Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Rappel februari 2019)



Dit is het rappel tot 02-01-19.

 




Toezegging Nieuwe definities (26.671/30.036) (T00476)

Minister Donner zegt toe bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te zullen bekijken of daar definities in moeten worden opgenomen voor termen als “gegevens” en “geautomatiseerd werk”.


Kerngegevens

Nummer T00476
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2006_7
Status voldaan
Datum toezegging 30 mei 2006
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen computercriminaliteit
strafvordering
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (30.036 (R1784))
Computercriminaliteit II (26.671)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 1346

Blz. 1348

(…)

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (…) In het voorlopig verslag is door mijn fractie de vraag gesteld of de definities van ’’gegevens’’ (artikel 80quinquies van het Wetboek van Strafrecht) en ’’geautomatiseerd werk’’ (artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht) niet ook in de betekenissentitel van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten worden opgenomen. De minister antwoordt daarop op pagina 6 van de memorie van antwoord dat hem uit de praktijk niet bekend is dat er problemen ontstaan doordat een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Dat moge zo zijn, maar zou het uit een oogpunt van wetsystematiek geen aanbeveling verdienen om de definities bij een eerstvolgende wijziging van het Wetboek van Strafvordering toch in dat wetboek op te nemen? Graag een reactie van de minister.

(…)

Blz. 1351

Minister Donner: (…) Mevrouw Broekers, u vroeg allereerst naar de wenselijkheid om termen als ’’gegevens’’ en ’’geautomatiseerd werk’’, gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht, ook in het Wetboek van Strafvordering te definiëren. Welnu, de oorzaak van de discrepantie is het feit dat de begrippen indertijd bij amendement in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen, zonder dat het Wetboek van Strafvordering aan de orde was. Het hoeft evenwel geen problemen op te leveren. In de stukken gaf ik al aan dat het mij niet bekend is dat er problemen zijn ontstaan door het ontbreken van een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering. De begrippen worden kennelijk gehanteerd in de betekenis zoals die in het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven. Tegelijkertijd ben ik het met u eens dat wij met oog op de systematiek moeten bezien of het nodig is om een gelijkluidende definitie op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Mag ik u toezeggen dat wij bij de algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zullen bezien of hiervoor aanleiding is en, zo ja, hoe het opgelost kan worden?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur zullen het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruik van expertise van Nederlandse inspecties betrokken worden (31.568) (T01223)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe om bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (T01031) het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruikmaken van expertise van Nederlandse inspecties te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01223
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Nederlandse expertise
nevenfuncties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1583

Van Bijsterveld (CDA):

Een van de uitdagingen bij het ontwerpen van de voorstellen van de voorliggende consensusrijkswet op het gebied van rechtspleging is zonder twijfel het vinden van de echt passende institutionele structuur. Een structuur die aan de ene kant aansluit bij wat gangbaar is op de betreffende gebieden en aan de andere kant rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van de gebieden waarvoor die wetgeving moet gelden. Daar komt de uiteenlopende staatkundige positie nog eens bij. Het is in onze ogen daarom goed dat wordt voorzien in een evaluatie op de termijn van vijf jaar. Onze vragen spitsen zich dan ook toe op die evaluatie.

De CDA-fractie leest in de wetsontwerpen aan de ene kant een bewuste poging om extra compensatie te bieden voor factoren die vanwege de kleinschaligheid juist nadelig kunnen zijn voor het goed functioneren van de betreffende instellingen. Aan de andere kant ziet zij een bewuste poging om de lokale inbedding te bevorderen en sterker te maken. Het gaat dan om het creëren van onverenigbaarheden van functies, of juist niet, het stellen van opleidingseisen, of juist niet, de caribisering of juist de inzet van Nederlandse functionarissen. Of daarin een goede balans is gevonden of zal worden gevonden, valt nu nog moeilijk te zeggen. Dit lijkt de CDA-fractie bij uitstek een zaak die in de evaluatie aan de orde zou moeten komen. Is de regering van plan deze zaken mee te nemen in de evaluatie?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1602

Minister Hirsch Ballin:

Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Van Bijsterveld: worden bij de evaluatie van de wetgeving over vijf jaar ook de wettelijke eisen betrokken die gesteld zijn met het oog op een goed functioneren van de instellingen? Als ik haar goed begrepen heb, doelde mevrouw Van Bijsterveld met name op de eisen die tot doel hebben een zeker evenwicht te brengen in de Caribische en, voor zover ik begrepen heb, westerse werkwijze. Heb ik dat goed genoteerd, mevrouw Van Bijsterveld?

Van Bijsterveld (CDA):

Nederlandse werkwijze.

Minister Hirsch Ballin:

Het was genoteerd als ″westerse werkwijze″. Dan had ik willen opmerken dat de Caribische delen van het Koninkrijk ten westen van Nederland liggen, zij het dat sommigen dan misschien bezorgd zullen kijken als ik de werkwijze in ons land als ″oosterse werkwijze″ aanduid. In ieder geval zijn er bepaalde verschillen in gewoonte bij het stellen van eisen aan nevenfuncties. Voor een deel hebben die te maken met de andere schaal van de samenleving. Wij zijn in ieder geval voornemens om elementen als het stellen van eisen aan nevenfuncties en het gebruikmaken van de expertise van Nederlandse inspecties bij de evaluatie te betrekken. Deze elementen hebben tot doel de kwaliteit van de wijze van werken te verhogen en er een soort peer-reviewelement in te brengen door te kijken hoe het aan de ene kant gaat en hoe aan de andere kant. Daarom is het belangrijk om zulke elementen bij de evaluatie mee te nemen. Ik denk dat het precies die vergelijking van criteria is waarop mevrouw Van Bijsterveld doelde. Dan zeg ik dat graag toe, inclusief het aspect van de opleidingseisen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wetsvoorstel DNA-verwantschaponderzoek (32.168) (T01437)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Schrijver (PvdA), toe dat hij het wetsvoorstel over vier jaar zal evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01437
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen DNA-verwantschapsonderzoek
evaluaties
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 32168, C, p. 7

