Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rappel toezeggingen september 2025)



Dit is het rappel tot 02-07-25.

 




Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 7 april 2009
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging Effecten van de wet (34.349) (T02615)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bikker (ChristenUnie), Lintmeijer (GroenLinks) en Nooren (PvdA), toe om contact te houden met de betrokken sectoren om de effecten van de wet, inclusief het effect op het aantal personen dat gezichtsbedekkende kleding draagt, in kaart te brengen. Ontwikkelingen in andere Europese landen worden hierbij betrokken. De Kamer wordt over 2-3 jaar geïnformeerd.


Kerngegevens

Nummer T02615
Status voldaan
Datum toezegging 12 juni 2018
Deadline 1 juli 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen boerka's
gezichtsbedekkende kleding
nikab
Kamerstukken Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (34.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 28-30

Minister Ollongren: Dan een vraag die ik misschien al eerder had moeten beantwoorden: mevrouw Nooren vroeg of ik inmiddels zicht heb op het aantal draagsters van de boerka of de nikab, want daar zal het in de praktijk vaak om gaan. Eigenlijk is dat heel moeilijk te schatten of te stellen. We weten het dus niet precies. Er is geen recent onderzoek naar gedaan. De aantallen die genoemd worden, zijn 200 tot 400, maar dat is een schatting en is niet gebaseerd op nader precies onderzoek. Dit was overigens ook een vraag van mevrouw Bikker.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik heb daar zelf mijn persoonlijke impressie bij gegeven. Mijn indruk — maar die is gebaseerd op één stad, waarin ik wat meer heb rondgefietst — is dat dit toeneemt. Ook als het wetsvoorstel van kracht wordt, ben ik benieuwd wat de effecten zijn. De minister noemt van het aantal draagsters eigenlijk schattingen die ik in 2009 heb gezien. Dat is dus echt wel eventjes geleden. Heeft de minister die belangstelling niet alsnog? Welke hang naar feitenkennis heeft zij op dit gebied?

Minister Ollongren: Ik zou natuurlijk liegen als ik zou zeggen dat mijn hang naar feitenkennis niet heel groot zou zijn, want dat is die altijd. Maar het is dus wel een feit dat we het niet precies weten. Wat ik natuurlijk wel kan doen, is kijken wat er is gebeurd in andere landen met een soortgelijk verbod, zij het dat dat in andere landen vaak net wat verder gaat. Dat geeft iets van een indicatie. In Frankrijk denken ze, maar heel hard is het niet, ook daar, dat het aantal draagsters van nikabs en boerka's is afgenomen na het verbod. Het lijkt mij goed dat we dat hier ook proberen te duiden, maar ja, ik kan niet anders dan zeggen dat er geen andere cijfers zijn dan de cijfers die blijkbaar al een aantal jaren worden gehanteerd. Ik heb geen aanwijzingen dat dat aantal is toegenomen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dan twee punten. In 2009 lukt het klaarblijkelijk wel om tot een getal te komen, of in ieder geval een bandbreedte. Dan vind ik het wat lijdzaam, ook in de antwoorden van de voorganger van de minister, maar goed, in die schoenen staat ze, dat het daarna niet meer kan. Laat ik dat als opmerking meegeven, maar er zit ook wel een vraag van reflectie in; die proeft de minister wel.

Ten tweede ben ik benieuwd naar die effecten, omdat ik twee mogelijkheden zie: iemand legt de boerka af en neemt weer deel aan de maatschappij, wat toe te juichen zou zijn, of iemand gaat binnen zitten. Ik heb uit Oostenrijk begrepen dat het fiftyfifty is. Als wij nu niet weten hoeveel mensen het zijn, dan kunnen we ook heel lastig inschatten wat de effecten zijn; of dat fiftyfifty is of totaal anders. Vandaar mijn oproep om nog meer hang naar feitenkennis, hoezeer ik ook toejuich dat de minister die heeft.

De voorzitter: Meneer Lintmeijer, aansluitend.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): In aanvulling daarop, maar misschien ook vooruitlopend op de antwoorden die nog komen: als we het dan toch preciezer willen weten, laten we dan ook echt een serieuze evaluatie instellen en er serieus onderzoek naar doen, waarbij we niet alleen kijken naar de aantallen sec, maar vooral naar de effecten die het heeft op het gedrag van met name vrouwen met nikabs en boerka's. Ik weet het niet, mevrouw Bikker weet het niet, de minister geeft zelf ook aan in de antwoorden dat ze het niet weet. Dat blijft toch dun ijs om op te schaatsen? Laten we de afspraak maken dat we een stevige evaluatie erop loslaten. Op het moment dat daar uitkomsten van zijn, kunnen we ook nog overwegen hoe we met die uitkomsten omgaan. Leidt dat tot nieuwe, extra maatregelen of minder maatregelen?

Minister Ollongren: Op zich begrijp ik dat betoog van de heer Lintmeijer wel, maar daar stel ik tegenover dat de reden voor het voorstel voor een beperkt verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding niet is dat het om grote aantallen gaat. Sterker nog, ik heb juist betoogd dat dit niet het geval is. Wij weten niet precies over hoeveel mensen het gaat in het geval van nikabs en boerka's, maar ik weet wel dat het niet om grote aantallen gaat. Dat is dus ook niet de reden voor het wetsvoorstel. Ik zal straks komen op mogelijke gedragseffecten en gevolgen hiervan. In mijn inleiding zei ik al dat het moeilijk te voorspellen is; het gaat in hoge mate over menselijk gedrag. Ik ben het wel met de heer Lintmeijer eens dat het van belang is om te weten of dit bijvoorbeeld leidt tot het mijden van zorg of het niet gaan naar de rechter en dat soort zaken. Dat is heel goed om te weten. Ik ben het ook zeer met hem eens dat we dat wel in de gaten moeten houden, ook al gaat het niet over grote aantallen.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Een aanvulling. Het gaat inderdaad niet over grote aantallen. Mijn fractie maakt zich wel zorgen over wat het effect op de gezinnen is, als blijkt dat het inderdaad fiftyfifty is; als vrouwen thuisblijven en niet meer met hun kind mee naar school gaan, niet meer met hun kind naar de dokter gaan en daardoor ook kinderen in een ongewis isolement meeslepen. Dan is het multipliereffect groter dan ik zou wensen, ook al zou het maar om twee mensen gaan. Wat ons betreft is een evaluatie of een goed onderzoek daarnaar niet alleen bedoeld om het precies te weten, maar ook om te kijken of we moeten optreden op het moment dat die effecten ontstaan.

Minister Ollongren: Dat zouden ongewenste effecten zijn, dat ben ik met de heer Lintmeijer eens, ook al gaat het om kleine aantallen. Daarvoor zijn ook andere oplossingen denkbaar. De praktijk zal het moeten uitwijzen, want ik kan dat niet bewijzen, dat mensen vaak zullen kiezen om dan iemand anders met dat kind mee te laten gaan of om dat op een andere manier op te lossen. Ik heb trouwens ook heel veel vertrouwen in de professionals waarmee we te maken hebben, ook in de zorg en in het onderwijs. Ik denk dat we die ruimte ook moeten geven aan mensen, om te kijken of zij in de praktijk dan tot goede oplossingen komen.

De voorzitter: Mevrouw Bikker, nog één keer op dit punt en dan klaar ermee.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Voorzitter, dat vind ik ook, maar ik zou wel graag antwoord hebben op de vragen die ik net stelde.

De voorzitter: Meneer Lintmeijer, ook tot slot op dit punt.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Nog even aansluitend. De minister heeft veel vertrouwen in de professionals, maar de kern van het betoog dat meerdere fracties hier hebben gehouden, is dat professionals ook zonder wetgeving heel wel in staat zijn om om te gaan met vrouwen die met een boerka of nikab binnenkomen, dus voor die professionals hoeft u het niet te doen. De minister zegt dat zij bij de uitvoering van de wet heel veel vertrouwen heeft in die professionals, maar die zeggen dat die wet het hun niet makkelijker maakt. Dat vind ik een kringredenering die zichzelf in de staart bijt.

Minister Ollongren: Nee, want het gaat om twee verschillende dingen. Vertrouwen in de professional spreek ik in algemene zin graag uit, maar ook binnen deze wet. De wet is niet gemaakt op verzoek van deze sectoren, maar zal de sectoren wel helpen om een eenduidige norm te hebben en straks als die norm er is, binnen die norm te handelen. Het vertrouwen dat ik zonet uitsprak in de professionals, zag juist op de schrijnende situaties waarvoor de heer Lintmeijer vreesde.

De voorzitter: Het antwoord op mevrouw Bikker.

Minister Ollongren: Ik denk dat zij op de vraag over de aantallen doelde en op haar wens om meer feitenkennis te hebben. Dat ben ik met haar eens, maar tot nu toe is het nog niet gelukt om dat heel precies te krijgen. Als de wet in werking is getreden, kunnen we proberen daar zicht op te krijgen. Ik zal daar zeker mijn best voor doen, voorzitter.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Is dit een toezegging? Dat bespaart mij in de tweede termijn.

