Rappelabele toezeggingen Financiën (Vooruitblik juli 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-07-19 tot 02-01-20.

 




Toezegging SNS (34.300) (T02187)

De Minister van Financiën zegt de Kamer toe, naar aanleiding van het lid Van Apeldoorn, de Kamer te informeren over de SNS.


Kerngegevens

Nummer T02187
Status openstaand
Datum toezegging 17 november 2015
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen nutsbedrijf
retailbanken
SNS Bank
volksbank
Kamerstukken Miljoenennota 2016 (34.300)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr.8 , - blz. 3

De heer Van Apeldoorn (SP):

Hoe staat het nu met de privatiseringsplannen met betrekking tot SNS? De eigen partij van de minister is het met ons eens dat SNS beter een nutsbedrijf kan blijven. Hoe kijkt de minister daartegen aan? De SP-fractie vraagt zich af inhoeverre de minister zich altijd laat leiden door het publieke belang van een stabiele Nederlandse bancaire sector en of hij zich niet te vaak laat inpakken door de sterke lobby van diezelfde sector. De recente onthullingen, die de geschiedenis in zullen gaan als "cocogate", doen onze fractie vrezen dat we te vaak de banken de dienst uit laten maken in plaats van proberen die banken echt dienstbaar te maken aan de samenleving. Cocogate staat helaas niet op zichzelf. De lobbymacht van grootbanken en hun al te nauwe banden met de politiek en toezichthouders - we zien dit bijvoorbeeld ook met de ECB, getuige recente onthullingen in de Financial Times - is een structureel probleem, dat onze democratie ondermijnt en voorkomt dat echt doorgepakt wordt. ING vindt dit soort "meedenken" normaal. Vindt de minister dat eigenlijk ook? Kan hij ons vertellen wie er nog meer "meedenkt" op dit niveau? Laat de minister bijvoorbeeld kritische ngo's op hetzelfde niveau meedenken?

Handelingen I 2015-2016, nr.8 , - blz. 43

Minister Dijsselbloem:

De SP-fractie had een vraag over SNS. Moet SNS niet worden behouden als volksbank voor de nutsfunctie? Alle grote retailbanken in Nederland, die we allemaal kennen, hebben een nutsfunctie. Zij dragen namelijk bij aan het bestaan van betalingsverkeer. Zij vervullen een nutsfunctie voor het betalingsverkeer voor particulieren en bedrijven. Dat zit voor mij niet in één bank. Dat zit ook niet in de vraag of die bank wel of niet in overheidshanden is. Ik wil die nutsfunctie veiligstellen. Dat doen we op verschillende manieren. Het model voor SNS is een eenvoudige bank met eenvoudige producten: de basic bank. Dat is precies de strategie en visie die SNS Bank nu ontwikkelt. Ook daar is dus wat mij betreft geen discussie over. Dan blijft de vraag over of de overheid dan die bank in handen moet houden. Daarover hebben we nog geen beslissing genomen. Die nemen we medio 2016. Ik zeg er wel bij dat mijn uitgangspunt is dat al deze interventies van de Staat tijdelijk waren. Dat heeft minister Bos gezegd toen hij ABN AMRO overnam, dat heeft Jan Kees de Jager na hem gezegd en ik zeg het beiden na. Dat waren tijdelijke interventies, dat is het uitgangspunt. De specifieke beslissing per instellingnemen we zorgvuldig en pas op zijn vroegst in de tweede helft van 2016 kom ik over SNS verder te spreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie fiscale behandeling eigen woning vervroegen (34.819) (T02518)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen en vragen van de leden Van Rij (CDA) en Ester (ChristenUnie), toe in 2019 een evaluatie van de fiscale behandeling van de eigen woning uit te voeren en vervolgens de uitkomsten van deze evaluatie, alsmede een fiscale eindplaat van de eigen woning, aan de Kamer te zenden.


Kerngegevens

Nummer T02518
Status voldaan
Datum toezegging 12 december 2017
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr. M.L.A. van Rij (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen eigenwoningregeling
fiscale behandeling eigen woning
Kamerstukken Geleidelijke uitfasering van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (34.819)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 12, item 3 - blz. 20, 21

De heer Van Rij (CDA):

De Wet inkomstenbelasting 2001 is op het punt van de eigenwoning een volstrekt ondoorzichtige lappendeken geworden. De Raad van State spreekt van een complexe stapeling van regelingen. De afgelopen zeventien jaren zijn zeven verschillende kabinetten daarvoor verantwoordelijk geweest. In de uitvoering levert dat problemen op. Je moet er als burger een aparte boekhouding op nahouden, wil je de cumulatie van de genomen maatregelen nog kunnen volgen. Dan is het niet meer schaatsen op glad ijs, maar schaatsen op bobbelig ijs met veel wakken. (...) Daar zitten inmiddels zo veel inconsistenties in, ook in de uitvoering, dat het in de uitvoering echt een probleem is, niet alleen bij de burger maar ook bij de Belastingdienst. De vraag is of we met de huidige wet al vereenvoudigingen kunnen doorvoeren. De staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer al een evaluatie van die regeling toegezegd voor 2020. Ik wacht het antwoord van het kabinet hierop nog even af, als u het goedvindt. We zullen er in tweede termijn nog wel op terugkomen.

Handelingen I 2017-2018, nr. 12, item 7 - blz. 16

De heer Ester (ChristenUnie):

Bij dit alles is het begrip “vermogen” in het geding in dit debat. Het eigen huis is om in te wonen én het is vermogen. Het is weliswaar geen vrij opneembaar vermogen, zoals spaargeld, maar het is vermogen. De vraag dringt zich dan ook op hoe de staatssecretaris hiertegen aankijkt. Tot welke bestemming van de eigen woning in het fiscale stelsel leidt het uitfaseren van de wet-Hillen? Welk fiscaal eindplaatje staat de staatssecretaris voor ogen? Dat heeft ook een beetje te maken met dat punt van de heer Van Rij van zo even. Ook de Raad van State maakte dit punt. Zou de staatssecretaris daar een toelichting op willen geven?