"In verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, achten de leden van de PvdA-fractie het van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaren ervaring met deze wet. Zij vragen of de regering bereid is een dergelijke evaluatie toe te zeggen. Deze vraag beantwoord ik positief. Wel wil ik de evaluatie van de introductie van dit nieuwe type DNA-onderzoek één jaar later laten uitvoeren dan de leden van de PvdA-fractie voorstellen. Na vier jaar zullen er meer strafzaken zijn waarin dit instrument als opsporingsmiddel zal zijn gebruikt en kan als gevolg daarvan een grondiger beeld van de doeltreffendheid en de effecten van dit instrument worden gegeven dan na drie jaar. De termijn van vier jaar sluit ook meer aan bij de termijn van vijf jaar die volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving het meest in de rede ligt voor het houden van een evaluatieonderzoek."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 47

De heer Schrijver (PvdA):

"Mijn fractie acht het, in verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaar ervaring met deze wet. Wij hebben daar schriftelijke vragen over gesteld. Weliswaar heeft de minister een dergelijke evaluatie niet na drie jaar toegezegd maar wel na vier jaar. Wij kunnen dit billijken om de redenen die hij heeft gegeven en danken de minister voor deze toezegging."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 65-66

Minister Opstelten:

"De heer Schrijver heeft gevraagd om te evalueren. Ik heb gezegd dat wij dit graag zullen doen, maar op een termijn waarna wij echt iets te evalueren hebben. Misschien is dit een punt waarop je zowel in de toepassing als in de jurisprudentie kunt toetsten en in de evaluatie meenemen."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 69

De heer Schrijver (PvdA):

"Wij waren er ook op uit om een toezegging te krijgen dat de wet grondig geëvalueerd zal worden. De minister heeft inderdaad toegezegd om dat na vier jaar te ondernemen en die evaluatie ook breed in te zetten. "


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar overzichtelijkheid en toepasbaarheid van openbare orderecht (33.112) (T01924)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Knip (VVD) en Witteveen (PvdA), toe dat hij een onderzoek laat starten naar het openbare orderecht, waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zullen worden onderzocht. De minister zal de Kamer informeren zodra het onderzoek van start gaat en zal de Kamer ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daaromtrent.


Kerngegevens

Nummer T01924
Status voldaan
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
openbare orde
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 2

De heer Witteveen (PvdA):

Onze tweede vraag is van een wat andere aard en van een heel ander soort gewicht. We lazen interessante vragen van de VVD over de wenselijkheid van een grondige revisie van de openbare-ordewetgeving, omdat het zowel voor de overheidsfunctionarissen als voor de burgers onduidelijk is geworden wat precies de regels zijn voor welke situaties. De rechtszekerheid is in het geding. De antwoorden van de regering op deze vragen zijn zeer interessant. De wetgeving is kennelijk reeds dusver versnipperd geraakt over vele wetten met betrekking tot uiteenlopende organen en diensten, dat het niet meer mogelijk is alle bepalingen bijeen te brengen zonder in andere wetgeving gaten te schieten en daardoor weer nieuwe vragen op te werpen over de rechtszekerheid. Ik citeer de minister: "Al met al zal een integrale herziening van de openbare-ordewetgeving niet leiden tot een toegankelijker openbare-orderecht, terwijl een bundeling van bevoegdheden in een speciale wet, elders tot versnippering leidt."

Er is dus een impasse ontstaan. Enerzijds gaat het bij de handhaving van de openbare orde om bevoegdheden die altijd inbreuken betekenen op de vrijheden van burgers en die daarom kenbaar en voorzienbaar moeten zijn. Anderzijds is de ordehandhaving zelf door telkens weer andere aanpassingen dusdanig complex geworden dat zelfs de overheidsdienaren soms niet weten wat wel en niet mag. Van dat laatste zien we deze weken een voorbeeld bij de aankondiging van de gemeente Tilburg om op basis van onduidelijke bevoegdheden op te treden tegen motorclubs — het gaat dan om een samenscholingsverbod en een kledingverbod — waarbij achteraf heel wat gas werd teruggenomen, toen bleek dat wat de burgemeester wilde, juridisch niet kon. Ik verwijs voor de details naar het artikel van de heer Leenknecht in het Brabants Dagblad van 3 mei 2014.

Voor burgemeesters is er gelukkig soelaas dankzij het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, dat een zakboek openbare orde en veiligheid uitgeeft en via de website ook juridische ondersteuning biedt. Dan moet je wel even je naam als burgemeester intypen en dan kun je doorvragen hoe het zit. Mijn vraag aan de minister is wat er kan gebeuren om ook de burgers van hun juridische situatie op de hoogte te stellen. Daar hebben zij als het gaat om de uitoefening van bevoegdheden die tot een (tijdelijke) inperking van grondrechten kan leiden, toch ook recht op? Alleen als de regels in de samenleving zelf duidelijk zijn, kan er van die regels een ordenende en beschermende werking uitgaan, waarbij burgers en politiemensen over en weer weten waaraan ze gehouden zijn. Het gaat dus om de reciprociteit in verwachtingen die een element zijn van de rechtsstaat. Is de minister van plan initiatieven te ondernemen om het door hemzelf zo helder geanalyseerde tekort aan rechtszekerheid van de openbare-ordewetgeving voor de burgers op een of andere manier te compenseren?

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 4

De heer Knip (VVD):

Ik kom nu bij het onderwerp integrale herziening van het openbare-orderecht, voor mij eigenlijk het belangrijkste vandaag. Ook hier heeft de minister de zienswijze en vragen van de fractie van de VVD beantwoord met uitvoerige beschouwingen, waarvoor welgemeende dank. Het is echter jammer dat hij bij zijn stelling blijft, die kort gezegd hierop neerkomt dat herziening en stroomlijning van het wetgevingscomplex inzake de openbare orde zal leiden tot ontwrichting van wetgeving elders. Ook is hij van mening dat de bestaande onoverzichtelijkheid van de lokale bevoegdheden niet zo erg is, omdat er goede handleidingen bestaan voor de burgemeesters die de wettelijke instrumenten moeten gebruiken.

