Rappelabele toezeggingen Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Rappel juli 2017)



Dit is het rappel tot 02-07-17.

 




Toezegging Cliëntenondersteuning bij overgang Wmo naar Wlz (33.891) (T02039)

De staatssecretaris van VWS zal, naar aanleiding van een opmerking van het lid Flierman, in overleg met gemeenten en zorgverzekeraars nagaan hoe bij de overgang van Wmo naar Wlz het behoud van cliëntenondersteuning kan worden bevorderd.


Kerngegevens

Nummer T02039
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen cliëntenondersteuning
langdurige zorg
maatschappelijke ondersteuning
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 31

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman vroeg ook of de cliënt bij de overgang van de Wmo naar de Wlz zijn cliëntenondersteuning zou kunnen behouden omdat dit in sommige gevallen een steun en toeverlaat en een vertrouwd persoon is. Zodra een cliënt wordt toegelaten tot de Wet langdurige zorg gaat de verantwoordelijkheid voor zijn zorg en ondersteuning inderdaad over van gemeente naar het zorgkantoor. Ik realiseer mij dat dit kan betekenen dat men daarmee een andere cliëntenondersteuner krijgt. Behoud van de cliëntenondersteuner heeft de voorkeur. Daarover is overigens een motie ingediend in de Tweede Kamer. Ik heb toegezegd dat ik in overleg met betrokken partijen zal bezien of daar goede afspraken over te maken zijn, want ik onderschrijf die noodzaak. Ik maak daarbij wel één aantekening. Soms is het niet wenselijk. Cliënten in de Wet langdurige zorg hebben vaak heel andere zorgvragen. Ze moeten bijvoorbeeld ondersteuning hebben bij het zorgplan. Er zal dus wel rekening moeten worden gehouden met het feit dat na overgang van de Wmo naar de Wlz, een beroep kan worden gedaan op een cliëntondersteuner met een andere deskundigheid. Ik wil bevorderen dat waar het kan, er dezelfde cliëntondersteuner kan zijn. Er moet in ieder geval sprake zijn van een warme overdracht als er behoefte is aan een andere deskundigheid.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 47

De heer Flierman:

Over de cliëntondersteuning wil ik nog wel de volgende opmerking maken wat betreft cliënten die van het ene naar het andere regime overgaan. Bij die cliënten neemt vaak de zorgvraag toe. Zij komen van de Wmo alsnog in de Wlz terecht. Juist in dat soort situaties lijkt het ons van belang dat we de cliëntondersteuning als het even kan in één hand houden, omdat de cliëntondersteuning bij die ingrijpende stappen een vertrouwde sparringpartner kan zijn.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 55

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Flierman heeft nog eens mijn nadrukkelijke aandacht gevraagd voor zijn wens om de cliëntondersteuning zo veel mogelijk te laten doorlopen, ongeacht of daarvoor een andere deskundigheid nodig is. Dat onderschrijf ik. Ik heb in mijn bijdrage in eerste termijn gezegd dat ik met de gemeenten en de zorgverzekeraars zal bevorderen dat er op dit punt afspraken worden gemaakt, zodat de cliëntondersteuning zo veel mogelijk voortgezet kan worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Maatwerkprofiel (33.891) (T02040)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Slagter-Roukema, toe om de uitvoeringspraktijk - in afwachting van het in 2015 te ontwikkelen maatwerkprofiel voor de indicatiestelling door het CIZ -  te bewaken. 


Kerngegevens

Nummer T02040
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen indicatiestelling
langdurige zorg
maatwerk
uitvoering
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 34-35

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik vind het nog belangrijker om een antwoord te krijgen op het volgende. Het maatwerkprofiel is belangrijk in een aantal gevallen. Die noemen we ook wel de schrijnende gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om cliënten met multi-complexe problemen of op de Tyltylscholen. Dat zijn vaak cliënten met specifieke problemen. Juist voor hen is het maatwerkprofiel belangrijk. Het lastige en het pijnlijke is dat het nog niet klaar is. Dat begrijp ik wel, want het kost tijd en er is veel verschillende deskundigheid voor nodig. Ik heb gelezen dat het mogelijk per 1 april zou kunnen. Mijn vraag is: wanneer is het klaar? Is daar een harde deadline aan gesteld? En hoe zit het dan met het overgangsrecht voor de mensen die daarop mogelijk een beroep gaan doen? Omdat het een moeilijke groep is die tussen wal en schip dreigt te vallen, is het immers eens te meer belangrijkom het heel goed en snel te regelen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Even heel precies: in de motie [Bergkamp / Van Dijk] wordt ons verzocht om dat in 2015 uit te werken, zodat het in 2016 goed onderbouwd ingevoerd kan worden. In de tussentijd, in 2015, moeten we goed letten op de uitvoeringspraktijk. We hebben nu een systeem dat ook op deze manier werkt. Daarin zitten knelpunten waar mensen soms tegenaan lopen. In het nieuwe systeem zullen alle knelpunten van het oude systeem vast niet in één klap zijn opgelost. We proberen het nou juist beter te doen door deze discussie te voeren over de meerzorg en het maatwerk. We moeten heel goed bekijken hoe het nu in de praktijk gaat en of zorgkantoren nu al voldoende rekening houden met de gerechtvaardigde vraag van mensen die hun pgb met maatwerk willen invullen. [...]  In de nieuwe situatie willen we een scherper onderscheid maken tussen de indicatiestelling aan de ene kant en de zorgafspraken tussen cliënt en aanbieder aan de andere kant. We hebben het er met elkaar over hoe je dat proces nog beter kunt maken, namelijk door het signaal bij de indicatiestelling af te geven en te gaan werken met maatwerkprofielen. Daarvoor moeten we even de tijd nemen. In de tussentijd letten we er heel goed op of de zorgpraktijk nu al een verbetering te zien geeft ten opzichte van de huidige situatie. Maar we moeten elkaar een beetje de tijd gunnen om het op een heel goede manier uit te werken met, nogmaals, de toezegging erbij dat we er heel scherp op zullen letten hoe het in de huidige praktijk gaat.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Die toezegging heb ik gehoord

