Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Totaaloverzicht oktober 2024)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Jaarlijkse rapportage aan het parlement over de premieontwikkeling bij de pensioenfondsen (33.610 / 33.847) (T01964)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester (CU), toe de Kamer jaarlijks te zullen rapporteren over de premieontwikkeling van de pensioenfondsen.


Kerngegevens

Nummer T01964
Status deels voldaan
Datum toezegging 20 mei 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen De Nederlandsche Bank
pensioenpremies
Kamerstukken Novelle Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (33.847)
Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (33.610)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 30 - blz. 29

De heer Ester (CU):

[...]

Uiteraard moeten wij afwachten in welke mate de premiewaarborgen precies gaan doorwerken. Echter, dat deze waarborgen er zijn, is pure winst. Ze zijn ook nodig, mede vanuit intergenerationeel oogmerk. Het CPB heeft berekend dat een versobering van de jaarlijkse pensioenopbouw met een navenante verlaging van de premie, beperkte generatie-effecten heeft. Voor de gepensioneerden is er een effect van bijna nul, de oudere werkende generaties verliezen iets en de jongere werkende generaties gaan er licht op vooruit. Gelet op het belang van juist dit onderdeel in de hele pensioenketen en de relatief geringe regiemacht — laten we dat niet vergeten — van de overheid op het punt van de premievaststelling, wil mijn fractie de bewindslieden vragen om het parlement jaarlijks uitvoerig te rapporteren over de premieontwikkeling bij de pensioenfondsen en om DNB te verzoeken, ferme conclusies op dit wezenlijke punt niet te schuwen. Het gaat immers om een kernbestanddeel van het wetsvoorstel. Kunnen de bewindslieden dit toezeggen?

Handelingen I 2013-2014, nr. 30 - blz. 15

De heer Ester (ChristenUnie):

[...]

Ik had nog een cruciale vraag die niet beantwoord is en waarop ik hoop alsnog een kort antwoord te krijgen. Die vraag was of het kabinet bereid is om jaarlijks aan het parlement te rapporteren over de premieontwikkeling bij de pensioenfondsen en de negen waarborgen die daarbij gelden. Het is toch een kernthema geweest in het hele debat en de discussie van vandaag. Ik vraag de bewindslieden of zij daartoe bereid zijn.

Handelingen I 2013-2014, nr. 30 - blz. 15

Staatssecretaris Klijnsma:

[...]

Last but not least: komt er een jaarlijkse rapportage over de ontwikkeling van de premie? Die toezegging doe ik graag, want ik denk dat dat voor ons allen de moeite waard is. Dus: zeker, dat gaat het kabinet doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Arbeidsparticipatie kwetsbare groepen (34.775) (T02495)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe het dictum van de gewijzigde motie Strik c.s. over te nemen en maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden van de effecten van de maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van deze groepen.


Kerngegevens

Nummer T02495
Status openstaand
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen arbeidsparticipatie
evaluaties
inkomenseffecten
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 24

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zal het komende uurtje goed besteden. Ik wil toch graag iets zeggen voordat u overgaat naar het volgende kopje. Ons viel vooral op dat u vast meer flex gaat maken en dat u in die zin dus meer gelijkheid gaat creëren. Ik denk dat dit niet de juiste richting is, maar het kabinet gaat zich daar nog verder over buigen. Ik wil het nu over het volgende hebben. U heeft het over een uitgebalanceerd pakket met het streven om juist iedereen actief te kunnen maken op de arbeidsmarkt. Wat ons opvalt — ik heb daar in de eerste termijn ook aan gerefereerd — is dat juist de mensen die al moeite hebben om mee te komen, in hun inkomen worden geraakt. De ziektewetuitkering wordt gekort. De Wajonguitkering wordt verlaagd. De WIA-uitkering wordt aangescherpt. Mensen met een handicap komen onder het minimumloon terecht, omdat er loondispensatie wordt gegeven en het minimumloon niet meer geldt. De minister-president geeft aan dat dit participatiemaatregelen zijn. Omdat wij zorgen hebben over de wijze waarop dit hun inkomenspositie raakt en over de vraag of dat daadwerkelijk iets gaat opleveren voor hun participatie in positieve of negatieve zin, zou ik de premier willen vragen of hij bereid is om, zeg over twee jaar, met een soort effectrapportage te komen voor deze groepen. Dan kunnen wij zien wat het met hun inkomenspositie en met hun arbeidsparticipatie heeft gedaan. Ik zie dat de minister-president nu al van een deskundig advies wordt voorzien.

Minister Rutte: Ik fluisterde even met de heer Koolmees. Wij zeggen net tegen elkaar dat over twee jaar te snel is daarvoor. Laten we afspreken dat wij eens even kauwen op die gedachte, maar dat we daar in dit debat nog niet op terugkomen. We moeten eerst even zien wat dat toevoegt aan het beleid dat we al voornemens zijn te maken. Zoals de heer Koolmees nu ook zegt, vindt een deel van die grote hervormingen plaats in 2019 en vooral in 2020. Over twee jaar heb je dan nog geen effecten. Ik denk dat het dus goed zou zijn om hier eerst even naar te kijken. In de wetsvoorstellen die komen — voor zover dat nieuwe wetten zijn; de Wajongverlaging is al besloten, maar een aantal andere dingen komt er nog aan — zullen wij uw woorden laten meewegen bij de opstelling van de memorie van toelichting. Sowieso zitten er in de meeste van die wetten ook evaluatiebepalingen. We zullen het op de een of andere manier daarbij betrekken, maar ik voel niets voor een soort megaevaluatie op datum X. Ik denk dat dat weinig toevoegt.

De voorzitter: Mevrouw Strik, kort op dit punt.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik zou willen voorkomen dat het juist weer wordt gefragmenteerd in afzonderlijke maatregelen. Het gaat om een bepaalde groep, om de kwetsbaarste mensen op de arbeidsmarkt. Ik zou toch graag zien dat er in ieder geval over een jaar of drie, wanneer het al in werking is getreden, wordt gemonitord en gerapporteerd op welke wijze dat uitpakt voor hun inkomen en participatie.

Minister Rutte: Ik snap uw verzoek. U merkt enige terughoudendheid als het gaat om megaevaluaties, zeker als de invoeringstermijnen zo verschillend zijn. We kijken dadelijk tijdens de lunchpauze even of we hier nu al inhoudelijk op kunnen reageren en anders doen we het later. Zullen wat dat zo doen? De bewindspersoon van Sociale Zaken en ik zullen dan even op uw suggestie kauwen. Als het niet vandaag lukt, komen we daar later op terug. De onderliggende gedachte zullen we steeds voor ogen houden. Ik weet dat dit niet voldoende is voor u, mevrouw Strik, maar dat onderdeel nemen we in ieder geval mee. Bij het opstellen van wetsontwerpen zullen we rekening houden met evaluatiebepalingen et cetera. Maar u wilt meer en we gaan kijken of dat zou passen in onze aanpak.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7-8

Mevrouw Strik (GroenLinks): Onze zorg gaat het meest uit naar de meest kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. We hebben bedenkingen bij de effecten van de maatregelen van het kabinet. We zijn blij met de toezegging van de minister-president om daarop toe te zien. Hij zou dit nog nader vormgeven in zijn tweede termijn, maar voor de zekerheid dient mijn fractie hierover een motie in. Die kunnen we altijd nog intrekken als er alsnog langs deze lijnen een toezegging volgt.

De voorzitter: Door de leden Strik, Kox, Teunissen, Koffeman, Ten Hoeve en Nagel wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet zegt in te zetten op een inclusieve samenleving en dat onder meer vertaalt in maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers;

overwegende dat beoogde maatregelen in het regeerakkoord veelal neerkomen op minder financiële zekerheden voor mensen in een kwetsbare positie, zoals in elk geval door:

  • de aanscherping van het schattingsbesluit waardoor meer mensen hun WIA-uitkering verliezen;
  • de vervanging van de loonkostensubsidie door loondispensatie waardoor mensen met een arbeidsbeperking onder het wettelijk minimumloon betaald kunnen worden;
  • het schrappen van het recht op arbeidskorting en IACK voor mensen in de ziektewet;
  • het verlagen van de Wajong-uitkering;

verzoekt de regering om over maximaal drie jaar een evaluatie te houden naar de effecten van de maatregelen op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van de genoemde groepen, en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (34775).

Mevrouw Strik (GroenLinks): Voorzitter. Wij achten dit van belang, omdat een individuele wetsevaluatie nog steeds niet het totaaloverzicht geeft van de effecten voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 15-16

Minister Rutte: Dan de motie met letter G van mevrouw Strik over de evaluatie. Het gaat om de Wajong. Bij de invoering van de Participatiewet in 2015 is besloten 5% te korten. Het gaat om Wajongers van wie na herindeling blijkt dat zij arbeidsvermogen hebben. Wajongers voor wie dat geldt, kunnen wij stimuleren om aan de slag te gaan. Dan moet er wel kans zijn op werk en daarom is er extra ondersteuning van het UWV. Er is een banenafspraak gemaakt en begin volgend jaar komt er een beleidsdoorlichting Wajong, zodat wij kunnen zien welke verbetermogelijkheden er zijn om het werken vanuit de Wajong te stimuleren. In het regeerakkoord van dit kabinet spelen er twee dingen. Eén: meer prikkels in de arbeidsongeschiktheidsregelingen richting werk inbouwen en de kans op het vinden van een baan voor WIA-gerechtigden vergroten en daarmee het beroep op de WIA verminderen. Twee: de loonkostensubsidie in de Participatiewet vervangen voor een loondispensatie voor nieuwe gevallen en de middelen die dat oplevert inzetten om de al genoemde 20.000 extra plekken voor beschut werk te kunnen financieren.

Dat is de kern van dit regeerakkoord voor deze twee trajecten: de WIA en de loondispensatie, in combinatie met die plekken voor beschut werk. De timing is dat beide trajecten het grootste effect hebben vanaf 2020/2021. Voor de extra beschutte werkplekken is in 2019 15 miljoen beschikbaar, in 2020 42 miljoen en in 2021 69 miljoen. Dat bouwt op en dat kost tijd. Dat is ook logisch, want het moet zorgvuldig gebeuren. In beide gevallen betrekken wij in het wetgevingstraject uiteraard ook beide Kamers. Elk wetgevingstraject kent ook consultaties voor alle belanghebbenden, bijvoorbeeld ook voor Cedris, de koepel voor sociale diensten. Beide trajecten zullen evaluatiebepalingen bevatten. Daarmee komen wij denk ik al een heel eind. Ik zei het al in eerste termijn.

Dan kan ik mij nog steeds voorstellen dat het interessant zou kunnen zijn om de maatregelen in onderlinge samenhang te bezien. Dat is wellicht ook voor een komend kabinet nuttig. Maar dat zou dus pas kunnen over een aantal jaren, bijvoorbeeld in het jaar 2025, omdat je eerder simpelweg geen meetbare gegevens hebt. Het lijkt mij ook niet iets wat het kabinet zelf moet doen. Dat zal dan een externe partij moeten oppakken. Dat alles gezegd hebbend, zou ik de motie zoals die nu voorligt, willen ontraden.

Mevrouw Strik (GroenLinks): De motie vraagt om twee dingen: het monitoren van de inkomensontwikkeling en de participatieontwikkeling. De premier ging net alleen in op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Eigenlijk wordt hier inkomensbeleid gevoerd als instrument om de arbeidsmarktparticipatie te bevorderen. Juist dat willen wij monitoren: wat betekent het voor het inkomen en wat betekent het voor de arbeidsparticipatie? De premier geeft aan dat de beschutte werkplekken pas na 2020 worden ingevoerd. Mijn vraag is hoe het dan zit met die loonkostensubsidie. Gaat die dan ook pas worden afgeschaft of wordt die wel meteen afgeschaft?

Minister Rutte: Dat schetste ik net; die bouwt op. Dat gaat ook in een geleidelijk traject. Het geldt alleen voor nieuwe gevallen.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dus die inkomensgevolgen vinden niet meteen plaats?

Minister Rutte: Nee.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Dan zou ik aan de premier willen vragen of het een optie is dat in de motie komt te staan: drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Minister Rutte: Dat is wat ik net zei: dan zit je op 2025. Dat kunnen we toch doen? Dan is het nuttig. Ik kan mij voorstellen dat een volgend kabinet dat wil weten. Ik vind het helemaal niet verkeerd, ook die samenhang niet. Ik vind uw verzoek logisch, alleen de timing is een probleem.

Mevrouw Strik (GroenLinks): Het gaat ons om het totaaloverzicht. Als de andere indieners het goedvinden dat er in de motie komt te staan "drie jaar na de invoering van de wetsvoorstellen", zie ik brede steun van het kabinet.

Minister Rutte: Dat wordt dan 2024/2025. Misschien is dan de beste formulering "drie jaar na invoering". Daarmee wordt het jaar nog even in het midden gelaten. Klopt dat? Bij de Tweede Kamer wordt de motie dan gewijzigd. Gaat dat hier mondeling? Ja? Het gaat hier veel praktischer, heel goed. Dan hoeft de motie ook niet opnieuw te worden rondgedeeld, mooi.

(...)

De voorzitter: Mag ik nog één ding vragen over de motie op letter G van het lid Strik over maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren? Is het nu: verzoekt de regering om over maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Ja.

De voorzitter: Drie jaar na invoering een evaluatie. En de minister-president laat de motie oordeel Kamer?

Mevrouw Strik (GroenLinks): Hij ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Nee, wij kunnen er goed mee leven.

De voorzitter: U ondersteunt de motie.

Minister Rutte: Ja hoor, we nemen haar over, of hoe heet dat? Ik weet …

De voorzitter: Aha, u neemt haar over.

Minister Rutte: Aan de overzijde hebben ze het allemaal veranderd, voorzitter. Ik weet niet of u dat ook gedaan hebt.

De voorzitter: Nee, ik heb het nu even met de pen veranderd.

Minister Rutte: Nee, maar ook de advisering vanuit de regering is daar veranderd.

De voorzitter: O, nee, maar daar doen wij niet aan. Wij doen het heel simpel. U vindt de motie goed of niet goed.

Minister Rutte: Het punt is wel dat er één overweging in staat waar we niet blij mee zijn, maar het dictum zoals dat is aangepast, kunnen we overnemen. Het dictum is dus akkoord, maar ik zeg er even bij — want je interpreteert de motie ook samen — dat dit niet betekent dat de regering blij is met alle overwegingen. Maar ik denk dat mevrouw Strik dat prima vindt zolang het dictum maar tot overeenstemming leidt.