Allereerst wil ik het misverstand wegnemen dat ik van mening zou zijn dat alle wettelijke bepalingen over openbare orde bij elkaar zouden moeten worden gezet. Dat is niet het geval. Het alleen bij elkaar zetten lost inderdaad weinig op en leidt weer tot ongewenste effecten elders. Maar wat wel zou moeten — en dat wordt naar het oordeel van de VVD-fractie steeds dringender— is het opnieuw doordenken van het systeem van de openbare orde met als beoogd doel het scheppen van een overzichtelijk en helder toepasbaar wettelijk stelsel. Dat doordenken zou in ieder geval moeten gebeuren vanuit het besef dat het bij handhaving van de openbare orde in wezen voor alles gaat om snel te kunnen handelen in dreigende of in al ontstane situaties die tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden. Die situaties kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn, onverwacht en ook nauwelijks te voorzien en vragen daarom niet alleen om wetten en beleid, maar vooral om operationele slagvaardigheid van het bestuur.

De functie van wet- en regelgeving is het bieden van een goed en eenduidig raamwerk voor een adequaat bestuursoptreden. Als mijn fractie spreekt over het opnieuw doordenken van het systeem, zou het vertrekpunt daarbij dit besef moeten zijn, namelijk een goed onderscheid tussen raamwerk en optreden.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 10-11

Minister Opstelten:

Ik kom nu op een punt dat door de heer Knip heel scherp is ingezet, ook in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Wij raakten elkaar daarbij niet direct. Daar ben ik heel open in. Er is natuurlijk de commissie-Bandell geweest en er is 2007 geweest. De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft daar ook een helder en duidelijk standpunt over ingenomen. In 2010 was er een voorstel om in de Gemeentewet te kijken naar de mogelijkheden voor een overkoepelende bevoegdheid van de burgemeester op het terrein van de sociale veiligheid in brede zin. Er is ook gesproken, door de heer Knip en ook anderen, over instrumenten die er als zodanig zijn. Mij heeft niet het signaal bereikt dat dit punt enorm leeft onder de burgemeesters, de VNG of het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Men dringt er bij mij niet op aan.

Er zijn twee dingen waar men niet op aandringt. Het eerste is extra instrumentarium. Dat kan natuurlijk wel eens aan de orde zijn in een reflexreactie. Ik kijk hierbij naar mevrouw Scholten. Je moet dan rustig met elkaar spreken over de vraag of het echt nodig is. Dat heeft zich afgelopen vrijdag voorgedaan.

Het tweede is dat de ordening als zodanig geen actueel thema is. Ik heb daar een focus in gelegd. Ik hoor natuurlijk wel — daar voeren wij ook een debat voor — wat hier in de senaat aan de orde komt en ben bereid om daarnaar te luisteren. Dat doe ik niet alleen omdat ook andere fracties dit ondersteunen. Ik hoorde de heer Witteveen dat doen en ook anderen hebben hiernaar verwezen. Ik doe dat ook omdat het me dan ook verstandig lijkt om iets in te zetten en om te bekijken waar we dan uit zullen kunnen komen. Ik zeg de senaat dus toe — ik zeg dit tegen de heer Knip en met name tegen de heer Witteveen — dat ik binnen afzienbare termijn een onderzoek zal laten starten waarbij de mogelijkheden worden geïnventariseerd ten aanzien van het openbare-orderecht, en waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zal worden onderzocht.

Ik denk dat ik dat op een onafhankelijke manier door het WODC zal laten doen. Zoals gebruikelijk zal ik daarbij externe deskundigen betrekken, bijvoorbeeld wetenschappers, maar ook natuurlijk burgemeesters, de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Ik denk dat we dat ook gepaard zullen laten gaan met expertmeetings. De onderzoekers zouden bijvoorbeeld die expertmeetings kunnen organiseren. Ik zal de Kamer hierover informeren zodra het onderzoek van start gaat en ik zal haar uiteraard ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daarover, dat daarna volgt. Dat zeg ik de heer Knip en de heer Witteveen toe.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 17

Minister Opstelten:

Over de stapeling van de bevoegdheden van burgemeesters kun je verschillend denken. Ik voel mij totaal niet aangesproken door de term "sheriff" voor de burgemeester. Het is een bestuursorgaan in de gemeente met zijn taken, die zeer divers zijn. Wij hebben een ontzettend goed burgemeesterscorps en dat willen wij ook zo houden. Zij geven de instrumenten die nodig zijn ten aanzien van de ordening. Een en ander moet goed tegen het licht worden gehouden en daarbij valt natuurlijk niet te vergeten wat er al uit het verleden ligt. Dat zullen we aan het WODC en degenen die het gaan doen, ook meegeven. Dan komt eruit wat ik de heren Knip en Witteveen heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging toezending brief over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van drie protocollen (34.000 VI) (T02051)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de Kamer een brief te sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van een drietal facultatieve protocollen bij het VN-Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een beperking.


Kerngegevens

Nummer T02051
Status afgevoerd
Datum toezegging 13 januari 2015
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
ratificatie
Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten
VN-Kinderrechtenverdrag
Kamerstukken Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2015 (34.000 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 14

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn laatste punt markeert de geloofwaardigheid van de rechtsstaat. Als wij staan voor onze handtekening onder mensenrechtenverdragen, moeten wij juist willen dat burgers deze rechten kunnen inroepen tegenover hun regering. Dat was ook de intentie van het kabinet toen het Facultatief Protocol werd getekend bij de VN-verdragen voor economische sociale en culturele rechten, voor gehandicapten en voor kinderen. Al jaren wacht het parlement op de mogelijkheid deze protocollen te kunnen ratificeren, maar het kabinet draalt. Bijna een jaar geleden heeft deze Kamer via een motie opgeroepen tot snelheid. Wij hebben vaak gerappelleerd, maar wij krijgen geen voorstel tot ratificatie te zien, zelfs geen argumenten op grond waarvan daartoe niet zou kunnen worden overgegaan. Ook krijgen wij er geen inzicht in wanneer dat wel zal gebeuren. Daarom doen wij nu opnieuw een dringende oproep aan de regering om de motie onverkort uit te voeren en de ratificatievoorstellen zo snel mogelijk voor te leggen. Graag ontvangen wij een duidelijke reactie. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 35