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 51

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik kom op de meerzorgprofielen. De staatssecretaris heeft heel duidelijk gezegd dat dit maatwerk moet worden en dat het tijd zal vragen om dat te ontwikkelen. Ik heb er wel bij opgemerkt dat de dominante diagnose arbitrair kan zijn, dus dat daar wel heel goed naar moet worden gekeken. Dat kost tijd. Gelukkig heeft de staatssecretaris daarbij gezegd dat in de tussentijd de zorgpraktijk bewaakt wordt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek gevolgen netwerk- en ketenzorg (32.402) (T02178)

De minister van VWS zal de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, naar aanleiding van een vraag van het lid Nooren, vragen om in het onderzoek naar de gevolgen van de verschuiving naar netwerk- en ketenzorg aandacht te besteden aan de rolverdeling en de aanspreekbaarheid in de zorg. 


Kerngegevens

Nummer T02178
Status voldaan
Datum toezegging 29 september 2015
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen ketenzorg
netwerkzorg
zorgsector
Kamerstukken Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (32.402)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 15

Mevrouw Nooren (PvdA):

En is minister bereid om een onderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, naar de implicaties van de verschuiving naar netwerk- en ketenzorg voor de rolverdeling in de zorg en de wetgeving op het gebied van kwaliteit?

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 40

Minister Schippers:

Ben ik bereid om onderzoek te laten doen, bijvoorbeeld door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, naar implicaties van de verschuiving naar meer ketennetwerkzorg, naar de rolverdeling en de aanspreekbaarheid in de zorg en de wetgeving op het gebied van kwaliteit? De Raad voor de Volksgezondheid & Zorg heeft in 2010 een advies uitgebracht, getiteld Gezondheid 2.0, dat ingaat op de thema's die mevrouw Nooren in haar vraag noemt: zorg georganiseerd rondom de vraag van de cliënt en de ontwikkeling van zorgstandaarden die passen binnen die visie. Naar aanleiding van een vraag die u al eerder in een overleg aan mij hebt gesteld, heb ik in een gesprek met de voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving gevraagd of dit niet een aardig thema zou zijn. Het gaat niet alleen om langdurige zorg die je liever aan huis geeft. Je ziet steeds meer ziekenhuiszorg ook thuis geleverd worden. Daarin speelt de mantelzorger een steeds belangrijkere rol. Stel dat de mantelzorger een heel ingewikkeld apparaat krijgt. Er gaat iets mis mee, omdat hij foute uitleg of geen uitleg heeft gekregen. Wie is dan aansprakelijk? Dat zijn interessante vraagstukken, die steeds actueler gaan worden. Ik heb dat dus al besproken met de voorzitter van de raad. Ik zal haar het verzoek doen om dit aspect expliciet erbij te betrekken, omdat het gewoon een belangrijke rol speelt inde ontwikkeling die wij zien gebeuren. Ik ben dat dus met u eens

Handelingen I 2014-2015, nr. 2 - item 8 - p. 48

Mevrouw Nooren (PvdA):

We danken de minister ook voor haar bereidheid om een verkenning te doen wat ketenzorg of netwerkzorg betekent binnen de verhoudingen in de zorg. Zij heeft ook toegezegd om dit punt onder de aandacht te brengen bij de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Facultatief protocol (33.992 / 33.990) (T02290)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bredenoord, Ganzevoort, Don en Barth, toe voor de zomer te komen met een standpuntbepaling (inclusief de te zetten stappen) ten aanzien van het facultatief protocol.


