn opmerkingen. Misschien kan ik het in die zin kort houden door te zeggen dat ik de keuzes die gemaakt zijn en in de brief staan van harte onderschrijf.

[…]

Als je nergens een lat legt, is het vrij lastig om uiteindelijk te meten waar je staat. Daarom vind ik het van belang om een streefwaarde voor de langere termijn, voor 2030, neer te zetten, maar je moet ook terugrekenen om te kijken waar je staat. De heer Kox gaf al aan: dat gaat ook gebeuren bij de aankomende begroting. We zullen rapportages sturen, dus ieder Kamerlid kan dan kijken of de doelstellingen gehaald worden.

Handelingen I 2019/2020, nr. 28, item 10, blz. 6

De heer Kox (SP):

Na de schriftelijke toezegging en de bevestiging daarvan in de vergaderzaal van de Eerste Kamer, zodat het ook onderdeel wordt van de wetsgeschiedenis, wordt de wens van de Kamer deel van het beleid. Dat vind ik buitengewoon fijn, ook al heeft het wat lang moeten duren. Ik vind het buitengewoon fijn dat de staatssecretaris zegt dat het niet alleen deel wordt van haar beleid, maar ook van het regeringsbeleid. De strijd tegen kinderarmoede is een zaak die de hele regering en het hele parlement aangaat, zo voeg ik daaraan toe. Met de toezegging van de staatssecretaris kan de hele Kamer tevreden zijn. Ik stel voor om de aangehouden motie uit 2018 bij dezen in te trekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitkeringen aan reeds failliet verklaarde bedrijven betrekken bij de eindevaluatie van de NOW-regeling (35.438) (T02975)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Linden (Fractie-Nanninga), toe bij de eindevaluatie van de NOW-regeling mee te nemen hoeveel geld er is uitgekeerd aan bedrijven die reeds failliet waren verklaard en aan bedrijven die na de uitkering failliet zijn verklaard.


Kerngegevens

Nummer T02975
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken en Klimaat
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden L.P. van der Linden MSc. (Fractie-Nanninga)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen evaluaties
faillissementen
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid
Kamerstukken Tweede incidentele suppletoire begroting Economische Zaken en Klimaat 2020 inzake Noodpakket banen en economie (35.438)


Uit de stukken

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 16-17.

De heer Van der Linden (FvD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn bijdrage ging vooral over uitkeringen aan failliete bedrijven en om daar nog wat aan te doen. Ik heb nog wel een vraag aan de minister. De specificatie van 6 miljoen van voor faillissement en na faillissement uitkeren is er nog niet. Kan die op termijn alsnog wel gegeven worden? Kan de minister aangeven dat hij de Kamer daarover zal berichten zodat we kunnen zien hoeveel van die 6 miljoen nu voor en hoeveel na faillietverklaring is uitgekeerd? Veder wil ik het nog even hebben over de beantwoording van de vragen over de uitvoering en over het bewaken en controleren. Voorafgaand aan dit debat heb ik met curatoren gesproken. Er worden uitkeringen gedaan aan inmiddels failliet verklaarde ondernemingen. Dat gaat om tonnen tot miljoenen. Een heeft zelfs proactief contact opgenomen met het UWV om aan te geven: volgens mij gaat dit niet goed en moeten jullie hier wat aan doen, want hiermee gaat belastinggeld direct naar de boedel van curatoren. Controle zelf vindt plaats via polisadministratie Belastingdienst. Die controle schiet kennelijk tekort, want er gaat iets mis. De minister geeft aan dat het niet is te doen voor de 130.000 bedrijven die NOW-steun krijgen. Nou, ik wens dat hier toch te bestrijden. 51 jaar geleden zetten we mensen op de maan. Die 130.000 bedrijven passen allemaal op een Excel-sheet. Het is weliswaar dan een lange maar het past echt. Als je twee dagen voor uitbetaling van die NOWregeling een export maakt van het Centraal Insolventieregister — dat kan gewoon online — en een export van de NOW-betaling die je gaat doen wat betreft die 130.00 bedrijven en je een paar mensen aan het werk zet om de verschillen te zoeken en om te kijken of er in die lijst een paar failliet verklaarde bedrijven zitten, dan kun je op die manier tonnen tot miljoenen besparen. Die oproep wil ik toch doen aan de minister. Wil hij toezeggen dat hij dat toch in gang gaat zetten? Want het is volgens mij echt mogelijk. Zo niet, heb ik een motie waarvan ik overigens bereid ben die weer in trekken als de minister toezegt het alsnog te gaan doen.

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 19-20.

Minister Koolmees: Dank u wel, voorzitter. Ik zal het spreekgestoelte niet aanraken, zodat het zo meteen niet schoongemaakt hoeft te worden. Ik had nog een vraag van de heer Van der Linden liggen over de insolventiecheck. Ik ben het ermee eens dat voorkomen moet worden dat NOW-geld wordt uitgekeerd aan failliete bedrijven dan wel in surseance van betaling verkerende bedrijven. Die check zit er ook in op basis van de polisadministratie. Die administratie is de basis voor de hele NOW en wordt gevuld door de Belastingdienst. Maar er zit altijd een vertraging tussen het uitspreken van het faillissement dan wel een surseance van betaling en de registratie in zo'n database. In de timing zou het dus verkeerd kunnen gaan. Naar onze inzichten gaat het om 6 miljoen, waarvan nog steeds onduidelijk is of de bedrijven voor of na de uitbetaling van de gelden failliet zijn verklaard. Het toevoegen hiervan aan de procedures maakt het systeem alleen maar ingewikkelder. Het gaat om duizenden betalingen per dag. 125.000 bedrijven per maand maken er gebruik van en er zitten twintig werkdagen in een maand. Dat kan gewoon niet handmatig. Ik ontraad dus de motie, hoewel ik het met heel veel overwegingen eens ben. Nogmaals, de check zit in het huidige systeem op basis van de polisadministratie van de Belastingdienst. Daar wil ik geen nieuwe aan toevoegen. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie.

De voorzitter:

De heer Van der Linden heeft nog een korte interruptie.

De heer Van der Linden (FVD):

Ik heb gevraagd of de minister wil toezeggen dat die splitsing van die 6 miljoen voor en na er op een later moment wel komt.