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Strik heeft mij nog eens gevraagd of het kabinet haast maakt met het ratificeren van de facultatieve VN-protocollen bij het Europees Sociaal Handvest; overigens niet alleen bij het Europees Sociaal handvest. Het ging om meer. Het ging ook om het VN-verdrag voor de economische, sociale en culturele rechten. Het ging om het VN-Kinderverdrag en het VN-Gehandicaptenverdrag. Om die drie verdragen gaat het. Ik heb al eerder aangegeven dat nog moet worden bezien wat de gevolgen van ratificatie zijn voor Nederland. Dat proces is gaande. Tijdens de eerste debatten over de staat van de rechtsstaat met deze Kamer is de desbetreffende motie ingediend. In de motie wordt de regering verzocht om de Kamer te informeren over het tijdpad van ondertekening. Als wij een standpunt hebben bepaald, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Er is geen sprake — ik hecht eraan om dat hier te zeggen — van traineren, uitstellen, vertragen of filibusteren. Dat speelt allemaal niet. Dat wilde ik hier nog even nadrukkelijk zeggen. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 42

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik vond de staatssecretaris aan het eind wel heel erg vaag over dat facultatieve protocol. Feitelijk was zijn boodschap: u hoort het wel wanneer we eruit zijn. Ik zou toch iets preciezer willen horen, of een toezegging voor een brief daarover van de minister willen krijgen, wanneer de Kamer de voorstellen voor de ratificatie kan verwachten. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 45

Staatssecretaris Teeven:

Ik zeg de Kamer toe dat ik haar en de Tweede Kamer een brief zal sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van het handicapverdrag, het kinderverdrag en de economische sociale rechten. Ik zal daarvoor informeren bij mijn collega van Buitenlandse Zaken en de andere relevante ministers. Dat was eigenlijk een taak van de minister. Hij had dat mee moeten nemen, maar was dat vergeten. Ik knap dat klusje dus even voor hem op. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over het beoogde tijdpad van ratificatie protocol (34.485 VI) (T02355)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat de Kamer geïnformeerd zal worden over het beoogde tijdpad van ratificatie van het facultatief protocol bij het International Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties.


Kerngegevens

Nummer T02355
Status afgevoerd
Datum toezegging 5 juli 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen economische rechten
protocollen
ratificatie
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2016 (voorjaarsnota) (34.485 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 14, blz. 4-16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Ik kom op mijn laatste punt. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de minister en ik gesproken over het individuele klachtrecht bij de verschillende mensenrechtenverdragen. De minister beloofde toen, ervoor te zorgen dat in elk geval het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer en dat hij zich zou inspannen voor een breed draagvlak aldaar. Wat hebben die inspanningen tot nu toe opgeleverd? Ligt er een adviesaanvraag bij de Raad van State? Op welke termijn is de indiening bij de Tweede Kamer te verwachten? De minister weet dat er na het reces in het parlementaire jaar nog minder dan vier maanden resten. Bovendien zou de minister met een nadere reactie komen op het individuele klachtrecht bij het kinderrechtenverdrag en het gehandicaptenverdrag. Wat betreft dit laatste verdrag heeft de minister vast al van zijn collega Van Rijn vernomen dat deze de Eerste Kamer heeft beloofd om nog voor het zomerreces hierover een brief te sturen. Daarvoor heeft deze staatssecretaris nog precies één week over. Daar moet en zal inhoudelijk over zijn gesproken binnen het kabinet. Graag krijg ik hierop een reactie.

(...)

Minister Van der Steur:

(...)

Mevrouw Strik vroeg naar de ratificatie van de drie protocollen. Dat is een belangrijk onderwerp, zeker in het kader van de begroting, zeg ik met een glimlach. Ik zeg dat vaker, maar we kijken serieus naar de implicaties van ratificatie. Dit duurt inderdaad wel erg lang. Ik ben voornemens om haar in ieder geval ten aanzien van het protocol waarover wij het eerder hadden — het protocol inzake burgerlijke en economische rechten, dat al ondertekend is — snel te informeren over het beoogde tijdpad.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik had het idee dat we de vorige keer tijdens de begrotingsbehandeling al een stapje verder waren gekomen. Toen gaf u aan dat u ervoor zou zorgen dat het wetsvoorstel nog dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer. Vandaar mijn vraag of er al een adviesaanvraag ligt. Nu vertelt u mij dat u op termijn deze Kamer zult informeren over het tijdpad. Dat klinkt toch een beetje als het zetten van een paar stappen terug in de tijd.

Minister Van der Steur:

Het is hetzelfde, want ik weet wat ik heb toegezegd. Maar ik vind ook dat mevrouw Strik moet weten wat daarvan de planning is. Die ben ik nu aan het ophalen. Zij weet misschien dat ik 360 wetsvoorstellen in behandeling heb, met een relatief kleine afdeling. We moeten goed bekijken wanneer we dat kunnen inpassen. Dat gaan we ook doen. Daar zal ik de Kamer over informeren. Mijn insteek is om dat dit jaar naar de Kamer te sturen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Wanneer krijgen we die brief?

Minister Van der Steur:

Dat lukt me niet meer voor het reces, dus dat wordt in of na het reces.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Eindresultaat onderhandelingen Europees Openbaar Ministerie ter beoordeling voorleggen (33.709) (T02382)

De Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden, toe de Kamer per brief te informeren over het definitieve eindresultaat van de onderhandelingen inzake het Europees Openbaar Ministerie (EOM) teneinde de Kamer in staat te stelen haar eindoordeel kenbaar te maken. De regering zal vervolgens het eindoordeel van beide Kamers der Staten-Generaal betrekken bij haar definitieve standpuntbepaling over het al dan niet deelnemen van Nederland aan een EOM. In de brief zal de minister tevens de vragen die in de tweede termijn door verschillende fracties zijn gesteld beantwoorden.


Kerngegevens

Nummer T02382
Status voldaan
Datum toezegging 6 december 2016
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 1

Minister Van der Steur:

Als er wel gestemd zou worden, zou ik bij de uiteindelijke eindafweging het oordeel van de Eerste Kamer betrekken. Daar wil ik zo nog nader op ingaan.

(...)