De voorzitter: Oké, het dictum is akkoord, met de woorden "drie jaar na invoering", en u neemt de motie dus over. Dat is duidelijk. Dank u wel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voortgangsrapportage sociaal minimum Caribisch Nederland (35.000 IV / CXIX, A) (T02659)

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer toe de voortgangsrapportages over de uitvoering van het pakket maatregelen inzake het ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland, die aan de Tweede Kamer zijn toegezegd, ook aan de Eerste Kamer toe te zenden, om te beginnen voor de zomer van 2019.


Kerngegevens

Nummer T02659
Status openstaand
Datum toezegging 16 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
ijkpunt
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2019 (35.000 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.12:

Staatssecretaris Van Ark:

Ik heb ook in de Tweede Kamer gezegd: ik aarzel omdat ik liever van de afdeling underpromise en overdeliver ben dan andersom. Ik aarzel om heel hard te juichen over het pakket dat we nu hebben samengesteld, maar het is wel degelijk een heel relevant pakket, zeker ook in combinatie met de werkgeversruimte die is vrijgevallen, met wat dat betekent voor het wml en de uitkeringen op dit moment. Tegelijkertijd zie ik ook dat het op dit moment nog niet mogelijk is óm dat te doen, maar ik vind het wel van belang dát we dat gaan doen. De Tweede Kamer heeft gezegd: oké, maar we willen niet wachten op de evaluatie in 2020; we willen al eerder geïnformeerd worden. Dat betekent dat ik voor het zomerreces van 2019 ga laten zien welke stappen ik heb gezet. U mag best weten dat ik in de overleggen met de organisatie vraag hoe die voortgangsrapportage er dan uitziet, want zo zit ik er ook persoonlijk in: kan ik straks de informatie leveren die de Tweede Kamer graag wil?

Ik herken de betrokkenheid in deze Kamer met het vraagstuk heel erg en ben dan ook van harte bereid om deze rapportage ook naar de Eerste Kamer te sturen. Maar omdat ik dezelfde vragen heb gehad als u, en mij inmiddels ook duidelijk is geworden dat alles met alles samenhangt, zou mijn waarschuwing zijn dat ik vanwege de fragiele situatie in de regio – dan heb ik het over de open economie daar – niet anders kan dan stapsgewijs handelen. Anders ben ik bang dat ik te veel dingen kapotmaak. Daarmee voeg ik me ook in de coördinatie van BZK, die ook op die kostenkant drukt. Ik kan u verzekeren dat collega Knops buitengewoon disciplinerend kijkt naar de collega’s, dus die coördinatie is er. Ik ga soms met liefde een stap verder, maar ik hecht eraan om het in samenspraak te bekijken.

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.16:

Staatssecretaris Van Ark:

Ik ben het ook eens met de heer Van Kappen, die zegt: dat ijkpunt moet er zijn. Daar kun je politiek van alles van vinden, maar daar moet ik naartoe onderweg. Dus dat is ook mijn doelstelling, maar ik ga geen dingen beloven die niet kan waarmaken. Als ik zou kunnen, dan zou ik hier een planning geven. Dat kan ik niet. Ik heb altijd geleerd dat, als je niet kunt zeggen wanneer je iets weet, je moet zeggen wanneer je de volgende stap zet. De volgende stap is wat mij betreft de voortgangsrapportage voor de zomer. Die stuur ik heel graag aan uw Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Doorlenen uitzendkrachten leidt niet tot herkwalificatie als payrolling (35.074) (T02727)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van de Ven (VVD), toe dat onder de feiten van de opgebrachte specifieke casus van doorlenen – en in vergelijkbare casusposities – een uitzendovereenkomst niet leidt tot herkwalificatie in een payrollovereenkomst onder de definitie van ‘payrolling’ in de Wet arbeidsmarkt in balans.


Kerngegevens

Nummer T02727
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. M.P.M. van de Ven (VVD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen herkwalificatie
payrollovereenkomst
Uitzendovereenkomst
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, item 3 p. 15

De heer Van de Ven:

Mevrouw de voorzitter. De minister heeft vragen van mijn fractie beantwoord over een mogelijke herkwalificatie van een uitzendovereenkomst in een payrollovereenkomst onder de definitie van payrolling in de WAB. Mijn fractie is er nog niet gerust op dat het gevaar van rechtsonzekerheid is geweken. Mijn fractie verzoekt de minister daarom om een eenduidige toezegging dat onder de feiten van het volgende voorbeeld, maar ook in vergelijkbare casusposities, "uitzenden" niet leidt tot een herkwalificatie in "payrolling". Een opdrachtgever verzoekt aan uitzendbureau A tien werknemers ter beschikking te stellen. Uitzendbureau A werft en selecteert vijf werknemers en stelt ze ter beschikking aan de opdrachtgever. Op hen is dan het uitzendregime van toepassing. De andere vijf werknemers worden door uitzendbureau B doorgeleend aan uitzendbureau A, dat ze ter beschikking stelt aan de opdrachtgever. Ik vraag de minister om bevestiging dat op hen dan niet het nieuwe payrollregime van toepassing is.

(…)

Handelingen I 2018-2019, item 5 p. 14

Minister Koolmees:

Tot slot vroeg de heer Van de Ven om de toezegging dat er in het door hem genoemde voorbeeld, waarin een uitzendbureau vijf werknemers doorleent aan een ander uitzendbureau, dat deze werknemers ter beschikking stelt, sprake is van uitzenden en niet van het nieuwe payrollregime. Deze casus is ook besproken in de memorie van antwoord. Ik heb toen aangegeven dat er in deze casus inderdaad geen sprake is van payrolling maar van uitzenden. Ik denk dat het belangrijk is dat ik dit ook in deze wetsbehandeling toezeg aan de heer Van de Ven. Immers het uitzendbureau dat zijn werknemers uitleent aan een ander uitzendbureau, blijft formeel de werkgever en heeft de werknemer zelf geworven en geselecteerd. Hij heeft in dat geval een actieve rol gespeeld in het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Of er in een vergelijkbare casus sprake van is, hangt af van de specifieke omstandigheden, maar in dit geval kan ik helder zijn; het blijft uitzenden.

De voorzitter:

Meneer Van de Ven? Ja, u stond daar zo te wachten.

De heer Van de Ven (VVD):

Nee, dat is helemaal correct. Het ging mij ook om andere casusposities omdat je niet altijd alles kunt vangen, maar de minister heeft zo-even bevestigd dat dit ook in vergelijkbare casusposities zal gelden. Dus ik dank de minister zeer voor deze toelichting.

(…)

Handelingen I 2018-2019, item 5 p. 29

De heer Van de Ven:

Mijn fractie is de minister zeer erkentelijk voor zijn toezeggingen op het vraagpunt dat uitzendcontracten niet worden omgekat in payrollcontracten en ook voor het uitstel met één jaar van de invoering van de payrollpensioenregeling tot 1 januari 2021


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van de wet expliciet aandacht besteden aan de effecten op de seizoensarbeid en agrarische sector (35.074) (T02730)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oomen-Ruijten (CDA) en Ester (ChristenUnie), toe om in de evaluatie van de wet specifiek aandacht te besteden aan de gevolgen voor de seizoensarbeid en de agrarische sector.


Kerngegevens

Nummer T02730
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen agrarische sector
evaluaties
premiedifferentiatie
seizoensarbeid
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.2

De heer Ester:

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar ook daarbuiten, is veel aandacht besteed aan de positie van tijdelijke invalkrachten in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs en aan de rol van oproeproepkrachten in de agrarische sector in de nieuwe ketenbepaling. Kan de minister aangeven wat de status is van de uitzonderingsbepaling die is overeengekomen voor het onderwijs? Hoe gaat deze bepaling uitgewerkt worden? Via het gewijzigde amendement-Stoffer c.s. (35074, nr. 61) en de motie-Wiersma/Heerma (35074, nr. 46) staan knelpunten in de uitvoering van het wetsvoorstel, specifiek rond seizoensarbeid, op de agenda, bijvoorbeeld bij de jaarurennorm en de WW-premiedifferentiatie. Het gaat hier immers om een sector die een eigen dynamiek en eigen omstandigheden rond tijdelijk werk kent. Overleg met de sector is aangekondigd. Kan de minister ons bijpraten over hoe dit overleg verloopt en of er zicht is op consensus? De ChristenUnie-fractie dringt erop aan dat de effecten van het wetsvoorstel voor onze agrarische bedrijven serieus onderdeel zijn van de wetsevaluatie. Kan dat worden toegezegd?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 3, p.19

Mevrouw Oomen-Ruijten:

Voorzitter. Ik kom op seizoensarbeid. De premiedifferentiatie voor de WW is een complete ommezwaai in denken. Tot nu toe was de WW-premie voor de eerste zes maanden gerelateerd aan de sector om deze te prikkelen en werkloosheid zo veel als mogelijk te voorkomen, maar nu wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur de basis voor de hoogte van de heffing. Dat treft met name de land- en tuinbouw, maar zeer zeker ook de horeca.

Ik kan u zeggen dat deze wet in de sector niet begrepen wordt. Waarom niet? Men heeft geen keuze. Wanneer men een werknemer slechts twee à drie maanden nodig heeft, kan men deze gewoon geen vaste baan aanbieden en dat is toch wat deze wet voorstelt. Het gaat in de sectoren van de land- en tuinbouw en de horeca, waar seizoensarbeid is, niet alleen om de kostenverhoging in de WW-premie; ook de transitievergoeding en de maatregelen bij uitbetaling van de oproep zullen er niet toe leiden dat een vast contract de maat wordt. Het zal, zo denken wij, een vlucht naar zzp-constructies betekenen.

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 23, 24

De heer Koolmees:

Dan kom ik bij seizoensarbeid. Mevrouw Oomen en de heer Ester hebben daar aandacht voor gevraagd. Ik heb al benadrukt dat de invoering van de premiedif tweeledig is. Ten eerste is dat het stimuleren van werkgevers om vaste contracten aan te gaan en ten tweede het beprijzen van de instroom in de WW. Ik wil daarbij graag het beeld wegnemen dat de WW-premie voor seizoensarbeid veel hoger wordt. Voor sectoren met veel seizoensarbeid, zoals de agrarische sector en de horeca, geldt die hogere WW-premie nu ook al voor korte contracten. (…) In de agrarische sector stijgt de hoge WW-premie wel, maar slechts beperkt, namelijk van 7,5% naar 8% bij de invoering van de WAB. Voor seizoensarbeid kunnen werkgevers ook een vast contract met een jaarurennorm aanbieden en daarvoor geldt ook de lage WW-premie.

In de Tweede Kamer zijn een aantal maatregelen genomen om seizoensarbeid tegemoet te komen. In de eerste plaats gaat het dan om het amendement van de SGP waarin een uitzondering is gemaakt voor studenten en scholieren onder de 21 jaar met twaalf uur. In de tweede plaats hebben de amendementen van de SGP-fractie mogelijk gemaakt dat sociale partners bij cao af kunnen wijken van bepaalde bepalingen. In de derde plaats hebben we 12 miljoen beschikbaar gesteld voor bbl-plekken in seizoensgebonden sectoren, juist om die sectoren tegemoet te komen. Tot slot is er een motie aangenomen om in gesprek te blijven met sociale partners over de knelpunten op dit gebied. Deze gesprekken gaan zowel over het monitoren als over het wegnemen van effecten voor seizoensarbeid. Dat ga ik uiteraard doen.

De heer Ester vroeg mij hoe het staat met de gesprekken tussen het kabinet en de sociale partners op dit punt. Hij vroeg ook om de effecten van het wetsvoorstel voor de agrarische sector onderdeel te laten zijn van de wetsevaluatie. Dat laatste wil ik sowieso graag toezeggen. We nemen dit mee in de wetsevaluatie. Ik ga graag in gesprek met de sociale partners. Voor juni is er weer een gesprek gepland met de sociale partners, met name om te kijken welke signalen er in de agrarische sector zijn qua seizoensarbeid.

In de schriftelijke ronde is er een voorstel gedaan voor een uitzondering. Dat blijkt niet handhaafbaar te zijn. Dat heb ik ook geantwoord naar aanleiding van uw vragen. Ik sta wel welwillend tegenover oplossingen voor praktische knelpunten, bijvoorbeeld als het gaat om de toepassing van de jaarurennorm. Daar vroeg mevrouw Oomen aandacht voor. Omdat er bij agrarische bedrijven over het algemeen meer seizoensarbeid voorkomt en het kabinet met sociale partners in gesprek blijft over de seizoensarbeid, blijft speciale aandacht voor de evaluatie goed. Ik blijf met de sociale partners in gesprek. Ik zeg ook expliciet toe dat er bij de evaluatie van de premiedifferentiatie specifiek zal worden gekeken naar de gevolgen voor de seizoensarbeid, ook voor de agrarische sector.

(…)

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Als wij het over seizoensarbeid hebben, doen wij alsof het alleen maar die halve procent premie betreft. Maar er geldt meer bij die seizoensarbeid. Ik denk dan aan de transitievergoeding, maar ook aan alle maatregelen bij het oproepwerk. Dat knelt zeer zeker met de weersvoorziening in de tuinbouw.

Minister Koolmees:

Eens. Ik pel het even af. Eerst de premiedifferentiatie. Daar zit inderdaad een verschil tussen 7,5% en 8% in de agrarische sector. Bij oproepwerk hebben we juist ook, met een amendement van de SGP-fractie in de Tweede Kamer, aan sociale partners de mogelijkheid gegeven om daarvan af te wijken bij cao-bepaling. Dat is ook een beweging richting die sectoren.

In de derde plaats ... Even denken, hoor! Wat was de derde ook alweer? Ik ben even het antwoord kwijt. Ik ben het laatste punt waarmee we tegemoetkomen aan seizoenswerk even kwijt. Bij de transitievergoeding vanaf dag één klopt het inderdaad dat het leidt tot 3% hogere kosten per jaar. Daar staat ook weer tegenover dat ... Jeetje, ik ben even de redenering kwijt!

De voorzitter:

Doet u het anders in tweede termijn. Het is iets met miljoenen; dat is duidelijk.

Minister Koolmees:

Iets met miljoenen inderdaad. Het is meer dan 12 miljoen; dat klopt. De transitievergoeding vanaf dag één kost inderdaad geld voor de seizoensarbeid. Dat heeft ook te maken met die WW-instroom, die ook belast wordt, om het zo maar te zeggen. Daarmee gaan inderdaad de kosten omhoog. De jaarurennorm blijft mogelijk. Andere manieren blijven ook mogelijk. We hebben geprobeerd de sector tegemoet te komen. We blijven dat monitoren. We hopen daarmee ook de ongewenste effecten te kunnen voorkomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het gebruikmaken van wetenschappelijk arbeidsmarktonderzoek bij de evaluatie van de wet (35.074) (T02732)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester (ChristenUnie), toe om bij de evaluatie van de wet gebruik te maken van een wetenschappelijke evaluatie en kennisonderzoek. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de effecten van de wet als geheel, alsook aan de effecten van de verschillende delen van de wet op de arbeidsmarkt.