Handelingen I 2017-2018, nr. 12, item 7 - blz. 60, 61

Staatssecretaris Snel:

Dan ga ik verder met de opmerking, ook van de heer Van Rij overigens, dat het best complex is. Veel mensen vinden het ingewikkeld hoe het nu precies zit met het eigen huis en de fiscale eigenwoningregelingen. Dat snappen wij ook heel goed. Het is niet alleen complex voor de burger, maar ook voor de Belastingdienst. Tegelijk is het wel zo dat de maatregel-Hillen met de voorbereidingstijd die wij nemen, goed uitvoerbaar is. De heer Van Rij vroeg: is dat allemaal niet heel ingewikkeld geworden? Eigenlijk wilde ik daar het volgende over zeggen. Ik heb eerder in schriftelijke antwoorden aangegeven dat wij in 2020 een evaluatie van de eigenwoningregeling hebben. Dat wilden wij omdat wij het een aantal jaren geleden hadden gedaan en even de tijd wilden nemen om te bezien hoe dit uitpakt. Zeker ook gezien de discussies van de afgelopen maanden over al deze regelingen denk ik dat het mogelijk moet zijn om deze evaluatie wat te vervroegen, als dat behulpzaam is voor het gesprek waarin wij dit soort dingen kunnen meenemen. Wij hebben nog even gedacht aan 2018, maar dat is een zeer druk wetgevings- en uitvoeringsjaar, onder andere door de fiscale beleidsagenda en de belastingontwijking. Maar als een evaluatie van de regeling in 2019 helpt, wil ik graag toezeggen dat wij een evaluatie in dat jaar als haalbaar zien. Eigenlijk wil ik nu maar gewoon toezeggen dat wij dat gaan doen.

De heer Van Rij (CDA):

Ik ga hopelijk voor u tijd winnen, voorzitter, want als ik de toezegging van de staatssecretaris goed heb begrepen,voorkomt dit dat ik een motie ga indienen. Hij heeft gezegd:ik heb aan de Tweede Kamer voor 2020 al een evaluatie toegezegd ten aanzien van de fiscale behandeling van de eigen woning en die wil ik vervroegen. Met de beste wil van de wereld zou de staatssecretaris dat in 2018 wel willen doen, maar dat kan hij niet, gezien de drukke fiscale beleidsagenda. Ik zou tegen hem zeggen: wilt u er toch nog even over nadenken om het wellicht toch in 2018 te doen? Als dat echt niet kan, zal 2019 voor ons geen ramp zijn. Als in de evaluatie de inconsistenties die nu in de regeling zitten, de grote problemen met de uitvoerbaarheid en ook het punt van de rechtszekerheid maar in beeld worden gebracht, wil ik deze toezegging ook echt als een toezegging zien en dan heb ik ook geen behoefte om een motie in te dienen.

Staatssecretaris Snel:

Dit is echt mijn bedoeling. U noemde een lijstje van acht of negen maatregelen in de loop van de jaren. Nogmaals, als ik op feestjes en partijen moet uitleggen hoe het in elkaar zit, denk ik ook halverwege: hoe zat het ook alweer precies? Ik vind het heel goed dat wij het daarover hebben. Je mag je eigen woning niet helemaal vergelijken met sparen. Toch zijn daar wel box 1/box 3-discussies over. Ik denk dat het gewoon heel goed is dat wij het nog één keer tegen het licht houden: wat hebben wij nu de afgelopen jaren gedaan? Dan haak ik meteen in op de vraag van de heer Ester hoe ik aankijk tegen die eindplaat. Ik denk dat het verstandig is dat ik de evaluatie even eerst doe en dat wij vervolgens kijken waar dit kabinet uiteindelijk op wil uitkomen. Zijn wij er al, zijn wij er nog niet en wat moeten wij doen? Ik hoop dat ik daarmee de vragen van de heer Ester ook heb beantwoord.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer nader informeren over de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in andere EU-lidstaten (34.808) (T02630)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Prast (D66) en Vos (GroenLinks), toe de Kamer nader te zullen informeren over de naleving, handhaving en effecten van de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in andere EU-lidstaten.


Kerngegevens

Nummer T02630
Status openstaand
Datum toezegging 10 juli 2018
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Ervaringen EU-lidstaten
handhaving
Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn
naleving
Kamerstukken Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn (34.808)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 3, blz. 4

Mevrouw Prast (D66):

De heer Hoekstra zei daarnet dat er geen probleemgevallen bekend zijn bij de buitenlandse PEP's in Nederland. Dat begrijp ik wel, want dat is natuurlijk een specifieke categorie. Nu is deze richtlijn in een aantal andere EU-landen al omgezet in wetgeving, en die landen hebben een veel ruimere categorie, namelijk binnenlandse PEP's en hun naasten, of dat nou zakelijke naasten zijn of familie. Is er eigenlijk informatie over hoe het daar gaat met de naleving en de handhaving?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 3, blz. 13, 14

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over de EU-landen, namelijk hoe de richtlijn elders geïmplementeerd is, of we al kunnen zien wat de effecten in die andere landen zijn en of er actuele gegevens en cijfers zijn. Onlangs is daar in de Tweede Kamer een motie over aangenomen. Kan de minister aangeven of hij inderdaad gaat zorgen dat dat overzicht en die cijfers er komen, zodat we meer van elkaar kunnen leren?

(...)

Minister Hoekstra:

Verder vroeg mevrouw Prast wat de ervaringen in andere landen zijn. Volgens mij is het verstandig, juist ook omdat dit in andere landen ook nieuw is, dat ik du moment dat hierover informatie is, dit deel met de Kamer. Mevrouw Vos vroeg hier ook naar. Ik vermoed dat men breder in Europa, zeker ook in bijvoorbeeld Duitsland, erin geïnteres-seerd is om te weten wat de effectiviteit hiervan is. Dat zullen we moeten monitoren. Dat gaat Europa ook monitoren en dat zullen we dan met de Kamers delen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezicht DNB op eventueel weigeren door banken van politiek prominenten als klanten (34.808) (T02631)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Strien (PVV) en Prast (D66), toe dat toezichthouder DNB expliciet zal monitoren of banken, vanwege eventuele extra kosten of werkzaamheden als gevolg van verscherpt cliëntenonderzoek, politiek prominenten, hun naasten of geassocieerden zullen weigeren als klant. De minister zal het belang hiervan ook in zijn reguliere contacten met DNB onderstrepen.