Minister Van der Steur:

Ik heb gemeend er goed aan te doen daarin volledig te zijn door ook de uitkomst van het op 23 november in de Tweede Kamer gevoerde overleg te melden. Ik proef dat door die toevoeging de indruk is ontstaan dat het eindoordeel van de Eerste Kamer niet meer ter zake zou doen. Dat is niet het geval. Ik heb willen aangegeven dat er sprake is van een politiek feit door het consequente standpunt van de meerderheid van de Tweede Kamer. Ik zeg hier onomwonden dat ook voor mij vaststaat dat dit onverlet laat dat het kabinet ook in dit dossier rekening zal houden met het standpunt van de Eerste Kamer. Om dat standpunt zal ik nu dus niet vandaag vragen, omdat ik verwacht dat er niet gestemd zal worden over het Europees Openbaar Ministerie, maar met het gevoelen van de Eerste Kamer kan en zal ik wel rekening houden

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 2.

Minister Van der Steur:

(...) Ik neem mij dus voor om beide Kamers aan de hand van het eindresultaat opnieuw om hun oordeel te vragen.

(...)

Minister Van der Steur:

Ik denk dat het goed is om aan de Tweede Kamer op basis van het totale eindresultaat opnieuw een soortgelijk oordeel te vragen. Ik weet niet of dat de Tweede Kamer in meerderheid op andere gedachten zal brengen, maar dat zien we dan. 

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 9.

Minister Van der Steur:

Hiervoor geldt precies wat ik in het begin heb gezegd: het voorstel is nog mobiel en volatiel, ofte wel vrij vluchtig. Ik weet echt niet waar het nu naar toe gaat. Zoals altijd zal ik beide Kamers op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Als we een stemming voorzien, zullen we die aankondigen. Dan zullen we net als de vorige keer wederom vragen om een oordeel van beide Kamers over het dan voorliggende eindresultaat, in de hoop dat dat ook het eindresultaat is. 

De heer Diederik van Dijk (SGP):

In hoeverre is het denkbaar dat u aanstaande donderdag toch iets zult moeten zeggen over eventuele deelname aan zo'n EOM? 

Minister Van der Steur:

Niet, want er wordt niet gestemd. Verder zal ik mij houden aan wat ik altijd heb gezegd, namelijk dat er veel kritiek in onze parlementen is op het voorstel. Dat hebben we consequent uitgedragen, daarbij aangevend dat we, ook in overleg met deze Kamer, niet instemmen met tussenliggende resultaten, om simpelweg aan het eind van de dag over het totaal een oordeel te kunnen vellen. Dat laat onverlet dat de Tweede Kamer vlak voor het zomerreces al een motie heeft ingediend met als inhoud: u mag niet instemmen, ongeacht de verdere ontwikkelingen. Het sentiment van de Kamer is niet veranderd. Maar als daarvoor aanleiding is, zal ik de Kamers vragen een oordeel te geven. Aan de Tweede Kamer moet ik dan opnieuw vragen of zij bereid is, haar standpunt te herzien. 

Handelingen I 2016-2017, nr. 10, item. 10 - blz. 16.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik wil met uw toestemming en met die van de leden voorstellen dat ik even de procedure schets. Er komt een debat in de JBZ-Raad, maar geen stemming. Er wordt van de regering niet verwacht dat zij zich uitspreekt voor of tegen wat er dan op tafel ligt. Ik zal dan ook blijven doen wat ik altijd heb gedaan, namelijk aangeven dat wij een eindoordeel zullen vellen over een voorliggende voorstel voor het EOM als dat eindoordeel er is. Ik heb in het debat al gezegd dat wij per brief het eindresultaat aan beide Kamers zullen voorleggen. Ik neem mij voor om in die brief de punten die specifiek in tweede termijn zijn genoemd door mevrouw Duthler, de heer Engels, de heer Rombouts en mevrouw Strik mee te nemen. Ik zal al die vragen meenemen in de brief die ik aan beide Kamers zal sturen, zodat u antwoord hebt op de vragen die in tweede termijn zijn gesteld. 

Ik neem mij voor om aan het debat in de JBZ-Raad deel te nemen en in te brengen dat ik namens de Nederlandse regering mijn oordeel voorbehoud totdat er een volledig voorstel ligt dat ik met beide Kamers nog eens heb kunnen bespreken. Dat doet niets af aan het kabinetsstandpunt, zeg ik tegen de heer Rombouts. Dat is genoegzaam bekend. Ik kan op dit moment namens het kabinet zeggen dat ik geen behoefte heb aan de ene of de andere motie om de simpele reden dat er geen besluitvorming voorligt. Beide moties zien op besluitvorming. Er zijn twee mogelijkheden. Ik kan de indieners van de moties in overweging geven om die aan te houden. Als dat niet gebeurt, lijkt het mij het meest zuiver om de moties te ontraden om de simpele reden dat zij in functie op dit moment overbodig zijn omdat er geen besluitvorming voorligt over het EOM. 

Ik heb in het begin al gezegd dat ik niet zeker weet — het borrelt en bruist op dit moment in Brussel — of er niet alsnog gevraagd zal worden om instemming met de PIF-richtlijn. Nederland zal overigens vinden dat dit niet voor de hand ligt omdat wij het in onderlinge samenhang met het EOM willen beoordelen. Ik sluit echter niet uit dat dit eventueel tot de mogelijkheden behoort. De Kamer heeft overigens per brief gezien wat ons standpunt daarover is. Over het EOM zal niet gestemd worden en wij zullen dan ook geen standpunt hoeven in te nemen. In die zin hebben wij op dit moment geen behoefte aan welke richtinggevende uitspraak van de Kamer dan ook. Ik zal de beantwoording van de vragen die nog nader zijn gesteld, schriftelijk aan de Kamer voorleggen zodra het resultaat bekend is. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening over het pakket GEAS II (34.585) (T02404)

De staatssecretaris van V&J zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Oomen-Ruijten (CDA), toe dat de afspraken ten aanzien van de informatievoorziening over het pakket GEAS II zoals deze zijn vastgelegd in de brief van de Tweede Kamer van 24 november 2016 (TK 34585, nr. 2), ook voor de Eerste Kamer gelden.