Kerngegevens

Nummer T02290
Status afgevoerd
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66)
H.M. Don (SP)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
mensen met een beperking
verdragen
VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Opmerking

Zie ook T02051

Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 2

Mevrouw Bredenoord (D66):

De regering heeft aangegeven dat ze het facultatief protocol nog niet ondertekend heeft omdat ze het facultatief protocolvan het VN-Verdrag inzake economische, sociale en cultu-rele rechten ook nog niet bekrachtigd heeft. [...] In Nederland is de regering al jaren aan het bestuderen wat de gevolgen van ratificatie van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten zouden zijn. Eerder is in dit huis de motie-Strik aangenomen, om precies te zijn op 18 maart 2014, waarin de Nederlandse regering opgeroepen wordt om haast te maken met de beslissing tot ratificatie bij het facultatief protocol bij het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. We zijn inmiddels twee jaar verder. Kan de staatssecretaris aangeven wat de redenen zijn dat beide protocollen nog steeds niet ondertekend zijn?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 4

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik kom graag nog terug op het facultatieve protocol, behorend bij het verdrag. Dat maakt ruimte voor individueel klachtrecht. De helft van alle landen op de wereld heeft het inmiddels getekend en in een heel aantal gevallen ook geratificeerd. In 2014 heeft deze Kamer met een ruime meerderheid de regering al bij motie opgeroepen, haast te maken met de ratificatie. De toenmalige minister beloofde toen, de senaat te informeren over het tijdpad waarin de voorstellen tot ratificatie aan het parlement zullen worden aangeboden. De Tweede Kamer heeft bij de behandelingvan het verdrag hetzelfde gedaan. Toch komt de regering nu, twee jaar na die motie en die toezegging, in de memorievan antwoord niet verder dan te zeggen dat het facultatief protocol wordt bekeken in samenhang met de protocollen aangaande individueel klachtrecht bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten en het verdrag inzake de Rechten van het Kind. Geen woord over waarom dat nou weer zo lang duurt. Daarom onze ongeduldige vraag, waarom de regering zo talmt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 8

De heer Don (SP):

Kort wil ik nog even stilstaan bij het facultatief protocol. In het debat in de Tweede Kamer is er veel over gesproken. In de aangenomen motie van Van Gerven wordt opgeroepen tot een spoedige ondertekening van het facultatief protocol door de regering. De staatssecretaris kon nog geen tijdpad aangeven. Ik heb een simpele vraag voor de staatssecretaris; het leven kan soms heel eenvoudig zijn. Gaat de staatssecretaris het facultatief protocol nog deze regeringsperiode ondertekenen? Ik hoor graag een ja of een nee. Eenvoudiger kan het niet.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 9

Mevrouw Barth (PvdA):

Onze fractie dringt er wel bij de regering op aan om nu spoedig het facultatief protocol te bekrachtigen, dat het voor mensen mogelijk maakt om in geval van niet-naleven van het verdrag na uitputting van alle nationale mogelijkheden rechtstreeks een klacht in te dienen bij het VN-comitévoor de rechten van personen met een beperking. Deze Kamer heeft daarover in maart 2014 de motie-Strik aangenomen, die door de PvdA-fractie mede was ondertekend.Wij vonden toen al dat dat facultatief protocol door Nederland moest worden omarmd. We zijn nu twee jaar verder en er is niets gebeurd. We vragen de staatssecretaris of hij kan aangeven waar deze traagheid toch vandaan komt. Waarom legt de Nederlandse regering zulke aarzeling aan de dag?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 18/19

Staatssecretaris Van Rijn:

Inmiddels is er een aantal verdragen, waarin een facultatief protocol tot de mogelijkheden behoort. Dat regelt een extra rechtsgang naar een niet-bindend toezichthoudend orgaan ten aanzien van bijvoorbeeld de Europese Commissie of wat dies meer zij. Aan de ene kant heb je dus een convergentie, waar het gaat om de jurisprudentie, het klachtrecht en het in beroep gaan te kunnen stroomlijnen. Aan de andere kant zie je een soort uitwaaiering van toezichthoudende organen, ook nog internationaal, die de facultatieve protocollen moeten uitvoeren. Het is dus nogal ingewikkeld om met elkaar te beoordelen wat nou de werking is als je aan de ene kant aan het stroomlijnen bent en aan de andere kant aan het differentiëren. Dat betekent dat de regering naar die diverse protocollen aan het kijken is en bekijkt wat het nou eigenlijk betekent. Dat doet ze niet omdat ze er noodzakelijkerwijs tegen is. Sterker nog, ik ben ervoor. Tegelijkertijd moeten we wel met elkaar bekijken wat het nou precies betekent. Ik begrijp wel — dat versta ik ook goed — dat deze Kamer zegt: hoelang blijven jullie nog nadenken? Ik zeg het maar even simpel. Het is misschien goed om ook op dat terrein de aansporingen serieus te nemen. Met mijn collega's spreek ik af dat wij de Kamers nog voor de zomer zullen informeren over hoe we daar in finale zin over denken. Ik hoor dat sommige leden zeggen: ik wil niet alleen dat je een standpunt inneemt, maar ook weten wanneer je dat ongeveer wilt doen. Ik wil graag toezeggen om dat samen met mijn collega's te bevorderen. Ik vraag wel enig begrip voor het feit dat we een aantal vragen hebben, namelijk wat het nou precies betekent. Wordt het voor de burger nou gemakkelijker, ja of nee? Wat betekent dat voor de doorwerking in ons nationale recht? We hebben namelijk nationale uitspraken, inclusief uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens, aan de ene kant en niet-bindende uitspraken van internationale organen aan de andere kant. We zullen dus wel moeten bekijken wat dat precies betekent en of dat ook een versimpeling inhoudt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben blij met de toezegging dat we in ieder geval na de zomer zicht krijgen op welke stappen er gezet gaan worden. Ik zou natuurlijk nog een stap verder willen. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij voor dat protocol is. Ik hoop dat ik dat mag lezen als "de regering gaat het facultatief protocol ook tekenen". Dat horen we dan na de zomer.

