Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Vooruitblik februari 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-01-19 tot 02-07-19.

 




Toezegging Risicogestuurd toezicht (34.053) (T02172)

De minister van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Jorritsma-Lebbink en Rinnooy Kan, toe om het risicogestuurd toezicht te betrekken bij de wetsevaluatie, die drie jaar na inwerkingtreding zal plaatsvinden, en dan te bekijken of op deze vorm van toezicht kan worden overgegaan.


Kerngegevens

Nummer T02172
Status voldaan
Datum toezegging 2 februari 2016
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Jorritsma-Lebbink (VVD)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen internaten
jeugdigen
toezicht
Kamerstukken Wet op de jeugdverblijven (34.053)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 3

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Mijn fractie is er verbaasd over dat ook in dit wetsvoorstel wederom operationele elementen van het toezicht zijn opgenomen. Dat geldt met name voor artikel 8, waarin is opgenomen dat de toezichthouder verplicht is om eenmaal per jaar een bezoek aan het jeugdverblijf te brengen. Ligt het niet voor de hand om het toezicht risicogestuurd te maken? Dat had ik liever in de wet opgenomen gezien. In sommige gevallen zal men dan vier of vijf keer per jaar gaan, omdat het jeugdverblijf nog onbekend is of omdat dingen zijn fout gegaan, terwijl men gezien de afspraken en de transparantie wellicht slechts af en toe naar een ander hoeft toe te gaan. Kan de minister hier nog eens op ingaan? Misschien heeft het enige betekenis voor het in werkingstellen van dat artikel.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 10

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik deel de voorkeur van mevrouw Jorritsma voor risicogebaseerd toezicht. Dat lijkt mij de juiste formule voor deze sector en ik zou graag van de minister willen weten of hij dat bij nader inzien misschien ook vindt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.11-12

Minister Asscher:

Er werd gevraagd naar de jaarlijkse controle: is dat niet een beetje kinderachtig en ouderwets? Inderdaad bestaat in de kinderopvang een risicogebaseerd toezicht. Daar is vaak overigens wel al een jarenlange relatie en toezichtervaring. Daar zouden we naartoe kunnen werken. In het begin zullen er nulmetingen nodig zijn en zal een relatie moeten worden opgebouwd tussen de internaten en de gemeenten. Ik wil toezeggen dat hier bij de wetsevaluatie, die drie jaar na de inwerkingtreding zal plaatsvinden, expliciet naar wordt gekeken. Als er dan inderdaad zo'n relatie is opgebouwd, ben ik bereid om dan over te gaan op risicogestuurd toezicht. Op dit moment zal die toezichtrelatie in ieder geval minimaal één keer per jaar moeten worden opgebouwd. Daar is, denk ik, ook niet zo veel op tegen. Op termijn zal het efficiënt en effectief zijn om, als we dat ook terugzien bij de evaluatie, over te gaan op risicogestuurd toezicht. Als ik met die toezegging eventuele ongerustheid zou kunnen wegnemen, hoop ik dat te vernemen van mevrouw Jorritsma en de heer Rinnooy Kan, die beiden dat punt aanstipten.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.15-16

Minister Asscher:

Wat het risicogestuurd toezicht betreft, begrijp ik heel goedde opvatting van mevrouw Jorritsma. Ik ben bezig met een verbetering van het toezichtskader rondom de kinderopvangen ik hoop dat hier later, misschien nog dit jaar te mogen verdedigen in deze Kamer. De afvinklijstjes voor de temperatuur van de pindakaas doen weinig recht aan de expertise van de kinderdagverblijven zelf en ook weinig recht aan de expertise van de toezichthouders. Er is trouwens een wereld aan verbeteringen mogelijk. Daar zou ik tegenover willenstellen dat ook gemeenten met een heel goede relatie met de jeugdverblijven niet zo heel veel in de weg staat om één keer per jaar dat toezicht op die manier uit te oefenen. Daarmee heb je dan wel geborgd dat bij alle gemeenten, ook potentieel onwillige gemeenten, dit in ieder geval gebeurt en dat men zich niet verschuilt achter de stelling "wij zien geen risico; dus wij doen niets". Ik stel voor om de waarheid wat dat betreft even in het midden te laten en af te spreken dat we bij de evaluatie over drie jaar bekijken of het tijd is om over te gaan naar een meer risicogestuurd toezicht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie van de wet (34.255) (T02343)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Lintmeijer, toe de werking van de standaardoptie (default -optie), de meerwaarde van het wetsvoorstel en de begrijpelijkheid voor de deelnemers te betrekken bij de evaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02343
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2016
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
pensioenuitkeringen
premieregelingen
variabel pensioen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 7