Minister Koolmees:

Na afloop gaan we kijken hoeveel er is uitgekeerd aan failliete bedrijven. Op het moment dat we dat weten, kunnen we een inschatting maken of de bedragen zijn uitgekeerd op het moment dat een bedrijf al failliet was of voor dat moment. Bij de eindevaluatie kunnen we dat meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021 (35.483) (T03101)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021.


Kerngegevens

Nummer T03101
Status openstaand
Datum toezegging 1 december 2020
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen asielzoekers
gezinsmigratie
inburgering
migranten
monitoring
ondertussengroep
slagingspercentages
Kamerstukken Wet inburgering 2021 (35.483)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 4, p.2-3

De heer van Gurp (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten. Resumerend vraag ik het volgende. Wat kan deze Kamer? Dat is altijd moeilijk, hè? Je kunt tegen een wet stemmen, maar ik ben helemaal niet van plan om tegen de wet te stemmen. Je kunt de minister heel vriendelijk in de ogen kijken en vragen: wil je het alsjeblieft voor me doen? Nou, daar komt het ongeveer op neer. Als het in een motie moet, dan moet het in een motie, maar nog liever heb ik dat u het gewoon belooft op de punten die ik heb genoemd. Zou u nou heel goed in de gaten kunnen houden — en dat noem ik monitoring; jaarlijks wordt er gemonitord — hoe die verhoogde taaleis doorwerkt in slagingspercentages en hoeveel mensen er halverwege de rit toch nog naar een lager niveau moeten terugschakelen? Zou u ook heel goed willen monitoren wat er met de gezinsmigranten gebeurt? Ik wijs op mijn zorg dat er eerste- en tweederangs inburgeraars komen. Kunt u zorgen dat die zorg niet bewaarheid wordt? Daar hebben we getallen voor nodig. Zou u heel goed willen monitoren dat de ondertussengroep — een lelijk woord voor de groep die nog instroomt — niet tussen de wielen van de wagen komt, zodat die mensen een zo veel mogelijk op de nieuwe wet gebaseerd systeem van inburgering kunnen krijgen? En zou u goed voor ons in de gaten willen houden hoeveel sancties er nu eigenlijk worden uitgedeeld en wat het effect van die sancties is? "Goed in de gaten houden" impliceert dan natuurlijk dat het inzichtelijk wordt gemaakt, dat wij dat ook nog mogen zien. Ik vraag u ook om de bereidheid uit te spreken om het systeem bij te stellen als de zorgen die wij daarover hebben zich voordoen, want dan kunnen we met een gerust hart samen de toekomst ingaan.

Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 10, p.12-13

Minister Koolmees:

De heer Van Gurp vroeg mij de monitoring toe te zeggen. Ik ga hem nu even volledig tegemoetkomen. Ik begin met de slagingspercentages. Voor de gehele doelgroep van de

nieuwe Inburgeringswet wordt bijgehouden op welk niveau examen wordt gedaan, hoeveel mensen er slagen en hoelang ze daarover gedaan hebben. Over de gezinsmigranten

heb ik net al iets toegezegd over het verschil tussen asielmigranten en de gezinsmigranten. De derde is de ondertussengroep. In de bestuurlijke afspraken met de gemeenten

in het voorjaar heb ik afgesproken dat we de ondertussengroep blijven volgen om te kijken hoe de zaken zich ontwikkelen. In de verdere afspraken met gemeenten — in december is de eerste afspraak — gaan we meer concreet vormgeven hoe we dat in de toekomst kunnen blijven monitoren.

Tot slot de opgelegde sancties door gemeenten en DUO. Deze zullen in een jaarlijkse monitor opgenomen worden. Hiermee kan onderzoek worden gedaan naar de effecten

van deze sancties. Daarmee hoop ik de heer Van Gurp echt ruimschoots zaken toegezegd te hebben.

De voorzitter:

Toch heeft de heer Van Gurp nog behoefte aan een verhelderende vraag. Gaat uw gang, meneer Van Gurp.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Het is altijd prettig om ruimschoots tegemoetgekomen te worden. Ik kan niet ontkennen dat u op de meeste vragen van mij ja hebt gezegd. Dat is buitengewoon plezierig. Naturalisatie is vanmiddag aan de overkant geregeld, dus dat is ook mooi. Nog iets over termijnen: wat is de interval in de monitoring, wanneer krijgen wij het te zien, wanneer

spreken we erover, et cetera?

Minister Koolmees:

Er is sowieso een evaluatie na drie jaar afgesproken. Maar de monitoring gaat natuurlijk pas lopen als het stelsel ingaat, dus dat begint pas 1 januari 2022. De ondertussengroep speelt natuurlijk al komend jaar. In tweede termijn kom ik erop terug wat we kunnen toezeggen qua timing. Want we hebben natuurlijk eerst bestuurlijke afspraken te

maken en dan ...

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Ik weet dat die tussenevaluatie pas na drie jaar is. Maar ik zou de monitoring niet pas na drie jaar willen bespreken.

Minister Koolmees:

De monitoring is jaarlijks.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Daarvan worden we dus jaarlijks op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om daarover vragen te stellen.

Minister Koolmees:

Ja.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dank u wel.

Minister Koolmees:

Dan heb ik de jaarlijkse monitoring ook gehad.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dit gebeurt me niet dagelijks.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking vrijwillige voortzetting wezenpensioen (36.067) (T03633)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden nabestaandenpensioen dat naar verwachting rond de zomer 2023 in internetconsultatie gaat. Als er mogelijkheden zijn om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel dan zal de minister dat doen.


Kerngegevens

Nummer T03633
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
Wet toekomst pensioenen
wezenpensioen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

(…)

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaandenen wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default. De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen. Dat hiaat voor nabestaanden geldt ook voor wezen. Voor deze groep is er zelfs geen vrijwillige voortzetting. Uit de antwoorden begrijp ik dat volgens de Pensioenfederatie het betrekken van wezen in de vrijwillige voortzetting uitvoeringstechnisch tot grote problemen leidt. Maar ook hier is de CDA-fractie niet overtuigd. De herziening van het nabestaandenpensioen in de nieuwe wet gaat te lang duren. Onze oproep hier is dus: eerst invaren en na het goedkeuren van de wet is reparatie ook op dit punt mogelijk.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12-14.