Ik had de volgende vraag gesteld: wat is ten principale het verschil tussen al die verdragen waarbij we wel een facultatief protocol hebben getekend en dit verdrag waar we dat niet doen? Waarom lijkt het meer op die twee waarover de regering nog aarzelt, dubt, twijfelt et cetera? Bij dat andere is het wel gedaan. Waar zit nou precies dat verschil?

Staatssecretaris Van Rijn:

Enerzijds is er een inhoudelijke kant, anderzijds een proceskant. De inhoudelijke kant is dat er een aantal verdragen zijn waarin er niet al een heel zware rechtsgang in Nederland is waarin het heel verstandig is om te zeggen: laten we een extra rechtsgang in het internationale recht creëren, een facultatief protocol. Daartegenover staat een groeiend aantal facultatieve protocollen, waarin er een vrij stevige en zware rechtsgang is in Nederland en waarin het aantal internationale toezichthoudende of aanbevelende organen aan het toenemen is. Dat heeft bij de regering tot de gedachte geleid dat we het wel elke keer van verdrag tot verdrag kunnen bekijken, maar dat het misschien verstandig is om dat toch een beetje in samenhang te zien, omdat we aan de ene kant ons nationale recht aan het vereenvoudigen zijn en aan de andere kant aan het divergeren zijn in het internationale recht. Dat komt vast bij elkaar. Er zijn vast veel knappere koppen dan ik die hierover een nog samenhangender verhaal kunnen houden. Ik vraag dus enig begrip voor het feit dat we dat heel goed moeten uitzoeken. We willen namelijk niet alleen maar zeggen dat we dat facultatief protocol gaan doen en een extra rechtsgang creëren, zonder dat we toch iets meer zicht hebben op wat dat betekent voor de rechtsdoorwerking in ons eigen systeem.

[...]

Ik zeg toe om niet alleen met een standpunt te komen, maar ook na de zomer te zeggen: zo gaan we het doen. Ik hoop dat ik de Kamer daarmee een klein beetje heb kunnen overtuigen van mijn ongeduld op dat punt.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben heel blij met deze toezegging van de staatssecretaris. Ook wij vinden dat de motie die in dit huis daarover aangenomen is, gewoon moet worden uitgevoerd. De timing is mij alleen even niet helder. Ik hoorde de staatssecretaris net zeggen "voor de zomer", de heer Ganzevoort zei "na de zomer" en nu zegt de staatssecretaris ook weer "na de zomer". Ik hoor het graag even volkomen klip-en-klaar. De staatssecretaris begon met "voor de zomer". Het zou mooi zijn als hij dat vasthoudt.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik rook mijn kans en probeerde het even. Nee, dat was een grapje. Laat ik beloven het voor de zomer te doen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 22

Mevrouw Bredenoord (D66):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden op onze vragen, onder andere over de ondertekening van het facultatieve protocol. [...] We zien de AMvB en het standpunt van de regering over het facultatief protocol voor de zomer — jawel, voor de zomer — met belangstelling tegemoet, overigens ook in het vertrouwen dat er uiteindelijk wordt besloten om gewoon tot ratificatie over te gaan.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 23

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben overigens blij met de toezeggingen op dat punt: we horen voor de zomer over het facultatief protocol en na de zomer over het concrete plan voor de BES-eilanden; vandaar mijn verwarring over wat we wanneer krijgen. Gelukkig corrigeerde mevrouw Barth dat en hebben we dat nu weer helemaal scherp.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 25

De heer Don (SP):

Voor de zomervakantie hebben we de positiebepaling van de regering rondom het facultatief protocol, zo heb ik begrepen

Mevrouw Barth (PvdA):

Uiteraard zijn wij ook heel content met de toezegging dat dat hij nog voor de zomer met een reactie komt op het facultatief protocol en het internationaal klachtrecht.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 27

Staatssecretaris Van Rijn:

Helaas moet ik aan mevrouw Barth toegeven dat ik moet bevestigen dat het voor de zomer is met die facultatieve protocollen. Dat had zij dus goed verankerd. Om aan alle misverstanden een einde te maken, zeg ik nog eens: ja, dat is voor de zomer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Lokale inclusie agenda (33.992 / 33.990) (T02292)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk, toe om na te gaan welke rol de VNG kan spelen bij de ontwikkeling van de lokale inclusie agenda's.