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Als deze wet wordt aangenomen, dan willen wij graag van meet af aan een stevige monitoring en evaluatie van de effecten. Voorop staat daarbij de vraag of deelnemers op basis van heldere informatie en doordachte inschattingen hun keuze kunnen maken voor een vaste of een variabele uitkering, of voor een combinatie van vast en variabel. Wij zijn ook benieuwd of uit het feitelijk gedrag van deelnemers blijkt dat de verruimde premieregeling in een ruime behoefte voorziet. Daarnaast willen wij op de langere termijn kunnen volgen of de keuze voor een al dan niet deels variabel pensioen daadwerkelijk bijdraagt aan een netto betere inkomenspositie van ouderen. Tot slot zouden we in de evaluatie graag meenemen of de default-optie vast in de praktijk voor de deelnemer ook de beste keuze blijkt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 23

Mevrouw Lodders:

Enkele senatoren hebben een vraag gesteld over de defaultoptie. Zoals de heer Van Rooijen en de heer Lintmeijer aangaven, is de standaardoptie de zogenoemde defaultoptie. Het blijft dus een vaste uitkering. Ik ben van mening dat deelnemers nadrukkelijk zelf moeten kiezen voor een variabel pensioen. Hiermee kies ik dus voor een zekere optie, zoals de heer Postema aangaf. Hoewel een variabel pensioen meer kans biedt op een hoger pensioen, kan het pensioen ook onzekerder worden. Pensioenuitvoerders zullen hun deelnemers goed moeten informeren en zullen moeten aangeven hoe een regeling met doorbeleg-gen bij de deelnemer past. In de wet is een evaluatiebepaling opgenomen. De werking van de standaardoptie lijkt mij een heel belangrijk punt voor deze evaluatie, zoals de heer Lintmeijer ook aangaf.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 26

Mevrouw Lodders:

Senator Lintmeijer vroeg veel aandacht voor de deelnemer. Hij had het zelfs over "een stevige evaluatie". Ik moet hem daarin 100% gelijk geven. Hij kwam met enkele onderwerpen die hij graag bij de evaluatie wil betrekken, bijvoorbeeld de behoefte aan dit wetsvoorstel, de begrijpelijkheid voor deelnemers en de defaultoptie. Wat mij betreft zijn dit zeer waardevolle elementen voor de evaluatie. Ik zal er dan ook bij de staatssecretaris, die de wet zal evalueren, op aandringen dat deze elementen worden meegenomen bij de evaluatie. Ik hoor nu naast mij de staatssecretaris daar positief op reageren.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 29

Staatssecretaris Klijnsma: Mevrouw Lodders is al zeer ingegaan op een vraag van de heer Lintmeijer over de evaluatiebepaling. Ik heb, ook voor de Handelingen, gezegd dat ik het een goed idee vind om daarin de onderdelen te verdisconteren die de heer Lintmeijer er graag in terug zou willen vinden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 33

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Voorzitter. Dank aan de initiatiefnemer en de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik ben in het bijzonder erg blij met de toezeggingen omtrent de evaluatie en de ruimhartigheid waarmee daarnaar is gekeken. Dat geldt in het bijzonder voor de defaultoptie. Het is goed om te kijken hoe die in de praktijk gaat uitpakken. Hetzelfde geldt voor het feitelijke gedrag dat potentiële deelnemers gaan vertonen; ook de heer Rinnooy Kan wees daar al op. Mensen handelen niet altijd alleen maar op basis van objectieve cijfers, normen, feiten en rationaliteiten, maar er zit ook een stukje psychologie van besluitvorming achter. Het zou goed zijn om daarop zicht te krijgen in de evaluatie.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 7-8