Kerngegevens

Nummer T02404
Status afgevoerd
Datum toezegging 21 februari 2017
Deadline 1 januari 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel
Kamerstukken EU-voorstellen: Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel COM(2016)465, 466, 467 en 468 (34.585)


Uit de stukken

Verslag van een mondeling overleg 2016-2017, nr. 34 585 B, blz. 8.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA)

(...) Verder viel me op dat de Staatssecretaris aan de overkant heeft gezegd dat de Kamer maximaal op de hoogte wordt gehouden van een hele hoop bepalingen. Is hij bereid om ook de Eerste Kamer daarvan op de hoogte te houden? Hij heeft dat de Tweede Kamer toegezegd op 24 november.

Verslag van een mondeling overleg 2016-2017, nr. 34 585 B, blz. 15.

Staatssecretaris Dijkhoff

Ik had nog een vraag open over de informatievoorziening. Die vraag stelde mevrouw Oomen helemaal in het begin. Ik ben natuurlijk bereid om de Eerste Kamer hierover dezelfde informatie te verstrekken als de Tweede Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De korpschef vragen of deze in de beginfase een extra menselijke controle kan uitvoeren ter toetsing van de automatische vernietiging (33.542) (T02481)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Strik (GroenLinks) en Vlietstra (PvdA), toe dat hij de korpschef zal vragen of hij in de beginfase een extra menselijke controle kan uitvoeren om te toetsen of de automatische vernietiging van ANPR-gegevens structureel sluitend functioneert.


Kerngegevens

Nummer T02481
Status voldaan
Datum toezegging 14 november 2017
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gegevensvernietiging
kentekenregistratiesystemen
Kamerstukken Vastleggen en bewaren kentekengegevens door politie (33.542)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 7, item 3, blz. 7-16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Ook is het de vraag of het vernietigen van de gegevens na vier weken wel voldoende is gegarandeerd. De Nederlandse overheid heeft in het verleden laten zien niet altijd betrouwbaar te zijn geweest in het verwijderen van persoonlijke data, zoals DNA-materiaal. Het wetsvoorstel spreekt over geautomatiseerd verwijderen, wat natuurlijk nog geen automatisch verwijderen is. Hoe garandeert de minister dat de overheid zich in dit dossier aan de wet gaat houden? Het onrechtmatig gebruik van ANPR-gegevens de afgelopen zeven jaar geeft weinig vertrouwen.

(...)

Mevrouw Vlietstra (PvdA)

(...)

Mijn fractie heeft nog wel enkele aanvullende vragen over de uitvoering van de wet, mede naar aanleiding van het conceptuitvoeringsbesluit. Niet alleen op papier moeten alle waarborgen ter bescherming van de privacy worden vastgelegd, zeker zo belangrijk is de naleving ervan. Hoe wordt erop toegezien dat de bewaarde gegevens ook werkelijk na vier weken zijn vernietigd?

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Laat ik ook meteen antwoord geven op de vraag van mevrouw Vlietstra over het toezien op de vernietiging. De ANPR-gegevens zullen automatisch worden verwijderd. Dat doet het systeem zelf. De ICT zal daar uitvoerig op worden getest voordat ANPR wordt ingezet. Ook bij de jaarlijkse audit zal de vernietiging van gegevens een punt van aandacht zijn. Om tegemoet te komen aan de zorg van uw Kamer zal ik de korpschef vragen of hij in de beginfase een extra menselijke controle kan uitvoeren om te toetsen of de automatische vernietiging structureel sluitend functioneert. "Menselijk" is dan bedoeld in de zin van: door mensen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Legale wietteelt (34.775) (T02490)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Graaf (D66) en Schalk (SGP), toe dat de resultaten van de proeven met legale wietteelt naar de Kamer worden gestuurd. Bij het opzetten van de proeven wordt gekeken naar de suggestie om aan gedifferentieerde experimenten te doen.


Kerngegevens

Nummer T02490
Status deels voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen drugsbeleid
experimenten
wietteelt
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19

Minister Rutte: Tegelijkertijd is ook niet met zekerheid vast te stellen dat je er helemaal vanaf komt als je het helemaal verbiedt, zoals andere partijen suggereren. We hebben hier lang over gesproken en dit alles afwegend, hebben we gezegd: laten we nu in ieder geval kijken hoe je heel specifiek alles rondom de coffeeshop kunt decriminaliseren. Kan dat? Laten we daar eens een aantal proeven en testen mee doen. Dat wordt nu vormgegeven door de ministers Bruins en Grapperhaus, om hier informatie uit te halen en inzichten op te doen. Dit is een lastig dossier, want mijn conclusie na vijftien jaar in de politiek is dat dit geen dossier is waarin de ene of de andere school per definitie gelijk heeft. Dit is zo ingewikkeld en heeft zo veel aspecten! Voor de aanhangers van de theorie "waar een vraag is, is een markt" heeft het ook wel een soort inherente logica dat je er niet zomaar helemaal vanaf komt. Daarom denk ik dat het zin heeft om deze proeven te doen.

De voorzitter: Tot slot, meneer Schalk, want het punt is wel duidelijk.

De heer Schalk (SGP): Heel kort. Zeker, het is heel duidelijk. Zodra die onderzoeken of die testen gedaan zijn, lijkt het me heel goed dat die in ieder geval ook volledig naar deze Kamer komen, zodat we ons ervan kunnen vergewissen wat er precies onderzocht is.

Minister Rutte: Dat lijkt mij inderdaad logisch. Ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen, want dit is juist bedoeld om inzichten op te doen. Dat moeten we dan niet geheim gaan houden.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7

De heer De Graaf (D66): Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13

Minister Rutte: Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Inzet extra middelen strafrechtketen (34.775) (T02491)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Barth (PvdA), toe haar in de eerste helft van 2018 te informeren over de inzet van extra middelen voor de strafrechtketen.


Kerngegevens

Nummer T02491
Status voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid (Hoofdverantwoordelijke)
Minister voor Rechtsbescherming
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen budget
ICT
strafrechtketen
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19-20

Mevrouw Barth (PvdA): Ik had hem in mijn eerste termijn nog een aantal vragen gesteld over de situatie in de strafrechtketen in brede zin. Ik heb hem vragen gesteld over ziekteverzuim bij Openbaar Ministerie en rechterlijke macht, de toestroom en de interesse voor het beroep. Ik heb gevraagd hoe het staat met ICT-projecten, communicatie en uitwisseling tussen politie, Openbaar Ministerie en rechters en hoe het staat met de oplegging en executie van taakstraffen. Wij hebben geconstateerd dat er wel in de nationale politie wordt geïnvesteerd, maar niet of nauwelijks in de zittende en staande magistratuur en wij maken ons zorgen over de kwaliteit van de strafrechtketen als geheel.