Minister Ollongren: Een toezegging om mijn best te doen is het absoluut, maar ik realiseer mij heel goed dat het tot nu toe heel lastig is gebleken. Ik denk niet dat dit per se heel makkelijk wordt na deze wet, maar het lijkt mij goed om het in de gaten te houden.

Misschien mag ik in antwoord op mevrouw Bikker ook even ingaan op de internationale situatie en wat we daarvan hebben geleerd, want dat geeft iets van een houvast. Ik noemde Frankrijk al, waar sinds 2011 zo'n verbod geldt, in de hele openbare ruimte, overigens. Volgens de Franse regering is het aantal dragers van gezichtsbedekkende kleding na invoering van het verbod met de helft afgenomen. Er zijn boetes uitgedeeld. Die zijn overigens wel goed te meten. Dat waren er meer dan 1.000 tot en met 2014, dus in een beperkte periode van drie jaar. De handhaving van het verbod verloopt in het merendeel van de gevallen zonder toepassing van dwangmiddelen en al helemaal zonder het ontstaan van openbareordeverstoringen, gelukkig. In België, waar hetzelfde verbod geldt sinds 2011, zijn er geen getallen bekend. Sinds kort is er ook een algeheel verbod in Oostenrijk en in Denemarken, maar dat is relatief nieuw, dus daar zijn ook nog geen getallen bekend.

Mevrouw Nooren vroeg ook nog of het een averechts effect kan hebben op mensen met een islamitische achtergrond, op hun recht om als minderheid hun godsdienst te belijden. Het wetsvoorstel is godsdienstneutraal. Het ziet niet op alleen de boerka en de nikab. Het ziet op de communicatie, de herkenbaarheid op die plekken waar mensen elkaar tegemoet treden. In die zin denk ik niet dat datgene wat mevrouw Nooren vreest, zich hoeft voor te doen. Het ziet nadrukkelijk op gezichtsbedekkende kleding. Het ziet niet op uitdrukkingen van een religie. Daar zijn een heleboel voorbeelden en vormen van. De nikab en de boerka zijn daar maar een klein onderdeel van.

Mevrouw Nooren (PvdA): Voor alle duidelijkheid, het is een worsteling. We hebben een wet aan de orde waarvan we niet weten hoe die gaat werken. Als we dat gaan voorspellen, is dat voor ons allemaal lastig. Ik bedoelde niet die 200 tot 400 personen die het betreft, want ik denk dat we een goed debat erover hadden dat je elkaars gezicht moet kunnen zien om een aantal dingen voor elkaar te krijgen. De vraag gaat over de implicaties van de wet voor een wat bredere groep, waar je verschillend over kan denken. Welke toonzetting geeft deze regering, waar u onderdeel van uitmaakt? Ik begrijp dat deze regering zegt: is dat een onderwerp van gesprek, wilt u dat in kaart brengen? Welk effect heeft deze wet daarop? Hoe kijkt u als D66-minister aan tegen een doelgroep die zegt: goh, waarom moet dit zo, want het loopt nu toch ook goed? Dat is de vraag die ik wilde stellen.

Minister Ollongren: Daar zal ik tegen zeggen wat ik zonet ook heb betoogd. Ik heb het dan over de reden voor het wetsvoorstel die dus niet ziet op uitingen van geloofsovertuigingen maar op communicatie. Mijn voorganger heeft met een aantal nikabdraagsters gesproken. Er zijn zeker moeders die zeggen dat als deze wet van kracht wordt, ze niet meer naar bijvoorbeeld de school van hun kind willen gaan. Dat effect zal er zeker zijn. Daar staat tegenover dat er ook vrouwen zijn die zeggen er dan de voorkeur aan te geven wel naar de school van hun kind te gaan. Het is dus een heel persoonlijke afweging die mensen zullen maken en waarbij het lastig is om er een algemene uitspraak over te doen.

De voorzitter: Mevrouw Nooren, maar wel graag kort.

Mevrouw Nooren (PvdA): Dan sluit ik aan bij mevrouw Bikker. Het zou fijn zijn om de effecten van dit wetsvoorstel op de verbonden samenleving te weten om er enig gevolg aan te kunnen geven, want misschien komt na dit wetsvoorstel nog wel een wetsvoorstel. Het is dan wel goed om te weten welk effect zo'n wet heeft op de samenhang in de maatschappij.

Minister Ollongren: Ik proef uit de inbreng van mevrouw Nooren en ook anderen dat er inderdaad veel behoefte is om die effecten in kaart te brengen. Zorgmijding is zo'n effect. Verder noem ik het effect op scholen. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik dat in de gaten houd. Ik stel mij voor om dat te doen door in gesprek te gaan met organisaties die daarmee te maken hebben. Dat is misschien niet zo kwantitatief als mevrouw Bikker het zou willen, maar geeft ons in ieder geval een idee van de effecten die het heeft.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 33

Minister Ollongren: De heer Köhler had ook aandacht voor bijvoorbeeld zorg mijden, en de gevolgen voor kinderen of ouderen. Ik heb zojuist al betoogd dat dit geen gewenst effect van het wetsvoorstel zou zijn, want het is belangrijk dat mensen goed voor hun kinderen blijven zorgen en naar consultatiebureaus gaan, maar het is wel een persoonlijke keuze van ouders. Ik zei zojuist dat ik geen grote effecten verwacht, omdat ik verwacht dat mensen voor een andere oplossing zullen kiezen als ze die gezichtsbedekkende kleding echt niet af willen doen. Garanties daarvoor kan ik op dit moment echter niet geven. Het is wel iets waar wij voor aandacht voor zullen moeten hebben en houden. Ik heb mevrouw Bikker zojuist al toegezegd dat ik met de instellingen in gesprek blijf.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 39

Mevrouw Nooren (PvdA): Ten slotte ben ik blij met de toezegging van de minister om het effect van de wet, de toegang van leden van het gezin — ik trek het maar even breed — tot cruciale sectoren als het onderwijs, de zorg, de rechtbank, het College voor de Rechten van de Mens, et cetera, te monitoren. En ik vroeg me af of er niet een landelijke veiligheidsmonitor is of een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat dit soort thema's weleens aan de orde heeft, waarin het effect van zo'n wetsvoorstel kan worden meegenomen. Ik heb daarvoor zelf nog geen concreet voorstel, maar de minister misschien wel.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 40

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Dat heeft ook te maken met het volgende punt, namelijk de effecten van de wet op het gedrag. Bevordert die wet nou juist de emancipatie van vrouwen omdat ze nu hun nikab of boerka afleggen en meer mee gaan doen aan het openbare leven of kruipen ze terug in schulp, wat wij buitengewoon betreurenswaardig zouden vinden? De minister zegt dat zij de vinger aan de pols houdt. Dat is een toezegging die een eindje de goede weg op gaat. Ik zou graag een wat scherpere toezegging hebben van de minister over de manier waarop zij de vinger aan de pols gaat houden. Ik vraag haar om over twee of misschien drie jaar haar bevindingen hier te delen, al dan niet voorzien van aanbevelingen over ongewenste effecten en hoe we daar verder mee om zouden kunnen gaan. Die toezegging mag dus een slagje scherper wat mijn fractie betreft.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 41

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik heb mijn verwondering erover uitgesproken dat een aantal feiten, met name wat betreft het aantal vrouwen dat een gezichtsbedekkende sluier draagt, in 2009 wel bekend kon zijn en daarna niet meer. Ik blijf dat opmerkelijk vinden en ik markeer dat toch maar, vooral omdat hier veel partijen zijn die geloven in vooruitgang — ik doe dat eigenlijk ook best vaak — en dat dan hier niet zou kunnen. Dus hoe zit dat dan? Daarom dank ik de minister er des te meer voor dat zij een kwalitatieve toezegging heeft gedaan om in ieder geval het inzicht te vergroten. Ik hoor nog wel graag van haar op welk moment we dat dan inzichtelijk krijgen en wat die kwalitatieve toezegging dan verder precies inhoudt, zodat we dan ook een moment hebben om echt met elkaar in gesprek te gaan over wat we beoogd hebben met de wetgeving en om inzichtelijk te krijgen hoe het staat met groei en met de verhouding tot de samenleving. Dat is niet allereerst wat dit stuk van de wetgeving beoogt, maar het is natuurlijk wel een neveneffect.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 49

Minister Ollongren: Ik kom te spreken over het effect. Ik zal daar straks in de richting van mevrouw Bikker ook nog iets over zeggen, maar mevrouw Nooren vroeg daar ook naar. Ja, dat klopt, die toezegging heb ik gedaan. We zullen het effect in de gaten houden. Hoe gaan we dat precies doen? Ik zei net: in ieder geval door steeds met de instellingen in overleg te blijven. Als er andere en betere manieren zijn om dat te doen, zullen we dat natuurlijk graag overnemen. Ik hoorde zojuist al een suggestie van mevrouw Nooren op dat punt. We moeten even kijken naar de manier. Het zal inderdaad vaak kwalitatief zijn. Het zal misschien ook gericht zijn op een heel specifiek aantal instellingen. Maar de toezegging staat in ieder geval.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 50-51

Minister Ollongren: De emancipatiekant hiervan. Ik begrijp dat de heer Lintmeijer dit punt opbrengt. Het is een relevant punt. Ik heb in eerste termijn gezegd dat we de effecten hiervan op dit moment niet goed kunnen overzien. Het is als zodanig niet het oogmerk van het voorstel, maar hoe draagsters van gezichtsbedekkende kleding hiermee om zullen gaan, dat is iets dat we moeten afwachten. Beide situaties zouden zich kunnen voordoen. Mensen zouden ervoor kunnen kiezen om die minder te dragen of op bepaalde plekken niet meer te dragen, maar het kan ook zijn dat mensen dat juist wel doen. Het punt is begrijpelijk, maar dat is niet waar het wetsvoorstel op ziet.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik had de minister gevraagd of zij dat vinger aan de pols houden daadwerkelijk vorm zou kunnen geven en of wij over een gerede tijd, twee tot drie jaar, een rapportage kunnen krijgen over hoe dit heeft uitgepakt.