Staatssecretaris Klijnsma:

Senator Lintmeijer heeft het belang van een goede evaluatie van het wetsvoorstel meermaals in het debat benadrukt. De indienster en ik onderschrijven dat belang volledig. In het kader van een evaluatie zijn een aantal onderwerpen concreet benoemd, zoals de behoefte aan dit wetsvoorstel, de begrijpelijkheid voor deelnemers en de defaultoptie. Dit zijn zeer waardevolle onderwerpen voor een evaluatie en deze zullen daarin dan ook betrokken worden. Ik zal het parlement binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel over de uitkomsten van de evaluatie informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijke reductiedoelstelling kinderarmoede (34.775) (T02581)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal - naar aanleiding van vragen van de leden Rombouts (CDA, Don (SP) en Ester (ChristenUnie) - het SCP, CBS en CPB verzoeken een verkenning uit te voeren naar armoede-indicatoren voor kinderarmoede. Voorts zal de staatssecretaris, ook in overleg met de VNG, bezien of het mogelijk is om een reductiedoelstelling te formuleren en zo ja, welke, en de Kamer hierover begin 2019 informeren.


Kerngegevens

Nummer T02581
Status voldaan
Datum toezegging 20 juni 2018
Deadline 1 februari 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden H.M. Don (SP)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen armoede-indicatoren
Centraal Bureau voor de Statistiek
Centraal Planbureau
kinderarmoede
reductiedoelstelling
Sociaal en Cultureel Planbureau
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2017-2018, 34775, AD, p.7

De heer Rombouts (CDA): Bent u bereid om - gezien de schrijnende problematiek van kinderen in armoede én gezien het feit dat het aantal kinderen dat in armoede opgroeit ondanks het aantrekken van de economie vooralsnog geen significante daling laat zien met voorrang parameters op te (laten) stellen? En bent u bereid zich direct aansluitend een taakstelling op te leggen, zoals bedoeld in de door de Eerste Kamer vrijwel unaniem aangenomen motie van het lid Kox c.s.? Bijvoorbeeld door in deze kabinetsperiode een reductie van 25% na te streven, waarmee het aantal kinderen in armoede daalt van 400.000 nu naar 300.000 in 2021, zo vragen deze leden.

Staatssecretaris Van Ark: (...) Het voorstel om tot een reductiedoelstelling te komen kan naar de mening van het kabinet een interessante invalshoek bieden. Uit een verkenning door het kabinet is evenwel een aantal aandachtspunten naar voren gekomen. Zo is de invloed van de stand van de economie groot en geven de cijfers geen inzicht in het gemeentelijke beleid. De vraag is dan of de huidige armoedecijfers bruikbaar zijn om een reductiedoelstelling op te formuleren. Vandaar dat ik het SCP, CPB en CBS gezamenlijk vraag om te onderzoeken of het mogelijk is tot eenduidige armoede indicatoren te komen die bruikbaar zijn voor een eventuele reductiedoelstelling. Het is van belang dat deze indicatoren inzicht verschaffen in 1) gemeentelijk en rijksbeleid gericht op het huishoudinkomen van gezinnen met kinderen en 2) het participeren van kinderen in armoede op verschillende leefgebieden. Na ontvangst van de verkenning door bovenstaande partijen zal het kabinet, ook in overleg met de VNG, bezien of het mogelijk is om een reductiedoelstelling te formuleren en zo ja welke.

Kamerstukken I, 2017-2018, 34775, AD, p. 9, 10

De heer Don (SP): De leden van de SP-fractie achten de door de SER voorgestelde reductiedoelstelling van belang. Zij lezen in uw brief dat de regering met het SCP, het CPB en het CBS in gesprek gaat om armoede-indicatoren te ontwikkelen om de reductiedoelstelling vorm te kunnen geven. Gezien de ernst van de effecten van armoede op opgroeiende kinderen en de brede kennis over het onderwerp armoede, verwachten de leden van de fractie van de SP dat de ontwikkeling van deze indicatoren niet lang op zich hoeft te laten wachten. Zij vragen u dan ook of het mogelijk is om deze indicatoren vóór 1 oktober 2018 te presenteren.