Minister Rutte: Ik heb een deel van de vragen beantwoord, over de bedragen oplopend tot 20 miljoen structureel voor de keten. Op basis daarvan zullen ook de nodige passende maatregelen op ICT-gebied worden genomen, waaronder de overdracht van een zaak naar de rechterlijke macht. Het zal nog wel enige tijd duren voordat al die keteneffecten precies zichtbaar worden. Ik dacht deze thema's deels ook te hebben behandeld in een aantal opmerkingen over het functioneren van de rechtsstaat. Maar ik hoor ook een paar vragen die ik hier niet in mijn stapeltje heb zitten. Ik kijk even of er ambtelijk goed is meegeluisterd, want dan pak ik die in de tweede termijn even terug. Die zitten er nu niet bij.

De voorzitter: Dat komt in de tweede termijn.

Mevrouw Barth (PvdA): Dat is prima, voorzitter. Ik heb ook om een aantal cijfermatige ontwikkelingen gevraagd. Het is ook prima als de minister-president ons die later op papier aanlevert.

Minister Rutte: Ik ga proberen om het mondeling te doen, want we hebben natuurlijk niet al die ambtenaren meegenomen om brieven te versturen, maar als het niet anders kan gaan we er toch eentje zoeken die een brief maakt. Maar we gaan kijken wat er in tweede termijn mondeling kan. We analyseren nog even de inbreng van mevrouw Barth op dit punt.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 12

Minister Rutte: Dan de vraag over de verbetering van de ICT-systemen en de kwaliteit van communicatie en overdracht tussen politie, OM en rechterlijke macht. Over het bestuurlijk ketenberaad van de strafrechtketen is de Tweede Kamer op 28 juni van dit jaar geïnformeerd. In het kader van het ambitietraject is de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening als een van de prioriteiten benoemd. In de eerste helft van 2018 worden de precieze doelstellingen en prioriteiten op het gebied ter besluitvorming aan het kabinet voorgelegd. Dat betekent dat op dat moment ook de op grond van het regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen ter beschikking komen die hiervoor worden ingezet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de digitalisering van de werkprocessen. Daarover wordt de Tweede Kamer, en gezien de vraag die hier gesteld is ook de Eerste Kamer in afschrift, nader in de eerste helft van 2018 geïnformeerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kosteloze rechtsbijstand in het kader van verkorte procedures (34.482 / 34.585) (T02544)

De Staatssecretaris van J&V zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Stienen (D66), toe de Kamer te informeren over kosteloze rechtsbijstand in het kader van verkorte procedures.


Kerngegevens

Nummer T02544
Status voldaan
Datum toezegging 17 april 2018
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen rechtsbijstand
Kamerstukken EU-voorstellen: Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel COM(2016)465, 466, 467 en 468 (34.585)
EU-voorstellen: Herziening Dublinverordening COM(2016)270, verordening tot herziening van EASO COM(2016)271 en verordening tot herziening van EURODAC COM(2016)272 (34.482)


Uit de stukken

Kamerstukken I , 2017-2018, 34482 / 34585, C, pagina's 5-6 en 10

Mevrouw Stienen (D66):

[...]

Wij zijn ook benieuwd naar wat de staatssecretaris kan aanvullen qua informatie als het gaat over rechtsbijstand in het kader van verkorte procedures. Wij maken ons ernstig zorgen dat de gedachte van het mogelijk afschaffen van rechtsbijstand in de eerste aanleg tot minder druk bij de migratiedienst zou kunnen leiden. Dat is volgens ons wensdenken. Misschien kan dit wel tot heel veel meer beroepsprocedures leiden. We zien dat ook graag in lijn met de procedurerichtlijn.

Staatssecretaris Harbers:

[...]

Mevrouw Stienen vroeg naar de stand van zaken van de kosteloze rechtsbijstand. Het korte antwoord is dat we daar in het regeerakkoord een aantal afspraken over hebben gemaakt, maar dat we nog bezig zijn met de uitwerking daarvan. Ik heb eerder in de Tweede Kamer en, uit mijn hoofd, mogelijk zelfs in de Eerste Kamer aangegeven dat er een aantal andere vraagstukken bij spelen waar we dan ook een oplossing voor moeten hebben. Bijvoorbeeld: gaat dat procedures echt bekorten en op welke wijze kunnen we in ieder geval waarborgen dat op het moment dat er een beroepszaak gaat spelen, de rechtsbijstand alsnog geregeld wordt op zo'n manier dat de betreffende advocaat natuurlijk nog wel even de tijd heeft om zich het hele dossier eigen te maken? Daar zijn we ons op dit moment op aan het beraden. Op het moment dat we die voorstellen meer vastomlijnd hebben, deel ik ze vanzelfsprekend met de Tweede en Eerste Kamer. Dus de zorg die mevrouw Stienen uitspreekt, heb ik mijzelf ook al gerealiseerd. Daar proberen we in de definitieve vormgeving ook antwoorden op te hebben.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het tijdig informeren van de Kamer over uitbreiding van het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (33.709) (T02568)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vragen van de leden Duthler (VVD) en Postema (PvdA), toe de Kamer tijdig te informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de JBZ-agenda gaat komen.


Kerngegevens

Nummer T02568
Status openstaand
Datum toezegging 3 april 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 19-21.

Mevrouw Duthler (VVD):

Wat betreft de uitbreiding van bevoegdheden, zegt de minister heel stellig: dat kan alleen maar als daar unanimiteit over is. Wat is volgens de minister de rol van het parlement? U heeft het over een goed gesprek tussen de regering en het parlement, maar tot nu toe heeft deze Kamer steeds heel erg het initiatief moeten nemen om überhaupt met de regering over dit onderwerp te praten. Dus de vanzelfsprekendheid waarmee er een gesprek tussen regering en parlement zal komen, deel ik niet. Wil de minister daar eens op reageren?

[...]