Kerngegevens

Nummer T02292
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenten
inclusie
mensen met een beperking
VNG
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 5

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Het amendement-Van der Staaij/Bergkamp sluit hierop aan door gemeenten te verplichten om periodiek een plan te maken waarin zij aangeven hoe zij werk willen maken van de implementatie van het VN-verdrag om daarmee een bijdrage te leveren aaneen inclusieve samenleving. De SGP is het met de staatssecretaris eens dat gemeenten hier op hun manier, rekening houdend met lokale wensen en behoeften, een eigen invulling aan mogen geven. Het zou echter jammer zijn als elke gemeente het wiel weer moet uitvinden. Daarom vraag ik of de regering bereid is om met de VNG te bespreken of zij, samen met het Platform Inclusie, gemeenten kan ondersteunen, bijvoorbeeld met een modelplan en door het centraal verzamelen en delen van good practices.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 16/17

Staatssecretaris Van Rijn:

Er zijn een paar vragen gesteld over de organisatie en over de organisatiestructuur. Ik noemde al even het Platform Inclusie, dat wat mij betreft een centrale rol zal spelen in de implementatie van het verdrag. Daarbij zullen we met gemeenten cliëntenorganisaties, werkgevers en sectoren ondersteunen om concrete plannen te maken. Op de vraag of ik bereid ben om de VNG te ondersteunen om de lokale inclusie agenda's verder te ontwikkelen en daarvoor modellen te maken, is mijn antwoord dat ik zeer bereid ben om dat samen met de VNG te bespreken. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Caribisch deel van het Koninkrijk (33.992 / 33.990) (T02294)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort, op grond van de resultaten van het onderzoek naar de toekomstige werking van het verdrag in Caribisch Nederland, na de zomer informeren over het invoeringstraject.  De staatssecretaris zal erop aandringen dat Aruba, Curaçao en Sint-Maarten snel een besluit nemen over de vraag hoe en wanneer het verdrag tot medegelding wordt gebracht en zal de mogelijkheden voor ondersteuning bij de implementatie ervan nogmaals onder de aandacht van deze landen brengen. 


Kerngegevens

Nummer T02294
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Aruba
Caribisch Nederland
Sint Maarten
VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  13/14

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben me er zeer van bewust dat de positie van mensen met een beperking in het Caribisch deel van Nederland anders is dan die in het Europese deel. Het is de bedoeling dat het verdrag, zodra dat mogelijk is, ook gelding krijgt op het Caribisch deel van Nederland. Op dit moment vindt er onderzoek plaats naar de toekomstige werking van het verdrag. Daarbij worden de bestaande regelgeving, ook hier, in beeld gebracht, evenals de verplichtingen van het verdrag in relatie tot de werkzaamheid in het Caribisch deel, maar ook het gevoerde beleid, de uitvoeringsregelgevingen de consequenties voor de implementatie. We dienen ons ervan bewust te zijn, niet alleen wat betreft dit verdrag, maar ook in veel bredere zin, dat wij als beleid hebben om bijvoorbeeld in de BES-eilanden zo veel mogelijk Nederlandse wetgeving te implementeren, rekening houdend met de soms nogal specifieke situatie en omstandigheden van Caribisch Nederland. Soms is sprake van een wezenlijk verschil, niet alleen in juridische zin — ik noem de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte — maar ook qua uitvoering, ook gelet op de instituties die op die eilanden wel of niet aanwezig zijn. Bij dit onderzoek worden de bestuurscolleges van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba betrokken. Naar verwachting is het onderzoek in juli 2016 gereed.