Minister Schouten:

“Ja. Mevrouw Oomen heeft ook een vraag gesteld over de voortzetting van het wezenpensioen. Het is correct dat met de Wtp de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen niet mogelijk is. Alleen een vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen is mogelijk. De pensioensector heeft mij verzekerd de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen wel mogelijk te willen maken. Zij zien op dit moment echter met name problemen in de premiestelling en de kindadministratie die gevoerd moet worden wanneer een deelnemer ervoor kiest het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten. Eerder heb ik ook al toegezegd dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden bij het nabestaandenpensioen, dat denk ik ergens in de zomer in internetconsultatie zal gaan. Dat kan ik hier herhalen, maar als ik mogelijkheden zie om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel, zal ik dat ook doen. Dus die toezegging wil ik doen aan mevrouw Oomen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zal proberen om heel kort te zijn, voorzitter. De CDA-fractie heeft zich echt zorgen gemaakt over het doenvermogen van mensen bij vrijwillige verzekering. Wij vinden dat dit niet opweegt tegen het risico van het voor een korte termijn oververzekerd zijn. Dat is de reden dat wij zeggen: ga nu akkoord met die default en doe dat zo spoedig mogelijk. Wat bedoel ik dan met "zo spoedig mogelijk"? Als je even terugkijkt, zie je dat de Wtp, als die aangenomen wordt, bij de eerste fondsen ingaat op 1 januari 2025. Op dat moment ontstaat dus ook het risico voor deze groepen nabestaanden, en ook voor de wezen. Dus als u mij zou kunnen toezeggen dat u voor half 2024 een reparatie hebt op dat punt, dan ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik heb een wetsvoorstel aangekondigd ten aanzien van het nabestaandenpensioen dat rond de zomer in consultatie zal gaan. Ik kom zo meteen terug op het wezenpensioen. Ik ga ze even opknippen. Als we de wet voor het nabestaandenpensioen in consultatie laten gaan, zal die waarschijnlijk ergens in de loop van volgend jaar naar de Kamers toe kunnen gaan. Dan is het uiteindelijk aan de Kamers om dat snel te behandelen. Bij het nabestaandenpensioen hebben we wel al een aantal waarborgen in de wet opgenomen. Ik denk dat daar de mogelijkheid zit om de tijd daarin te gebruiken. Ik heb net bijvoorbeeld de uitloopperiode genoemd, die er nu standaard al in zit. Bij het wezenpensioen is dat anders. Er is nu niets geregeld in de wet voor het wezenpensioen. Daarvoor is op dit moment dus niets geregeld, ook geen uitloopperiode of wat dan ook. Die zal in mijn beleving meer spoed hebben dan het andere onderdeel van de wet, dat we gewoon in het wetsvoorstel Keuzebegeleiding nabestaandenpensioen kunnen opnemen. Dat zou dan kunnen, zeg ik met enige terughoudendheid. Dat is natuurlijk ook aan uw Kamer, want uw Kamer gaat altijd over de zwaarte van een veegwet, om het zo maar even te noemen, en over de vraag of het nog inhoudelijk geladen moet zijn of niet. Ik moet daar normaal terughoudend mee zijn, maar als uw Kamer zegt dat dit onderdeel daarin opgenomen kan worden, dan zou dat sneller kunnen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zou niet willen verhelen dat een van de suggesties die ik namens de CDA-fractie heb gedaan, is om het probleem op te lossen in de veegwet die we eind van dit jaar krijgen. Dat is de meest snelle behandeling. Het risico van oververzekering zouden we moeten aangaan voor een jaar wanneer we kunnen voorkomen dat er één weduwe of één wees is die zonder geld achterblijft wanneer het ergste in zijn of haar persoonlijk leven gebeurt. Als dat de toezegging zou kunnen zijn, ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik wil even heel specifiek zijn. Dat wil ik ook om helderheid te geven aan mevrouw Oomen. Zij heeft gelijk dat het wezenpensioen nu niet in de vrijwillige voortzetting in het wetsvoorstel zit. Dat is wat anders dan bij het nabestaandenpensioen. Dat zit er wel in. We hebben verschillende modaliteiten opgenomen waarin ten eerste voor de vrijwillige voortzetting kan worden gekozen, ook nog met een aantal standaard uitloopperiodes die gewoon doorlopen. Ik kan aan mevrouw Oomen toezeggen dat ik op dat punt nu al fondsen vraag om deelnemers actief te informeren over dat dat loopt. Ik wil dat onderzoek echt doen. Dat is ook onderdeel van mijn toezegging. Dat onderzoek is nodig om bijvoorbeeld te voorkomen dat ik straks een probleem krijg met leeftijdsdiscriminatie. Welke leeftijd kies je? Bij welke leeftijd ga je zeggen dat de vrijwillige voortzetting automatisch gaat lopen en bij welke leeftijd is het nog een keuze? Ik heb die stappen nodig om dit netjes en goed te kunnen doen. Nogmaals, dat is erop gericht om het op te nemen in het wetsvoorstel dat ik eind van de zomer in consultatie wil doen. Bij de nabestaanden hebben we meer mogelijkheden. Bij de wezen hebben we een kortere periode. Het is fijn als er dan een uitspraak van de Kamer onder ligt die zegt dat het rondom de wezen via een veegwet zou kunnen. Normaal mag ik die namelijk niet zo zwaar laden met inhoudelijke thema's.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ja, tot slot. Ik geloof niet zozeer in de belofte om het probleem te regelen in de nieuwe wetgeving, omdat de nieuwe wetgeving mijns inziens niet op tijd klaar zal zijn. Ik vind dat voor 1 januari 2025 in elk geval voorkomen moet worden dat welke overblijvende dan ook geen uitkering krijgt omdat men niet het doenvermogen had om de vrijwillige voortzetting te vragen. Als er een motie komt, zal er niet alleen op het punt van de wezen, maar ook op het punt van de overlevenden, de weduwen en weduwnaars, een uitspraak komen.”