Minister Ollongren: Dat klopt en dat lijkt mij een redelijke wens. Ik zei al dat ik nog even goed moet bedenken en afspreken hoe wij dat in de praktijk in de gaten kunnen houden, maar het lijkt mij heel redelijk om af te spreken dat we daar op een termijn van twee of drie jaar op terugkomen. Dat zou ook de toezegging kunnen zijn die ik al aan mevrouw Bikker heb gedaan.

Ik ben inmiddels bij de VVD. Het belangrijkste punt van de heer Schouwenaar betrof het grensgebied met de Wet openbare manifestaties. Daar kom ik zo nog op, omdat ik nog een motie van de SGP op dat punt heb.

Ik heb de toezegging aan mevrouw Bikker herhaald. Misschien is het goed om nog even in haar richting te zeggen dat het lastig is om heel precieze cijfers uit de onderzoeken tot nu toe te halen. Ik weet het dus niet. Wij weten niet of het aantal vrouwen is toegenomen of niet. Onderzoek op dat gebied is buitengewoon lastig. Het is een beetje zoals het is. De uitwerking van het huidige wetsvoorstel is daarom des te belangrijker. Dat zal gebeuren door in overleg te gaan met de betrokken partijen. Ik zal ook met andere collega's moeten overleggen over hoe wij dat gaan doen. Ik heb zojuist aangegeven dat wij daar op een termijn van twee of drie jaar in ieder geval een beeld van zouden moeten kunnen schetsen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik ben blij met die toezegging, maar wat kan ik over die twee of drie jaar ongeveer verwachten? Wat heeft de minister in gedachten over wat wij dan terugkrijgen? Het is nu wel heel vaag.

Minister Ollongren: Twee dingen. In de eerste plaats: kunnen de instellingen en de sectoren die het betreft ermee uit de voeten? Twee, een heel belangrijke, zoals ik ook in eerste termijn heb gezegd: heeft het bepaalde gedragseffecten, zoals zorg mijden of mensen die bepaalde plekken, ook de rechter, niet meer bezoeken? Het lijkt mij heel belangrijk om te proberen dat in beeld te krijgen. Ik vond het overigens ook interessant dat mevrouw Bikker zei: zouden we niet het bredere Europese verband erbij kunnen betrekken? We kijken natuurlijk ook naar wat er in andere landen is gebeurd. Wij scharen ons nu in een rijtje van landen waar recentelijk nog twee zijn bijgekomen. Het lijkt mij heel goed om in de gaten te houden of het zich bij ons, al hebben wij een net iets andere wet dan men in de andere landen heeft, anders of op een soortgelijke manier ontwikkelt dan daar. Die suggestie neem ik graag mee.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dank voor die heldere toezegging. Ik begrijp dat zij over twee tot drie jaar ook de ontwikkelingen in de andere landen meeneemt. Dat lijkt mij raadzaam.

Minister Ollongren: Dat klopt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Met de landen in gesprek te treden over de uitvoering van de Eerste Kamermotie-De Graaf en de Tweede Kamermotie-Van Raak inzake de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Koninkrijk der Nederlanden (35.570 IV) (T03275)

De staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe in gesprek te treden met de Caribische Landen van het Koninkrijk over de uitvoering van de Eerste Kamermotie-De Graaf en de Tweede Kamermotie-Van Raak inzake de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het Koninkrijk der Nederlanden.


Kerngegevens

Nummer T03275
Status openstaand
Datum toezegging 6 april 2021
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Koninkrijk
verantwoordelijkheidsverdeling
Kamerstukken Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2021 (35.570 IV)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.4

Mevrouw Gerkens (SP):

Dan iets anders. Nederland is dankzij het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden verantwoordelijk voor een onduidelijke waslijst aan zaken in de landen. Dat leidt volgens onze fractie tot onduidelijkheid, ongelijkwaardigheid en ruzie. Dat is de reden waarom mijn partij aan de overkant in 2019 een motie indiende waarin wij vroegen om een gezamenlijk overleg, om meer duidelijke invulling te geven aan de taken van de landen afzonderlijk en van het Koninkrijk als geheel. Op 2 oktober 2019 heeft de staatssecretaris aan de Eerste Kamer toegezegd invulling te geven aan de motie-De Graaf uit 2016 door de motie-Van Raak uit 2019 uit te voeren. Hoe staat het nu met deze invulling? Daarna was er de motie-Van Raak van vorig jaar, die aan alle landen vraagt om een visie te geven op het Koninkrijk en aan te geven wie verantwoordelijk is voor wat. Hoe staat het met de uitvoering van die moties?

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.30-31

Knops:

Daarmee kom ik meteen op die positie van de coördinerend staatssecretaris. Daarover is natuurlijk ook in het verleden al het een en ander gezegd. Ik heb het geluk gehad dat ik veel collega's in het kabinet had die ontvankelijk waren voor mijn observaties na mijn eerste bezoeken, toen ik daar was, en toen ik zei: er moet echt iets gebeuren. Ik noem eerst Tamara van Ark, maar na haar zijn er anderen gevolgd. Ik zou een nieuw kabinet toewensen dat men dat misschien nog wat sterker verankert, om te voorkomen dat de mensen op de eilanden met "de torens van Van Raak" geconfronteerd worden. Laat ik de ministeries in Den Haag zo maar even noemen. De heer Van Raak van de SP had het daar altijd heel beeldend over. Waar is mevrouw Gerkens? O, ze zit daar. De heer Van Raak heeft, vind ik, wel een beetje gelijk als hij het heeft over " die torens in Den Haag". We hebben dus geprobeerd om een soort "eenloketfunctie" te maken, met een stuurgroep en zo. Dat is dus echt wel vebeterd, maar er zou nog een slag overheen kunnen, niet in de laatste plaats door het IBO-rapport waar de heer Recourt niet over wilde spreken. Maar daarmee doet hij zichzelf onrecht aan, want de heer Recourt was daar voorzitter van. In dat rapport worden echt een aantal concrete handreikingen gedaan om het de mensen op de eilanden beter te laten gaan en om die overbodige bureaucratie weg te halen.

Het ongevraagde advies van de Raad van State van toen, en het IBO-rapport gaan op een heel concrete manier in op de vraag hoe je die verhoudingen kunt veranderen. Ook op dat vlak is toen in 2010 de keuze gemaakt om het op een bepaalde manier te organiseren, met alle goede bedoelingen. Maar na tien jaar is het echt wel tijd om eens te kijken naar wat er anders kan, en vooral naar wat er beter kan.

En soms gaat het gewoon ook heel plat om muntjes, om geld. Met de VNG hebben we natuurlijk vaak de discussie over de vraag of gemeenten voldoende middelen uit het Gemeentefonds krijgen. Ik weet één ding zeker: de eilanden hebben op dit moment structureel te weinig ruimte in die vrije uitkering. We hebben dat continu incidenteel bijgeplust. Nou, ik begeef me een beetje op glad ijs door hier nu allerlei wensenlijstjes te gaan voorlezen, maar ik zou zeggen: aan die vrije uitkering moet echt wat gebeuren door een nieuw kabinet. Dat moet anders geregeld worden. Daarbij raken we ook aan de positie van de Rijksvertegenwoordiger.

Ik ben overigens best positief, ik ben eigenlijk heel positie over wat we de afgelopen jaren op de BES-eilanden hebben bereikt. Dat heeft voor een deel te maken met het feit dat de departementen, zoals VWS en OCW, gewoon hun dingen daar op een goede manier doen, zodat er voor de bestuurders daar minder verantwoordelijkheden zijn dan in de autonome landen. Dus kleinschaligheid is soms ook een voordeel. Maar beste mensen, het is heel ver weg en als je een orkaan over je dak krijgt, dan kun je dat echt niet allemaal zelf betalen. Dus dat heeft dit kabinet ook moeten doen om ervoor te zorgen dat die eilanden kunnen functioneren, maar ik ben echt onder de indruk van de veerkracht, maar ook van de bestuurskracht van de eilanden.