Wat betreft Aruba, Curaçao en Sint-Maarten is sprake van medegelding van dit verdrag. Zij hebben een en ander nog in beraad, maar het zijn zelfstandige landen binnen het Koninkrijk. Zij moeten zelf beslissen op welke wijze en in welk tempo zij de implementatie van het verdrag in uitvoering willen brengen. Ik kan inderdaad geen voorspellingen doen. De heer Ganzevoort wil misschien vragen wanneer dat traject klaar is, maar dat is een zelfstandige beslissing van die landen binnen het Koninkrijk. Daar kan ik dus niet op vooruitlopen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Deze twee antwoorden roepen allebei een vervolgvraag op, maar niet zozeer naar de voorspellende gaven van deze staatssecr etaris — die ik overigens zeer hoog heb — want dit zag ik wel. Ik heb een concrete vraag. Ik begin met Caribisch Nederland. In de antwoorden stond dat het onderzoeksrapport in juli van dit jaar wordt verwacht. Ik mag aannemen — ik hoop dat ik de staatssecretaris wat dat betreft goed begrijp — dat het geen kwestie is of een en ander wordt geratificeerd en geïmplementeerd, maar alleen hoe dat zou moeten gebeuren.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Kunnen wij dan zo kort mogelijk na juli een helder tijdpad krijgen over wanneer de volgende stappen moeten worden gezet? Dat er niet alleen sprake is van een wenkend perspectief, maar dat er ook concrete stappen moeten worden gezet, lijkt mij ook voor Caribisch Nederland essentieel.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat lijkt mij een zeer redelijke vraag. Dat is precies de bedoeling van het onderzoek. Wij kijken wat de situatie op het Caribisch deel van Nederland is en wat dit betekent voor de uitvoering. Dan kunnen wij op grond van het onderzoek zo rond de zomer besluiten over het invoeringspad en hoe wij dat gaan doen. Ik ben zeer bereid om de Kamers daarvan op de hoogte te stellen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank. Dan heb ik nog een vraag over de rest van het Koninkrijk, de drie andere landen. Natuurlijk hebben die een eigenstandige verantwoordelijkheid wat dit betreft. Tegelijkertijd is de vraag aan de Nederlandse regering, misschien ook wel aan de regering van het Koninkrijk, sprekend over de rijkswet hoe de Koninkrijksregering in gesprek gaat met de landen om ervoor te zorgen dat de ratificatie uiteindelijk zal plaatsvinden, met vervolgens de uitvoering.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat vereist een formeel besluit — dat betreft de medegelding — maar wij zijn al met die landen in gesprek over hoe wij hen kunnen ondersteunen waar het gaat om de verdere implementatie van het verdrag. Ze moeten er zelfstandig een bestuurlijke beslissing over nemen, niet over de vraag of, maar over de vraag hoe, wanneer en in welk tijdpad, maar wij zijn zeer bereid om hen te ondersteunen bij de implementatie van het verdrag.

[...]  Ik spreek nog een keer uit dat wij zeer bereid zijn om te kijken niet de of-vraag, maar vooral naar de hoe-vraag, niet alleen in formeel regelgevende zin, maar ook in de zin van hoe wij de BES-eilanden en de andere landen kunnen helpen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  blz. 23

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben overigens blij met de toezeggingen op dat punt: we horen voor de zomer over het facultatief protocol en na de zomer over het concrete plan voor de BES-eilanden; vandaar mijn verwarring over wat we wanneer krijgen. Gelukkig corrigeerde mevrouw Barth dat en hebben we dat nu weer helemaal scherp.

[...]

Op één vraag heb ik nog niet echt een antwoord gekregen, maar ik was door mijn interrupties heen: hoe komen we verder met de Koninkrijksmedewerking wat betreft Aruba, Curaçao en Sint-Maarten? Deze vraag betreft niet de BES-eilanden, want daarover hebben we het al gehad. Ik besef dat het eigen landen zijn, met een eigen verantwoordelijkheid, maar de ratificatie, de goedkeuring geldt wel voor het hele Koninkrijk. Vanuit de koninkrijksregering zal hierover dus nog verder met die landen moeten worden gesproken. Mijn vraag, waarop ik dus nog geen antwoord heb gekregen, is: kan de staatssecretaris nog wat preciezer vertellen hoe dat gesprek loopt, welke stappen er worden gezet et cetera?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27,  item 8,  27

Staatssecretaris Van Rijn:

Naar aanleiding van de vragen van heer Ganzevoort over de andere Koninkrijksdelen kan ik meedelen dat we daarmee in gesprek zijn om te kijken hoe we ze kunnen steunen. We dringen erop aan dat ook zij snel het besluit nemen om het verdrag ook in formele zin tot medegelding te brengen. Ik ben zeer bereid om daar nog eens bij hen op aan te dringen en ervoor te zorgen dat zij er tempo mee maken door te expliciteren waar zij onze steun kunnen gebruiken om tot implementatie over te gaan. Die nadere belofte doe ik gaarne.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezicht Autoriteit Persoonsgegevens (33.509) (T02377)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bredenoord, toe met de Autoriteit Persoonsgegevens het gesprek aan te gaan over haar toezichtsrol op deze wet. 


Kerngegevens

Nummer T02377
Status voldaan
Datum toezegging 27 september 2016
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Autoriteit Persoonsgegevens
elektronische patiëntendossiers
patiëntengegevens
toezicht
Kamerstukken Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens (33.509)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 1 - item 9 -blz. 26/27

Minister Schippers: De tweede motie is die op letter P, waarin ik verzocht word in overleg te treden met de Autoriteit Persoonsgegevens, voorstellen te doen voor intensivering van het toezicht op uitwisseling van gegevens, daarvoor budget vrij te maken en de Kamer daarover te informeren. Ik ben zeker bereid om met de Autoriteit Persoonsgegevens in gesprek te gaan om te kijken wat haar prioriteiten zijn en of dit verzwaard kan worden. Hier staat "budget vrij te maken". Ik weet niet over hoeveel budget dat gaat. Dat moet ik natuurlijk ook dekken. Ik laat het oordeel over deze motie dus aan de fracties. Ik teken daarbij aan dat er dan wel dekking moet zijn voor de in deze motie gevraagde middelen. Ik zal sowieso het gesprek met de Autoriteit Persoonsgegevens aangaan over haar toezichtsrol op deze wet. Dat zeg ik sowieso toe.