Minister Schouten:

“Die zie ik dan tegemoet, maar ik ben gehouden aan prudente wetgeving. We moeten dit netjes vormgeven. Dat wil ik ook op dit punt doen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar voorstel CDA opnemen vrijwillige voortzetting risicodekking als default (36.067) (T03640)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe het voorstel van de CDA (over default vrijwillige voortzetting) nader te onderzoeken op uitvoeringsaspecten, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst zal de minister beschouwen in relatie tot de reeds getroffen waarborgen in het wetsvoorstel en zij zal bij een positieve uitkomst zo snel mogelijk handelen.


Kerngegevens

Nummer T03640
Status openstaand
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
pensioenen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaanden- en wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor

een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default.”

“De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12.

Minister Schouten:

(…)

“Voorzitter. Dan heb ik nog een paar vragen over het nabestaandenpensioen, die ook nog in dit blokje zaten. Mevrouw Oomen vraagt of ik het mogelijk wil maken dat vanaf een bepaalde leeftijd de risicodekking voor het partnerpensioen standaard wordt voortgezet na afloop van de dienstbetrekking. Laat ik helder zijn: ik deel de opvatting van mevrouw Oomen dat zo veel als mogelijk voorkomen moet worden dat mensen onverzekerd komen te overlijden. Het wetsvoorstel biedt daarvoor ook al verschillende maatregelen. Een default voortzetting van de risicodekking vanaf een bepaalde leeftijd, zoals mevrouw Oomen voorstelt, zorgt ervoor dat deelnemers na afloop van hun dienstverband automatisch verzekerd blijven voor partnerpensioen. Hier staat iets tegenover, namelijk het risico op oververzekering en vermindering van het pensioenkapitaal door de uitruil van het pensioenvermogen in de risicopremie; die wordt dan daaruit betaald. Die is dus aanwezig wanneer de default wordt ingevoerd, die ervoor zorgt dat iedereen vanaf een bepaalde leeftijd gedekt is. Veel deelnemers zullen immers in een andere dienstbetrekking ook een dekking hebben voor het nabestaandenpensioen. Als zij die dan niet uitzetten — laat ik het zo zeggen — dan kan er overdekking, oververzekering, ontstaan. Het risico op die oververzekering kan in theorie beperkt worden door het introduceren van checkvragen of extra informatieverstrekking richting specifieke deelnemers.

Ik volg mevrouw Oomen dus echt op dit onderwerp, maar ik wil graag één stapje inbouwen, als u mij toestaat. Ik wil namelijk nog wel onderzoek doen naar de uitvoeringsaspecten hiervan, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst daarvan wil ik graag beschouwen in relatie tot de al getroffen waarborgen in het wetsvoorstel. Bij een positieve uitkomst wil ik toezeggen dat ik het dan ook zo snel als mogelijk wil regelen, maar ik moet wel nog net even iets meer informatie hebben, bijvoorbeeld op wat voor leeftijd je dat dan zou moeten zetten en of dat niet tot leeftijdsdiscriminatie zal leiden, omdat je er net voor of net na zit; er net na zitten is niet het probleem, maar als je er net voor zit, val je er weer buiten. Maar ik wil hier de zaken snel inzichtelijk maken, zodat ik ook met uw Kamer kan delen welke consequenties dit heeft, ook eventueel met betrekking tot het opnemen van een wetsvoorstel, dat ik dan zo snel mogelijk aanhangig maak als dat een positieve uitkomst heeft. Dus sta mij toe dat ik die stap wel nog inbouw.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Navraag gemeenten niet-gebruik en ambtshalve toekenning (armoede)regelingen (36.410 XV) (T03799)

De minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Moonen (D66), toe dat zij navraag zal doen bij de gemeenten over het niet-gebruik en het ambtshalve toekennen van (armoede)regelingen en wat gemeenten eventueel nodig hebben om daartoe over te gaan.


Kerngegevens

Nummer T03799
Status openstaand
Datum toezegging 14 november 2023
Deadline 1 juli 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden Ir. ing. C.P.M. Moonen (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen ambtshalve toekenning
armoede
gemeenten
niet-gebruik regelingen
Kamerstukken Begrotingsstaten Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024 (36.410 XV)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, item 7, nr. 10, p. 10

Mevrouw Moonen (D66):

“Ik vind het heel goed dat de minister echt een prioriteit maakt van het niet-gebruik van regelingen. Dat heeft ze hier ook vaker uitgelegd. Maar laat ik nou even een praktijkvoorbeeld pakken dat nu speelt. We kennen allemaal de energietoeslag. Dat is een heel gericht instrument om armoede tegen te gaan. Huishoudens tot een bepaald modaal inkomen, tot een bepaalde inkomensgrens, komen daarvoor in aanmerking. Het is een heel gerichte maatregel om armoede te bestrijden; ik ben er ook erg voor.

We zien het volgende voorbeeld over de rol van gemeenten. Als je in 2022 een aanvraag hebt ingediend en de energietoeslag hebt gekregen, dan zou ik het best gebruikersvriendelijk vinden als gemeentes bijvoorbeeld de betreffende personen een brief zouden sturen met de volgende strekking: u heeft hem in 2022 ontvangen; als uw situatie ongewijzigd is, heeft u er in 2023 ook weer recht op. In de gemeente waar ik zelf woon en waar ik een aantal mensen die in armoede leven als vrijwilliger help, komt deze brief dus niet. Deze mensen moeten er dus zelf alert op zijn: hebben we nog steeds een energietoeslag, of niet? Die moet dus opnieuw worden aangevraagd.

U had het net over de rol van gemeentes. Ik kom het dus in de praktijk tegen. Ik steun uw aanpak van niet-gebruik van regels. Mijn hypothese, mijn ervaring in het begeleiden van mensen in armoede, is dat een gemeente best een stapje extra kan zetten, door heel simpel deze groep erop te wijzen dat de regeling nog steeds bestaat en dat er opnieuw een aanvraag ingediend kan worden. Het zijn van die kleine dingen die in de praktijk naar mijn idee echt het verschil kunnen maken in het gebruik van regelingen om armoede tegen te gaan.”