Kerngegevens

Nummer T02732
Status openstaand
Datum toezegging 20 mei 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
kennisagenda
wetenschappelijk onderzoek
Kamerstukken Wet arbeidsmarkt in balans (35.074)


Uit de stukken

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 26

De heer Ester:

Voorzitter. Veel in deze wet is gebaseerd op signalen en op intüïtie en minder op stevige empirische evidentie. Dat kan misschien ook niet altijd maar het lijkt mij wel van groot belang om het wetenschappelijk arbeidsmarktonderzoek veel scherper in de wedstrijd te zetten en vooral ook onbedoelde neveneffecten van de maatregelen van de minister te laten onderzoeken. Kan de minister dat nog toezeggen?

Handelingen I, 2018-2019, nr. 29, item 5, p. 34

Minister Koolmees:

Over de empirische evidentie en het belang van wetenschappelijk onderzoek ben ik het zeer met de heer Ester eens. Daarom heeft het ministerie de kennisagenda SZW opgesteld, met een budget van 6 miljoen euro beschikbaar voor beleids- en evaluatieonderzoek, juist om voor het beleid te leren van wetenschappelijk onderzoek. Er zijn een aantal voorbeelden, zoals de verdere integratie op de arbeidsmarkt, waarmee we een aantal pilots doen om ervan te leren. Ook de WAB zal na vijf jaar worden geëvalueerd, met gebruik van een wetenschappelijke evaluatie en kennisonderzoek. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan de effecten van de wet als geheel, alsook aan de effecten van de verschillende delen van de wet op de arbeidsmarkt. Ik ben ook met het UWV bezig met een kennisagenda, bijvoorbeeld als het gaat om wat werkt bij de aanpak van uitkeringsgerechtigden in de WIA. Langs verschillende lijnen proberen we dus het wetenschappelijk onderzoek beter en steviger te verankeren in het beleid, om daarvan te leren en het beleid daarop aan te passen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland en jaarlijks informeren gezamenlijke inzet verbetering situatie inwoners Caribisch Nederland (35.000 IV / CXIX, N) (T02784)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer in het verlengde van toezegging T02659 toe:

  • 1. 
    het in de voortgangsrapportage vastgestelde ijkpunt voor de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland jaarlijks te monitoren;
  • 2. 
    onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimum loon op de BES in de toekomst verder te verhogen, daarover in gesprek te gaan met de werkgevers op de eilanden en daarover te rapporteren in de voortgangsrapportage die voor de zomer van 2020 aan de Kamer wordt toegezonden;
  • 3. 
    de eilandsbesturen de gelegenheid te geven om formeel te reageren op de voortgangsrapportage; en,
  • 4. 
    de Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang van de gezamenlijke inzet, alsmede van het hierop gerichte overleg van het kabinet en van de openbare lichamen om de situatie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.

Kerngegevens

Nummer T02784
Status openstaand
Datum toezegging 12 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Brief
Categorie legisprudentie
Onderwerpen BES
bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
ijkpunt
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Begrotingsstaten Koninkrijksrelaties en BES-fonds 2019 (35.000 IV)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.4

Het ijkpunt voor het sociaal minimum monitor ik de komende vijf jaar jaarlijks. Dit omdat de kosten voor een aantal noodzakelijke kosten van levensonderhoud nog in beweging zijn.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.5

Vanwege de mogelijke negatieve gevolgen voor de economie en de arbeidsmarkt moet het tempo en de mate van een verdere verhoging van het wettelijk minimumloon zorgvuldig afgewogen worden. Het kabinet zal daarom onafhankelijk onderzoek laten doen naar de ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst verder te verhogen. Daarnaast is van belang dat verhogingen van het wettelijk minimum door de werkgevers op de eilanden worden opgebracht. Dit is vooral op Bonaire een punt van aandacht. De Staatssecretaris van BZK en ik zullen daarom met de partijen in de Centraal Dialoog in gesprek gaan over de uitkomsten van het onderzoek en de verdere ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst te verhogen. De relatie met het verlagen van de kosten voor levensonderhoud zal hierbij ook betrokken worden. Het streven is om de uitkomsten van het onderzoek en de gesprekken mee te nemen in de voortgangsrapportage van 2020.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.7

Een structurele verbetering van de situatie van inwoners in Caribisch Nederland vergt gezamenlijke inzet van het Rijk en de openbare lichamen. Samen met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik met de eilandbesturen constructieve gesprekken gevoerd over het ijkpunt sociaal minimum en de stappen die nog gezet moeten worden. Ik ben verheugd dat de eilandbesturen in eerste reactie positief hebben gereageerd op de gekozen aanpak en op de stappen die al zijn gezet. Ik geef de eilandbesturen graag de kans om ook nog formeel op de voortgangsrapportage te reageren.

Kamerstukken I 2018/2019, 35.000 IV/ CXIX, N, p.8

Met het ijkpunt voor het sociaal minimum en de bijbehorende maatregelen zet het kabinet een volgende stap om bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren. Het is een doelstelling waar we stap voor stap naar toe werken. Ik ben heel blij dat ik, samen met mijn collega’s in het kabinet en met de openbare lichamen, betekenisvolle stappen kan zetten om het leven op Bonaire, Saba en Sint Eustatius beter te maken. Ik ben doordrongen van de noodzaak om de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal ik u daarom jaarlijks informeren over de voortgang van de gezamenlijke inzet van het kabinet en de openbare lichamen om de situatie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren.

Toezegging T02659 (openstaand)

Toezegging T02383 (voldaan)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over plannen rondom vereenvoudiging banenafspraak (34.956) (T02795)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Sent (PvdA) en Ester (ChristenUnie), toe:

  • dat de Kamer jaarlijks de metingen en resultaten van de banenafspraak ontvangt;
  • de Kamer op de hoogte te houden van plannen rondom de vereenvoudiging banenafspraak; en,
  • de minister van BZK te vragen om zijn brief over de werkplannen binnen de overheid met de Kamer te delen, zodat deze dit dossier kan volgen.

Kerngegevens

Nummer T02795
Status deels voldaan
Datum toezegging 5 november 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen banenafspraak
deactiveren
quotumheffingen
vereenvoudigingen
Kamerstukken Deactivering van de quotumheffing (34.956)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr.5, item 3, p.2.

Ester (ChristenUnie):

De overheid, zo blijkt, wil de onderscheiden targets voor markt- en publieke sector laten vallen en sturen op het overall streefcijfer van 125.000 banen. Dit mede naar aanleiding van de Tweede Kamermotie-Nijkerken-De Haan c.s. Mijn fractie begrijpt de onderliggende redenering — zo is er veel overloop tussen beide sectoren — maar vraagt toch om een betere onderbouwing. Is het wel verstandig om halverwege de rit de spelregels te veranderen? Moeten we juist omdat de overheid onderpresteert, de targets voor de sector niet gewoon handhaven? Troebleert het veranderen van de spelregels niet de dwingendheid van de zelfregie door de overheid in de publieke sector? Ik neem aan dat de staatssecretaris wel zal blijven rapporteren over de take-up van de banenafspraak door de overheidssector. Ik zou daar graag een toezegging over krijgen. De motie-Van Dijk/Van Dijk verzoekt daar ook nadrukkelijk om.

Handelingen I 2019-2020, nr.5, item 3, p.3.

Sent (PvdA):

De brief inzake de vereenvoudiging banenafspraak en quotumregeling bevat de toezegging om met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bekijken welke mogelijkheden er zijn om overheidswerkgevers te stimuleren — en dus niet te verplichten — ook zelf reguliere banen te blijven realiseren. Maar welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris dan? En begrijp ik hieruit dat overheidswerkgevers niet langer verplicht worden zelf reguliere banen te blijven realiseren? Zo ja, dan komt naar de mening van onze fracties de eerdergenoemde voorbeeldfunctie van de overheid nog verder onder druk te staan. Dat betreuren de PvdA en GroenLinks zeer.

Handelingen I 2019-2020, nr.5, item 10, p.9.

Ester (ChristenUnie):

Dank u, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen. Het was een mooi en gedreven debat. Het gaat ook ergens om. Wij willen in Nederland een inclusieve arbeidsmarkt die alle mogelijkheden biedt aan mensen met een arbeidsbeperking. Wij hebben ook uitvoerig gedebatteerd over de ondermaatse prestaties van de overheid zelf om arbeidsgehandicapten aan een baan te helpen. De staatssecretaris heeft een ambitieus en grondig plan gepresenteerd waarmee zij de inhaalrace wil ingaan. Mijn fractie heeft daar hoge verwachtingen van en wil graag geïnformeerd worden over de voortgang van dat plan. Het is goed om te onderstrepen dat de targets daarbij gewoon blijven gelden: 125.000 banen eind 2025. Hoe zorgen wij ervoor — dat wil ik nog kort vragen — dat dit ook duurzame en volwaardige banen zijn, zeker in dit tijdperk van flexibilisering?

Handelingen I 2019-2020, nr.5, item 10, p.10.

Staatssecretaris Van Ark:

De heer Ester vroeg ook: hoe kunnen we geïnformeerd blijven? In ieder geval ontvangt de Eerste Kamer jaarlijks de metingen en ook de resultaten van de banenafspraak. Ik zal u uiteraard ook op de hoogte blijven houden van de plannen rondom de vereenvoudiging. Ik heb de brief van 4 juli ook aan de Eerste Kamer gestuurd. Ik zal ook de minister van Binnenlandse Zaken vragen om zijn brief over de werkplannen binnen de overheid te delen, zodat u dit dossier kunt volgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tweejaarlijkse rapportages reductie kinderarmoede (34.775, D) (T02973)

De staatssecretaris van SZW zegt, naar aanleiding van opmerkingen van het lid Kox (SP, mede namens CDA, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie, PvdD, SGP en OSF), bereid te zijn een kwantitatief streefcijfer in het kader van de reductie van kinderarmoede vast te stellen en zegt toe de tweejaarlijkse rapportages hierover naar de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02973
Status openstaand
Datum toezegging 26 mei 2020
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden M.J.M. Kox (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen armoedebestrijding
kinderarmoede
reductiedoelstelling
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2019/2020, nr. 28, item 10, blz. 1-2

De heer Kox (SP):

Het terugbrengen van armoede onder kinderen in Nederland houdt deze Kamer al lange tijd bezig. Een daarover handelende motie werd in oktober 2018 hier aangehouden, omdat de minister-president ons toen verzekerde dat de regering bezig was met het formuleren van een reductiedoelstelling voor kinderarmoede waar de Kamer ook in 2017 al bij motie om had gevraagd, maar meer tijd nodig had. Die tijd heeft de Kamer aan de regering gegeven. Volgens onze systematiek moet er uiterlijk twee juni over de aangehouden motie uit 2018 door deze Kamer worden besloten. Daarom maken wij vandaag de balans op. Daarbij mag ik spreken namens de fracties van CDA, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie, PvdD, SGP, OSF en mijn eigen SP. Als dat niet "boven de partijen" is, dan weet ik het niet meer. […]

De nu aan de orde zijnde motie en haar voorganger uit 2017 hebben een helder verzoek aan de regering: het formuleren van een kwantitatieve reductiedoelstelling opdat daaraan gekoppeld beleid ter terugdringing van de kinderarmoede beter beoordeeld kan worden en desgewenst bijgesteld. Het goede nieuws is dat het antwoord op die vraag inmiddels bevestigend luidt. […]

In haar brief van 9 april van dit jaar schrijft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ons, in vervolg op een mondeling overleg met deze Kamer begin dit jaar, dat de regering inmiddels wel bereid en in staat is om een kwantitatieve reductiedoelstelling vast te stellen, gelet op de breed levende wens in deze Kamer. Die doelstelling behelst een afname van het aantal kinderen in armoede met 9,2% in 2015 naar 4,6% in 2030. Doorvertaling van deze doelstelling, zo meldt de staatssecretaris, betekent dat het aantal kinderen in armoede aan het eind van deze kabinetsperiode afneemt naar 7,2%. De regering zal op basis van de nu vastgelegde kwantitatieve reductiedoelstelling via tweejaarlijkse rapportages de vinger aan de pols houden en bezien of de ontwikkeling van kinderarmoede de gewenste richting ingaat en of een eventuele bijstelling van het streefcijfer en/of de horizon waarbinnen dit cijfer moet worden bereikt, nodig is. De nu vastgestelde doelstelling betreft Europees Nederland.[…]

Nu de regering alsnog bereid is gebleken te doen wat wij als Kamer willen, is het aan de regering om die belofte in de begroting voor komend jaar concreet in te vullen. In die zin zijn we dus nog op tijd om onze wens verwerkt te krijgen in de beleidsvoornemens van de regering voor komend jaar. Het lijkt dan verstandig om de beoordeling van die concrete kwantitatieve doelstelling in eerste instantie over te laten aan onze collega's in de Tweede Kamer. Daarna kunnen wij er desgewenst ons licht over laten schijnen aan het eind van het jaar, bij de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen en de begroting voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dan kunnen wij met de regering het inhoudelijke debat voeren over de concrete invulling van de reductiedoelstelling. Het is belangrijk dat de regering bereid is om, indien nodig, de doelstelling en het tijdpad bij te stellen. Het zal velen in deze Kamer plezieren als de reductie sneller verloopt dan de regering nu als doel stelt. […]

De Kamer ziet de rapportages van de regering en de voorstellen in de begroting met grote belangstelling tegemoet en zal nauwgezet volgen of de gestelde doelen ook gehaald worden en eventueel bijgesteld moeten worden. […] Indien de regering aldus gaat handelen — ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dat vandaag, na haar schriftelijke bevestiging, ook nog mondeling toezegt — wordt de hier aangenomen motie uit 2017 deel van het regeringsbeleid en kan derhalve de hier aangehouden motie van 2018 ingetrokken worden. Maar namens de genoemde fracties zie ik natuurlijk eerst uit naar de reactie van de staatssecretaris.

Handelingen I 2019/2020, nr. 28, item 10, blz. 5

Staatssecretaris Van Ark

Maar ik wil vooral benadrukken dat ik heel graag mijn handtekening heb gezet onder wat ik in de brief heb geschreven en wat tot uitdrukking is gekomen in wat er nu voorligt, namelijk een streefcijfer om te laten zien hoe wij kwantitatief uiting gaan geven aan de reductie van kinderarmoede. […] Op heel veel fronten is er dus sprake van vraagstukken op het gebied van kinderarmoede. Dat betekent dus ook dat dit een breed door het kabinet gedragen brief is. Ik dank de heer Kox voor zijn opmerkingen. Misschien kan ik het in die zin kort houden door te zeggen dat ik de keuzes die gemaakt zijn en in de brief staan van harte onderschrijf.