Kerngegevens

Nummer T02631
Status voldaan
Datum toezegging 10 juli 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
ir. drs. G.A. van Strien (PVV)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen banken
De Nederlandsche Bank
Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn
politiek prominente personen
toezicht
Kamerstukken Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn (34.808)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 37, item 3, blz.3, 6

De heer Van Strien (PVV):

(...) Ten eerste zitten er voor de bank nogal wat kosten en werk aan extra onderzoeken voor PPP's. Ten minste twee banken hebben al te kennen gegeven geen zaken te doen met PPP's vanwege de te hoge kosten. In Het Financieele Dagblad van vorige week las ik dat Van Lanschot alle klanten gaat wegsturen die te weinig willen beleggen en dus te weinig opbrengen. De minister is hier in de tweede memorie van antwoord heel luchtig over: hij gaat ervan uit dat er voldoende banken zijn waar wel diensten verkregen kunnen worden. Voor mijn fractie is dit antwoord niet aanvaardbaar. Wij vinden dat er voor alle banken een gelijk speelveld dient te zijn en dat banken niet mogen discrimineren voor PPP's. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

(...)

Mevrouw Prast (D66):

In antwoord op onze schriftelijke vraag naar de geschatte financiële kosten van de screening kwam de minister meteen bedrag van €104 per gescreende per jaar, los van incidentele transacties. Van de banken horen wij een ruim drie keer zo hoog bedrag. Vermoedelijk ligt de waarheid met €200 per jaar in het midden, maar laten we nu eens aannemen dat de minister met zijn €104 plus incidentele kosten gelijk heeft. Klanten betalen €20 per jaar voor eenvoudige bankrekening. 20 min 104 is -84. Daarmee worden de naasten van een politiek prominent zo niet verliesgevend dan toch in elk geval minder aantrekkelijk voor de bank.

Wij hebben in de schriftelijke ronde gevraagd of dit ertoe kan leiden dat banken om redenen van rendement deze klanten zullen weren. Collega Van Strien wees daar ook al op. Het antwoord van de minister heeft ons geen duidelijkheid gegeven. Ik wil de minister daarom hierbij nogmaals deze vraag stellen. Dat banken afscheid mogen nemen van klanten als ze die onvoldoende renderend vinden, weten we inmiddels dankzij het bericht verleden week over Van Lanschot. Kan de minister toezeggen dat hij banken niet zal toestaan klanten te weigeren simpelweg omdat ze geassocieerd zijn met een politieke prominent en daarom financieel onaantrekkelijk zijn?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 3, blz. 11, 14

Mevrouw Prast (D66):

Dank u wel voorzitter. Allereerst hierbij de vraag die mij zojuist ontschoten was in mijn interruptie. Ik had in eerste termijn gevraagd of de minister kan toezeggen dat hij banken niet zal toestaan klanten te weigeren simpelweg omdat ze geassocieerd zijn met een politieke prominent en daarom financieel onaantrekkelijk zijn. Het gaat mij daarbij dus niet om een integriteitsvraag. Hierop is de minister niet ingegaan. Dat interpreteer ik zo dat hij dat op dit moment niet wil of kan toezeggen.

(...)

Minister Hoekstra:

(...) Zij vroeg mij om toe te zeggen dat banken in alle gevallen de PEP's moeten aannemen, ook al zijn ze financieel niet aantrekkelijk. Dat wringt wel met een ander basisprincipe, namelijk dat banken zelf over hun cliëntacceptatie gaan. In de volle breedte is dat gewoon waar. Als mevrouw Prast mij vraagt of ik vind dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat precies datgene wat zij niet wil ook niet gebeurt, dan is mijn antwoord: ja, absoluut. Dat heb ik in eerste termijn al geprobeerd te zeggen. Dat punt is namelijk heel expliciet met De Nederlandsche Bank gewisseld. De Nederlandsche Bank zal hier zeer expliciet toezicht op houden. En hoewel het aan de ene kant best een grote groep is, met die nieuwe PEP's en alles wat daaromheen hangt, is aan de andere kant het aantal casussen dat zich zal voordoen per maand vermoedelijk zeer beperkt. Dat wordt voor De Nederlandsche Bank dus ook niet wild ingewikkeld. Ik stel me echt voor dat DNB dan ook onmiddellijk in gesprek gaat. Ik zeg mevrouw Prast toe dat ik in mijn contacten met de president van De Nederlandsche Bank zal opnemen dat dat een zorgpunt is waar ik in het bijzonder DNB naar zal laten kijken. (...) DNB is, denk ik, daar het slot op de deur. Nogmaals, ik zeg mevrouw Prast toe om dit in mijn tweewekelijkse gesprekken met de president van De Nederlandsche Bank expliciet te markeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In EU bespreken bruikbaarheid structurele saldo (35.000) (T02634)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van de vragen van de leden Rinnooy Kan (D66) en Postema (PvdA), toe in de EU het gesprek aan te gaan over de bruikbaarheid van het begrip “structurele saldo”, in het bijzonder de normen van 3% en 60%.