Handelingen I 2023-2024, item 7, nr. 10, p. 10

Minister Schouten:

“Dat deel ik helemaal. Sterker nog, er zijn behoorlijk wat gemeenten waarvan ik weet dat ze het ambtshalve toekennen; zo noemen we dat. Dus als mensen bij de gemeente bekend zijn en de kans heel groot is dat de situatie niet veranderd is, wordt het automatisch naar deze mensen overgemaakt. Maar het is inderdaad een goed punt om op te brengen dat gemeenten daar zelf actie in kunnen ondernemen. Maar ik wil het, als het gaat over de energietoeslag, echt voor ze opnemen. Ze hebben heel veel werk verzet om mensen te bereiken. We hebben een bereik gehad van iets boven de 90%. Er is geen regeling waarbij het niet-gebruik zo laag is geweest. En dat is dankzij de inspanning van gemeenten en overigens ook van vrijwilligersorganisaties en van ongeveer iedereen die je kunt bedenken die mensen in armoede hielp. Zij hebben hier echt de schouders onder gezet, waarvoor heel veel dank. Maar als ik het zo hoor, is dit toch wat meer een uitzondering. Ik ken heel veel gemeenten die juist ambtshalve willen toekennen. Daarvoor gebruiken ze ook de gegevens van de mensen die het vorig jaar ook hebben aangevraagd. Maar ik zal navraag doen bij de gemeenten of daarvoor nog een actie of iets dergelijks nodig is. Tegelijk zie ik toch heel veel goede voorbeelden vanuit gemeenten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Input CPB-onderzoek naar de wijzigingen van het minimumloon (36.488) (T03894)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Petersen (VVD), Bakker-Klein (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Aelst-den Uijl (SP), toe een aantal interessante onderzoeksrichtingen mee te nemen in het gesprek met het CPB over het onderzoek naar de effecten van de wijzigingen van het minimumloon. Deze punten zijn het effect op prijzen, effecten wml-verhoging op inflatie, het overwegen van kleinere stappen in de loonopbouw, positieve effecten wml-verhoging op economie en de termijn waarop de uitkomsten van het onderzoek verwacht kunnen worden.


Kerngegevens

Nummer T03894
Status voldaan
Datum toezegging 16 april 2024
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden R. van Aelst-den Uijl MA (SP)
dr. mr. J. Bakker-Klein (CDA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
drs. K. Petersen (VVD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Centraal Planbureau
minimumloon
Kamerstukken Wet verhoging minimumloon 2024 (36.488)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 28, item 3 - blz. XXX

De heer Petersen (VVD):

(…)

“Daarnaast is het de vraag welke gevolgen deze extra verhoging heeft voor de inflatie. Die is nu al hoog en leidt ertoe dat boodschappen nog duurder worden. Zo houden huishoudens juist minder geld over om te sparen of aan andere zaken te besteden. Volgens De Nederlandsche Bank zal ongeveer de helft van de verhoging van het minimumloon in prijzen worden doorberekend. In Nederland ligt de inflatie met ruim 3% nu al boven het gemiddelde van de EU-landen. Landen die het nog slechter doen dan Nederland hebben doorgaans een zwakkere economie. Ik noem Griekenland, Hongarije, Moldavië, Roemenië, Slowakije, Spanje, Turkije en het Verenigd Koninkrijk. Mijn vraag is dan ook: vindt de regering dat de inflatie in Nederland onder het EU-gemiddelde thuishoort en niet daarboven? Is de regering het eens met de VVD-fractie dat Nederland onze te hoge inflatie niet moet aanwakkeren maar moet temperen en dat een extra verhoging van het minimumloon ons daarbij niet zal helpen?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Minister Van Gennip:

(…)

“De heer Petersen vroeg ook welke gevolgen de wml-verhoging voor de inflatie heeft. Moet die inflatie onder het EU-gemiddelde liggen? De regering heeft geen eigen doelstelling ten aanzien van de inflatie, want dat is aan de Europese Centrale Bank. Ik kan er van alles van vinden, maar dat is niet aan mij. Dat is aan Lagarde. Het klopt natuurlijk wel dat hogere lonen een effect hebben op de inflatie. In het debat net met mevrouw Van Aelst zei ik al dat wij op dit moment als overheid de economie behoorlijk aan het stimuleren zijn omdat wij veel vraag hebben. We hebben bijvoorbeeld veel zorgvraag en veel vraag naar klimaattransitie. Het effect van deze minimumloonsverhoging is moeilijk vooraf in te schatten. DNB heeft eerder ingeschat dat een loonsverhoging in algemene zin zich over een periode van vier jaar voor circa 50% in hogere prijzen vertaalt. De helft ervan zou je dus in inflatie terugzien in vier jaar. Dat gaat echt om een stijging van alle lonen. Zoals ik al zei, gaat het Centraal Planbureau onderzoek doen. Mogelijk kunnen ze ook het effect op prijzen in dat onderzoek meenemen. We zijn op dit moment met ze in gesprek over hoe het onderzoek eruit moet zien. Naar aanleiding van deze en een aantal andere opmerkingen die u gisteravond hebt gemaakt, neem ik dat als mogelijk interessante onderzoeksrichtingen mee in het gesprek met het CPB.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

“Is het niet zo dat het CPB zegt, zo meen ik in de beantwoording van de minister gelezen te hebben, dat grote stappen een opwaartse druk op het loongebouw hebben en kleinere stappen minder? Zou het dan niet verstandig zijn, mochten wij dat verschil tussen de mediaan en het wettelijk minimumloon op een of andere manier kleiner willen maken, om dat in kleine stappen te doen, omdat dan niet te verwachten is dat het hele loongebouw meegaat?”