[…]

Als je nergens een lat legt, is het vrij lastig om uiteindelijk te meten waar je staat. Daarom vind ik het van belang om een streefwaarde voor de langere termijn, voor 2030, neer te zetten, maar je moet ook terugrekenen om te kijken waar je staat. De heer Kox gaf al aan: dat gaat ook gebeuren bij de aankomende begroting. We zullen rapportages sturen, dus ieder Kamerlid kan dan kijken of de doelstellingen gehaald worden.

Handelingen I 2019/2020, nr. 28, item 10, blz. 6

De heer Kox (SP):

Na de schriftelijke toezegging en de bevestiging daarvan in de vergaderzaal van de Eerste Kamer, zodat het ook onderdeel wordt van de wetsgeschiedenis, wordt de wens van de Kamer deel van het beleid. Dat vind ik buitengewoon fijn, ook al heeft het wat lang moeten duren. Ik vind het buitengewoon fijn dat de staatssecretaris zegt dat het niet alleen deel wordt van haar beleid, maar ook van het regeringsbeleid. De strijd tegen kinderarmoede is een zaak die de hele regering en het hele parlement aangaat, zo voeg ik daaraan toe. Met de toezegging van de staatssecretaris kan de hele Kamer tevreden zijn. Ik stel voor om de aangehouden motie uit 2018 bij dezen in te trekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitkeringen aan reeds failliet verklaarde bedrijven betrekken bij de eindevaluatie van de NOW-regeling (35.438) (T02975)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van der Linden (FVD), toe bij de eindevaluatie van de NOW-regeling mee te nemen hoeveel geld er is uitgekeerd aan bedrijven die reeds failliet waren verklaard en aan bedrijven die na de uitkering failliet zijn verklaard.


Kerngegevens

Nummer T02975
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2020
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken en Klimaat
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden L.P. van der Linden MSc. (Fractie-Nanninga)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen evaluaties
faillissementen
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid
Kamerstukken Tweede incidentele suppletoire begroting Economische Zaken en Klimaat 2020 inzake Noodpakket banen en economie (35.438)


Uit de stukken

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 16-17.

De heer Van der Linden (FvD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn bijdrage ging vooral over uitkeringen aan failliete bedrijven en om daar nog wat aan te doen. Ik heb nog wel een vraag aan de minister. De specificatie van 6 miljoen van voor faillissement en na faillissement uitkeren is er nog niet. Kan die op termijn alsnog wel gegeven worden? Kan de minister aangeven dat hij de Kamer daarover zal berichten zodat we kunnen zien hoeveel van die 6 miljoen nu voor en hoeveel na faillietverklaring is uitgekeerd? Veder wil ik het nog even hebben over de beantwoording van de vragen over de uitvoering en over het bewaken en controleren. Voorafgaand aan dit debat heb ik met curatoren gesproken. Er worden uitkeringen gedaan aan inmiddels failliet verklaarde ondernemingen. Dat gaat om tonnen tot miljoenen. Een heeft zelfs proactief contact opgenomen met het UWV om aan te geven: volgens mij gaat dit niet goed en moeten jullie hier wat aan doen, want hiermee gaat belastinggeld direct naar de boedel van curatoren. Controle zelf vindt plaats via polisadministratie Belastingdienst. Die controle schiet kennelijk tekort, want er gaat iets mis. De minister geeft aan dat het niet is te doen voor de 130.000 bedrijven die NOW-steun krijgen. Nou, ik wens dat hier toch te bestrijden. 51 jaar geleden zetten we mensen op de maan. Die 130.000 bedrijven passen allemaal op een Excel-sheet. Het is weliswaar dan een lange maar het past echt. Als je twee dagen voor uitbetaling van die NOWregeling een export maakt van het Centraal Insolventieregister — dat kan gewoon online — en een export van de NOW-betaling die je gaat doen wat betreft die 130.00 bedrijven en je een paar mensen aan het werk zet om de verschillen te zoeken en om te kijken of er in die lijst een paar failliet verklaarde bedrijven zitten, dan kun je op die manier tonnen tot miljoenen besparen. Die oproep wil ik toch doen aan de minister. Wil hij toezeggen dat hij dat toch in gang gaat zetten? Want het is volgens mij echt mogelijk. Zo niet, heb ik een motie waarvan ik overigens bereid ben die weer in trekken als de minister toezegt het alsnog te gaan doen.

Handelingen I, 2019-2020 , nr. 35, item 4, blz 19-20.

Minister Koolmees: Dank u wel, voorzitter. Ik zal het spreekgestoelte niet aanraken, zodat het zo meteen niet schoongemaakt hoeft te worden. Ik had nog een vraag van de heer Van der Linden liggen over de insolventiecheck. Ik ben het ermee eens dat voorkomen moet worden dat NOW-geld wordt uitgekeerd aan failliete bedrijven dan wel in surseance van betaling verkerende bedrijven. Die check zit er ook in op basis van de polisadministratie. Die administratie is de basis voor de hele NOW en wordt gevuld door de Belastingdienst. Maar er zit altijd een vertraging tussen het uitspreken van het faillissement dan wel een surseance van betaling en de registratie in zo'n database. In de timing zou het dus verkeerd kunnen gaan. Naar onze inzichten gaat het om 6 miljoen, waarvan nog steeds onduidelijk is of de bedrijven voor of na de uitbetaling van de gelden failliet zijn verklaard. Het toevoegen hiervan aan de procedures maakt het systeem alleen maar ingewikkelder. Het gaat om duizenden betalingen per dag. 125.000 bedrijven per maand maken er gebruik van en er zitten twintig werkdagen in een maand. Dat kan gewoon niet handmatig. Ik ontraad dus de motie, hoewel ik het met heel veel overwegingen eens ben. Nogmaals, de check zit in het huidige systeem op basis van de polisadministratie van de Belastingdienst. Daar wil ik geen nieuwe aan toevoegen. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie.

De voorzitter:

De heer Van der Linden heeft nog een korte interruptie.

De heer Van der Linden (FVD):

Ik heb gevraagd of de minister wil toezeggen dat die splitsing van die 6 miljoen voor en na er op een later moment wel komt.

Minister Koolmees:

Na afloop gaan we kijken hoeveel er is uitgekeerd aan failliete bedrijven. Op het moment dat we dat weten, kunnen we een inschatting maken of de bedragen zijn uitgekeerd op het moment dat een bedrijf al failliet was of voor dat moment. Bij de eindevaluatie kunnen we dat meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het meenemen van diverse onderwerpen in de evaluatie van de Wet Betaald ouderschapsverlof (35.613) (T03288)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van diverse leden, toe diverse onderwerpen mee te nemen in de wettelijke evaluatie van de Wet betaald ouderschapsverlof, waaronder een kabinetsappreciatie, de effecten van het verlof, de opvattingen van werkgevers, de uitwerking in de buurlanden, de ramingen en de effecten voor de kleine werkgever.


Kerngegevens

Nummer T03288
Status openstaand
Datum toezegging 5 oktober 2021
Deadline 1 september 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen betaald ouderschapsverlof
evaluaties
Kamerstukken Wet betaald ouderschapsverlof (35.613)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.3

Mevrouw Stienen (D66):

Ten slotte heeft de D66-fractie nog een vraag over de evaluatie van voorliggend wetsvoorstel. Kan de minister aangeven hoe hij het resultaat van dit wetsvoorstel denkt te gaan meten? Stel dat minder partners de regeling gaan aanvragen dan nu is voorzien. Voor mijn fractie betekent dit niet meteen dat daarmee de regeling niet geslaagd is, omdat wellicht niet elke vader of partner van de moeder direct een vinger op zal steken. Daarnaast hoort mijn fractie ook graag hoe de minister de houding van werkgevers gaat meenemen in de evaluatie.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.6

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. De ChristenUnie-fractie verzoekt de minister om in de evaluatie van dit wetsvoorstel expliciet aandacht te besteden aan de genoemde maatschappelijke neveneffecten voor bepaalde groepen — de lagere-inkomensgroepen, de eenverdieners en de eenoudergezinnen — en aan de participatie van mannen en vrouwen. Gezien de Europese context van het voorstel vindt mijn fractie het ook van belang om de uitwerking van de Europese richtlijn in de andere lidstaten mee te nemen in de evaluatie. Kan de minister mijn fractie dit punt toezeggen? Alvast onze dank daarvoor.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.7

Mevrouw Sent (PvdA):

Daarnaast stelt de regering dat het effect van de verlofregeling op verschillende inkomensklassen mee wordt genomen met de evaluatie. Is de minister bereid om het uitkeringspercentage aan te passen als blijkt dat zij in lagere inkomensklassen geen positief effect heeft gehad? Dat punt weegt voor ons zwaar.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.24

Minister Koolmees:

Voorzitter, ik heb nog twee blokjes. Allereerst over de evaluatie. Oorspronkelijk was die na vijf jaar, maar in de Tweede Kamer is al gevraagd om die eerder te doen en is er gekozen voor een periode van drie jaar. Er zijn hier nog een aantal vragen aan toegevoegd door de heer Ester, mevrouw Stienen en mevrouw Sent. De heer Ester vroeg: kunt u in de evaluatie de effecten voor bepaalde groepen meenemen, bijvoorbeeld de lagere inkomensgroepen, de eenverdieners en de eenoudergezinnen? Mevrouw Stienen van D66 had gevraagd naar de houding van de werkgevers. Mevrouw Sent had het over het gebruik naar inkomen.

Net als bij de Wieg zal betaald ouderschapsverlof uitgebreid worden geëvalueerd. Er wordt onder meer gekeken naar het gebruik van het verlof, uitgesplitst naar achtergrondkenmerken, zoals inkomen, en naar redenen voor niet-gebruik. Ook daar wordt navraag naar gedaan: waarom heb je geen gebruik gemaakt van de regeling? De evaluatie is een goed moment om opnieuw te overwegen of de huidige opzet van de regeling voldoet.

Naar aanleiding van de inbreng van mevrouw Sent zal de evaluatie door het kabinet ook worden voorzien van een appreciatie, zodat het onderdeel kan zijn van het politieke debat. Daarnaast zal naar de effecten van het verlof worden gekeken, zoals de gevolgen voor de verdeling van taken tussen mannen en vrouwen en de arbeidsparticipatie van vrouwelijke werknemers. En naast het perspectief van werknemers zal er ook aandacht worden besteed aan de opvattingen van de werkgevers. Richting mevrouw Stienen zeg ik dat we dat ook willen meenemen in de evaluatie.

De heer Ester had een vraag over de uitwerking in de buurlanden. Die vraag wil ik ook graag meenemen in de evaluatie. Ik denk dat het wel heel snel is om al na een jaar een evaluatie te doen. Zo'n wet heeft natuurlijk wel inwerkingstijd nodig voor je eventuele effecten kunt meten. De drie jaar die in de Tweede Kamer is gekozen, vind ik een verstandige periode om iets zinnigs te kunnen zeggen over de effecten van het wetsvoorstel. Twee jaar zou kunnen. Dat zou dan bij wijze van spreken een uitkomst van wheelen en dealen zijn. Ik denk dat goed is om echt even te kijken naar wat zo'n wet nou doet in de praktijk, zodat we daar zinnige conclusies aan kunnen verbinden.

Mevrouw Prast (PvdD):

Ik luister net goed naar de heer Koolmees. Hij heeft het over de evaluatie. Daar is ook naar gevraagd. Maar ik heb ook het volgende gevraagd. Het is toch vrij eenvoudig om met Centerdata of andere panels die we in Nederland hebben van tevoren een beeld te krijgen van welke mensen hoeveel opnemen bij bepaalde doorbetalingspercentages? Natuurlijk is dat geen gedrag dat je bij een evaluatie wel kunt zien, maar het geeft wel een beeld. Mijn vraag was of de minister bereid is om dat nog te onderzoeken voordat we gaan stemmen over dit wetsvoorstel. Dan hebben we een veel beter beeld over het probleem dat we hier eigenlijk allemaal signaleren, namelijk dat we bang zijn dat het niet de effecten heeft die je zou willen.

Minister Koolmees:

Wij hebben voor de ramingen gebruikgemaakt van de regelingen die er al wel zijn, bijvoorbeeld in de cao's waar doorbetaling van 50% of 70% is afgesproken, vaak dan weer voor verschillende duren, bijvoorbeeld een maand of vier weken of zes weken. Die hebben we wel gebruikt om een inschatting te maken van welk deel het opneemt. Het tweede punt noemde ik net in een interruptiedebatje over de man-vrouwverschillen die kleiner worden. Dat is natuurlijk ook gebaseerd op deze ervaringscijfers. Het derde punt is dat deze richtlijn dwingend is. We moeten haar op 2 augustus 2022 geïmplementeerd hebben. Daar zit dus weinig ruimte in. Het zou wel interessant kunnen zijn om dit in kaart te brengen als nulmeting. Dan kunnen we het vergelijken met de situatie over drie jaar en bekijken of we daar verschillen zien. Wetenschappelijk gezien lijkt met dat heel interessant. Dat wil ik graag meenemen in de evaluatie.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.29

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is verheugd dat de minister zo eerlijk is om te erkennen dat het voor de kleine werkgever toch een lastige wet is in de uitvoering. Hij heeft wel een goed voorbeeld gegeven van de toonbankmedewerker. Daar kan de VVD-fractie wel iets mee. Toch zou de VVD-fractie graag de toezegging van de minister willen krijgen dat in de evaluatie de effecten voor de kleine werkgever uitdrukkelijk meegenomen worden.

Handelingen I 2021-2022, nr. 2, item 10, p.32

Minister Koolmees:

Mevrouw De Blécourt had het over felicitaties. Dat weet ik nog niet; dat wacht ik nog even af. Ik wil graag toezeggen dat ik de kleine werkgever meeneem in de evaluatie, zodat we daarbij ook een vinger aan de pols kunnen houden en kunnen kijken waar die in de praktijk tegen aanlopen. Dat wil ik graag doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer spoedig te informeren over het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen en de lagere regelgeving (35.925 XV / 32.043) (T03367)

De Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van in een commissiebrede brief gestelde vragen, toe de Kamer, met respect voor de staatsrechtelijke verhoudingen en de positie van de Tweede Kamer, zo goed en vroeg als mogelijk te informeren over het wetsvoorstel en de lagere regelgeving.