Kerngegevens

Nummer T02634
Status voldaan
Datum toezegging 20 november 2018
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen EU-begrotingsnorm
Structurele saldo
Kamerstukken Miljoenennota 2019 (35.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.8 item 8 - blz.1-2

De heer Postema (PvdA):

Hieraan gerelateerd is het capitum selectum over de toekomst van het Europese Stabiliteits- en Groeipact. De minister is er net als zijn voorgangers doorgaans als eerste bij om de collega's in Europa te herinneren aan de noodzaak van budgettaire discipline, maar gaat daarmee voorbij aan het feit dat de onvrede over het pact groot is en dat er een herziening aan de orde is. Er is de afgelopen jaren immers sprake geweest van een steeds uitgebreidere set van soms tegenstrijdige regels binnen het SGP, die in toenemende mate onwerkbaar blijken. Daarnaast constateert mijn fractie dat de belangrijke automatische stabilisatoren die in ons trendmatige begrotingsbeleid zijn ingebouwd, als het er echt op aankomt in hun werking worden beperkt door het SGP. Een door deze Kamer in 2013 aangenomen motie van mijn collega Klaas de Vries riep de regering reeds op om de schadelijke effecten van deze normering voor de werkloosheidsbestrijding onder ogen te zien. In het verlengde hiervan is ook gepleit voor een Europese werkloosheidsnorm van maximaal 5%. Financiën zijn immers geen doel, maar een middel om het goede mee te bewerkstelligen. In dit kader zijn de voorstellen van het Europees Begrotingscomité interessant. Dit onafhankelijke adviesorgaan van de Europese Commissie pleit voor een overheidsschulddoelstelling zoals we die kennen, in combinatie met — en dat is nieuw — een limiet op de groeivoet van de nominale primaire overheidsuitgaven. Daarbij is de limiet gebaseerd op de potentiële groei, zodat de regel een aanzienlijk meer stabiliserend effect heeft dan de huidige saldoregel. Immers, feitelijke groei boven potentieel leidt tot daling van de primaire overheidsuitgaven als deel van het bbp, terwijl een tijdelijk lagere groei juist tot stijging van deze uitgavenpost als deel van het bbp leidt. Daarmee worden de automatische stabilisatoren versterkt in plaats van verzwakt. Kan de minister een appreciatie geven van deze gedachte?

Handelingen I 2018-2019, nr.8 item 8 - blz.23-24

De heer Rinnooy Kan (D66):

Als dan zo veel op te merken valt over dat structurele saldo aan de ene kant, wat ik overigens heel goed kan begrijpen, en als aan de andere kant het toch ook wenselijk lijkt te zijn dat de Europese landen in het algemeen begrotingsbeleid voeren dat laten we maar zeggen bestand is tegen conjunctuurschommelingen, dan wijst dat toch in de richting van de noodzaak van een ander instrument om dat effectief te beoordelen en zo nodig te becommentariëren? Mijn slotvraag aan de minister: zou u zich daarvoor sterk willen maken? Wat zou dat instrument moeten zijn? Zou dat iets zijn om op Europees niveau ter discussie te stellen?

Minister Hoekstra:

Wat in de discussie niet genoemd is maar natuurlijk wel relevant is, zijn de markers die we eigenlijk het meeste gebruiken, namelijk de 3% en de 60%. Terecht vraagt de heer Rinnooy Kan hoe relevant dat structurele cijfer is. Daar is wel wat op aan te merken. Tegelijkertijd geeft het wel iets van een langetermijndoorkijk. Ik ben heel graag bereid, zoals ik al tegen de heer Postema zei, om dat gesprek in Europa te voeren. Zoiets als het houdbaarheidstekort zou daarbij kunnen helpen. Ik wijs er wel op dat het een ingewikkelde discussie is, want dat structurele saldo is er, als ik het mij goed herinner, mede op voorspraak van Nederland in gekomen, juist omdat je voorbij het hier en nu wilt kijken. Misschien moet het mandje nog net wat anders worden ingericht, waarop de heer Rinnooy Kan zal vragen of het niet wat simpeler kan. Graag, maar het gaat erom dat iets wordt verzonnen waaraan je je grosso modo houdt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer de rapportage inzake ontwikkelingen woningcorporaties aanbieden (35.030) (T02688)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Sent (Pvda) en Köhler (SP), toe een afschrift te zenden van de rapportage aan de Tweede Kamer waarin hij ingaat op de ontwikkelingen bij de woningcorporaties ten aanzien van de verhuurderheffing, de vennootschapsbelasting en de beperking van de renteaftrek (ATAD1)


Kerngegevens

Nummer T02688
Status voldaan
Datum toezegging 11 december 2018
Deadline 1 december 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden F. Köhler (SP)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen ATAD1
vennootschapsbelasting
verhuurderheffing
woningcorporaties
Kamerstukken Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (35.030)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 3 - blz. 10

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. De belastingontwijkingsmaatregelen uit het voorliggende pakket kunnen op de warme steun van de PvdA rekenen. We vinden het goed dat schuldfinanciering in de vennootschapsbelasting minder aantrekkelijk wordt gemaakt. Maar de mogelijkheden om corporaties uit te zonderen op ATAD 1 zijn naar onze mening onvoldoende onderzocht. De gevolgen voor de lastenontwikkeling voor de woningcorporaties achten wij onacceptabel. De aangehouden motie-Van Apeldoorn c.s. over de belastingdruk voor woningcorporaties is dan ook medeondertekend door ons. Wij vrezen dat de totale belastingdruk voor de woningcorporaties de afgesproken investeringen in de nieuwbouw van sociale huurwoningen en de verduurzaming van de bestaande sociale huurwoningen in de weg staat. En wat ons betreft moeten er dan mitigerende maatregelen komen. Voorzitter. De voorliggende voorstellen richten zich op maatregelen die uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst.

De heer Van Rij (CDA):

Ik zou graag even willen terugkomen op de passage die mevrouw Sent zojuist uitsprak over de woningbouwcorporaties. Op zichzelf is duidelijk dat ATAD en de beperking van de renteaftrek ook de woningbouwcorporaties fors raakt. Alleen, is zij niet met mij bevreesd dat als je daar voor een uitzonderingspositie gaat pleiten, je dan al heel snel in strijd komt met het Europees recht? Ik ben ook wel benieuwd of mevrouw Sent de verzachtende maatregelen waarvoor zij pleit in de fiscale sfeer of in de niet-fiscale sfeer ziet, want ik denk dat wij al snel tegen het Europees recht gaan aanlopen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik heb het gevoel dat het kabinet zich onvoldoende heeft ingespannen om de corporaties uit te zonderen van ATAD 1. Als daadwerkelijk blijkt dat die uitzondering niet mogelijk is, als dat inmiddels een gepasseerd station is, dan moeten er andere mitigerende maatregelen komen als de consequenties voor de verduurzaming en voor de opdracht van de woningcorporaties zodanig zijn dat wij ze onwenselijk achten. Mijn zorgen liggen op dat terrein.