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.47

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik mis in de beantwoording ook hoe de staatssecretaris kijkt naar het idee om samen met de bewoners invulling te gaan geven aan de taak- en rolverdeling in het Koninkrijk. Ik verwees hierbij naar de moties van de leden De Graaf en Van Raak. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij heb ik daar geen reactie op gehad. Ik besef terdege dat de staatssecretaris demissionair is, maar hij kan natuurlijk een richtlijn meegeven in een overdrachtsdossier, als dat er komt, want we weten natuurlijk niet hoe de toekomst eruitziet. Ik heb daarom ook de motie van de heer Rosenmöller gesteund.

Handelingen I 2020-2021, nr. 33, item 7, p.54

Knops:

Mevrouw Gerkens vroeg hoe het stond met de invulling van de motie-Van Raak over de verantwoordelijkheidsverdeling. Volgens mij heb ik die vraag al beantwoord in eerste termijn. In het najaar van 2019 heb ik met de premiers van de landen overleg gehad. De landen hebben positief gereageerd op het verzoek om daarover in gesprek te gaan, maar vanwege corona is dat nog niet gelukt. Hopelijk kunnen we rond de zomer met een werkgroep van start gaan. Dat is natuurlijk ook afhankelijk van een aantal zaken. Zo zijn er nu ook weer verkiezingen in Aruba. Zo is er altijd wat. Ook wij hebben natuurlijk verkiezingen gehad. Die waren wel gepland, maar die in Aruba niet, althans: ze waren niet voor juni gepland maar oorspronkelijk voor september. Ik weet niet in hoeverre dat invloed zal gaan hebben, maar er wordt uitvoering gegeven aan deze motie. Dat zeg ik u toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gefaseerde inwerkingtreding van de actieve openbaarmaking (33.328/35.112) (T03362)

De minister van BZK zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe de Kamer te informeren over de gefaseerde inwerkingtreding van de actieve openbaarmaking.

Deze toezegging wordt telkens in samenhang met toezegging T03360 behandeld.


Kerngegevens

Nummer T03362
Status deels voldaan
Datum toezegging 28 september 2021
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen actieve openbaarmaking
gefaseerde inwerkingtreding
Kamerstukken Novelle Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (35.112)
Initiatiefvoorstel-Snels en Sneller Wet open overheid (33.328)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 49-50

De heer Backer (D66):

Even vanuit de wetgevingstechniek of het mechanisme. Er staat eigenlijk heel vaak dat er op enig tijdstip een deel van de wet alsnog in werking treedt. Nu begrijp ik uit de discussie dat er geen automatisme in zit. Ik heb het over de actieve openbaarmaking. Maar wat is nou het triggerpoint? Ik las bij de voorbereiding in de stukken dat de heer Van Weyenberg een keer over vier jaar sprak. Maar ik begrijp dat het niet aan tijd gebonden is. Het is veel meer functioneel gebonden: is men er klaar voor? Hoe werkt dat dan? Wie rapporteert er? Is dat de adviescommissie? Is het de minister die aan de Tweede Kamer rapporteert en zegt: nu zijn we zover? Ik wil er even iets meer gevoel voor krijgen.

Handelingen I 2021-2022, nr. 1, item 11, blz. 50

Minister Ollongren:

Zoals ik het voor mij zie, maken we samen met de koepelorganisaties een plan. Daar zijn we al mee in overleg. Dat platform wordt tegelijkertijd doorontwikkeld. We hebben dan een plan en dan kunnen we gefaseerd afspreken wanneer wat in werking treedt, zoals het in de wet staat. Ik denk dat het meest logische is als de minister daarover rapporteert aan de Kamer, zodat de Kamer inzicht heeft in het plan en of het netjes op die manier wordt uitgevoerd. Ik meen dat er bij die gefaseerde inwerkingtreding iedere keer als er een volgende fase ingaat een KB hoort. Laat me dat nog even wetstechnisch checken. Dat lijkt me de manier om dit te doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprekken coördinatiebesluit (35.603/36.094) (T03601)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe dat hij in gesprek zal treden met de NCG, gemeenten en vertegenwoordigers van bewoners om te kijken of de coördinatiebepaling een probleem oplevert en hoe dit kan worden opgelost. Hier wordt de provincie bij betrokken.


Kerngegevens

Nummer T03601
Status openstaand
Datum toezegging 11 april 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gaswinning
Groningen
Nationaal Coördinator Groningen
Omgevingswet
Kamerstukken Novelle verbetering uitvoerbaarheid (36.094)
Versterking gebouwen in de provincie Groningen (35.603)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 2.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

“De staatssecretaris heeft hierin de afgelopen periode al het voortouw genomen en dat siert hem oprecht, al zijn we er, gezien de voorbeelden die ik net noemde, blijkbaar nog niet. Want na alle behartenswaardige woorden over het luisteren naar Groningers en met name de lange ontwikkeltijd van de novelle riep het bij onze fractie toch wel wat verbazing op dat de regio aangeeft niet zo goed uit de voeten te kunnen met de coördinatiebepaling. Sterker nog, ze vinden die onwerkbaar. De bepaling, die op 1 januari in werking moet treden en de coördinatie van samenhangende besluiten regelt, betekent in de praktijk een enorme bureaucratisering, aldus partijen als de provincie en de NCG. De regio stelt dat die bepaling de bestaande samenwerking onwenselijk doorkruist en zelfs dat die zou moeten komen te vervallen. Kan de staatssecretaris vertellen hoe hij hiermee wil omgaan? Is hij bereid om, na overleg met de regio, bijvoorbeeld voor de zomer met een nieuw voorstel te komen dat wel de steun van de regio heeft en niet de nadelen die men daar ziet? Is hij wellicht bereid om de coördinatiebepaling op te schorten tot er een werkbaar alternatief is? Graag een reactie.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 12-13.

De heer Atsma (CDA):

(…)

“Voorzitter. Dan een ander punt met betrekking tot de wet die nu voorligt. Dat heeft te maken met een recent aangenomen wet, namelijk de wet die betrekking heeft op wat collega Kluit van GroenLinks eerder naar voren bracht: de Omgevingswet stelt dat er sprake moet zijn van een coördinatiebepaling en een coördinatieregeling. Die is met alle goede bedoelingen in het leven geroepen, juist om het voor mensen en bedrijven makkelijker te maken, doordat ze maar bij één loket hoeven aan te kloppen en niet met ingewikkelde procedures van verschillende overheden geconfronteerd worden. Echter, nu zegt de provincie Groningen: "het is prachtig dat de Omgevingswet er is, maar zou het niet dienstig zijn om daar toch nog eens kritisch naar te kijken, omdat én de betrokken provincie — in dit geval Groningen — én de regio, de verschillende gemeenten en/of de waterschappen die in het gebied actief zijn, er niet om hebben gevraagd". Als je nu kijkt naar de positie van de gedupeerden, zou het best eens zo kunnen zijn dat de Omgevingswet en de coördinatiebepaling die daarin is verwoord, tot een onnodige vertraging leidt en tot nieuwe frustraties bij gedupeerden. Ik zeg dit ook in de richting van de heer Vos, want anders hadden we het wellicht nu niet geweten en is het dus misschien toch goed dat het hier nog even op tafel is gelegd. Dus de vraag van onze kant richting de staatssecretaris is of hij zou kunnen aangeven of die coördinatiebepaling voor dit specifieke geval wellicht buiten werking zou kunnen worden gesteld. En als dit niet kan, moet dit misschien via wetgeving worden georganiseerd. Ik kan me voorstellen dat, kijkend naar het argument dat de provincie Groningen in onze richting hanteert, die urgentie breed wordt gevoeld, zowel aan gene zijde als aan deze zijde. Desnoods zouden we dat via een motie aan de Kamer willen voorleggen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 24.

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“De coördinatiebepaling regelt dat de vergunningverlening tegelijkertijd met het versterkingsbesluit wordt voorbereid. Hiermee wordt geborgd dat de eigenaar alleen met de NCG te maken heeft en niet ook nog een keer met de gemeente. Maar ik hoor ook dezelfde signalen, dus wat ik mevrouw Kluit wil toezeggen, is dat ik in overleg ga met de NCG, gemeenten en vertegenwoordigers van bewoners om te kijken of dit echt een probleem is en of ik dat eventueel op een andere manier kan borgen. Dat kan ik dus toezeggen.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Dat is hartstikke mooi. Ik denk ook aan de heer Atsma, die daar ook naar gevraagd heeft. En misschien kan ook de provincie daarbij betrokken worden, want met name de provincie maakt zich hier heel druk over.”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Dat zal ik graag doen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kijken naar mogelijke uitzondering ondertekenen akte van cessie (35.603/36.094) (T03602)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kluit (GroenLinks), toe dat in de kabinetsreactie, en anders in komende weken, gekeken wordt naar een mogelijke uitzondering in individuele gevallen op de verplichting om een akte van cessie te tekenen.