Kerngegevens

Nummer T03367
Status voldaan
Datum toezegging 11 maart 2022
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen toekomst pensioenstelsel
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Begrotingsstaten Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (35.925 XV)
Toekomst pensioenstelsel (32.043)


Uit de stukken

Kamerstuk 35925 XV / 32043, H, pagina 3

Ik wil uw Kamer graag, met respect voor de staatsrechtelijke verhoudingen en de positie van de Tweede Kamer, zo goed en vroeg als mogelijk informeren over het wetsvoorstel en de lagere regelgeving. Zo zal ik uw Kamer direct informeren over de start van de internetconsultatie van de ontwerpbesluiten, zodat u daar tijdig kennis van kunt nemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Indien nodig bereidheid tot het nemen van extra maatregelen halveren kinderarmoede per 2025 (36.200) (T03508)

De minister-president zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe dat indien nodig, aanvullend op de maatregelen in het regeerakkoord, extra maatregelen worden genomen om de halvering van kinderarmoede per 2025 te verwezenlijken.


Kerngegevens

Nummer T03508
Status deels voldaan
Datum toezegging 18 oktober 2022
Deadline 1 januari 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden mr. R.A. Janssen (SP)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aanvullende maatregelen
kinderarmoede
regeerakkoorden
Kamerstukken Miljoenennota 2023 (36.200)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 4 item 12 - blz. 58

De heer Janssen (SP):

“Ik had de indruk dat we al aan het eind waren van het blokje inkomen en energie. Dan ga ik even helemaal terug naar het begin van het blokje inkomen. De minister-president stond toen op het punt om mij een toezegging te doen over de halvering van de kinderarmoede. Toen mevrouw Vos naar voren liep voor een interruptie, heeft de minister-president dat briefje volgens mij per abuis terzijde gelegd. Dus hij deed een aanzet, maar er is geen antwoord gekomen.”

Minister Rutte:

“Klopt. Ik ga hem terugzoeken. Als de volgende vraag gesteld kan worden, kan ik intussen het antwoord over kinderarmoede terugzoeken. De kern van het antwoord gaat zijn dat die ambitie volledig staat, maar dat het een heel, heel zware inspanningsverplichting is en dat wij het resultaat niet voor 100% kunnen garanderen, omdat het van heel veel dingen afhankelijk is. Dat is eigenlijk de korte samenvatting. Maar de inspanningsverplichting voelen wij als een opdracht.”

De heer Janssen (SP):

“Als dat al het antwoord was, heb ik nog een vraag. Het dictum van de eventuele motie had ik al in mijn spreektekst verwerkt, namelijk: indien noodzakelijk, extra maatregelen te nemen om die halvering per 2025 te realiseren. Ik zei "whatever it takes", maar dat gaat meer om de houding dan dat ik mensen aan het onmogelijke wil houden. Het gaat mij erom dat er niet door het kabinet gezegd wordt: we hebben nu eenmaal maatregelen bedacht, die zetten we door en dat is het. Als het nodig is, wil ik dat er een extra inspanning wordt gedaan, omdat kinderarmoede en het halveren ervan een dusdanig belangrijk punt is, dat we zeggen: vanuit de houding moet het echt iets zijn als "whatever it takes".

Minister Rutte:

“Daar is die motie niet voor nodig. "Whatever it takes" vind ik altijd iets te spannend. We hebben een aantal zaken opgenomen in het regeerakkoord om kinderarmoede te bestrijden, maar je ziet bij de Miljoenennota al dat we verdere stappen zetten. Waar kinderarmoede heel erg leek te stijgen, zie je nu gelukkig dat die ook weer een dalende trend laat zien, althans in de prognose als gevolg van alle plannen in de Miljoenennota. Je ziet daar al in dat we bereid zijn om meer te doen als dat nodig is. Dat betekent nog niet dat je kunt garanderen dat je het helemaal onder controle hebt in 2025. Die garantie is er niet.”

De heer Janssen (SP):

“Nee, maar het waren eigenlijk streefcijfers. Wat dat betreft zijn garanties sowieso al niet te geven. Daarmee wil ik niet mijn eigen argumenten ontkrachten, maar ik zeg "whatever it takes" als houding. Gaan we echt ons uiterste best doen om ervoor te zorgen om die stappen vooruit te zetten, ook als daar extra maatregelen voor nodig zijn? We moeten niet te snel weer afschalen, want het kan ook weer tegenvallen. We moeten met elkaar afspreken, ook in de Kamer, dat we er echt alles aan gaan doen om datgene te doen wat nodig is om ervoor te zorgen dat we de halvering in 2025 gaan halen. Nogmaals, niemand wordt gehouden aan het onmogelijke, maar we moeten niet alleen maar doen wat we opgeschreven hebben, maar ook opschalen als dat nodig is.”

Minister Rutte:

“Ja, zo doen we het.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overleg sociale partners over gezond doorwerken tot het pensioen ook na 2025 (36.067) (T03629)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Crone (PvdA), toe dat zij de komende tijd met sociale partners gesprekken zal voeren over wat er ook na 2025 op het thema duurzame inzetbaarheid en doorwerken of niet-doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd gedaan kan worden. De uitkomsten daarvan worden voor Prinsjesdag 2023 gedeeld met de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03629
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. F.J.M. Crone (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen doorwerken
Prinsjesdag
sociale partners
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 22.

De heer Crone (PvdA):

(…)

“Het pensioenakkoord ziet dus wel op een langere termijn dan alleen tijdelijk. Ik ben natuurlijk helemaal akkoord. Eigenlijk zouden mensen langer moeten kunnen doorwerken. Werkgevers en werknemers worden daarin geholpen. Er zijn talloze potjes bij werkgevers en werknemers. Zij moeten dat het liefst zelf betalen, want dan worden zij ook geprikkeld om voor goed werk te zorgen.

Maar er zullen toch in 2025 heel wat mensen zijn, zo vraag ik u, die toch nog niet zullen kunnen doorwerken, zoals stratenmakers, maar ook mensen in nachtdiensten, bijvoorbeeld verpleegkundigen, enzovoorts? Ik accepteer dus zeker dat u zegt nog heel veel dingen uit te gaan zoeken, zoals het anders gebruiken van de deelfactor en andere dingen. Maar er zal toch een gaatje open moeten blijven om de regeling door te laten gaan, misschien anders, beter, of slechter, en desnoods afgekapt voor hogere inkomens. Ik wil er toch wel op kunnen rekenen dat er dan op Prinsjesdag met sociale partners iets, desnoods een ruzie — we komen er niet uit — op tafel wordt gelegd. U heeft het toegezegd aan de Tweede Kamer en ik wil u en de sociale partners graag helpen om daar toch snel uit te komen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 23.

Minister Schouten:

“Ik ben zeker bereid om mijn best te doen om met de sociale partners te kijken wat we ook na 2025 op het thema van de duurzame inzetbaarheid kunnen gaan doen. Ik proef bij de heer Crone dat hij eigenlijk wil dat het eerder stoppen met werken daar ook op tafel ligt. Dat gesprek wordt nu ongeveer opgestart met de sociale partners. Ik heb daar, eerlijk gezegd, nog niet aan tafel gezeten, want zij zijn eerst zelf begonnen om die gesprekken vorm te geven. Ik wil wel benadrukken dat wij nu in een tijd van arbeidsmarktkrapte zitten en dat het juist ideaal is dat wij eigenlijk iedereen in staat stellen om door te werken. Dat is echt de bedoeling van deze aanpak. Daarbij zal dit thema, wat je na 2025 doet met eventueel doorwerken of niet-doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd, ook echt wel op tafel liggen, denk ik. Als dat aan de orde komt, is dat ook een onderdeel dat gewoon op tafel ligt. Maar ik ga niet vooruitlopen op wat daaruit komt, ook met het oog op de grote arbeidsmarktvraagstukken die we in deze tijd hebben.”

De heer Crone (PvdA):

“Nee, u hoeft ook niet vooruit te lopen op iets wat we nog niet eens kunnen beoordelen, maar ik ben blij dat u die inzet wilt plegen. Dus ik denk dat we er in tweede termijn even op terug kunnen komen en dat u de maximale steun krijgt om dat te doen, want ik denk dat het breed lag in het pensioenakkoord maar ook hier in de Kamer.”

Handelingen I 2009-2010, nr. 33, item 8 - blz. 24.

Minister Schouten:

(…)

“Ik heb net aan de heer Crone toegezegd dat ik met de sociale partners ga bekijken wat er na 2025 zal zijn. Daarbij wil ik als disclaimer meegeven dat mijn primaire inzet duurzame inzetbaarheid is, maar dat ik mij kan voorstellen dat dan het vraagstuk op tafel komt wat je doet met eerder stoppen. Dat is een vraag die we daar moeten bespreken, met de werkgevers erbij, want die betalen daar nu ook voor. Over de uitkomst van die gesprekken zal ik de Kamer informeren. Ik geloof dat de heer Crone Prinsjesdag noemde. Maar ik ga niet op voorhand zeggen: dit wordt gelijk een uitgebreidere regeling, of wat dan ook. Maar binnen die kaders gaan we het gesprek met de sociale partners voeren.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kamer periodiek informeren over voortgang transitie (36.067) (T03630)

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de transitie met als belangrijke weegmomenten medio 2024 (resultaten eerste voortgangsbeeld) en begin 2025 (tweede voortgangsrapportage, aan het eind van de arbeidsvoorwaardelijke fase).


Kerngegevens

Nummer T03630
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen evaluaties
monitoring
transities
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 3-4

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Een tweede vraag die wij hebben gaat over de witte vlek, zoals die genoemd wordt. Dat betreft werknemers zonder pensioenopbouw via de werkgever. Tot ons grote genoegen heeft de Stichting van de Arbeid in een aangescherpt aanvalsplan van vorig jaar oktober een harde doelstelling opgenomen om die witte vlek met 50% te reduceren binnen vijf jaar. Dat wil zeggen dat bijna een half miljoen mensen meer — er wordt gesproken over 450.000 — via hun werkgever pensioen gaan opbouwen. Die doelstelling klinkt als een goed begin. Het gaat er nu natuurlijk om dat die ook wordt waargemaakt. Onze vraag aan de minister is hoe zij met de sociale partners maximaal druk op de ketel gaat houden om die doelstelling van een reductie van 450.000 mensen zonder pensioenopbouw, en liever nog een grotere reductie, daadwerkelijk te realiseren. Hiertoe zullen vanaf het begin van de afgesproken periode van vijf jaar concrete stappen gezet moeten worden. Kan de minister stap voor stap uiteenzetten welke handelingen deze doelstelling dichterbij gaan brengen? Kan de minister ook vertellen hoe zij de door de Tweede Kamer in de wet geamendeerde zorgplicht op dit terrein wil invullen? Kan de minister ook toezeggen dat ze de beide Kamers jaarlijks zal informeren over de behaalde resultaten, zodat eventueel noodzakelijke aanscherping en bijsturing tijdig in het proces kunnen plaatsvinden? En is de minister tot slot met ons van mening dat we het hier niet bij moeten laten en al snel moeten doorstappen naar een verdergaande aanpak? Deelt de minister onze opvatting dat we op termijn — ik realiseer me dat ik dan spreek over een langere termijn dan vijf jaar — deze witte vlek naar nul zouden moeten terugbrengen?”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 4

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Voorzitter. Iets vergelijkbaars geldt voor het terugdringen van het aantal zzp'ers zonder pensioenopbouw. De fiscale ruimte voor de pensioenopbouw in de derde pijler wordt verruimd. Dat is goed nieuws. Maar de derde pijler blijft toch je eigen, persoonlijke kapitaal. Dat is fijn voor mensen die wat geld hebben, maar minder fijn voor de mensen die de mogelijkheid niet hebben om geld in de derde pijler op een of andere eigen kapitaalrekening of via beleggen te storten. Voor ons is belangrijk dat ook zzp'ers zo veel mogelijk worden verleid, uitgenodigd en uitgedaagd om in de tweede pijler pensioen te gaan opbouwen. Ook hier voorziet het aangescherpte aanvalsplan van de Stichting van de Arbeid in. Hierbij hebben we ongeveer dezelfde vragen als die ik net had over de witte vlek: zit erbovenop, monitor het, doe waar nodig extra dingen en houd de Kamers op de hoogte. Aan mooie woorden hebben we namelijk niet genoeg. Het moet de komende jaren daadwerkelijk tot betekenisvolle aantallen en daden leiden.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 5

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Het gaat mij er met name om hoe je er — ik zeg het een beetje plat — als een pitbull bovenop zit. Het kader is er. Het aanvalsplan is goed. De moties en amendementen die door de Kamer zijn aangenomen, zijn goed. In principe staat daarin wat we willen. Maar alles staat of valt natuurlijk met het daadwerkelijk waarmaken en de uitvoering. Wij vragen een zeer actieve houding van de minister hierin. Want je zou natuurlijk ook kunnen zeggen: het is verder aan de Stichting van de Arbeid — dat zijn sociale partners en daar zit de regering niet bij — en over drie jaar horen we wel een keer of ze opgeschoten zijn. Dat zou me te weinig zijn. Als je dan onvoldoende opgeschoten bent, heb je drie jaar laten lopen. Dus mijn rijtje vragen ging vooral daarover: zit erbovenop, help knelpunten op te lossen en help creatief te zijn in het verzinnen van nieuwe dingen waar het nog tegenzit, zodat we die doelstelling en liefst meer dan dat gaan waarmaken. Ik vraag niet om nieuw wettelijk instrumentarium. Ik vraag om een buitengewoon actieve houding van de minister in dezen.”

De heer Schalk (SGP):

“Dan denk ik dat ik de heer Van Gurp daarin kan bijvallen, want wij hebben daar ook schriftelijke vragen over gesteld. Toen was het antwoord: we zullen daarover overleggen met de sociale partners. Maar dat is dus ook voor de heer Van Gurp te weinig, begrijp ik.”

De heer Van Gurp (GroenLinks):

“Ja, ik vraag dat aan de minister. Formeel ligt de bal natuurlijk bij de sociale partners, maar voel je je de facto ook eigenaar van dit probleem? Dat is de essentie van mijn vragen, zowel over de witte vlekken rondom de werkenden in loondienst als over de zzp'ers.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 4

Minister Schouten:

“Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat de transitie in feite al is begonnen. Op veel sectortafels wordt al enige tijd gesproken over de te maken keuzes. De sector is ook al flink aan de slag. Dat heb ik zelf ook gezien toen ik onlangs een werkbezoek aflegde bij een pensioenfonds. Dat merk ik ook in mijn gesprekken met de sector. Daarnaast geldt dat ik de vinger aan de pols zal houden. De transitie zal worden gemonitord. Dat is ook in de wet opgenomen. Ik zal ook in gesprek blijven met partijen, waaronder bestuurders en professionals, om signalen op te halen. Dit gebeurt om tijdig knelpunten te identificeren en zo nodig aanvullende maatregelen te nemen.