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 10 - blz. 3-4

De heer Köhler (SP):

Voorzitter. De beperking van de renteaftrek voor de vennootschapsbelasting wordt door het kabinet om twee redenen wenselijk geacht. Ten eerste om belastingontwijking tegen te gaan. Ten tweede om het investeren met vreemd vermogen niet meer zo veel te bevoordelen boven het investeren met eigen vermogen. Daarmee wordt het werken met eigen vermogen bevorderd. In beide doelstellingen kan de SPfractie zich vinden. Ook de woningcorporaties worden hierdoor getroffen, omdat ook zij vennootschapsbelasting betalen. Volgens het kabinet is dat door het recht van de Europese Unie onvermijdelijk. Wij betwijfelen dat, maar die discussie laat ik nu terzijde. Duidelijk is dat geen van beide argumenten voor de beperking van de renteaftrek opgaan voor de woningcorporaties. Zij schuiven niet met rentebetalingen en winsten over de landsgrenzen en zij moeten juist extra vreemd vermogen aantrekken om voldoende te kunnen investeren in nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en verduurzaming van hun bestaande woningen. Het kabinet had daarom de corporaties kunnen uitzonderen van deze maatregel. Maar dat is volgens de regering niet in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Ook dat betwijfelen wij. Er is een alternatief: de onbedoelde verhoging van de vennootschapsbelasting voor woningcorporaties volledig compenseren door een even grote verlaging van de verhuurderheffing. Het kabinet zegt dit min of meer te doen, maar dat zien wij toch anders. Door beperking van de renteaftrek gaan de corporaties stapsgewijs meer vennootschapsbelasting betalen. Structureel bedraagt dat 353 miljoen euro per jaar. Het kabinet trekt daar 106 miljoen euro vanaf, omdat verlaging van de tarieven van de Vpb, de vennootschapsbelasting, ook bij de corporaties doorwerkt. Tot zover kunnen wij de redenering volgen. Maar dan trekt het kabinet er ook nog 100 miljoen van af waarmee de verhuurderheffing wordt verlaagd. En ook nog de 104 miljoen korting op de verhuurderheffing als corporaties investeren in verduurzaming van hun huurwoningen. Dat klopt natuurlijk niet. Als de corporaties dit geld voor verduurzaming gebruiken, kunnen ze er de verhoging van de vennootschapsbelasting niet meer mee compenseren. Er rest dus vanaf 2022 een aanzienlijke lastenverzwaring. Die gaat ten koste van de ruimte voor investeringen. Aedes, de vereniging van woningcorporaties, heeft uitgerekend dat door de autonome ontwikkeling van de verhuurderheffing en de vennootschapsbelasting, samen met de beperking van de renteaftrek, de corporaties in 2021 1 miljard euro meer belasting gaan betalen. Van ruim 2 naar ruim 3 miljard euro per jaar. Dat betekent dat iedere huurder straks €100 per maand aan rijksbelastingen gaat betalen. Ik heb het kabinet gevraagd te reageren op die berekening van de belastingverhoging van 1 miljard per jaar door de corporaties. De staatssecretaris dingt daar in zijn antwoord nauwelijks op af. Hij stelt op de meeste punten dat het Rijk in het kader van de begroting op deze manier niet vooruit rekent. Dat zal wel waar zijn, maar dat neemt het probleem helemaal niet weg. Uit het hele land bereiken ons berichten van woningcorporaties en gemeenten dat door de verhoging van de belastingdruk de noodzakelijke nieuwbouw en verduurzaming van huurwoningen in gevaar komen. "We lijken wel de pinautomaat uit Den Haag", zegt Ger Peeters namens de Limburgse corporaties over de toenemende belastingdruk. Zeven Flevolandse corporaties schreven een brief over de gevolgen van de beperking van de renteaftrek. "We kunnen 1.450 minder woningen bouwen of 5.000 minder verduurzamen", zegt Arjan Deutekom, directeur van de corporatie GoedeStede uit Almere. De stapeling van belastingen maakt dat de Tilburgse corporaties tot 2021 300 in plaats van 1.500 woningen kunnen bouwen. "Het is een optelsom van fiscale ellende", zegt René Scherpenisse namens hen. De vier Apeldoornse corporaties hebben berekend dat ze 7 miljoen kwijt zijn door de beperking van de renteaftrek. "Het loopt al snel op tot 140 miljoen die we minder kunnen investeren", aldus Arjen Jongstra, voorzitter van hun samenwerkingsverband. Volgens Egbert de Vries, directeur van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, kunnen deze door de beperking van de renteaftrek, waardoor ze in 2022 samen 30 miljoen extra belasting betalen, 10% minder woningen bouwen. En dat in een stad met een groot tekort aan betaalbare woningen. Voorzitter. De regering reageert nogal lauw op deze onheilstijdingen. Vooralsnog vindt ze de investeringsruimte van de woningcorporaties groot genoeg. Ze zal er na overleg met de corporaties nog eens naar kijken en rapporteert dan volgend jaar aan de Tweede Kamer over de stand van zaken. Dat vinden wij een veel te laconieke houding van het kabinet. De stelling "regeren is vooruitzien" wordt hier vervangen door "regeren is vooruitschuiven". Het ergste is dat de regering helemaal niet zegt wat ze gaat doen als uit 11-10-3 11 december 2018 Eerste Kamer Pakket Belastingplan 2019 EK 11 het nader onderzoek blijkt dat de toenemende belastingdruk op corporaties inderdaad de corporaties te veel beperkt in hun investeringsruimte, waardoor ze de afgesproken nieuwbouw en verduurzaming van woningen niet kunnen realiseren. Wij willen dat er nu wordt vastgelegd dat het kabinet dan aanvullende voorstellen zal doen, zodat de woningproductie en verbetering niet terugvallen. Daartoe dien ik, mede namens mevrouw Sent, de heer Binnema, mevrouw Baay en de heer Ten Hoeve, een motie in. Deze vervangt de motie-Van Apeldoorn die bij de Algemene Financiële Beschouwingen is aangehouden.