Minister Van Gennip:

“Dat is een interessante vraag om mee te nemen in het gesprek dat we met het CPB hebben over het onderzoek naar het effect van minimumloonverhogingen. Stel dat je het zou willen, is dan een eenmalige grote stap verstandiger of een aantal jaren een kleinere stap? Dat is, denk ik, een interessante vraag voor dat effectonderzoek van het CPB. En wat ik er ook … Ja. Ik wilde gelijk het hele onderzoek van het CPB gaan uitleggen, maar: punt.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

(…)

“Voorzitter. De minister zegt dat er de komende tijd twee ontwikkelingen aankomen. Er is een vraag gesteld aan het CPB om onderzoek te doen naar feiten en cijfers en om die te kunnen duiden op het gebied van eigenlijk alle vragen waar wij ook twijfels bij hebben. Wanneer verwacht de minister de uitkomst van dit onderzoek?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Minister Van Gennip:

(…)

“Mevrouw Bakker-Klein vroeg naar de uitkomsten van het onderzoek van het CPB. Dat gaat nog wel even duren, moet ik u zeggen. We zijn nu in gesprek met het CPB over hoe we dat onderzoek willen vormgeven. Dat komt op z'n vroegst in de loop van volgend jaar. Dat is zelfs nog de vraag. We hebben het CPB nog niet echt gesproken over de tijdsduur. Je hebt namelijk tijd nodig om de effecten van de minimumloonsverhoging van 10% en de minimumuurloonverhoging te zien. De verhoging van het minimumuurloon is pas deze januari ingegaan. Dat moet zich even gaan zetten. Ik weet dus ook niet of het eventueel op tijd is als je iets per 1 januari 2026 zou willen doen. Wij zijn in gesprek met het CPB en ik zal ze dit zeker meegeven. Ik vermoed dat het CPB zegt: we hebben liever een onderzoek dat al die effecten goed in kaart brengt en de tijd geeft aan de markt om zich te zetten op basis van de 10% en de minimumuurloonverhoging dan het haasten.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

(…)

“Voorzitter. Dan nog een paar punten. We kregen eigenlijk geen helder antwoord op de vraag wat nou de positieve effecten zijn voor de economie versus het tranentrekkende verhaal van rechtse partijen over deze 1,2% stijging.”

Handelingen I 2009-2010, nr. XXX - blz. XXX

Minister Van Gennip:

(…)

“Mevrouw Van Aelst vroeg naar de positieve effecten van de wml-verhoging op de economie. Wellicht heb ik die vraag in de eerste termijn niet uitgebreid genoeg beantwoord, dus bij dezen. Het CPB verwacht van een wml-verhoging in de eerste twee jaar een positief effect op de economie. Dat heeft inderdaad te maken met extra bestedingen, waar mevrouw Van Aelst aan refereerde. Dat effect ebt daarna weg en slaat om in een licht negatief effect, omdat de verhoging van het minimumloon uiteindelijk resulteert in een negatief effect op de werkgelegenheid. Dat zijn de effecten van de wml-verhoging op de economie. Maar ook hiervoor geldt, zoals ik heb gezegd, dat het CPB naar een aantal zaken gaat kijken. We zijn nog met hen in gesprek over waar ze precies naar gaan kijken, maar dit zijn natuurlijk ook zaken die je wilt meenemen in dat CPB-onderzoek. Ik moet wel een beetje oppassen dat het CPB-onderzoek niet steeds groter wordt, maar dit is het soort vragen waar wij zelf ook interesse in hebben, om het beter te begrijpen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief publiceren boetebeleid (35.673) (T03899)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe dat de brief over het publiceren van het boetebeleid ook aan de Eerste Kamer verstuurd zal worden.


Kerngegevens

Nummer T03899
Status openstaand
Datum toezegging 27 februari 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen boetebeleid
Kamerstukken Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (35.673)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 21, item 10 - blz. 26.

Minister Van Gennip:

(…)

“Op dit moment zijn er heel veel verschillende boetes die de Arbeidsinspectie sowieso

publiceert. Ik kan u daarvan in tweede termijn een lijst geven. Daarnaast heb ik de Tweede Kamer toegezegd om te komen met een brief over het publiceren van het boetebeleid: welke boetes worden er standaard openbaar gemaakt en voor welke zit dat in de pijplijn? Want er is natuurlijk ook een hele beweging — denk aan de Wet open overheid — om zo veel mogelijk transparant te zijn. Voor andere wetten zit het dus ook al in de pijplijn dat een boete sowieso gepubliceerd wordt. Dat is hoe wij … Dat is hoe u met elkaar de wet hebt opgesteld. Ik heb de Tweede Kamer al beloofd om met een brief te komen, in den brede, over het openbaar maken van boetes. Maar deze wet zit zo in elkaar — dat geldt ook voor de wetten waarop hij gebaseerd is — dat openbaarmaking van de boete er standaard in zit.”

De voorzitter:

“Tot slot, meneer Van Rooijen.”

De heer Van Rooijen (50PLUS):

“Krijgen wij die brief dan ook?”

Minister Van Gennip:

“Natuurlijk krijgt u die brief ook. Het duurt nog wel even voordat die er is, maar …”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie werkwijze arbeidsinspectie en ABD (35.673) (T03900)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Perin-Gopie (Volt), toe bereid te zijn de werkwijze van de Arbeidsinspectie en de ADB te publiceren. Dit beleid wordt vervolgens gestimuleerd binnen de hele rijksoverheid.


Kerngegevens

Nummer T03900
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2024
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden G.K. Perin-Gopie MSc (Volt)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Arbeidsinspectie
publicatie
Kamerstukken Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (35.673)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 23, item 9 - blz. 6

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

“Dank u wel, voorzitter. Ik hou het heel kort, want volgens mij heb ik al heel duidelijk gemaakt dat Volt voor deze wet en tegen discriminatie op de arbeidsmarkt is. Maar in de tweede termijn heb ik samen met mevrouw Belhirch een motie ingediend waarin we de regering verzochten om op de website van de rijksoverheid de werkwijze van de Algemene Bestuursdienst en de Nederlandse Arbeidsinspectie te publiceren, een werkwijze waaruit blijkt dat zij maatregelen treffen om discriminatie te voorkomen en gelijke kansen te creëren. Ik wil aan de minister vragen of zij kan toezeggen dat de regering die werkwijze zal publiceren, want dan kunnen wij deze motie intrekken.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 23, item 9 - blz. 10

Minister Van Gennip:

(…)

“Voorzitter. Dan de vraag om de werkwijze van de ABD en de Arbeidsinspectie te publiceren. Dat was een vraag van mevrouw Perin-Gopie en mevrouw Belhirch. Ja, ik ben bereid om de werkwijze van de Arbeidsinspectie en de ABD te publiceren. Dat lijkt mij zelfs echt een goed idee. Dat heb ik u de vorige keer ook gezegd. Ik kan u toezeggen dat wat mij betreft mijn ministerie het goede voorbeeld graag wil geven door publicaties van de werkwijze. De Arbeidsinspectie gaat daarin mee. Die is onderdeel van mijn ministerie. Die zal dat dus ook doen. Op de website van de Algemene Bestuursdienst staat de werkwijze rondom het objectief vormgeven van het vacatureproces al uitgebreid beschreven. De ABD zal indien nodig publicatie van de processen volgens het wetsvoorstel, als dat wordt aangenomen, aanpassen en daarover zeer transparant publiceren.”