Ik zal uw Kamer periodiek informeren over de voortgang. Medio 2024 zal ik het eerste voortgangsbeeld met u delen, en begin 2025 de tweede voortgangsrapportage, aan het eind van de arbeidsvoorwaardelijke fase. Dat zijn voor mij twee logische momenten. Medio 2024 is het eerste moment om de transitietermijn te wegen. Hiervoor wordt de stand van de uitvoering opgemaakt bij de sociale partners, de pensioenuitvoerders, de toezichthouders en bijvoorbeeld ook bij de Belastingdienst en de Raad voor de rechtspraak. Op die manier weten we ook of de uitvoerende partijen inderdaad genoeg tijd hebben om uit te voeren wat van hen verwacht wordt en of ze daar genoeg mensen voor hebben.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2 - blz. 13

Minister Schouten:

Kortom, wij zullen op verschillende manieren — met een belangrijke rol voor de regeringscommissaris — de voortgang volgen van sociale partners tijdens de arbeidsvoorwaardelijke fase en van uitvoerders tijdens de implementatiefase. Voor een succesvolle transitie is het namelijk belangrijk dat de wet goed, zorgvuldig en evenwichtig kan worden uitgevoerd. Ook de informatie over de uitvoeringspraktijk zal ik, gezamenlijk met de monitoringsinformatie, delen met uw Kamer, ook in de periodieke voortgangsbrieven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitwerking vrijwillige voortzetting wezenpensioen (36.067) (T03633)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden nabestaandenpensioen dat naar verwachting rond de zomer 2023 in internetconsultatie gaat. Als er mogelijkheden zijn om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel dan zal de minister dat doen.


Kerngegevens

Nummer T03633
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
Wet toekomst pensioenen
wezenpensioen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

(…)

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaandenen wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default. De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen. Dat hiaat voor nabestaanden geldt ook voor wezen. Voor deze groep is er zelfs geen vrijwillige voortzetting. Uit de antwoorden begrijp ik dat volgens de Pensioenfederatie het betrekken van wezen in de vrijwillige voortzetting uitvoeringstechnisch tot grote problemen leidt. Maar ook hier is de CDA-fractie niet overtuigd. De herziening van het nabestaandenpensioen in de nieuwe wet gaat te lang duren. Onze oproep hier is dus: eerst invaren en na het goedkeuren van de wet is reparatie ook op dit punt mogelijk.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12-14.

Minister Schouten:

“Ja. Mevrouw Oomen heeft ook een vraag gesteld over de voortzetting van het wezenpensioen. Het is correct dat met de Wtp de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen niet mogelijk is. Alleen een vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen is mogelijk. De pensioensector heeft mij verzekerd de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen wel mogelijk te willen maken. Zij zien op dit moment echter met name problemen in de premiestelling en de kindadministratie die gevoerd moet worden wanneer een deelnemer ervoor kiest het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten. Eerder heb ik ook al toegezegd dat de uitwerking van de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen zal meelopen in het wetsvoorstel over keuzemogelijkheden bij het nabestaandenpensioen, dat denk ik ergens in de zomer in internetconsultatie zal gaan. Dat kan ik hier herhalen, maar als ik mogelijkheden zie om dit eerder te realiseren in een ander wetsvoorstel, zal ik dat ook doen. Dus die toezegging wil ik doen aan mevrouw Oomen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zal proberen om heel kort te zijn, voorzitter. De CDA-fractie heeft zich echt zorgen gemaakt over het doenvermogen van mensen bij vrijwillige verzekering. Wij vinden dat dit niet opweegt tegen het risico van het voor een korte termijn oververzekerd zijn. Dat is de reden dat wij zeggen: ga nu akkoord met die default en doe dat zo spoedig mogelijk. Wat bedoel ik dan met "zo spoedig mogelijk"? Als je even terugkijkt, zie je dat de Wtp, als die aangenomen wordt, bij de eerste fondsen ingaat op 1 januari 2025. Op dat moment ontstaat dus ook het risico voor deze groepen nabestaanden, en ook voor de wezen. Dus als u mij zou kunnen toezeggen dat u voor half 2024 een reparatie hebt op dat punt, dan ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik heb een wetsvoorstel aangekondigd ten aanzien van het nabestaandenpensioen dat rond de zomer in consultatie zal gaan. Ik kom zo meteen terug op het wezenpensioen. Ik ga ze even opknippen. Als we de wet voor het nabestaandenpensioen in consultatie laten gaan, zal die waarschijnlijk ergens in de loop van volgend jaar naar de Kamers toe kunnen gaan. Dan is het uiteindelijk aan de Kamers om dat snel te behandelen. Bij het nabestaandenpensioen hebben we wel al een aantal waarborgen in de wet opgenomen. Ik denk dat daar de mogelijkheid zit om de tijd daarin te gebruiken. Ik heb net bijvoorbeeld de uitloopperiode genoemd, die er nu standaard al in zit. Bij het wezenpensioen is dat anders. Er is nu niets geregeld in de wet voor het wezenpensioen. Daarvoor is op dit moment dus niets geregeld, ook geen uitloopperiode of wat dan ook. Die zal in mijn beleving meer spoed hebben dan het andere onderdeel van de wet, dat we gewoon in het wetsvoorstel Keuzebegeleiding nabestaandenpensioen kunnen opnemen. Dat zou dan kunnen, zeg ik met enige terughoudendheid. Dat is natuurlijk ook aan uw Kamer, want uw Kamer gaat altijd over de zwaarte van een veegwet, om het zo maar even te noemen, en over de vraag of het nog inhoudelijk geladen moet zijn of niet. Ik moet daar normaal terughoudend mee zijn, maar als uw Kamer zegt dat dit onderdeel daarin opgenomen kan worden, dan zou dat sneller kunnen.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ik zou niet willen verhelen dat een van de suggesties die ik namens de CDA-fractie heb gedaan, is om het probleem op te lossen in de veegwet die we eind van dit jaar krijgen. Dat is de meest snelle behandeling. Het risico van oververzekering zouden we moeten aangaan voor een jaar wanneer we kunnen voorkomen dat er één weduwe of één wees is die zonder geld achterblijft wanneer het ergste in zijn of haar persoonlijk leven gebeurt. Als dat de toezegging zou kunnen zijn, ben ik tevreden.”

Minister Schouten:

“Ik wil even heel specifiek zijn. Dat wil ik ook om helderheid te geven aan mevrouw Oomen. Zij heeft gelijk dat het wezenpensioen nu niet in de vrijwillige voortzetting in het wetsvoorstel zit. Dat is wat anders dan bij het nabestaandenpensioen. Dat zit er wel in. We hebben verschillende modaliteiten opgenomen waarin ten eerste voor de vrijwillige voortzetting kan worden gekozen, ook nog met een aantal standaard uitloopperiodes die gewoon doorlopen. Ik kan aan mevrouw Oomen toezeggen dat ik op dat punt nu al fondsen vraag om deelnemers actief te informeren over dat dat loopt. Ik wil dat onderzoek echt doen. Dat is ook onderdeel van mijn toezegging. Dat onderzoek is nodig om bijvoorbeeld te voorkomen dat ik straks een probleem krijg met leeftijdsdiscriminatie. Welke leeftijd kies je? Bij welke leeftijd ga je zeggen dat de vrijwillige voortzetting automatisch gaat lopen en bij welke leeftijd is het nog een keuze? Ik heb die stappen nodig om dit netjes en goed te kunnen doen. Nogmaals, dat is erop gericht om het op te nemen in het wetsvoorstel dat ik eind van de zomer in consultatie wil doen. Bij de nabestaanden hebben we meer mogelijkheden. Bij de wezen hebben we een kortere periode. Het is fijn als er dan een uitspraak van de Kamer onder ligt die zegt dat het rondom de wezen via een veegwet zou kunnen. Normaal mag ik die namelijk niet zo zwaar laden met inhoudelijke thema's.”

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Ja, tot slot. Ik geloof niet zozeer in de belofte om het probleem te regelen in de nieuwe wetgeving, omdat de nieuwe wetgeving mijns inziens niet op tijd klaar zal zijn. Ik vind dat voor 1 januari 2025 in elk geval voorkomen moet worden dat welke overblijvende dan ook geen uitkering krijgt omdat men niet het doenvermogen had om de vrijwillige voortzetting te vragen. Als er een motie komt, zal er niet alleen op het punt van de wezen, maar ook op het punt van de overlevenden, de weduwen en weduwnaars, een uitspraak komen.”

Minister Schouten:

“Die zie ik dan tegemoet, maar ik ben gehouden aan prudente wetgeving. We moeten dit netjes vormgeven. Dat wil ik ook op dit punt doen.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Nudging betrekken bij verbetermogelijkheden pensioen voor zelfstandigen (36.067) (T03639)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Prast (PvdD), toe te bekijken of het element nudging meegenomen kan worden bij het verbeteren van het systeem waarbij het de zzp'er gemakkelijker wordt gemaakt om voor zijn pensioen te sparen, zonder dwang.


Kerngegevens

Nummer T03639
Status voldaan
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioenen
Wet toekomst pensioenen
zelfstandigen
ZZP'ers
nudging
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 74.

Mevrouw Prast (PvdD):

(…)

“Zzp'ers zeggen zelf dat ze eigenlijk meer zouden moeten sparen voor hun pensioen. Het zou mooi zijn als de overheid hen daarbij hielp. Ik kom hier nog op terug. Het handhaven van verplicht sparen in de tweede pijler is dus prima. De deelnemer niet de vrijheid geven om met zijn tweedepijlerpensioenvermogen naar de beurs of in bitcoins te gaan: idem. Maar is het niet een gemiste kans dat de Wtp niet op een andere manier is vormgegeven? Waarom niet werknemers verplichten om pensioenpremie af te dragen maar ze zelf te laten kiezen bij welk fonds ze dat doen? Dus: geen verplichte winkelnering bij het fonds van de eigen werkgever of bedrijfstak, maar verplicht sparen in een fonds naar keuze. Als een werknemer van baan verandert, kan hij of zij dan ook gewoon bij het pensioenfonds blijven. Geen overdracht, geen persoonlijke pensioenvermogens bij verschillende fondsen, minder administratieve lasten. De in aanmerking komende fondsen zouden natuurlijk aan allerlei eisen van de wetgever en toezichthouders moeten voldoen, maar het kan gewoon. Waarom moeilijk maken wat makkelijk kan? Graag een reactie van de minister.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 29.

Minister Schouten:

(…)

“De laatste vraag in dit blokje is van mevrouw Prast. Zij vraagt om een systeem te introduceren waarbij het de zzp'er gemakkelijk wordt gemaakt om voor zijn pensioen te sparen, zonder dwang, en het daarbij ook uitvoerbaar te maken. Ik denk juist dat we met de experimenteerwetgeving die we in het wetsvoorstel hebben opgenomen, bijvoorbeeld om de zelfstandige eerder bij het pensioenfonds te houden, als hij daarvoor als werknemer al heeft opgebouwd ... Ik denk dat dit zo'n nudge is waarnaar mevrouw Prast op zoek is. Ik heb ook al gerefereerd aan het advies van de sociale partners voor een pensioenfonds zelfstandigen. Daar ga ik ook goed naar kijken, zodra het er ligt.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar voorstel CDA opnemen vrijwillige voortzetting risicodekking als default (36.067) (T03640)

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe het voorstel van de CDA (over default vrijwillige voortzetting) nader te onderzoeken op uitvoeringsaspecten, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst zal de minister beschouwen in relatie tot de reeds getroffen waarborgen in het wetsvoorstel en zij zal bij een positieve uitkomst zo snel mogelijk handelen.


Kerngegevens

Nummer T03640
Status openstaand
Datum toezegging 23 mei 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nabestaandenpensioen
pensioenen
Wet toekomst pensioenen
Kamerstukken Wet toekomst pensioenen (36.067)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 32, item 3 - blz. 71.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

“Een ander punt: het nabestaanden- en wezenpensioen. De CDA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding aangedrongen op reparatie van een hiaat in de nabestaanden- en wezenpensioenuitkering bij overlijden voor de pensioendatum. Nabestaanden kunnen immers in de problemen komen wanneer zij niet eigenstandig gekozen hebben voor

een vrijwillige voortzetting. De CDA heeft twijfels of de alertheid en het doenvermogen van deelnemers of ex-deelnemers ertoe leiden dat men zich vrijwillig gaat verzekeren. Doet men dat niet, dan is er bij overlijden een echt probleem. Onze suggestie was een keuze voor een vrijwillige voortzetting als default.”

“De eerdere argumentatie ten aanzien van mogelijke oververzekering kon ons niet overtuigen. De minister ziet dat probleem ook, zie ik althans in de schriftelijke beantwoording. Zij geeft nu aan dat de door de CDA-fractie gesuggereerde modaliteit wel een onderzoek waard is en dat zij nog gaat kijken naar de uitvoering. Er is dus hoop gegeven. Maar de CDA-fractie wil meer en vraagt om invoering van de door ons gesuggereerde oplossing. Niets doen kan leiden tot een groter afbreukrisico, voor ons en voor de minister, omdat we iets niet gezien hebben. Een groep nabestaanden die geen uitkering zou krijgen, hoe klein die groep ook is, moeten we gewoon niet willen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 8 - blz. 12.

Minister Schouten:

(…)

“Voorzitter. Dan heb ik nog een paar vragen over het nabestaandenpensioen, die ook nog in dit blokje zaten. Mevrouw Oomen vraagt of ik het mogelijk wil maken dat vanaf een bepaalde leeftijd de risicodekking voor het partnerpensioen standaard wordt voortgezet na afloop van de dienstbetrekking. Laat ik helder zijn: ik deel de opvatting van mevrouw Oomen dat zo veel als mogelijk voorkomen moet worden dat mensen onverzekerd komen te overlijden. Het wetsvoorstel biedt daarvoor ook al verschillende maatregelen. Een default voortzetting van de risicodekking vanaf een bepaalde leeftijd, zoals mevrouw Oomen voorstelt, zorgt ervoor dat deelnemers na afloop van hun dienstverband automatisch verzekerd blijven voor partnerpensioen. Hier staat iets tegenover, namelijk het risico op oververzekering en vermindering van het pensioenkapitaal door de uitruil van het pensioenvermogen in de risicopremie; die wordt dan daaruit betaald. Die is dus aanwezig wanneer de default wordt ingevoerd, die ervoor zorgt dat iedereen vanaf een bepaalde leeftijd gedekt is. Veel deelnemers zullen immers in een andere dienstbetrekking ook een dekking hebben voor het nabestaandenpensioen. Als zij die dan niet uitzetten — laat ik het zo zeggen — dan kan er overdekking, oververzekering, ontstaan. Het risico op die oververzekering kan in theorie beperkt worden door het introduceren van checkvragen of extra informatieverstrekking richting specifieke deelnemers.