Kerngegevens

Nummer T03602
Status openstaand
Datum toezegging 11 april 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden drs. S.M. Kluit (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gaswinning
Groningen
procederen
versterking
Kamerstukken Novelle verbetering uitvoerbaarheid (36.094)
Versterking gebouwen in de provincie Groningen (35.603)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 2.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

(…)

“Dan ga ik op twee punten wat meer in detail in: de akte van cessie en de fiscale, financiële impact van de operatie. Allereerst die akte van cessie. Het is voor onze fracties best wel duidelijk waarom een akte van cessie nodig is. Tegelijkertijd horen wij in het gebied grote zorgen hierover. Het gaat niet zozeer om de juridische onderbouwing ervan, maar met name over de emotionele onderbouwing. Immers, stel dat je tien jaar tegen de NAM en de overheid hebt geprocedeerd en dat je geprobeerd hebt om daar erkenning voor te krijgen, terwijl tegelijkertijd de overheid jarenlang niet een betrouwbare partner voor jou is geweest. Dan is het voor sommige mensen heel moeilijk om afscheid te nemen van een claim op de NAM. De NCG verwacht aanzienlijke problemen in de voortgang hierdoor. Niet vanwege de juridische helderheid, maar juist vanwege die emotionele impact. Wij vragen ons af: kan dit nou niet anders? Is het nou niet mogelijk om in één keer voor al die betrokkenen in het gebied standaard de claim op de NAM over te nemen, waarbij een individuele burger desgewenst kan aangeven dat deze hem wil behouden? Dan hoeft niet iedereen individueel afscheid te nemen. Graag een antwoord.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 26, item 6 - blz. 24.

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“Ik denk dat ik een heel eind ben. Ik moet nog iets zeggen over de akte van cessie. Mevrouw Kluit stelde voor om generiek alle vorderingen op de NAM over te dragen op de Staat. Je kunt je afvragen of je dat wilt. Er zijn misschien bewoners die dat niet willen. Ik ga kijken — ik ben bereid om dat toe te zeggen — of er ruimte is om in individuele gevallen een uitzondering te maken op de verplichting om een akte van cessie te tekenen. Zo zouden we het kunnen proberen te doen. Het kan zijn dat dat wettelijk geregeld moet worden. Ik hoop het niet, maar daar moet ik naar kijken.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Als ik het goed begrijp, zegt de staatssecretaris om het om te keren, dus om generiek te zeggen: we nemen afscheid, en als u het wil behouden, kan dat.”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Ik moet me hier echt even in verdiepen en daarover gaan praten.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

‘Dat snap ik. Heeft de staatssecretaris enig idee hoelang dit nadenken duurt?”

Staatssecretaris Vijlbrief:

“Ik denk heel kort. Het liefst neem ik al deze dingen straks mee in de kabinetsreactie, want anders blijven we aan de gang. Het is eigenlijk de bedoeling dat dit de komende weken gebeurt.”

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

“Oké. Dan wacht ik nog even.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toekomstige technologieën die decentrale dataopslag mogelijk maken onderzoeken en gebruiken (34.972/35.868) (T03652)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat wanneer in de toekomst technologieën worden bedacht die decentrale opslag mogelijk zouden maken, bij het gebruik van de inlogmiddelen, die ook onderzocht en gebruikt gaan worden.


Kerngegevens

Nummer T03652
Status openstaand
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen data
decentraal
digitale overheid
inlogmiddelen
opslag
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 10, item 12 - blz. 1

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

(…)

“Een struikelblok zit bij de digitale toegang tot publieke dienstverlening. Dat is wat ons betreft het belangrijkste punt. In onze ogen is ten eerste een verkeerde afslag genomen. Ten tweede is het op het punt van de decentrale opslag niet goed geregeld. Over die decentrale opslag is al heel wat uitgewisseld. Volgens de regering is een systeem met centrale opslag niet riskanter dan een systeem met decentrale opslag. Want, zo zegt de regering bij de beantwoording van de vragen, bij hacken is er altijd een risico; je moet het gewoon goed beveiligen. Dat laatste is natuurlijk waar, maar de regering miskent daarmee dat het veel aantrekkelijker is om een centrale opslag te hacken en dat een hack daarbij veel ernstigere en grootschaligere gevolgen heeft. Ik vraag de staatssecretaris waarom ze niet ook op dat punt de gevraagde verbetering heeft aangebracht. Deskundigen zeggen dat dit echt veiliger is, niet alleen als het gaat om hacken, maar ook als het gaat om dataminimalisatie en privacy by design. Had die privacy by design, die nu wel in de novelle is verankerd, niet ook vertaald moeten zijn in decentrale opslag? Dat is toch heel nauw aan elkaar verbonden? Graag een reactie van de minister.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 18

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Ik zou willen overstappen naar het onderwerp centraal-decentraal. Dat had te maken met een aantal vragen die door onder anderen de heer Ganzevoort werden gesteld over waarom ik niet kies voor een decentraal systeem. Dat vergt dat we nog even proberen heel precies te zijn. Inlogmiddelen zorgen ervoor dat je kunt inloggen bij de overheid en dat je zaken kunt doen met die overheid. Er zijn ontwerpen voor inlogmiddelen waarbij de vraag is of de gegevens dat je gisteren hebt ingelogd bij de Belastingdienst of eergisteren bij het UWV, enzovoort, enzovoort, alleen worden bewaard op je eigen smartphone. Dat betekent dat, wanneer dat nodig zou zijn, je alleen zelf nog kunt terughalen dat je contact hebt gehad of dat je een bepaalde transactie hebt gedaan met een overheidsdienst. Wij vinden dat die situatie net iets te kwetsbaar. We vinden het belangrijk dat er ook wordt geregistreerd bij partijen wanneer je hebt ingelogd om daarmee te kunnen bewijzen dat je dat daadwerkelijk hebt gedaan op het moment dat jouw smartphone er niet meer is. Ik denk wel dat het relevant is dat dat allemaal zo minimaal mogelijk is. We willen natuurlijk zorgen dat data-uitwisselingen en dataopslag zo minimaal mogelijk zijn. Een van de punten waaraan ik zou willen werken, is of je die loggingsinformatie — wanneer heb je bij welke dienst ingelogd? — op een andere manier wat meer decentraal zou kunnen vastleggen. Op dit moment zien we daar nog niet direct de mogelijkheden voor, maar het is wel goed om daar verder naar te kijken. Ik kan me namelijk ook heel goed voorstellen dat mensen het belangrijk vinden dat dit soort informatie zo decentraal mogelijk blijft en niet op een andere plek wordt vastgelegd.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Als ik het goed zie, zijn er drie plekken waar je het zou kunnen opslaan of zou kunnen loggen. Dat is bij de gebruiker, dus bij mijzelf op mijn eigen smartphone. Dat is bijvoorbeeld bij de Belastingdienst. En dat is in mijn geval bij DigiD of welk inlogmiddel ook. De vraag over decentrale opslag gaat natuurlijk heel erg over het inlogmiddel: waar gebeurt het? Maar de argumentatie van de staatssecretaris overtuigt me niet helemaal, omdat in dit geval de Belastingdienst hoe dan ook zal registreren dat ik ingelogd heb. Wat is er meer nodig dan dat zij weten dat ik ingelogd heb? Waarom zou de aanbieder van het inlogmiddel ook moeten registreren waar ik ingelogd heb?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Dat moet de aanbieder van het inlogmiddel om ook zeker te weten dat dat gebeurd is. Want ook bij de Belastingdienst, bij UWV enzovoort, enzovoort, wordt niet altijd alles geregistreerd. Het gaat er dus vooral om dat je zelf die loggingsinformatie kunt laten zien, en daar ook toegang toe hebt. U heeft eerder gevraagd: kan je die informatie niet ook gewoon alleen maar laten zijn bij de persoon over wie het gaat? Dan is die informatie dus niet bij het inlogmiddel en niet bij het bedrijf waar je hebt ingelogd. Het kan bijvoorbeeld ook dat je bij zo'n bedrijf wel hebt ingelogd, maar dat dat mislukt is, terwijl je dus wel degelijk een poging hebt gedaan. Wij denken dat het verstandig is om burgers te kunnen blijven helpen met hun logginsformatie. Maar we willen wel onderzoeken of je dat uiteindelijk ook op een decentrale manier kunt doen: een manier die we nu nog niet kennen, maar die we wel willen onderzoeken.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