Mevrouw Vos (GroenLinks-PvdA):

“Ik heb een korte vraag. Dat is mooi. Als u dan toch bezig bent, gaat u dan ook stimuleren dat binnen de hele rijksoverheid die werkwijze wordt gehanteerd?”

Minister Van Gennip:

“Jazeker, want ook de rijksoverheid en andere overheden zijn natuurlijk werkgevers. Dat nemen wij dus mee in onze ondersteuning en bij het stimuleren en het uitdragen van het belang hiervan.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bestaanszekerheid eenverdieners (36.600) (T03931)

De minister-president zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe in een brief aan zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer uit te leggen op welke wijze het kabinet bestaanszekerheid voor eenverdieners gaat creëren.


Kerngegevens

Nummer T03931
Status openstaand
Datum toezegging 8 oktober 2024
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen belastingstelsels
bestaanszekerheid
eenverdieners
Kamerstukken Miljoenennota 2025 (36.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2024/25, nr. 3, item 6, p. 24 en 49.

 

De heer Schalk (SGP):

“Voorzitter. Een Bijbelse lijn is dat de overheid een schild voor de zwakken dient te zijn. Ook de zwakkeren in de samenleving snakken naar een stil en gerust leven. Maar de sociale kwesties, tegenwoordig vervat in het toverwoord "bestaanszekerheid", zijn schrijnend. (...) Hoe gaan we om met de bestaanszekerheid voor eenverdieners, die nog steeds zwaar gestraft worden door ons belastingstelsel? (...)”

Minister-president Schoof:

“De SGP vraagt hoe het kabinet bestaanszekerheid voor eenverdieners gaat creëren. Mijn kortste antwoord zou zijn dat het kabinet werkt aan een brief waarin verschillende varianten en keuzeopties worden uitgewerkt en waarin dit expliciet wordt meegenomen. Ik heb dit de Tweede Kamer toegezegd en ik zeg u dit in de Eerste Kamer ook toe.”



Historie







Toezegging Toezenden voortgangsrapportages met betrekking tot het traject personeel niet in loondienst (PNIL) en de jeugdzorg (36.600) (T03964)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Griffioen (BBB), toe om de voortgangsrapportages met betrekking tot het traject personeel niet in loondienst (PNIL) en de jeugdzorg, die al naar de Tweede Kamer worden gestuurd, ook naar de Eerste Kamer te laten sturen.


Kerngegevens

Nummer T03964
Status openstaand
Datum toezegging 19 november 2024
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. A. Griffioen (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen flexibel werken
jeugdzorg
periodieke rapportage
voortgangsrapportage
ZZP'ers
Kamerstukken Miljoenennota 2025 (36.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2024-2025, nr. 8, item 3 - blz. 9

De heer Griffioen (BBB):

Voorzitter. Wij leven in een tijd met de wens om minder lang, minder vast en meer flexibel te gaan werken, en dus met meer mensen die minder dan 40 of 36 uur werken in een werkweek en een gestage toename van zzp'ers. Iedereen heeft het recht om dit naar eigen keuze in te vullen. Tegelijkertijd heeft de samenleving ook de behoefte aan stabiele werkorganisaties en een evenwichtige arbeidsparticipatie. Een flexibele arbeidsmarkt en toenemende arbeidsparticipatie zijn van zeer groot belang voor de economische toekomst van dit land en het verbeteren van de bestaanszekerheid van burgers. We zitten niet allemaal meer te wachten op een baan van negen tot vijf. We hebben verschillende wensen in verschillende omstandigheden en verschillende levensfasen. Dit soort arbeidsmarktknelpunten zullen benoemd en opgelost moeten worden. Voor de gevallen waarin de inzet van zzp'ers cohesie en solidariteit aantast, moeten we een oplossing zoeken. Is de minister het met BBB eens dat juist bij banen bij de overheid mensen in een dienstverband zouden moeten werken en dat dit voor de overheid veel goedkoper is? Welke maatregelen ziet het kabinet om binnen arbeidsovereenkomsten flexibel tegemoet te kunnen treden aan verschillende wensen en verlangens in verschillende levensfasen?

Handelingen I 2024-2025, nr. 8, item 9 - blz. 18

Minister Heinen:

Ik was bij de beantwoording van het eerste thema, economie, waarvan de afronding nadert. Ik was bij de vraag van de heer Griffioen of de minister het ermee eens is dat juist bij de overheid mensen vanuit een vast dienstverband zouden moeten werken. Dat klopt. Dat is inderdaad ook van dit kabinet het streven. Sterker nog, er loopt een traject. Dat heet personeel niet in loondienst, PNIL; niet heel verbeeldingwekkend. Dat is een werkprogramma om het percentage mensen met een vast dienstverband binnen de publieke sector te vergroten. Daar zijn we ook mee bezig.

Handelingen I 2024-2025, nr. 8, item 9 - blz. 50

De heer Griffioen (BBB):

Voorzitter, dank. Ik begin met het thema toezeggingen, minister. Dat wordt denk ik niet heel moeilijk. De vraag is of u de toezegging wilt doen dat u met betrekking tot PNIL de voortgangsrapportage met ons kunt delen. Dezelfde vraag geldt voor de periodieke voortgangsrapportage over jeugdzorg van VWS.

Handelingen I 2024-2025, nr. 8, item 9 - blz. 56

Minister Heinen:

De heer Griffioen had ook nog een vraag over de rapportages met betrekking tot de PNIL en de jeugdzorg. Hij vroeg of we die kunnen toesturen. Ik begrijp het verzoek. Ik zal mijn collega's vragen om de periodieke voortgangsrapportages, die al naar de Tweede Kamer worden gestuurd, ook naar de Eerste Kamer te sturen. Dan bent u ook volledig geïnformeerd.