Handelingen I 2016-2017, nr. 2 -item 6, blz. 2/3

Minister Schippers: Voorzitter. In de gewijzigde motie-Bredenoord c.s. (33509, letter Q) wordt de regering verzocht om in overleg te treden met de Autoriteit Persoonsgegevens, voorstellen aan de Kamer te doen voor intensivering van het toezicht en daarvoor budget vrij te maken. Dat is een heel kleine wijziging. Ik had het oordeel al aan de Kamer gelaten, dus dat doe ik opnieuw.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wilsverklaring medisch-wetenschappelijk onderzoek (33.508) (T02379)

De minister van VWS zal, naar aanleiding van vragen van het lid Wezel, via de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de website van het ministerie aandacht besteden aan de gevolgen van deze wetswijziging, zodat degenen die het betreft, dit kunnen bespreken met de huisarts; tevens zal de minister nagaan of in het protocol voldoende is vastgelegd dat bij de huisarts wordt gecheckt wat in het patiëntendossier over medisch-wetenschappelijk onderzoek is vastgelegd. 


Kerngegevens

Nummer T02379
Status voldaan
Datum toezegging 11 oktober 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Mr. A.M.T. Wezel EMoC (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen elektronische patiëntendossiers
medisch-wetenschappelijk onderzoek
proefpersonen
wilsverklaring
Kamerstukken Verrichten van medisch-wetenschappelijk onderzoek met proefpersonen die de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt of die wilsonbekwaam zijn (33.508)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 3 - item 3 - blz. 10 / 11  

Minister Schippers:

Dit zijn echter processen waarin de huisarts weet dat je gaat meedoen aan een onderzoek; in je patiëntendossier staat of je vooraf hebt vastgelegd of je dat wil of niet wil. Het is van groot belang dat dit soort gesprekken wordt gevoerd met de huisarts en dat ze kunnen worden vastgelegd. Sommige mensen doen dit bij de notaris, maar dit hoeft niet. Mensen willen dat en het is hun vrije keus om dat te doen, maar wij hebben de weg van de huisarts. Als je een euthanasieverklaring wil of bepaalde dingen wil regelen voor als je niet meer wilsbekwaam bent, bespreek het dan met de huisarts. Hij kan adviseren en dilemma's doorspreken. Daar kun je een en ander ook in het patiëntendossier laten vastleggen.

Mevrouw Wezel (SP):

De minister zegt dat een burger dit kan bespreken met de huisarts. De burger moet dan wel op de hoogte zijn van het feit dat deze wet bestaat. Kan de minister toezeggen dat er ook een standaardverklaring komt voor deze wet? Bij euthanasie is vaak het probleem dat mensen bij de huisarts een verklaring hebben afgelegd, maar dat als zij wilsonbekwaam worden, daaraan geen uitvoering wordt gegeven. Of mensen hebben een niet-reanimatieverklaring, maar daaraan wordt geen uitvoering gegeven. Ik denk dat mensen graag zeker willen weten dat het niet gebeurt en dat daaraan ook uitvoering wordt gegeven als dit is vastgelegd bij de huisarts.

Minister Schippers:

Aan een wilsverklaring moet je natuurlijk uitvoering geven. Juist omdat dit trajecten zijn die langer lopen en niet acuut zijn, is het een heel natuurlijke manier om dit bij de huisarts in het elektronische patiëntendossier te laten vastleggenen het gesprek met de huisarts aan te gaan. [...] Ik ben het er wel mee eens dat er aandacht moet worden gevraagd voor de veranderingen in deze wetgeving. Als deze wetgeving is aangenomen en ingaat, kan bijvoorbeeld in overleg met de Landelijke Huisartsen Vereniging een circulaire uitgaan waarin de huisartsen attent worden gemaakt op de wijziging van de wet. Dan kan de vraag worden gesteld of zij dit als gespreksonderwerp willen opbrengen bij de patiënten die het betreft, bijvoorbeeld patiënten met de diagnose dementie. Dat kan ik doen of iets anders als u een creatievere gedachte hebt. Ik denk dat het de weg is om het vast te leggen bij de huisarts die de patiënt kent, weet wat eraan de hand is en daarover het gesprek kan voeren.

Handelingen I 2016-2017, nr. 3 - item 3 - blz. 12/13   

Mevrouw Wezel (SP):

Ik heb de minister horen zeggen dat mensen die dat  graag willen regelen, met de huisarts kunnen overleggen en kunnen vastleggen dat zij bijvoorbeeld niet of juist wel willen dat er wetenschappelijk onderzoek op hen plaatsvindt waarbij zij niet direct gebaat zijn. Dat is van belang.

Ik vraag de minister of het mogelijk is dat in de protocollen wordt vastgelegd dat de onderzoekers afstemming zoeken met de huisarts om te controleren of dat is vastgelegd, zodat de onderzoeker dat weet.

Ik vraag de minister om niet alleen via de huisartsenvereniging, maar bijvoorbeeld ook op de website van het ministerie aan te geven dat deze wet er komt en dat mensen dit kunnen bespreken met hun huisarts. Kan zij dat toezeggen?