De heer Postema (PvdA):

Om in het verlengde van collega Duthler dat nu zo specifiek mogelijk te krijgen, niet zozeer als er een roep uit de samenleving is of iets anders, het volgende. Mogen we er nu van uitgaan dat als een van de deelnemers aan het EOM gaat voorstellen om bijvoorbeeld tot mandaatuitbreiding te komen en de regering voornemens is daar iets mee te doen, u deze Kamer eerst consulteert?

Minister Grapperhaus:

Ik ga echt — ik moet het natuurlijk in het Nederlands zeggen — van ganser harte, en mijn ambtsopvolgers zullen dat zeker ook doen, uw Kamer en de Tweede Kamer informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de agenda gaat komen. Dat heb ik, zoals u hebt gezien, ook in de brief aan u gemeld.

[...]

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik wil nog even doorgaan op de woorden "informeren" en "op de hoogte stellen". U geeft aan dat u op het moment dat het op de agenda gaat komen de Kamer gaat informeren, dat u haar van ganser harte op de hoogte gaat stellen. Hoe ziet u de rol van deze Kamer in de besluitvorming over al dan niet uitbreiding van het mandaat? Stel dat deze Kamer op zo'n moment unaniem of met een gewone meerderheid zegt "nee, wij zijn niet voor een dergelijke uitbreiding van het mandaat", wat gaat u dan doen? Gaat u uw steun dan onthouden aan uitbreiding van het mandaat of niet?

Minister Grapperhaus:

Laat ik het even zo zeggen. Ik vind dat het zodra dat aan de orde komt aan uw beide Kamers moet worden voorgelegd. Punt. Vervolgens is het aan uw beide Kamers om dat te agenderen en daarover in gesprek te gaan. En wat daarna gebeurt ... Ik moet u zeggen — ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt — dat ik in een vorig beroep altijd tegen mijn leerlingen heb gezegd: met een als-danredenering winnen we niets, als de appelen pompoenen waren geweest dan was de wet van de zwaartekracht nooit uitgevonden. Ik wil daar dus heel duidelijk over zijn: ik ga hier niet speculeren op wat er dan uit uw parlement komt. Dat zou ik ook onjuist vinden, maar ik wil u zeggen dat ik u op de hoogte ga stellen en dan kunnen we, als uw Kamers dat willen, daar ook onmiddellijk het gesprek over aangaan. Punt.

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn vraag is of u als deze Kamer tot het standpunt komt dat uitbreiding van het mandaat niet moet gebeuren, teruggaat naar Brussel en daar gaat zeggen dat Nederland tegen uitbreiding van het mandaat is. Uw antwoord hierop is, ook al is het een als-dankwestie, voor mijn fractie bepalend voor de steun aan deelname aan het EOM.

Minister Grapperhaus:

Het is wel lang geleden dat ik afstudeerde in het staatsrecht, echt lang geleden, maar ik zie mijzelf echt niet tegen een wens van de parlementaire meerderheid ingaan.

Handelingen I, 2017-2018, nr. 27, item 6 - blz. 3

Minister Grapperhaus:

[...]

Ik moet wel zeggen dat het in de eerste plaats sinds jaar en dag een goed gebruik is dat beide Kamers van de Staten-Generaal tijdig worden geïnformeerd over vergaderingen in EU-verband waaraan leden van het kabinet deelnemen. Ik wil dat hier nog eens luid en duidelijk gezegd hebben. Dat geldt zeker voor raadsvergaderingen over JBZ-aangelegenheden. Tijdens het debat van twee weken geleden heb ik ook aangegeven dat ik vind dat dat met de kwestie rondom het mandaat van het EOM zeker aan de orde is. Dat staat zelfs los van de extra verzekering die mijn voorvoorganger in 2016 op dat punt heeft gegeven. U mag er dus van uitgaan dat ik de kalender heel goed zal bijhouden of ik op JBZ-Raden ga praten over het EOM en dat ik ervoor zorg dat beide Kamers tijdig daarvan kennisnemen, zodat we met elkaar een goed debat daarover kunnen voeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM (33.709) (T02569)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vraag van het lid Van Hattem (PVV) toe de Kamer te informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02569
Status voldaan
Datum toezegging 3 april 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 1, 22.

De heer Van Hattem (PVV):

Ook over veel andere essentiële zaken is nog veel onduidelijkheid, zoals over de impactanalyse op het OM en de FIOD. Wat gaat het EOM betekenen voor de capaciteitsverdeling binnen het OM voor de EOM-taken? In hoeverre kan dat ten koste gaan van onze nationale OM-taken? Het kabinet spreekt in de brief over praktische consequenties, maar onduidelijk is hoe groot die concreet zullen zijn, evenals de daadwerkelijke financiële implicaties. Waarom dan toch al zo ver voor de fanfare uitlopen?

Minister Grapperhaus:

Dan heb ik nog de vraag over de operationele financiële consequenties voor OM en Nederlandse opsporingsinstanties. Zoals ik in de brief al schreef, zitten die implicaties vooral in de verwachting bij het OM en bij de FIOD. Die brengen op dit moment de gevolgen van Nederlandse deelname aan het EOM in kaart door middel van een impactanalyse. De uitkomsten daarvan worden uiteraard betrokken bij de implementatie van de EOM-verordening, die in dat kader ook nog wat wijziging van wetgeving zal meebrengen, zoals ook in de brief van 23 februari staat. Dat geldt ook voor de analyse van het deel van de opbrengsten van het EOM — btw-ontvangsten, boetes en schikkingen — dat uiteindelijk ten gunste komt van de rijksbegroting. Zodra er meer bekend is over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM bericht ik uw Kamer en de Tweede Kamer daar nader over.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Op de hoogte houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM (33.709) (T02573)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer schriftelijk toe deze regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02573
Status voldaan
Datum toezegging 23 februari 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
EPPO
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2017-2018, 33 709, AE, p. 4-5.

"Ik zeg u in dit verband graag toe dat ik u regelmatig op de hoogte zal houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM. Ik zal dat in eerste aanleg zoveel mogelijk doen op de reguliere informatiemomenten in relatie tot bijeenkomsten van de JBZ-Raad, maar indien daar toe aanleiding toe is zeker ook ad hoc."


Brondocumenten


Historie