Staatssecretaris Van Ark: Ik ben thans in gesprek met SCP, CBS en CPB over de uitwerking van de onderzoeksvraag. Ik ben voornemens om deze partijen te vragen om in de loop van dit najaar met de verkenning te komen waarin de onderzoeksvraag wordt beantwoord. Daarna zal het kabinet, ook in overleg met de VNG, bezien of het mogelijk is om een reductiedoelstelling te formuleren en zo ja, welke. Het streven is om u begin 2019 hierover te berichten.

Kamerstukken I, 2017-2018, 34775, AD, p. 12

De heer Ester: De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de regering voornemens is om het SCP, het CPB en het CBS te vragen eenduidige indicatoren te ontwerpen die input kunnen vormen voor een reductiedoelstelling. De leden kunnen daarmee leven mits deze indicatoren ook daadwerkelijk tot een operationele reductiedoelstelling leiden. Het gaat hier immers om een uitermate serieus maatschappelijk probleem. De leden van de ChristenUnie-fractie horen graag hoe u hier de regierol gaat pakken en welk concreet tijdsperspectief u voor ogen hebt. Deze leden onderstrepen het belang van een kwantitatieve reductiedoelstelling en gaan ervan uit dat deze voortvarend ter hand wordt genomen. Juist omdat armoedebestrijding een belangrijke plaats in het regeerakkoord inneemt – de lijst van maatregelen die u opsomt in uw brief getuigt daarvan – is een heldere reductiedoelstelling een kwestie van beschaafd sociaal beleid, aldus deze leden.

Staatssecretaris Van Ark: (...) Het voorstel om tot een reductiedoelstelling te komen kan naar de mening van het kabinet een interessante invalshoek bieden. Uit een verkenning door het kabinet is evenwel een aantal aandachtspunten naar voren gekomen.

Zie voor een nadere toelichting over de verkenning naar een reductiedoelstelling het antwoord op de vraag van leden van de SP-fractie.

Zie ook T02494


Brondocumenten


Historie







Toezegging Doorgeleiden van de vragen inzake arbeidsmigratie naar de minister van SZW (35.000 VI) (T02670)

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Overbeek, toe de vragen die hij heeft gesteld over arbeidsmigratie door te geleiden naar de minister van SZW met de vraag of hij hier voor 1 maart 2019 meer inhoudelijk een reactie op zou willen geven.


Kerngegevens

Nummer T02670
Status voldaan
Datum toezegging 18 december 2018
Deadline 1 maart 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. H.W. Overbeek (SP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen arbeidsmigratie
tewerkstellingsvergunningen
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2019 (35.000 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 13, item 3 - blz. 5.

De heer Overbeek:

De desbetreffende werknemers beheersen de Nederlandse taal vaak onvoldoende om de documenten die ze krijgen voorgelegd of de correspondentie die ze van het UWV ontvangen goed te begrijpen. Vaak hebben ze ook geen idee hoe ze zich tegen het misbruik door de werkgever zouden kunnen verweren, bang als ze zijn dan hun werk te verliezen en het land te moeten verlaten. Kan de staatssecretaris de Kamer informeren over de maatregelen die de regering heeft genomen om dit misbruik tegen te gaan? Welke opties zijn er om het bestaande systeem zo te hervormen dat werknemers niet langer aan de luimen van kwaadwillende werkgevers zijn overgeleverd? Waar kunnen werknemers terecht als ze met dit soort misbruik te maken hebben?