Historie







Toezegging Overzicht krijgen van beschikbare budgetten voor professionalisering van medische beroepen en voor professionalisering van beroepen in het sociaal domein (36.602) (T03970)

De Minister van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bakker-Klein, toe een overzicht aan de Kamer te sturen van beschikbare budgetten voor professionalisering van medische beroepen en voor de professionalisering van beroepen in het sociaal domein.


Kerngegevens

Nummer T03970
Status openstaand
Datum toezegging 10 december 2024
Deadline 1 juli 2026
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden dr. mr. J. Bakker-Klein (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Belastingplan 2025
beroepen sociaal domein
medische beroepen
Kamerstukken Belastingplan 2025 (36.602)


Uit de stukken

Handelingen I 2024/2025, nr.12, item 3, p.15-16.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Er werd net in het debat gevraagd wat er nou gebeurt met groepen waarvan we niet weten of ze onder de ondergrens zakken door de maatregelen. Het antwoord van de minister van Volkshuisvesting is: dan hebben we altijd nog de bijzondere bijstand. Als we weten dat mensen die om wat voor reden dan ook door het ijs zakken, altijd proberen een beroep te doen op organisaties, met name gemeenten, die vervolgens in al die maatregelen moeten gaan zoeken naar een oplossing, en we tegelijkertijd bezuinigen op de kennis om dit te kunnen doen, dan vraag ik mij af of voldoende doordacht is wat dit gaat betekenen voor de mensen die aangewezen zijn op dit type hulpverlening. U gaat dan waarschijnlijk zeggen "het moet op een andere manier opgelost worden", maar als ik kijk naar de enorme budgetten die naar de professionalisering van medisch specialisten, verpleegkundigen en allerlei andere beroepsgroepen gaan en die afzet tegen het weinige geld dat beschikbaar is voor de professionalisering van de mensen in het sociaal domein die dagelijks in de uitvoering bezig zijn, dan vraag ik mij af of het niet mogelijk is om in contact met collega's van andere ministeries te kijken naar hoe wordt omgegaan met de professionaliseringsgelden voor vakgroepen die aan de slag moeten met de huidige samenlevingsproblematiek. Ik vraag mij echt af of u dan ook breder kijkt naar de keuzes die hierin worden gemaakt.

Minister Van Hijum:

Dat professionalisering belangrijk is, daarover verschillen we niet van mening. De vraag is in hoeverre dit niet binnen de betreffende organisaties en de afspraken over scholing en opleiding zelf opgelost kan worden. In hoeverre rechtvaardigt dit een specifieke aanmoedigingssubsidie? Ik geef gewoon maar eerlijk aan dat we in de afweging die we hebben moeten maken over de forse taakstelling op subsidies — ik wil daar niet omheen draaien — heel nadrukkelijk hebben gekeken: hoe kunnen we voorkomen dat het vooral de cliënten zelf rechtstreeks raakt? U vindt weinig bezuinigingen op dingen als re-integratie, uitkering en noem maar op. We hebben het vooral gezocht in de randvoorwaarden. Dat is ook pijnlijk; dat is helemaal waar. Tegelijkertijd hebben we de uitvoering zo veel mogelijk ontzien, dus de uitvoeringscapaciteit. Het wordt er niet mooier op, maar dat is uiteindelijk de afweging die we hebben gemaakt.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Dat u moest bezuinigen op subsidies? Daar hebben alle ministeries mee te maken. Dat u daarin keuzes moet maken en dat die keuzes pijnlijk zijn, begrijp ik. Maar professionalisering van bepaalde beroepen moet toch niet afhankelijk zijn van subsidies? Dat moet binnen uw eigen ministerie toch gewoon zijn ingeregeld, net zoals bijvoorbeeld bij het ministerie van Volksgezondheid? Dat is toch iets wat permanent ontwikkeld moet worden? Ik vind het onbegrijpelijk dat juist hiervoor, voor het vakmanschap van mensen in de uitvoering, geen vaste ondersteuning is.

Minister Van Hijum:

Ik ben het eigenlijk heel erg eens met de opmerking die mevrouw Bakker-Klein maakt dat het niet afhankelijk hoort te zijn van subsidies, maar geborgd hoort te zijn in scholingsbudgetten die je binnen de organisatie vrijmaakt om kennis, vakmanschap en vaardigheden van werkende professionals op peil te houden. Bij iedere organisatie zou het de gewoonte moeten zijn om niet alleen te onderhandelen over de primaire arbeidsvoorwaarden, maar ook over, misschien nog wel belangrijker in de toekomst, hoe je je capaciteiten en je inzetbaarheid in brede zin op peil houdt. Daar hoort ook professionalisering bij. Ik ben het heel erg eens met de constatering dat dit niet hoort af te hangen van subsidies en dat het ook niet mag afhangen van of je daarop bezuinigt of niet.

De voorzitter:

Mevrouw Bakker-Klein, kort.

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

Ten slotte dan de vraag of het misschien mogelijk is een overzicht te krijgen van de budgetten die beschikbaar zijn voor professionalisering van medische beroepen en de professionalisering van beroepen in het sociaal domein.

Minister Van Hijum:

Dat inzicht wil ik best geven. Ik moet dat wel even uitvragen.

Handelingen I 2024/2025, nr.12, item 13, p.43.

Ik had ook nog een vraag van mevrouw Bakker-Klein. Zij rekende volgens mij op een schriftelijk antwoord, maar ik kan haar nu ook in grote lijnen meenemen in het antwoord op haar vraag over de beëindiging van de subsidie voor het programma Vakkundig Altijd. Zij vroeg om een overzicht van scholingsbudgetten in het sociaal domein.

De voorzitter:

Ik hoop niet dat dat een lange lijst is.

Minister Van Hijum:

Nou, lang …

De voorzitter:

Kan dit alsnog schriftelijk? Dat vraag ik ook in het kader van de openbaarvervoerplannen van sommige leden.

Minister Van Hijum:

Ik ben bereid om dat op papier te zetten. Ik kan het ook hier voorlezen — dat scheelt weer een brief — maar als u de voorkeur heeft voor een schriftelijk …

De voorzitter:

Wij hebben de voorkeur voor een brief.

Minister Van Hijum:

Akkoord.


Brondocumenten


Historie