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 14 - blz. 1

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel, voorzitter. Ik had bij de eerste drie blokjes één vraag van mevrouw Sent niet kunnen beantwoorden. Wanneer vindt die evaluatie van de Innovatiebox precies plaats? Dat is inmiddels opgezocht. De laatste evaluatie dateert van 2016. De volgende evaluatie is beoogd in 2022. Zo staat het in de Miljoenennota van dit jaar. Dan mijn vierde blokje. Het is een van mijn lievelingsblokjes: belastingontwijking. Het was vanavond al zo leuk, maar het wordt hoop ik nog veel leuker. Ik heb al een inleidende beschieting gegeven. Nu gaat het meer om de specifieke vragen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de ATAD-maatregelen. Wat doet een earningsstrippingmaatregel? Zo'n maatregel heeft tot doel om niet te veel rente in aftrek te kunnen brengen. Daar vielen ook de woningbouwcorporaties onder, waarover wat vragen zijn gesteld. Mevrouw Sent en de heer Köhler vroegen aandacht voor de lastendruk die de woningcorporaties als gevolg van deze maatregel ondervinden. Zou je geen uitzondering kunnen maken? Daar is al een klein debatje over gevoerd. De regering denkt dat het opnemen van een uitzondering voor woningbouwcorporaties juridisch te risicovol is. We hebben daar in het verleden al een aantal keren discussie over gehad bij de vennootschapsbelastingplicht. Het risico op verboden staatssteun is daarmee te groot. Die uitweg hebben wij dus niet kunnen zoeken. Tegelijkertijd hebben wij wel aandacht voor de problemen die de woningbouwcorporaties zeggen te ondervinden. Zij zijn een belangrijke partner, ook als het gaat om verduurzaming. Naast de al voorziene heffingsvermindering in de verhuurderheffing voor verduurzaming heeft het kabinet een extra verlaging van de verhuurderheffing van 100 miljoen voorgesteld. Op deze manier wordt de meest gerichte tegemoetkoming voor de woningbouwcorporaties bereikt. In die zin zoekt het kabinet misschien wel in dezelfde hoek als de heer Köhler, al is een een-op-eencompensatie in de verhuurderheffing wat ons betreft niet aan de orde. Tegelijkertijd verlaagt het kabinet het Vpb-tarief behoorlijk. Dat is in de tabel opgenomen. Ook de woningbouwcorporaties genieten daar behoorlijk van. Als je dat bij elkaar optelt, dan zie je dat er in de jaren van dit kabinet een lastenverlichting voor woningbouwcorporaties optreedt. Nu zou de heer Köhler kunnen zeggen dat er structureel sprake is van een kleine lastenverzwaring. Dat klopt ook, maar de investeringscapaciteit van de woningbouwcorporaties voor de komende jaren is alleen maar groter, omdat hun lasten lager zijn.

De voorzitter:

Meneer Köhler, ik geef u nu nog even niet het woord. Ik wil dat de staatssecretaris eerst de gelegenheid krijgt om een beetje gang te maken in de beantwoording, want ik hou de klok in de gaten. U heeft straks een tweede termijn en u kunt dadelijk interrumperen, maar nu even niet.

Staatssecretaris Snel:

Dat geeft de sector ook ruimte, zoals ik zei, om de benodigde duurzaamheidsinvesteringen te doen. Als kabinet hebben wij ambities in de woningmarkt. Nogmaals, de corporaties zijn daarin onze partner. Ik heb de Tweede Kamer eerder toegezegd dat ik dit nadrukkelijk blijf volgen, want dit is wat wij verwachten dat er gaat gebeuren. De heer Köhler had andere cijfers. Ik blijf het volgen, zowel wat de corporaties betalen aan vennootschapsbelasting als wat zij betalen aan verhuurderheffing. Het kabinet zal de rapportage van de ontwikkelingen ook naar de Eerste Kamer sturen, zodra we die rapportage hebben gemaakt. Mocht het anders zijn dan wij voorzien, dan is er in ieder geval een rapport waaruit blijkt of wij gelijk hadden of niet.

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 14 - blz. 17

De heer Köhler (SP):

Voorzitter. Ten slotte de belastingdruk op woningcorporaties door beperking van de renteaftrek in de VPB. Per 2021 krijgen de corporaties volgens de staatssecretaris door andere financiële maatregelen een overcompensatie en per 2022 resteert er van de 350 miljoen belastingverhoging door de beperking van de renteaftrek nog een gering bedrag aan verhoging. Dat is dus volgens de staatssecretaris. Mijns inziens is dat een onjuiste manier van rekenen. Ik heb het in eerste termijn uitvoerig voorgerekend, maar daar is de staatssecretaris aan voorbijgegaan. Hij behoudt zijn oude berekening. Op dat punt zijn we het dus niet eens. Belangrijker zijn echter de cijfers — de staatssecretaris noemt dit "cijfers van anderen", waarbij die anderen de woningcorporaties zijn — die ook blijk geven van een autonome stijging van de VPB en van de verhuurderheffing in de komende jaren. Alles bij elkaar optellend komen zij tot een miljard meer. Op die cijfers heeft de staatssecretaris nauwelijks afgedongen. Hij heeft alleen gezegd dat de fasering wat hem betreft misschien anders loopt en dat we het allemaal nog eens moeten gaan bekijken. Ten slotte zegt hij dat hij er in het voorjaar op terugkomt in een rapportage. Hij zegt toe om deze ook naar onze Kamer te sturen. Daar komen we niet veel verder mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het onderzoeken van de garantieregeling voor polishouders van verzekeraars en de besmettingsrisico’s specifiek voor de Nederlandse situatie (34.842) (T02690)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Prast (D66) mede namens de leden van de fracties VVD, SP, PvdA en de ChristenUnie, toe het onderzoeksrapport van EIOPA en de appreciatie van de regering met de Kamer te delen. Tevens naderhand een additioneel onderzoek uit te voeren naar de specifieke situatie in Nederland inzake de besmettingsrisico’s en de garantieregeling voor polishouders van verzekeraars.