Wij realiseren ons dat dit een zaak is die vooral ook het ministerie van Sociale Zaken aangaat en dat een omvattend antwoord nu wellicht niet mogelijk is. Daarom vraagt de SP-fractie via de staatssecretaris aan het kabinet om over de onderhavige problematiek voor 1 maart 2019 een brief aan de Kamer te doen toekomen, die in dit huis in een gecombineerde vergadering van de commissies Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Immigratie en Asiel / JBZ-Raad besproken kan worden.

Handelingen I 2018-2019, nr. 13, item 25 - blz. 3.

Staatssecretaris Harbers:

Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen van de heer Overbeek. Hij had in de eerste plaats een aantal vragen over buitenlandse arbeidsmigranten, die in de eerste vijf jaar zeer afhankelijk zouden zijn van hun werkgever, wat misbruik in de hand zou werken. Er wordt in Nederland op grond van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning afgegeven aan de werkgever om een arbeidsmigrant arbeid voor hem, dus niet voor een andere werkgever, te laten verrichten. Nu heb ik geen concrete signalen dat dit heeft geleid tot misbruik van arbeidsmigranten, maar ik ben wel zeer benieuwd. Als de heer Overbeek deze signalen wel heeft, neem ik die vanzelfsprekend zeer serieus. We hebben geprobeerd in de schorsing contact te leggen met het ministerie van SZW om te horen of het daar een beeld bij heeft, maar dat is in de korte tijd van de schorsing niet gelukt. Het gaat ook primair om regelgeving en derhalve de bevoegdheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wat ik de heer Overbeek in ieder geval wil toezeggen is om de vragen door te geleiden naar de minister van SZW met de vraag of hij hier meer inhoudelijk een reactie op zou willen geven. Ik zal daarbij ook de door de heer Overbeek gewenste datum van 1 maart aangeven. Ik kan dat natuurlijk vanaf deze plaats niet voor mijn collega-bewindspersoon bepalen, maar ik ga daar wel mijn uiterste best voor doen. Met die resultaten in de hand en met die reactie naar uw Kamer zal ik ook zelf nog kijken of dat gevolgen zou moeten hebben voor de inrichting van onze tewerkstellingsvergunningen.

Handelingen I 2018-2019, nr. 13, item 25 - blz. 15.

De heer Overbeek:

(…)

Mijn tweede punt is de kwestie van de tewerkstellingsvergunningen. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging om contact op te nemen met de collega's van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wij zijn dan ook in gespannen afwachting van een brief waarin op dit probleem wordt ingegaan. De staatssecretaris vroeg mij ook om informatie door te spelen. Het probleem is natuurlijk dat die informatie erg anekdotisch is. Daar schieten we dus niet echt wat mee op. Uit de aard der zaak, zoals ook bleek in de discussie over bijvoorbeeld gedwongen prostitutie, is er heel weinig systematische informatie beschikbaar

Handelingen I 2018-2019, nr. 13, item 25 - blz. 19.

Staatssecretaris Harbers:

(…)

Dan waar het gaat om SZW. De heer Overbeek stelde dat de informatie veelal anekdotisch is. Ik denk dat we hier niet meteen het debat over moeten voeren, maar ik sta open voor signalen. De Inspectie SZW staat er overigens ook open voor. Zij wordt verder versterkt, ook financieel, om signalen van arbeidsuitbuiting eerder te kunnen oppakken en onderzoeken.

De heer Overbeek heeft ook gevraagd of hier niet een keer wat onderzoek naar gedaan moet worden door bijvoorbeeld het WODC. Ik zou heel even een pas op de plaats willen maken door eerst even de reactie af te wachten van de minister van SZW op de vragen van de heer Overbeek. Als er dan nog vragen blijven, zou daar eerst met de minister van SZW over van gedachten gewisseld kunnen worden. Maar dan zouden we misschien ook nog wat beter kunnen uitlijnen waar de behoefte aan onderzoek is of nog resteert of welke onderzoeksvraag er dan ligt. Ik zou nu nog niet gelijk daartoe willen overgaan. Dat lijkt me nu nog niet aan de orde, maar het zou heel goed zo kunnen zijn dat als eenmaal die brief er ligt, we dat alsnog verder kunnen invullen.


Brondocumenten


Historie