Ik volg mevrouw Oomen dus echt op dit onderwerp, maar ik wil graag één stapje inbouwen, als u mij toestaat. Ik wil namelijk nog wel onderzoek doen naar de uitvoeringsaspecten hiervan, het risico op oververzekering en de effecten op het ouderdomspensioen. De uitkomst daarvan wil ik graag beschouwen in relatie tot de al getroffen waarborgen in het wetsvoorstel. Bij een positieve uitkomst wil ik toezeggen dat ik het dan ook zo snel als mogelijk wil regelen, maar ik moet wel nog net even iets meer informatie hebben, bijvoorbeeld op wat voor leeftijd je dat dan zou moeten zetten en of dat niet tot leeftijdsdiscriminatie zal leiden, omdat je er net voor of net na zit; er net na zitten is niet het probleem, maar als je er net voor zit, val je er weer buiten. Maar ik wil hier de zaken snel inzichtelijk maken, zodat ik ook met uw Kamer kan delen welke consequenties dit heeft, ook eventueel met betrekking tot het opnemen van een wetsvoorstel, dat ik dan zo snel mogelijk aanhangig maak als dat een positieve uitkomst heeft. Dus sta mij toe dat ik die stap wel nog inbouw.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Navraag gemeenten niet-gebruik en ambtshalve toekenning (armoede)regelingen (36.410 XV) (T03799)

De minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Moonen (D66), toe dat zij navraag zal doen bij de gemeenten over het niet-gebruik en het ambtshalve toekennen van (armoede)regelingen en wat gemeenten eventueel nodig hebben om daartoe over te gaan.


Kerngegevens

Nummer T03799
Status openstaand
Datum toezegging 14 november 2023
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Participatie en Integratie
Kamerleden Ir. ing. C.P.M. Moonen (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen ambtshalve toekenning
armoede
gemeenten
niet-gebruik regelingen
Kamerstukken Begrotingsstaten Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024 (36.410 XV)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, item 7, nr. 10, p. 10

Mevrouw Moonen (D66):

“Ik vind het heel goed dat de minister echt een prioriteit maakt van het niet-gebruik van regelingen. Dat heeft ze hier ook vaker uitgelegd. Maar laat ik nou even een praktijkvoorbeeld pakken dat nu speelt. We kennen allemaal de energietoeslag. Dat is een heel gericht instrument om armoede tegen te gaan. Huishoudens tot een bepaald modaal inkomen, tot een bepaalde inkomensgrens, komen daarvoor in aanmerking. Het is een heel gerichte maatregel om armoede te bestrijden; ik ben er ook erg voor.

We zien het volgende voorbeeld over de rol van gemeenten. Als je in 2022 een aanvraag hebt ingediend en de energietoeslag hebt gekregen, dan zou ik het best gebruikersvriendelijk vinden als gemeentes bijvoorbeeld de betreffende personen een brief zouden sturen met de volgende strekking: u heeft hem in 2022 ontvangen; als uw situatie ongewijzigd is, heeft u er in 2023 ook weer recht op. In de gemeente waar ik zelf woon en waar ik een aantal mensen die in armoede leven als vrijwilliger help, komt deze brief dus niet. Deze mensen moeten er dus zelf alert op zijn: hebben we nog steeds een energietoeslag, of niet? Die moet dus opnieuw worden aangevraagd.

U had het net over de rol van gemeentes. Ik kom het dus in de praktijk tegen. Ik steun uw aanpak van niet-gebruik van regels. Mijn hypothese, mijn ervaring in het begeleiden van mensen in armoede, is dat een gemeente best een stapje extra kan zetten, door heel simpel deze groep erop te wijzen dat de regeling nog steeds bestaat en dat er opnieuw een aanvraag ingediend kan worden. Het zijn van die kleine dingen die in de praktijk naar mijn idee echt het verschil kunnen maken in het gebruik van regelingen om armoede tegen te gaan.”

Handelingen I 2023-2024, item 7, nr. 10, p. 10

Minister Schouten:

“Dat deel ik helemaal. Sterker nog, er zijn behoorlijk wat gemeenten waarvan ik weet dat ze het ambtshalve toekennen; zo noemen we dat. Dus als mensen bij de gemeente bekend zijn en de kans heel groot is dat de situatie niet veranderd is, wordt het automatisch naar deze mensen overgemaakt. Maar het is inderdaad een goed punt om op te brengen dat gemeenten daar zelf actie in kunnen ondernemen. Maar ik wil het, als het gaat over de energietoeslag, echt voor ze opnemen. Ze hebben heel veel werk verzet om mensen te bereiken. We hebben een bereik gehad van iets boven de 90%. Er is geen regeling waarbij het niet-gebruik zo laag is geweest. En dat is dankzij de inspanning van gemeenten en overigens ook van vrijwilligersorganisaties en van ongeveer iedereen die je kunt bedenken die mensen in armoede hielp. Zij hebben hier echt de schouders onder gezet, waarvoor heel veel dank. Maar als ik het zo hoor, is dit toch wat meer een uitzondering. Ik ken heel veel gemeenten die juist ambtshalve willen toekennen. Daarvoor gebruiken ze ook de gegevens van de mensen die het vorig jaar ook hebben aangevraagd. Maar ik zal navraag doen bij de gemeenten of daarvoor nog een actie of iets dergelijks nodig is. Tegelijk zie ik toch heel veel goede voorbeelden vanuit gemeenten.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Input CPB-onderzoek naar de wijzigingen van het minimumloon (36.488) (T03894)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Petersen (VVD), Bakker-Klein (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Aelst-den Uijl (SP), toe een aantal interessante onderzoeksrichtingen mee te nemen in het gesprek met het CPB over het onderzoek naar de effecten van de wijzigingen van het minimumloon. Deze punten zijn het effect op prijzen, effecten wml-verhoging op inflatie, het overwegen van kleinere stappen in de loonopbouw, positieve effecten wml-verhoging op economie en de termijn waarop de uitkomsten van het onderzoek verwacht kunnen worden.


Kerngegevens

Nummer T03894
Status openstaand
Datum toezegging 16 april 2024
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden R. van Aelst-den Uijl MA (SP)
dr. mr. J. Bakker-Klein (CDA)
J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie)
drs. K. Petersen (VVD)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Centraal Planbureau
minimumloon
Kamerstukken Wet verhoging minimumloon 2024 (36.488)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 28, item 3 - blz. XXX

De heer Petersen (VVD):

(…)

“Daarnaast is het de vraag welke gevolgen deze extra verhoging heeft voor de inflatie. Die is nu al hoog en leidt ertoe dat boodschappen nog duurder worden. Zo houden huishoudens juist minder geld over om te sparen of aan andere zaken te besteden. Volgens De Nederlandsche Bank zal ongeveer de helft van de verhoging van het minimumloon in prijzen worden doorberekend. In Nederland ligt de inflatie met ruim 3% nu al boven het gemiddelde van de EU-landen. Landen die het nog slechter doen dan Nederland hebben doorgaans een zwakkere economie. Ik noem Griekenland, Hongarije, Moldavië, Roemenië, Slowakije, Spanje, Turkije en het Verenigd Koninkrijk. Mijn vraag is dan ook: vindt de regering dat de inflatie in Nederland onder het EU-gemiddelde thuishoort en niet daarboven? Is de regering het eens met de VVD-fractie dat Nederland onze te hoge inflatie niet moet aanwakkeren maar moet temperen en dat een extra verhoging van het minimumloon ons daarbij niet zal helpen?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Minister Van Gennip:

(…)

“De heer Petersen vroeg ook welke gevolgen de wml-verhoging voor de inflatie heeft. Moet die inflatie onder het EU-gemiddelde liggen? De regering heeft geen eigen doelstelling ten aanzien van de inflatie, want dat is aan de Europese Centrale Bank. Ik kan er van alles van vinden, maar dat is niet aan mij. Dat is aan Lagarde. Het klopt natuurlijk wel dat hogere lonen een effect hebben op de inflatie. In het debat net met mevrouw Van Aelst zei ik al dat wij op dit moment als overheid de economie behoorlijk aan het stimuleren zijn omdat wij veel vraag hebben. We hebben bijvoorbeeld veel zorgvraag en veel vraag naar klimaattransitie. Het effect van deze minimumloonsverhoging is moeilijk vooraf in te schatten. DNB heeft eerder ingeschat dat een loonsverhoging in algemene zin zich over een periode van vier jaar voor circa 50% in hogere prijzen vertaalt. De helft ervan zou je dus in inflatie terugzien in vier jaar. Dat gaat echt om een stijging van alle lonen. Zoals ik al zei, gaat het Centraal Planbureau onderzoek doen. Mogelijk kunnen ze ook het effect op prijzen in dat onderzoek meenemen. We zijn op dit moment met ze in gesprek over hoe het onderzoek eruit moet zien. Naar aanleiding van deze en een aantal andere opmerkingen die u gisteravond hebt gemaakt, neem ik dat als mogelijk interessante onderzoeksrichtingen mee in het gesprek met het CPB.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

“Is het niet zo dat het CPB zegt, zo meen ik in de beantwoording van de minister gelezen te hebben, dat grote stappen een opwaartse druk op het loongebouw hebben en kleinere stappen minder? Zou het dan niet verstandig zijn, mochten wij dat verschil tussen de mediaan en het wettelijk minimumloon op een of andere manier kleiner willen maken, om dat in kleine stappen te doen, omdat dan niet te verwachten is dat het hele loongebouw meegaat?”

Minister Van Gennip:

“Dat is een interessante vraag om mee te nemen in het gesprek dat we met het CPB hebben over het onderzoek naar het effect van minimumloonverhogingen. Stel dat je het zou willen, is dan een eenmalige grote stap verstandiger of een aantal jaren een kleinere stap? Dat is, denk ik, een interessante vraag voor dat effectonderzoek van het CPB. En wat ik er ook … Ja. Ik wilde gelijk het hele onderzoek van het CPB gaan uitleggen, maar: punt.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Mevrouw Bakker-Klein (CDA):

(…)

“Voorzitter. De minister zegt dat er de komende tijd twee ontwikkelingen aankomen. Er is een vraag gesteld aan het CPB om onderzoek te doen naar feiten en cijfers en om die te kunnen duiden op het gebied van eigenlijk alle vragen waar wij ook twijfels bij hebben. Wanneer verwacht de minister de uitkomst van dit onderzoek?”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Minister Van Gennip:

(…)

“Mevrouw Bakker-Klein vroeg naar de uitkomsten van het onderzoek van het CPB. Dat gaat nog wel even duren, moet ik u zeggen. We zijn nu in gesprek met het CPB over hoe we dat onderzoek willen vormgeven. Dat komt op z'n vroegst in de loop van volgend jaar. Dat is zelfs nog de vraag. We hebben het CPB nog niet echt gesproken over de tijdsduur. Je hebt namelijk tijd nodig om de effecten van de minimumloonsverhoging van 10% en de minimumuurloonverhoging te zien. De verhoging van het minimumuurloon is pas deze januari ingegaan. Dat moet zich even gaan zetten. Ik weet dus ook niet of het eventueel op tijd is als je iets per 1 januari 2026 zou willen doen. Wij zijn in gesprek met het CPB en ik zal ze dit zeker meegeven. Ik vermoed dat het CPB zegt: we hebben liever een onderzoek dat al die effecten goed in kaart brengt en de tijd geeft aan de markt om zich te zetten op basis van de 10% en de minimumuurloonverhoging dan het haasten.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):

(…)

“Voorzitter. Dan nog een paar punten. We kregen eigenlijk geen helder antwoord op de vraag wat nou de positieve effecten zijn voor de economie versus het tranentrekkende verhaal van rechtse partijen over deze 1,2% stijging.”

Handelingen I 2009-2010, nr. XXX - blz. XXX

Minister Van Gennip:

(…)

“Mevrouw Van Aelst vroeg naar de positieve effecten van de wml-verhoging op de economie. Wellicht heb ik die vraag in de eerste termijn niet uitgebreid genoeg beantwoord, dus bij dezen. Het CPB verwacht van een wml-verhoging in de eerste twee jaar een positief effect op de economie. Dat heeft inderdaad te maken met extra bestedingen, waar mevrouw Van Aelst aan refereerde. Dat effect ebt daarna weg en slaat om in een licht negatief effect, omdat de verhoging van het minimumloon uiteindelijk resulteert in een negatief effect op de werkgelegenheid. Dat zijn de effecten van de wml-verhoging op de economie. Maar ook hiervoor geldt, zoals ik heb gezegd, dat het CPB naar een aantal zaken gaat kijken. We zijn nog met hen in gesprek over waar ze precies naar gaan kijken, maar dit zijn natuurlijk ook zaken die je wilt meenemen in dat CPB-onderzoek. Ik moet wel een beetje oppassen dat het CPB-onderzoek niet steeds groter wordt, maar dit is het soort vragen waar wij zelf ook interesse in hebben, om het beter te begrijpen.”


Brondocumenten


Historie

  • 16 april 2024
    toezegging gedaan






Toezegging Recente cijfers verhouding netto minimumloon en netto mediaanloon (36.488) (T03895)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Heijnen (BBB), toe op zoek te gaan naar recente cijfers over de verhouding tussen het netto minimumloon en het netto mediaanloon.