Kerngegevens

Nummer T02690
Status voldaan
Datum toezegging 27 november 2018
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen afwikkeling
garantieregeling
verzekeraars
Kamerstukken Wet herstel en afwikkeling van verzekeraars (34.842)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 9 item 8 blz. 4-5

Minister Hoekstra:

Dat brengt mij bij de toezegging van mij waar mevrouw Prast naar op zoek is. Het is misschien goed om nog iets te zeggen over de situatie zoals die nu ligt in Europa en ook met EIOPA. EIOPA doet een onderzoek naar de wenselijkheid van garantiestelsels en heeft daar inmiddels de onderzoeksfase van afgesloten. Men verwacht daarover in de eerste helft van het volgend jaar te publiceren. Ik denk dat het ingewikkeld wordt om zelf nog als Nederland nog een onderzoek te doen en dat als input te gebruiken richting EIOPA om te laten zien wat wij zelf hebben gedaan. Maar wat ik me wel kan voorstellen, is dat ik de conclusies van EIOPA deel met de Eerste Kamer en uiteraard met mevrouw Prast in het bijzonder, waarbij we ingaan op de kant van de garantieregeling, maar ook op die van de besmettingsrisico's, dus het tweede gedeelte van de zorgen van mevrouw Prast. Daarbij zullen we bekijken of het EIOPA-onderzoek die beide componenten afdoende heeft afgedekt. Ik kan me verder voorstellen dat ik daarvan een appreciatie geef. Als mijn indruk is dat dat onvoldoende is gebeurd, zullen we zelf nader onderzoek moeten doen, bijvoorbeeld naar de besmettingsrisico's. Een alternatief is dat als mijn appreciatie zou zijn dat dat voldoende is en mevrouw Prast het daar niet mee eens is, het aan haar is om mij daar vervolgens opnieuw toe te verleiden. Maar ik vermoed dat we echt aan dezelfde kant van het touw trekken als het gaat om de garantieregeling en de besmettingsrisico's. Ik zou het zo met haar af willen afspreken dat ik haar toezeg dat ik het rapport van EIOPA met haar deel, dat ik daar een appreciatie bij doe en dat ik ook concludeer, in hoeverre dat nog leidt tot onderzoeksvragen en vervolgstappen van de kant van het kabinet. Vanzelfsprekend hebben we daar dan, indien dat nuttig en wenselijk is, weer een debat over.

Mevrouw Prast (D66):

Om niet te veel tijd kwijt te zijn in de tweede termijn, wil ik het volgende vragen. Dat onderzoek van EIOPA is een onderzoek naar de noodzaak van een Europees netwerk van nationale garantieregelingen voor verzekeraars, met funding en voldoende harmonisatie. Het is dus een onderzoek naar de noodzaak van een Europees netwerk. In mijn perceptie is dat toch echt iets anders dan onderzoeken hoe het in Nederland zit met het aantal polishouders die, ik zeg maar wat, met het kapitaal bij de verzekeraar hun hypotheek hadden willen aflossen, maar misschien niet genoeg hebben als een verzekeraar in afwikkeling gaat. Dat ik heb gezegd dat dat mogelijk als input voor EIOPA kan worden gebruikt, was eigenlijk om aan te geven dat je dat soort onderzoek eigenlijk toch moet doen. We vragen dus niet zo heel veel van de minister. Ik hoor nu dat dat onderzoek niet op tijd zal zijn, want EIOPA is al volop bezig. Het is ook niet zo dat EIOPA hetzelfde wil gaan onderzoeken als dat waar ik om heb gevraagd namens vijf fracties. Dat de minister dat onderzoek van EIOPA met mij deelt, is mooi, maar ik kom daar zelf ook wel achter.

Minister Hoekstra:

Ik ga de toezegging aan mevrouw Prast nog goudgerander maken. Het puur Nederlandse stuk, waarom het haar gaat, over wat je in Nederland nog zou moeten willen weten, zal inderdaad niet specifiek uit dat EIOPA-onderzoek komen. Wat natuurlijk wel uit het EIOPA-onderzoek komt, is juist welke stappen je eventueel in Europees verband nog zou moeten willen zetten. Ik denk dat mevrouw Prast het met mij eens is dat veel van dit soort regelingen zich bij uitstek leent voor een Europese oplossing — ik zie haar glunderen — in een steeds Europesere verzekeringsmarkt. Die logica delen we met elkaar. Ik stel het volgende voor. Ik wacht wel met het uitzetten van additioneel onderzoek totdat ik EIOPA gehad heb, want anders zouden er zomaar nog andere open stukjes kunnen zitten in de vragen die we met elkaar beantwoord willen hebben. Dat onderzoek zal in ieder geval naar die zaken vragen die mevrouw Prast specifiek voor de Nederlandse situatie van belang vindt. Dan kunnen we dat in één keer integraal uitvragen. Dat lijkt mij wel charmant om dat woord eens te gebruiken. Als mevrouw Prast daarmee kan leven, dan zeg ik dat bij dezen toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanbieden ex postanalyse van de uitvoeringtoetsen aan de Eerste Kamer (31.066) (T02698)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rij (CDA), toe om de ex postanalyse van de uitvoeringstoetsen aan de Eerste Kamer aan te bieden.