Minister Schippers:

Overleggen met en vastleggen bij de huisarts vind ik de beste route. Ik zal bekijken of in het protocol voldoende wordt vastgelegd dat dat wordt gecheckt in het dossier. Als dat niet het geval is, zal ik vragen of dat in het protocol kan worden opgenomen. Protocollen zijn van het veld en niet van de minister, maar dit lijkt mij een belangrijk aspect waar niemand tegen is. Ik zal dat nagaan en zo nodig actief inbrengen. Wij zullen niet alleen via de LHV, maar ook op de website informatie geven over deze wet: wanneer gaat die in, wat betekent het en wat kun je doen?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Stoppen met roken (34.550 XVI) (T02388)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Don, toe om de mogelijkheid om stoppen-met-rokenprogramma's uit te zonderen van het eigen risico, actiever onder de aandacht van de zorgverzekeraars te brengen.


Kerngegevens

Nummer T02388
Status voldaan
Datum toezegging 20 december 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden H.M. Don (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen eigen risico
preventieve maatregelen
roken
zorgverzekeraars
Kamerstukken Begrotingsstaten Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2017 (34.550 XVI)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 13, item 12, blz. 3

De heer Don (SP):

Mijn tweede vraag aan de staatssecretaris is hoe zijn gesprek met de zorgverzekeraars verloopt om de stoppen-met-rokenprogramma's buiten het verplichte eigen risico te laten vallen. Graag zie ik uw antwoord daarop tegemoet.

Handelingen I 2016-2017, nr. 13, item 14, blz. 6

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Don stelde een specifieke vraag over de verzekeraars. Het klopt dat het volgens de wet- en regelgeving mogelijk is dat verzekeraars met het oog op bepaalde doelgroepen bepaalde activiteiten of bepaalde stopprogramma's kunnen uitzonderen van het eigen risico. Een aantal verzekeraars doen dat, maar ik ben met de heer Don van mening dat verzekeraars dat meer op het netvlies zouden kunnen krijgen. We zouden daar nog actiever in kunnen zijn. De minister en ik zijn bereid om het gesprek met de verzekeraars op dat punt voort te zetten. We zullen dat ook doen. Daarbij moet overigens worden aangetekend dat begeleiding van de huisarts bij het stoppen met roken sowieso buiten het eigen risico valt. De focus die we willen aanbrengen, zal er zeker toe leiden dat we nu, meer dan ooit, naast het algemene beleid onze pijlen richten op bijzondere groepen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het informeren van de Kamer over de uitkomst van het onderzoek en eventuele maatregelen inzake huiselijk of eergerelateerd geweld (34.236) (T02453)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat hij de Kamer zal informeren over de uitkomst van het onderzoek en eventuele maatregelen met betrekking tot de toegang van slachtoffers tot de opvang die een aanvraag verblijf hebben gedaan op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld.


Kerngegevens

Nummer T02453
Status voldaan
Datum toezegging 21 februari 2017
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Minister van Justitie en Veiligheid
Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen eergerelateerd geweld
huiselijk geweld
slachtofferopvang
Kamerstukken Implementatie richtlijn minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (34.236)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 19, item 5, blz. 1-4

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Wat betreft de toegang tot de opvang zelf: in de praktijk is er volgens de minister geen obstakel, maar tegelijkertijd zal hij de problemen met de toegang gaan inventariseren en op zoek gaan naar oplossingen om het recht op opvang te garanderen voor ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld. Dat juichen wij uiteraard toe. Bij de inventarisatie zal de minister ook degenen die een aanvraag hebben ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, bekijken. Wij verzoeken de minister om de Eerste Kamer op de hoogte te brengen van de gevonden oplossingen naar aanleiding van zijn verkenning.

In de nadere memorie van antwoord schrijft de minister dat het hem niet bekend is hoe vaak ongedocumenteerde slachtoffers van huiselijk geweld toegang tot de opvang wordt geweigerd vanwege hun verblijfsstatus. Dat lijkt onze fractie reden te meer om ervoor te zorgen dat er in de toekomst voldoende geregistreerd en gemonitord zal worden, zodat er tijdig kan worden ingegrepen als de uitsluitingspraktijk te hardnekkig blijft doorwerken en zodat Nederland kan aantonen dat de richtlijn wordt nageleefd. Tot zover de opvang van slachtoffers van huiselijk geweld.

(...)

Minister Blok:

(...) Anderzijds gaat het om een andere groep slachtoffers, namelijk degenen die een aanvraag verblijf hebben gedaan op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Zij verblijven wel rechtmatig in Nederland gedurende de looptijd van hun aanvraag. In de praktijk wordt die groep wel door de vrouwenopvang en gemeenten opgevangen. Dat is de groep waarop het onderzoek zich richt. Mevrouw Strik vroeg of ik de Kamer wil informeren over de uitkomst van dat onderzoek en eventuele maatregelen. Dat zal ik natuurlijk graag doen.


Brondocumenten


Historie