Kerngegevens

Nummer T03895
Status voldaan
Datum toezegging 16 april 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. E.H.J. Heijnen (BBB)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen mediaanloon
minimumloon
Kamerstukken Wet verhoging minimumloon 2024 (36.488)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

De heer Heijnen (BBB):

(…)

“De omvang van het minimumloon. Ook daarover had de minister het al. Het verschil tussen het bruto minimumloon en het mediane loon is gegroeid, zoals mevrouw Vos gister al aangaf. Tegelijkertijd heeft de overheid het netto-inkomen van mensen met het minimumloon verhoogd, zoals de minister ook al aangaf. Dat komt doordat die mensen minder belasting zijn gaan betalen en toeslagen ontvangen. Hierdoor bedroeg het nettominimumloon in Nederland in 2019 volgens de Europese Commissie circa 61% van het mediane nettoloon. Ik denk dat we het allemaal met elkaar eens zijn dat we het met name moeten hebben over besteedbaar inkomen en niet over bruto-inkomen. Maar goed, een vraag aan de minister in dat kader. Ik zag in het evaluatierapport van uw ministerie dat het een evaluatie was van de Europese Commissie van 2019. Ik vroeg mij af of er wellicht recentere cijfers beschikbaar zijn. Ik zou me namelijk kunnen voorstellen dat, gezien de stijgingen van het minimumloon de afgelopen periode, het percentage van het mediane nettoloon wellicht nog iets omhoog is gegaan.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 29, item 7 - blz. XXX

Minister Van Gennip:

(…)

“De heer Heijnen vroeg of er recente cijfers zijn over de verhouding tussen het netto minimumloon en het netto mediaanloon. De heer Heijnen noemde zelf cijfers uit 2019. Volgens mij is dit precies de discussie die we moeten hebben, omdat je dan een aantal zaken meeneemt en dan wil je daar ook nog de kosten van levensonderhoud in meenemen, dus je purchasing power. Wij hebben die niet. We gaan uitzoeken of we iets kunnen vinden waarmee we dat kunnen vergelijken. Ik denk dat dat ons ook gaat helpen als we straks de discussie over de implementatie van de Europese richtlijn gaan hebben. Ik ben er vrij zeker van dat die cijfers niet heel recent zullen zijn, want internationale vergelijkingen lopen altijd een aantal jaar achter. Dan moeten de jaren afgerond zijn, de cijfers binnen zijn en dan moeten ze vergeleken worden. Ik weet niet wanneer het zal zijn, maar het zal geen 2023/2024 zijn. Maar we gaan ernaar op zoek en we hebben hoop iets te vinden.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanpakbrief OR (35.673) (T03897)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe dat zij vermoedelijk dit jaar nog de aanpakbrief over de naleving van de Wet op de Ondernemingsraden kan versturen aan zowel de Tweede als Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03897
Status openstaand
Datum toezegging 27 februari 2024
Deadline 1 september 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen OR
Wet op de ondernemingsraden
Kamerstukken Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (35.673)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 21, item 10 - blz. 47

De heer Van Rooijen (50PLUS):

“Ik schrok met u — maar u wist dat al — van het feit dat 31% van de bedrijven die een or moeten hebben, geen or heeft. De minister zegde in de brief aan de Tweede Kamer, die wij ook krijgen, toe welke actie zij gaat ondernemen om dat snel tot een beter resultaat te brengen en het percentage snel naar beneden te krijgen. Wat kan de minister ons daarover toezeggen?”

Minister Van Gennip:

“Ik vond het zelf ook een pijnlijk cijfer. Hetzelfde geldt overigens voor de naleving van de RI&E, de risico-inventarisatie en -evaluatie. Nog niet de helft van de bedrijven heeft een RI&E en daar weer een significant gedeelte van heeft geen kwalitatief goede RI&E. Uiteindelijk heeft dus maar een derde van de bedrijven in Nederland een risico-inventarisatie die helemaal goed is. Hetzelfde geldt voor de naleving op de or. Bij de evaluatie van de naleving op de or gaan we echt kijken hoe we dat percentage omhoog kunnen krijgen, net zoals we dat percentage van de risico-inventarisaties omhoog moeten krijgen. En als er bij de risico-inventarisatie bijvoorbeeld uitkomt dat het zwaar is voor bedrijven om die uit te voeren — daar kijken we ook naar — kunnen we die vereenvoudigen en kunnen we met een start-RI&E beginnen. We hebben al allemaal handvatten om het voor bedrijven makkelijker te maken. Met de or is dat minder goed te doen, want je kunt geen start-or hebben. We kunnen wel kijken hoe we bedrijven meer kunnen stimuleren om een or te installeren. Natuurlijk, als je maar 51 medewerkers hebt, heb je misschien een or met maar een paar leden, die over veel minder vergadert dan de or bij hele grote bedrijven, die bijna een professionele or hebben. Maar het is wel nodig dat ook de bedrijven met 51, 52 medewerkers gewoon een or hebben.”

De heer Van Rooijen (50PLUS):

“Kan de minister aangeven wanneer zij met zo'n aanpakbrief naar de Tweede en Eerste Kamer komt?”

Minister Van Gennip:

“Ik hoop dat ik hem nog kan sturen, maar dat heeft met heel veel dingen te maken. Ik vermoed in de loop van het jaar, maar ik weet het niet helemaal zeker.”

De heer Van Rooijen (50PLUS):

“Kunt u het ons laten weten zodra u het weet?”

Minister Van Gennip:

“Ik zet het ook in de brief.”


Brondocumenten


Historie







Toezegging OR nadrukkelijker betrekken bij maatschappelijke thema’s zoals werving en selectie (35.673) (T03898)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Wijk (BBB) en Van Rooijen (50PLUS) toe de OR nadrukkelijker bij maatschappelijke thema’s, zoals werving en selectie, te betrekken. Dit punt wordt meegenomen in de actualisering en evaluatie van de WOR.


Kerngegevens

Nummer T03898
Status openstaand
Datum toezegging 27 februari 2024
Deadline 1 september 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
A.P.M. van Wijk (BBB)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen OR
selectie
werving
Wet op de ondernemingsraden
Kamerstukken Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (35.673)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 21, item 3 - blz. 3

Mevrouw Van Wijk (BBB):

(…)

BBB zet grote vraagtekens bij deze wet, terwijl er volgens BBB een alternatief is om bewustwording bij werving en selectie na te streven. Het alternatief is namelijk het inzetten van de ondernemingsraad, de or. In de memorie van toelichting wordt op pagina 8 al gerefereerd aan de WOR, de Wet op de ondernemingsraden, en aan de toegevoegde waarde van de or in dit perspectief. BBB is er een voorstander van dat de ondernemer conform de WOR wordt gevraagd een regeling op te stellen waaraan de or als kritisch, onafhankelijk orgaan zijn instemming dient te verlenen. De or kan voorwaarden stellen, monitoren en evalueren. Het is een intern, onafhankelijk orgaan dat dicht bij de ondernemer staat, dat in de onderneming zit met een wettelijke, onafhankelijke basis.

Door de or in zijn kracht te zetten, kunnen bijvoorbeeld de extra acties rondom het inrichten van de Arbeidsinspectie, het opzetten van extra protocollen en extra regelgeving voor met name het mkb achterwege blijven. Deze optie komt ook tegemoet aan de bezwaren van BBB die ik zojuist noemde. De kleinere ondernemingen hoeven dan geen protocollen in te richten. Vergaande eisen als meldplichten, vergewisplichten en publicatieplichten zijn overbodig. Vele miljoenen euro's structureel, zowel voor de overheid als voor het bedrijfsleven, zijn niet nodig. De Arbeidsinspectie kan haar focus blijven houden op de activiteiten waarvoor zij primair is ingericht. Een zware administratieve inrichting met bijbehorende lastige handhaving is voor alle bedrijven overbodig. De or, de ondernemingsraad, wordt in haar kracht gezet. Maar het grootste voordeel van deze optie, is dat het een aanpak is op basis van vertrouwen en niet wetgeving op basis van wantrouwen. Kan de minister reflecteren op het idee van BBB om de or te betrekken bij de intentie van deze wet, bewustwording: een or-regeling op basis van reeds bestaande wetgeving, maatwerk per onderneming? Dat zou de onderhavige wet wellicht overbodig maken.

Handelingen I 2023-2024, nr. 21, item 10 - blz. 6.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

(…)

“Voorzitter. Ondanks het feit dat ik die kritiekpunten van VNO-NCW kan billijken, blijf ik overigens wel achter met de vraag of VNO-NCW zelf, in de lange aanloop naar deze wet, wel voldoende inspanningen heeft geleverd om deze wet niet nodig te maken, bijvoorbeeld met een ambitieuze inzet via de ondernemingsraden. Mevrouw Van Wijk sprak daar al over, en terecht. Ik begrijp dat de BBB-fractie deze route ook een zeer interessante vindt. Wellicht moeten we erkennen dat zowel de politiek als de werkgeversorganisaties en vakbonden een kansrijk pad niet hebben benut. Ik hoor graag de mening van de minister op dit punt.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 21, item 10 - blz. 16-17

Minister Van Gennip:

(…)

“Ik moet u helaas wel zeggen dat 31% van de werkgevers die verplicht zijn om een or te hebben, geen or heeft. Daar moeten we met elkaar mee aan het werk. Daar moet ik ook mee aan het werk. Dat feit en wat we daaraan met elkaar willen gaan doen, heb ik in een recente brief ook aan de Tweede Kamer gemeld. We zullen er ook in onze Arbovisie op terugkomen. Dat nalevingspercentage van de WOR moet namelijk gewoon omhoog.

Uw idee om de or nadrukkelijk, of nadrukkelijker eigenlijk, bij dit soort maatschappelijke thema's te betrekken — ik trek het dus even breder dan alleen werving en selectie — spreekt mij zeer aan. Ik wil dit punt dus meenemen in de actualisering van de WOR die wij hebben ingezet, zoals ik aan de Tweede Kamer heb gecommuniceerd. Dan trek ik het wat breder dan de discussie van vandaag. U krijgt dus eigenlijk meer dan wat u vraagt.”

De voorzitter:

“Dus dat is een toezegging.”

Minister Van Gennip:

“Maar ik was geïnspireerd.”

De voorzitter:

“Voor de Handelingen: is dat een toezegging, minister?”

Minister Van Gennip:

“Jazeker.”

Mevrouw Van Wijk (BBB):

Ik wil aan de minister graag een vraag stellen. Stel dat u deze informatie scherper had vóór het opstellen van deze wet, dan had de or echt een grotere rol kunnen pakken en dan liepen we nu niet aan tegen deze bijna Kamerbrede bezwaren in het kader van handhaving, toezicht en meldingen. Dat zouden we dan niet gehad hebben. Zou de or misschien toch nog een alternatief kunnen zijn?

Minister Van Gennip:

Voor bepaalde or's is het zeker zo dat zij die rol aankunnen, maar niet elke organisatie die 'm moet hebben, heeft een or, en niet elke organisatie die een or heeft, heeft zo'n goed functionerende or als u of ik misschien gewend zijn geweest. En sowieso is er geen or als er minder dan 50 medewerkers zijn. Het is dus niet zo dat een or dit helemaal kan vervangen. Daar waar hij stevig is, kan een or wel die rol spelen. Maar dat is natuurlijk met name zo in die hele grote bedrijven, waar je bijna een professionele or hebt.

Mevrouw Van Wijk (BBB):

Ik dank de minister voor de toezegging. Ik ben het eens met het beleid om iedere onderneming met meer dan 50 werknemers een or te gunnen. Laat ik het zo zeggen.

Minister Van Gennip:

Zeker, zeker, maar we weten dat 31% nog geen or heeft en dat er ook veel organisaties zijn waar die or nog niet zo functioneert als hij zou moeten functioneren. Dat is de andere kant van de discussie over de or. In de evaluatie van de WOR neem ik uw inzicht en dat van de heer Van Rooijen mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief publiceren boetebeleid (35.673) (T03899)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe dat de brief over het publiceren van het boetebeleid ook aan de Eerste Kamer verstuurd zal worden.


Kerngegevens

Nummer T03899
Status openstaand
Datum toezegging 27 februari 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen boetebeleid
Kamerstukken Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (35.673)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 21, item 10 - blz. 26.

Minister Van Gennip:

(…)

“Op dit moment zijn er heel veel verschillende boetes die de Arbeidsinspectie sowieso

publiceert. Ik kan u daarvan in tweede termijn een lijst geven. Daarnaast heb ik de Tweede Kamer toegezegd om te komen met een brief over het publiceren van het boetebeleid: welke boetes worden er standaard openbaar gemaakt en voor welke zit dat in de pijplijn? Want er is natuurlijk ook een hele beweging — denk aan de Wet open overheid — om zo veel mogelijk transparant te zijn. Voor andere wetten zit het dus ook al in de pijplijn dat een boete sowieso gepubliceerd wordt. Dat is hoe wij … Dat is hoe u met elkaar de wet hebt opgesteld. Ik heb de Tweede Kamer al beloofd om met een brief te komen, in den brede, over het openbaar maken van boetes. Maar deze wet zit zo in elkaar — dat geldt ook voor de wetten waarop hij gebaseerd is — dat openbaarmaking van de boete er standaard in zit.”

De voorzitter:

“Tot slot, meneer Van Rooijen.”

De heer Van Rooijen (50PLUS):

“Krijgen wij die brief dan ook?”

Minister Van Gennip:

“Natuurlijk krijgt u die brief ook. Het duurt nog wel even voordat die er is, maar …”


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publicatie werkwijze arbeidsinspectie en ABD (35.673) (T03900)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Perin-Gopie (Volt), toe bereid te zijn de werkwijze van de Arbeidsinspectie en de ADB te publiceren. Dit beleid wordt vervolgens gestimuleerd binnen de hele rijksoverheid.


Kerngegevens

Nummer T03900
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2024
Deadline 1 juli 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden G.K. Perin-Gopie MSc (Volt)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Arbeidsinspectie
publicatie
Kamerstukken Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (35.673)


Uit de stukken

Handelingen I 2023-2024, nr. 23, item 9 - blz. 6

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

“Dank u wel, voorzitter. Ik hou het heel kort, want volgens mij heb ik al heel duidelijk gemaakt dat Volt voor deze wet en tegen discriminatie op de arbeidsmarkt is. Maar in de tweede termijn heb ik samen met mevrouw Belhirch een motie ingediend waarin we de regering verzochten om op de website van de rijksoverheid de werkwijze van de Algemene Bestuursdienst en de Nederlandse Arbeidsinspectie te publiceren, een werkwijze waaruit blijkt dat zij maatregelen treffen om discriminatie te voorkomen en gelijke kansen te creëren. Ik wil aan de minister vragen of zij kan toezeggen dat de regering die werkwijze zal publiceren, want dan kunnen wij deze motie intrekken.”

Handelingen I 2023-2024, nr. 23, item 9 - blz. 10

Minister Van Gennip:

(…)

“Voorzitter. Dan de vraag om de werkwijze van de ABD en de Arbeidsinspectie te publiceren. Dat was een vraag van mevrouw Perin-Gopie en mevrouw Belhirch. Ja, ik ben bereid om de werkwijze van de Arbeidsinspectie en de ABD te publiceren. Dat lijkt mij zelfs echt een goed idee. Dat heb ik u de vorige keer ook gezegd. Ik kan u toezeggen dat wat mij betreft mijn ministerie het goede voorbeeld graag wil geven door publicaties van de werkwijze. De Arbeidsinspectie gaat daarin mee. Die is onderdeel van mijn ministerie. Die zal dat dus ook doen. Op de website van de Algemene Bestuursdienst staat de werkwijze rondom het objectief vormgeven van het vacatureproces al uitgebreid beschreven. De ABD zal indien nodig publicatie van de processen volgens het wetsvoorstel, als dat wordt aangenomen, aanpassen en daarover zeer transparant publiceren.”

Mevrouw Vos (GroenLinks-PvdA):

“Ik heb een korte vraag. Dat is mooi. Als u dan toch bezig bent, gaat u dan ook stimuleren dat binnen de hele rijksoverheid die werkwijze wordt gehanteerd?”

Minister Van Gennip:

“Jazeker, want ook de rijksoverheid en andere overheden zijn natuurlijk werkgevers. Dat nemen wij dus mee in onze ondersteuning en bij het stimuleren en het uitdragen van het belang hiervan.”


Brondocumenten


Historie