"Een manier die we nog niet eens kennen." Dat is bijna transcendent. Zo vind ik het ingewikkeld worden. Voor mij is de vraag simpeler dan dat. De Belastingdienst registreert het als ik inlog of niet. Dus als de Belastingdienst niet registreert, heb ik niet ingelogd. Het werkt precies hetzelfde als ik een brief stuur naar de Belastingdienst. Als die brief daar niet aankomt, wordt die niet geregistreerd. Als ik met de post een brief stuur die wél aankomt, dan staat de brief in het postboek. De vraag is dus eigenlijk volgens mij vrij simpel: welke meerwaarde heeft nou het registreren bij het inlogmiddel? De staatssecretaris zegt daarop: dat is eigenlijk een extra zekerheid. Maar die extra zekerheid vormt ook een extra risico. Dat decentrale verdient volgens mij volgens alle privacyadviseurs de voorkeur. Waarom wordt dit dus niet losgelaten?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 18-19

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Inderdaad denkt niet iedereen daar hetzelfde over. Er zijn zeker mensen die hebben aangegeven, ook aan ons, dat het relevant is om dat te overwegen. Daarom wil ik dat ookgraag verder onderzoeken. Maar we weten ook dat het voor mensen vaak heel vervelend is als ze moeten gaan nagaan bij welke instanties ze allemaal wel of niet hebben ingelogd en wanneer dat heeft plaatsgevonden, en ze daarbij afhankelijk zijn van die aanbieders, dus van de Belastingdienst, van UWV, van een gemeente. Ze zijn er dan afhankelijk van of die instanties die logging daadwerkelijk goed hebben gedaan. Mensen vinden het vaak veel fijner als ze dat ook zelf kunnen onderzoeken, en kunnen blijven onderzoeken, ook wanneer hun telefoon gestolen is, verdwenen is, in het water gevallen is of anderszins. Dat is dus de reden waarom wij daarvoor nu de mogelijkheid willen creëren waarbij je dus die loggingsinformatie ook hebt. Maar u vroeg ook steeds: bent u wel bezig met nadenken over de vraag of er een nieuwe technologie is die op een goede manier burgers kan helpen? Nou, die technologie wil ik heel graag onderzoeken. Want als die er is, hoeft het niet meer bij het inlogmiddel te gebeuren en zou het op een andere manier kunnen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 19

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Maar het is dus alleen nodig voor die situaties waarin én de Belastingdienst het niet geregistreerd heeft, én ik mijn telefoon kwijtraak? Ik vind het wel een overkill aan regelingen. Ik zou zeggen: geef dan toch echt de voorkeur aan decentraal.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Maar heel veel burgers loggen in bij heel veel verschillende overheidspartijen. Ze moeten dan al die overheidspartijen gaan bellen om te vragen: wat is mijn inloghistorie bij u? Dat geldt ook voor de ondersteuning als het niet lukt om in te loggen, of bij het ervoor zorgen dat je hulp krijgt. Al die elementen zitten daar dan niet in. Er is dan dus geen hulp wanneer het niet lukt om in te loggen. Je weet niet bij welke partijen het was, of je moet ze allemaal bellen. Die service willen wij graag aan burgers blijven bieden. En ik maak daarbij nogmaals wel de opmerking dat het mij verstandig lijkt om te kijken of we dat niet uiteindelijk ook decentraal kunnen doen. Wat mij betreft is dat een toezegging, tenzij u zegt: wat mij betreft hoeft het niet.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 32

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

(…)

“Wat de decentrale opslag betreft zijn wij niet overtuigd. Ik ben wel blij met de toezegging — en die noteer ik toch maar graag — dat wanneer in de toekomst technologieën worden bedacht die dit probleem voor ons gaan oplossen, die ook onderzocht en gebruikt gaan worden. Maar ik ben niet overtuigd door de argumentatie dat die decentrale opslag niet gewoon überhaupt beter is. Daar ben ik dus wel van overtuigd, maar ik ben er niet van overtuigd dat een centrale opslag mogelijk zou moeten blijven.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Afschrift toezichtkader Wet digitale overheid (34.972 / 35.868) (T03658)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat dat de Kamer een afschrift krijgt van het toezichtkader betreffende misbruik bij de Wet digitale overheid wanneer deze er is.


Kerngegevens

Nummer T03658
Status openstaand
Datum toezegging 21 februari 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen digitale overheid
toezicht
toezichthouders
veiligheid
Kamerstukken Novelle Wet digitale overheid (35.868)
Wet digitale overheid (34.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 8 - blz. 30

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“De beste beveiliging lijkt me om die private aanbieders niet toe te laten, maar die discussie hebben we al gevoerd. Laat ik het nu wat toespitsen op de toezichthouders, in ieder geval op de Nederlandse inspectie. Op wat voor manier toetst die dat dan eigenlijk? Is dat een kwestie van een afvinklijstje, waar wat vinkjes bij moeten staan, dus waarbij wordt gezegd: als dit, dat en dat klopt, is het oké? Of wordt er ook meer kwalitatief gekeken naar wat voor soort aanbieder het eigenlijk is, en niet alleen materieel naar hoe de processen lopen?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Dat laatste dus. Er wordt inderdaad niet alleen een soort afvinklijstje gebruikt, maar er worden ook daadwerkelijk onderzoeken binnen het bedrijf gedaan. Daar moet het bedrijf dus ook toegang tot verlenen. Er is ook sprake van die peerreview. Met andere woorden, je kunt niet in Nederland worden toegelaten als je niet ook gepeerreviewd bent of als dat onderzoek niet ook bekeken is door de toezichthouders van andere lidstaten. Andersom geldt dat dus ook voor lidstaten om ons heen. Dat is dus absoluut de bedoeling. Ik hecht er ook aan om nog maar even te zeggen dat ik dat zelf ook zeer belangrijk vind. Er moeten ook controles op papier plaatsvinden, maar die zijn natuurlijk niet voldoende om er een beeld van te krijgen of het ook goed georganiseerd is. Ik hecht er dus aan dat dat gebeurt, dat de toezichthouder dat ook gaat doen en dat hij daar de middelen niet alleen zelf voor heeft, maar dat hij die zo nodig ook kan inhuren. Als er getwijfeld wordt of als er extra expertise nodig is, dan moeten die middelen ook kunnen worden ingehuurd.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Volgens mij delen we de intenties. We zoeken inderdaad naar de manier waarop we het binnen de omstandigheden zo veilig mogelijk maken. Is daar al een uitgewerkt toezichtkader voor ontwikkeld? Of zijn dat alleen maar de criteria zoals die algemeen in de wetgeving staan? En als er al een uitgewerkt toezichtkader is, zouden we dat dan kunnen krijgen?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Nee, dat is er nog niet, maar als dat opgesteld wordt, kan ik er natuurlijk voor zorgen dat u dat krijgt. Dat wordt opgesteld, maar dat hebben we nu nog niet.”

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

“Dank voor die toezegging.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met minister voor Rechtsbescherming betreffende IT en algoritmes meenemen in vroeg stadium nieuwe wet- en regelgeving (CXLVII) (T03662)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prins (CDA), toe dat zij in gesprek zal treden met de minister voor Rechtsbescherming aangaande het vroegtijdig meenemen van IT en algoritmes bij het ontwikkelen van nieuwe wet- en regelgeving.


Kerngegevens

Nummer T03662
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. Prins (CDA)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen algoritmen
wetgevingsbeleid
AI-gebruik
IT
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 10

Mevrouw Prins (CDA):

(…)

“Voorzitter. Er wordt dus gewerkt aan het beter beheersen van de inzet van algoritmen bij de ontwikkeling en uitvoering van wet- en regelgeving. Het kabinet geeft daarbij aan dat daartoe ook de werkmethodes wetsanalyse en de Calculemus-FLINT-initiatieven worden ingezet. Zo komt er een handzaam instrument voor het zogenaamde uitvoeringsgericht wetgeven, dit ter ondersteuning van beleidsmakers, wetgevingsjuristen en uitvoerders. Onze fractie ondersteunt deze aanpak en heeft nog wel een paar vragen en opmerkingen.

Bij het genoemde team dienen uitdrukkelijk ICT'ers betrokken te zijn, maar dan wel mensen die de technologie en de consequenties van de inzet ervan kunnen overzien, die dus kunnen schakelen tussen inhoud en techniek en die beseffen dat techniek toepassen betekent dat je ook ethiek toepast. Graag een toezegging in dezen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 33

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“U vroeg ook naar een thema dat ook door anderen is genoemd: hoe zorgen we ervoor dat ICT'ers in een vroeg stadium betrokken zijn bij het maken van wetgeving, zodat je niet nog een hele vertaalslag moet maken die ertoe leidt dat je wellicht niet met de wet bereikt wat je er eigenlijk mee wilde bereiken? Het gaat er ook om dat je ervoor zorgt dat de mensen die de wetten maken, voldoende technologiekennis hebben om te zien wat de consequenties zijn van bepaalde keuzes die erin zitten. Die brede toepassing van die werkmethodes, of het nou gaat over dat Calculemus-FLINT of de wetsanalyses die wij zelf aan het ontwikkelen zijn, bevorder ik heel graag, omdat het namelijk zo ontzettend nodig is. Samen met de minister voor Rechtsbescherming ga ik kijken hoe we dat kunnen vertalen in het wetgevingsbeleid, juist om te zorgen dat bij nieuwe wet- en regelgeving die we maken, we al in een heel vroegtijdig stadium de vertaling in de uitvoering meenemen, in dit geval de uitvoering in IT en in algoritmes.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gesprek met minister voor Rechtsbescherming betreffende evaluatiebepalingen toetsing AI-gebruik (CXLVII) (T03663)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat zij in gesprek zal gaan met de minister voor Rechtsbescherming aangaande het vormen van concrete evaluatiebepalingen bij toetsing AI-gebruik.