Kerngegevens

Nummer T02698
Status voldaan
Datum toezegging 29 januari 2019
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. M.L.A. van Rij (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie evaluatie
Onderwerpen Ex postevaluatie
Uitvoeringstoets
Kamerstukken Belastingdienst (31.066)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 31 066, D - blz. 5

De heer Van Rij (CDA):

Ik heb toch ook nog een derde vraag. Wij hebben als commissie voor Financiën onder leiding van de heer Rinnooy Kan en de vorige commissievoorzitter heel veel aandacht besteed aan het punt van de uitvoeringstoets. We hebben daarvoor eigenlijk een eigen toets op de toets ontwikkeld. U gaat zelf op pagina 9 in op de uitvoeringstoets. Dat vraagt veel inzet van de Belastingdienst, maar ik vond met name uw opmerking over niet de ex-anteanalyse maar de ex postanalyse interessant. Zou u daar wat meer op in kunnen gaan? Want ik denk dat de ex-postbenadering zeker zo wezenlijk is als de ex-antebenadering. Daar wil ik het in eerste termijn bij laten.

Kamerstukken I 2018-2019, 31 066, D - blz. 13

Staatssecretaris Snel:

Dan is er nog gevraagd naar de uitvoeringstoets. Die doe ik vooral voordat wij aan wetgeving doen, dus ex ante. De heer Van Rij zei dat dat ook ex post belangrijk is. Dat is ook zo, want we moeten ook leren hoe de uitvoeringstoets is verlopen. We doen er volgens mij nu negen ex post. Daarin nemen we het hele proces nog een keer door om te achterhalen of we achteraf tot nieuwe inzichten kunnen komen. Dat is, voorzover ik weet,

nog niet gebeurd; we doen het ook voor het eerst. Maar ik vind het belangrijk om ook de uitvoeringstoets als zodanig aan een zekere toetsing

te onderwerpen.

De heer Van Rij (CDA):

Voorzitter, mag ik daar een heel korte vraag over stellen? Ik gaf al aan dat dat heel waardevol is, maar het lijkt mij ook heel waardevol om dat met ons te delen. Nogmaals, wij toetsen vooral op uitvoering, maar ik denk dat het ook heel goed is als wij daar kennis van nemen en het debat daarover kunnen vervolgen. Want volksvertegenwoordigers hebben nog weleens de neiging om alleen naar toekomstig beleid en toekomstige wetgeving te kijken en niet naar hoe het echt werkt.

Staatssecretaris Snel:

We moeten daar nog naar kijken en we zullen een vorm vinden, maar ik heb geen enkele terughoudendheid om die lessen in het publieke debat en dus ook met u te delen. Als dat anders is, dan krijg ik dat vast te horen. Maar ik zit daar heel ontspannen in, dus laten we dat doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Opnemen reflectie inzake lage rentestanden in Miljoenennota (CXXXI) (T02717)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Rinnooy Kan (D66) en Van Rij (CDA), toe in de eerstvolgende Miljoenennota te reflecteren op de lage rentestanden en de moderne monetaire economie.


Kerngegevens

Nummer T02717
Status voldaan
Datum toezegging 23 april 2019
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Mr. M.L.A. van Rij (CDA)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie overig
Onderwerpen Europees Semester 2019
Lage rente
miljoenennota
Monetaire economie
Kamerstukken Europees Semester 2019 (CXXXI)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, CXXXI-D-n1, blz. 3-4

De heer Rinnooy Kan (D66):

In de derde plaats zou ik heel graag een reflectie willen van een van beide of van beide Ministers over wat ik nu maar aanduid als de moderne monetaire economie, die haar voorstanders en tegenstanders kent, maar waarvan de korte samenvatting is dat wij moeten leren leven met een permanent lage rente. Wat wij ooit vermoedden een incident te zijn, zou weleens een gegeven kunnen zijn dat ons tientallen jaren gaat bezighouden. Ik heb het dan over rentestanden tussen 0% en 1%. Die brengen heel veel conventionele spelregels voor verantwoord beleid opnieuw ter discussie. Bijvoorbeeld de spelregel dat de overheid terughoudend moet zijn bij het aangaan van schulden. Maar als je kunt lenen tegen minder dan de inflatie, is het woord «schuld» op zijn minst van een nieuwe lading voorzien. Juist vooruitlopend op wat ons misschien te wachten staat bij een eerstvolgende recessie – die gaat ooit komen, maar laten we hopen dat dit nog lang duurt – lijkt dit mij een heel goed moment om de repercussies van dat perspectief op niet alleen het overheidsbeleid, maar ook op het beleid dat te maken heeft met pensioenen en het beleid dat te maken heeft met het belonen of ontmoedigen van sparen, nog eens kritisch te bezien. Ik zou mij kunnen voorstellen dat dit kabinet probeert om daar een complete en grondige verkenning aan te wagen. Dank u wel.

Kamerstukken I 2018-2019, CXXXI-D-n1, blz. 5

De heer Van Rij (CDA):

Het tweede punt is eigenlijk al in een iets ander verband door de heer Rinnooy Kan aangestipt. Je kan natuurlijk allemaal fiscale maatregelen nemen, maar als de rente zo laag is, blijft het nog steeds heel erg aantrekkelijk om te lenen, ook als het gaat om de financiering van de eigen woning en om het strakkere fiscale regime. Ik ben dus ook heel erg benieuwd wat de reactie van de Ministers daarop is.

Kamerstukken I 2018-2019, CXXXI-D-n1, blz. 11

Minister Hoekstra:

Ik begrijp de heren Rinnooy Kan en Van Rij heel goed. Wat als dit wel het nieuwe normaal is? Je moet daar op zijn minst over nadenken. Ik zou aan beiden willen toezeggen dat we daar in ieder geval een vorm van een bespiegeling aan gaan wijden in de Miljoenennota. Daarbij zou ik overigens niet de suggestie willen wekken dat er dan een soort definitief oordeel komt, want ik wil u er wel even aan herinneren dat het kabinet geen formeel rentebeleid voert.


Brondocumenten


Historie