Kerngegevens

Nummer T03663
Status openstaand
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen artificiële intelligentie
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 22

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Voorzitter, ik ga weer door. Wetsvoorstellen die door de Eerste Kamer zijn aangenomen en die met behulp van AI ten uitvoer worden gelegd, zullen echt een heel heldere evaluatiebepaling moeten gaan behelzen. Het gebruik en de effecten van AI moeten daarin onder de loep worden genomen. Maar — het is ook al eerder door anderen gezegd — er zijn natuurlijk ook wetsvoorstellen, denk aan de Wet politiegegevens, die helemaal geen AI regelen. Dus we hebben ons daar in de Eerste Kamer helemaal niet over uitgesproken. De praktijk gaat het dan wel doen met dat Criminaliteits Anticipatie Systeem, het CAS. Dat is door de rechter natuurlijk opzijgezet, omdat dat ging discrimineren en aan etnisch profileren ging doen. Dus er zijn wetten die al aanvaard zijn door de Kamer, waar op zichzelf geen AI-element in zit, maar waarbij de praktijk het gaat doen. Daar moeten we natuurlijk ook een vinger achter zien te krijgen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe zij staat tegenover het opnemen van toetsing op AI-gebruik bij evaluaties van alle relevante wetten.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 40-41

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“Dan heeft u ook gevraagd naar de evaluaties van relevante wetten en om daar ook de toetsing op AI in mee te nemen. Die evaluatiebepaling kan natuurlijk in wet- en regelgeving worden opgenomen. Ik vind het wel goed om samen met mijn collega voor Rechtsbescherming nog even te onderzoeken hoe we ook, mocht het een wet zijn waarbij AI bij de uitvoering een rol speelt, zo'n evaluatiebepaling kunnen uitwerken.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 48

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Ik ben blij met de toezegging over onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap. Ik ben ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij met de minister voor Rechtsbescherming om de tafel gaat zitten voor heldere evaluatiebepalingen. Zij gaat ons daar dan ook iets over berichten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren Kamer na onderzoek cookieregeling en data-eigenaarschap (CXLVII) (T03665)

De staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat de Kamer geïnformeerd wordt over het onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap.


Kerngegevens

Nummer T03665
Status deels voldaan
Datum toezegging 21 maart 2023
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. B.O. Dittrich (D66)
Commissie commissie voor Digitalisering (DIGI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen cookieregeling
data-eigenaarschap
onderzoek
Kamerstukken Grip op algoritmische besluitvorming bij de overheid (CXLVII)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 21

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Hoe ver reikt dataeigenaarschap? Dat is een vraag die Kathalijne Buitenweg opwerpt in haar boek over AI. Wij vinden dat individuele mensen — je kunt dat natuurlijk laten zeggen via het cookiesysteem — afstand doen van hun eigenaar- schap, maar wij zouden het vergaren van data, de profielen die daaruit voortkomen door zelflerend AI en het beheer daarover eigenlijk moeten gaan zien als een publiek goed en niet meer als een particuliere beslissing. Mijn vraag is hoe de staatssecretaris dat ziet en wat voor consequenties dat zou hebben voor onze wetgeving.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 40

Staatssecretaris Van Huffelen:

(…)

“U had ook nog een vraag die best lastig is, over data-eigenaarschap. In de digitale wereld speelt dat natuurlijk een grote rol. In heel veel gevallen geef je anderen toestemming om data die van jou, van jezelf, zijn te gebruiken. Als je bijvoorbeeld een app downloadt op je telefoon, klik je heel vaak op ja. Ook bij cookies zeg je vaak: ja, ja, ja. Daarmee geef je toestemming voor het vergaren van data, en niet alleen voor het vergaren daarvan, maar ook voor het maken van profielen daarvan en het doorverkopen van die data. Ik vind het ontzettend belangrijk dat de komende tijd veel meer mensen regie krijgen over hun digitale leven en daarmee ook over hun eigen data. Daarvoor is het introduceren van bijvoorbeeld persoonlijke datakluizen ongelofelijk belangrijk, want dan kun je je eigen gegevens in een kluis hebben. Dan deel je ze alleen met anderen wanneer je vindt dat dat echt nodig is en dan doe je dat ook heel bewust. Ik denk dat het ons allemaal wel overkomt of overkomen is — mij in ieder geval wel — dat je door ja, ja, ja te toetsen ongelofelijk veel akkoord geeft voor het delen, gebruiken en verkopen van data. Of het nou gaat over je locatie, de foto's op je telefoon, je contactprofielen of soms zelfs je toetsenbordaanslagen: we zijn er denk ik zeer ruimhartig in. Ik denk dat het vooral van belang is dat mensen zich daar niet alleen bewust van zijn — daar wil ik hen de komende tijd graag samen met de minister voor Rechtsbescherming meer over informeren — maar er ook meer regie over krijgen.”

De heer Dittrich (D66):

“Daar wil ik dan toch nog een vraag over stellen. Mevrouw Buitenweg poneert in haar boek over onder andere data-eigenaarschap de stelling dat je, als je als individu akkoord gaat met bijvoorbeeld zo'n cookievraag, meewerkt aan het verspreiden en delen van allerlei data, waaruit weer allerlei dingen gegenereerd worden. Zij hangt de stelling aan dat de overheid hierin meer aan zet moet zijn, omdat je als het ware niet meer als individu eigenaar bent van dat ene kleine stukje, maar dat het een publiek goed is geworden. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dus of zij, naast de datakluizen waarover ze het had, een rol voor de overheid ziet om hier iets mee te doen.”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Die datakluizen zijn niet onbelangrijk, want die bepalen in sterke mate en heel specifiek aan wie je welk soort gegevens over jezelf geeft. Als je een auto huurt, maakt het autoverhuurbedrijf nu vaak een kopietje van je rijbewijs, terwijl in feite de enige informatie die ze nodig hebben, is of jij een geldig rijbewijs hebt. Dat zou ook met een vinkje kunnen. Dus dat soort dingen, dataminimalisatie en alleen maar delen wanneer je dat ook zelf wil, zijn wel een belangrijke factor. De vraag gaat vooral over die cookieregelgeving. Die is er heel erg op gericht dat je echt zelf consent geeft, dat je zelf instemt met het delen van je data, maar omdat het vaak zoveel makkelijker is om op "ja" te klikken dan op "nee", omdat je dan nog heel veel vervolgvragen moet beantwoorden, klikken veel mensen bij wijze van spreken bij het kopen van een paar sokken online heel makkelijk maar op "ja, ja, ja, ja". Daarmee geven ze inderdaad toestemming tot het delen van heel veel informatie over henzelf die helemaal geen verband houdt met hetgeen ze op internet gekocht hebben. Dat gaat vaak nog veel breder, omdat die vragen vaak worden opgerekt. Ik vind het wel interessant om de komende tijd juist die cookieregelging verder te onderzoeken. Ik denk dat het nu veel te makkelijk is om "ja" te zeggen. Daarmee deel je heel veel data. Dat doe je soms trouwens ook bij de installatie van je telefoon. Denk maar aan de vraag die je af en toe krijgt: vindt u het goed dat deze app uw locatie volgt? Veel mensen vullen dan ook "ja" in. Daarmee wordt dan voortdurend gevolgd waar je bent. Ik wil daar wat verder naar kijken, want ik denk dat het goed en relevant is dat we mensen veel duidelijker keuzes geven over dat delen van hun persoonlijke data. Ik zeg niet dat er een overheidsinstantie moet komen die die data allemaal gaat verzamelen of iets dergelijks. By far niet. Ik zeg wel dat we scherper gaan kijken naar hoe we kunnen zorgen dat dat delen van data nog veel meer gebeurt op basis van wat persoonlijk nodig is en dat mensen dat beter beseffen zonder dat ze die data allemaal gratis weggeven. Dat mag van de AVG natuurlijk. Als je zelf "ja" zegt, dan mag dat.”

De heer Dittrich (D66):

“Dat laatste is het probleem. Mag ik het als een toezegging zien dat u de Kamer informeert nadat dat onderzoek is afgerond, zodat we daarover hier verder kunnen doorpraten?”

Staatssecretaris Van Huffelen:

“Ja, zeker.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 23, item 9 - blz. 48

De heer Dittrich (D66):

(…)

“Ik ben blij met de toezegging over onderzoek naar de cookieregeling en welke consequenties die heeft in relatie met het publieke goed van data-eigenaarschap. Ik ben ook blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij met de minister voor Rechtsbescherming om de tafel gaat zitten voor heldere evaluatiebepalingen. Zij gaat ons daar dan ook iets over berichten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren advies Raad van State omgekeerde bewijslast Commissie Mijnbouwschade (36.441) (T03873)

De staatssecretaris Mijnbouw zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Langen-Visbeek (BBB), toe de Kamer te informeren over de uitkomsten van het advies van de Raad van State over de eventuele omkering van de bewijslast bij de Commissie Mijnbouwschade bij de kleine velden.


Kerngegevens

Nummer T03873
Status openstaand
Datum toezegging 16 april 2024
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Mijnbouw
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Herstel Groningen
Kamerleden drs. A. van Langen-Visbeek (BBB)
Commissie commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei (EZ/KGG)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gaswinning
Groningen
schadeafhandeling
Kamerstukken Beëindiging gaswinning Groningenveld (36.441)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 9 - blz. XXX

Mevrouw Van Langen-Visbeek (BBB):

(…)

“Verder blijkt dat nog niet alle schadeverzoeken met betrekking tot de kleine velden afgehandeld zijn, maar dat in geen enkel geval de schade vergoed is. Dat suggereert dat de groep die een schadeverzoek doet, voor 100% uit opportunisten bestaat. Dat lijkt me geen goed signaal. Wil de staatssecretaris toezeggen dat tevens aandacht wordt geschonken aan de knelpunten die zich voordoen bij de schadeafhandeling met betrekking tot de kleine velden, en dat er zal worden gestuurd op het zo snel mogelijk oplossen daarvan? Dit is geen specifiek Gronings probleem, maar het is in onze ogen wel een probleem.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 9 - blz. XXX

Staatssecretaris Vijlbrief:

(…)

“Dan vroeg mevrouw ... Sorry, ik ben na een lange dag even uw naam kwijt. Het was mevrouw Van Langen. Zij vroeg of ik kan toezeggen de knelpunten bij de schadeafhandeling met betrekking tot de kleine velden op te lossen. Ik ben zelf ook steeds een beetje argwanend geweest, omdat er niks werd uitbetaald. Maar ik heb geen aanleiding om te denken dat de Commissie Mijnbouwschade haar werk niet goed doet. Wel ben ik steeds met alle projecten waarvan ik vertelde dat ik er draagvlak probeer te krijgen, in gesprek over de rol van de Commissie Mijnbouwschade en over de vraag wat je kunt doen om dat goed te laten lopen. Als ik goed ben geïnformeerd, komt er binnenkort iets aan waarmee de Commissie Mijnbouwschade wel tot uitbetaling zal overgaan. De operator zal althans zeggen dat er betaald moet worden. Ik heb nu dus geen aanleiding om daar iets aan te doen. Maar ik vertelde al dat het in beweging is, ook omdat die motie uit de Tweede Kamer er ligt om eventueel ook hier de omgekeerde bewijslast te gaan toepassen. Ik vertelde al dat ik daarover advies aan de Raad van State ga vragen. Op die weg probeer ik om daar voortgang te boeken. Misschien is het verstandig dat ik even aan deze Kamer meld wat daaruit komt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitvoeringsverslag rond voorjaar 2024 bij Eerste Kamer (36.263) (T03911)

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Aerdts (D66), toe dat het uitvoeringsverslag aan beide Kamers wordt gestuurd, waarschijnlijk in het voorjaar van 2025.


Kerngegevens

Nummer T03911
Status openstaand
Datum toezegging 5 maart 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden mr. drs. W.J.M. Aerdts (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
invoeringstoets
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
uitvoeringsverslag
Kamerstukken Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, bulkdatasets en overige specifieke voorzieningen (36.263)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 11

Mevrouw Aerdts (D66):

(…)

“Ik ben bijna aangekomen bij het einde van mijn inbreng in eerste termijn. Ik wil graag nog even stilstaan bij de praktische implementatie van de wet. Zowel uit het evaluatierap- port van de commissie-Jones-Bos als uit het rapport van de Algemene Rekenkamer bleken de diensten eigenlijk niet voldoende toegerust op de invoering van de Wiv 2017 en 2018. In de antwoorden op de schriftelijke vragen en tijdens de besloten technische briefing over de uitvoeringstoets is mijn fractie gerustgesteld over de getroffen praktische voorzorgsmaatregelen. We zijn ook blij dat in de Tweede Kamer de motie-Hammelburg is aangenomen, waardoor er een jaar na uitvoering van deze wet een invoeringstoets kan plaatsvinden. Zo kunnen mogelijke problemen hopelijk eerder aan het licht komen en worden meegenomen in de geplande wetswijziging. We vragen nog wel aan de ministers hoe zij deze implementatie gaan monitoren. Welke instrumenten kunnen zij inzetten op het moment dat uit de uitvoeringstoets, of mogelijk zelfs al eerder, blijkt dat er toch problemen in de uitvoering zijn?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 22, item 6 - blz. 40

Minister De Jonge:

“Ik denk dat ik al heel erg veel heb beantwoord uit de algemene vragen. Dan nog de implementatie. Mevrouw Aerdts vroeg daar terecht naar. Ik denk zeker dat de les van de Wiv 2017 is geweest dat het heel goed is om heel snel na invoering heel goed de vinger aan de pols te houden om te zien of de wet doet wat hij moet doen en we ermee kunnen wat we ermee zouden willen, of dat er in de uitvoering dusdanige knelpunten zitten die je heel snel moet oplossen. Daarom willen we komen tot een invoeringstoets. Dat gebeurt op grond van de algemene wetgevingsrichtlijnen, zoals die zijn afgesproken met de minister voor Rechtsbescherming. Wij zullen een jaar na dato een uitvoeringsverslag maken.

Dat uitvoeringsverslag zullen we uiteraard laten maken door de diensten. Er werd gevraagd hoe je dat onafhankelijk wilt doen. Dat lijkt me heel ingewikkeld, want de diensten weten hoe een wet voor hen in de praktijk werkt en dat is precies waar je naar op zoek bent. Dat kan een derde niet beoordelen. Dat zul je echt aan de diensten zelf moeten vragen. Maar je wilt natuurlijk uiteindelijk van alle ketenpartijen weten hoe de wet voor hen werkt in de praktijk. Er worden een invoeringstoets en een uitvoeringsverslag gemaakt. Het uitvoeringsverslag wil je niet alleen aan de diensten vragen. Je wilt ook aan de toezichthouders vragen stellen en in dit geval ook aan de Raad van State, denk ik. Je wilt dus alle ketenpartners vragen of de wet voor hen werkt en doet wat we beoogd hadden. Ik denk dat we het zo moeten doen. Op grond daarvan moeten wij dan tot de conclusie komen wat we daarmee doen.

Ik hoop dat we tegen die tijd al een eindje gevorderd zijn met de daadwerkelijke wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In pak 'm beet het voorjaar van 2025 komt dat verslag. Wij zullen dat overigens uiteraard ook delen met de Tweede en Eerste Kamer. Op grond van dat uitvoeringsverslag willen we kijken welke aanpassingen er daadwerkelijk in die brede herziening van de Wiv nog noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de uitvoering werkt. Zo willen we het doen. Als het goed loopt in de tijd, hebben we ook geen tussentijdse aanpassingen meer nodig tot we daadwerkelijk die herziening zullen doen.”


Brondocumenten


Historie

  • 5 maart 2024
    toezegging gedaan






Toezegging Aanpak racisme en discriminatie overheidsinstellingen (36.600) (T03929)

De minister-president zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Meenen (D66), toe, in overleg met de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme spoedig aan de slag te gaan om discriminatie en racisme (ook) binnen overheidsinstellingen tegen te gaan en in dit verband wetgeving voor te bereiden.


Kerngegevens

Nummer T03929
Status openstaand
Datum toezegging 8 oktober 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. P.H. van Meenen (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen antidiscriminatievoorzieningen
discriminatie
racisme
racismebestrijding
Staatscommissie tegen discriminatie en racisme
Kamerstukken Miljoenennota 2025 (36.600)


Uit de stukken

Handelingen I 2024/25, nr. 3, item 6, p. 63

De heer Van Meenen (D66):

“Ik wil de minister-president erop wijzen dat ook de overheid zelf onder de Wet gelijke behandeling valt en dat het in dat licht nog meer onverteerbaar is dat er juist racisme en discriminatie binnen overheidsinstellingen bestaat. Ik wil hem verzoeken om in overleg met de staatscommissie hier spoedig werk van te maken en ook wetgeving voor te bereiden om dat allemaal in orde te maken.”

Minister-president Schoof:

“Dat lijkt me een alleszins redelijke vraag.”

De voorzitter:

“Maar dat is nog geen antwoord.”

Minister Schoof:

“Als ik zeg dat dat een alleszins redelijke vraag is, dan gaan we dat natuurlijk doen.”



Historie

  • 8 oktober 2024
    toezegging gedaan